Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-1.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 1HET EVANGELIE NAAR MARKUS EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EVANGELIE NAAR DE BESCHRIJVING VAN MARKUS
Wij hebben het getuigenis gehoord van den eersten getuige voor de leer en de wonderen van onzen Heere Jezus, en nu komt hier een ander getuige onze aandacht vragen. Het tweede levende schepsel zegt: Kom en zie. Revelation 6:3. Laat ons dan het een en ander nagaan betreffende dezen getuige.
I. Zijn naam is Markus. Markus was een Romeinse naam, die zeer algemeen was, en toch hebben wij alle reden om te denken, dat hij door geboorte een Jood was; maar gelijk Paulus, toen hij tot de Heidenen ging, den Romeinse naam Paulus aannam, zo kan hij den naam Markus hebben aangenomen, terwijl zijn Joodse naam wellicht Mordechai geweest is. Dit is het gevoelen van Hugo de Groot. Wij lezen van Johannes, bijgenaamd Markus, zusters zoon van Barnabas, op wie Paulus misnoegd was, Acts 15:37,Acts 15:38; doch aan wie hij later grote vriendelijkheid betoonde, en niet alleen de gemeenten bevolen heeft hem te ontvangen, Colossians 4:10 maar ook om hem zond, ten einde hem tot zijne hulp in den dienst te gebruiken met deze lofspraak: Hij is mij zeer nut tot den dienst, 2 Timothy 4:11; en hij rekent hem onder zijne medearbeiders. Philemon 1:24. Wij lezen van Markus, dien Petrus zijn zoon noemt, daar hij het middel is geweest tot zijne bekering, 1 Peter 5:13; hetzij deze dezelfde is als die andere, en zo neen, wie hunner de schrijver was van dit Evangelie, is volstrekt onzeker. Onder de ouden was ene overlevering in omloop, dat Markus dit Evangelie onder de leiding van Petrus heeft geschreven, en dat het door zijn gezag was bevestigd, zo zegt Hiëronymus: (Noot: Catal. Script. Eccles) Markus, de discipel en vertolker van Petrus, door de broederen naar Rome gezonden zijnde, schreef een beknopt Evangelie; en Tertullianus zegt: (Noot:Adv. Marcion, lib. 4, cap. 5) Markus, de tolk van Petrus, heeft in geschrifte overgeleverd hetgeen Petrus had gepredikt. Maar gelijk Dr. Whitby terecht opmerkt: Wat behoeven wij de toevlucht te nemen tot het gezag van Petrus ter ondersteuning van dit Evangelie, of met Hiëronymus te zeggen, dat Petrus het goedkeurde en het met zijn gezag aanbeval om in de gemeenten te worden gelezen, wanneer wij, hoewel het waar is, dat Markus geen apostel was, toch alle reden hebben om te geloven, dat hij, zowel als Lukas, tot de zeventig discipelen heeft behoord, die met de apostelen omgegaan hebben al den tijd, Acts 1:21, dezelfde opdracht hadden ontvangen als de apostelen, Luke 10:19, en hoogst waarschijnlijk te gelijk met hen den Heiligen Geest hebben ontvangen, Acts 1:15; Acts 2:1; zodat het niets aan de geldigheid of waardij van dit Evangelie afdoet, dat Markus niet een der twaalven is geweest, zoals Mattheus en Johannes dit waren. Hiëronymus zegt, dat hij, na dit Evangelie geschreven te hebben, naar Egypte is gegaan, en de eerste is geweest om het Evangelie te prediken in Alexandrië, waar hij ene gemeente stichtte, voor welke hij een groot voorbeeld was van een heilig leven. Door zijne leer en zijn leven was hij zulk een sieraad van de gemeente, die hij had gesticht, dat zijn voorbeeld een invloed ten goede was voor al de volgelingen van Christus.
II. Betreffende zijn getuigenis. 1. Markus' Evangelie is kort, veel korter dan dat van Mattheus, daar de redevoeringen van Christus er niet zo uitvoerig in worden meegedeeld als in dat Evangelie, daar deze evangelist voornamelijk den nadruk legt op zijne wonderen. 2. Het is grotendeels ene herhaling van hetgeen wij reeds in Mattheus gehad hebben; vele merkwaardige bijzonderheden worden gevoegd bij de geschiedenissen, die d r vermeld worden, maar niet vele nieuwe zaken. Als vele getuigen geroepen worden om hetzelfde feit te bewijzen, waarover geoordeeld moet worden, dan wordt het niet vervelend, maar wel hoogst noodzakelijk gevonden, dat, ieder hunner het in zijn eigene woorden zal verhalen, telkens en nogmaals; opdat door de overeenstemming van het getuigenis de waarheid zal bestaan; daarom moeten wij dit boek der Schrift niet onnodig of nutteloos vinden, want het is geschreven, niet slechts om ons geloof te bevestigen, dat Jezus Christus de Zoon van God is; maar om ons de dingen voor den geest te roepen, die wij in het vorige Evangelie gelezen hebben, opdat wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, en wij ze niet uit ons geheugen laten glippen. Zelfs zij, die van een oprecht gemoed zijn, hebben het nodig opgewekt te worden om gedachtig te zijn aan de woorden, die van de heilige profeten te voren gesproken zijn, omdat de mens zo licht geneigd is ze te vergeten. Er is geen grond voor de overlevering, dat dit Evangelie het eerst in het Latijn geschreven is, hoewel het te Rome werd geschreven. Het was geschreven in het Grieks, evenals de brief van Paulus aan de Romeinen, daar het Grieks toenmaals meer als de algemene wereldtaal gold. Markus' verhaal begint niet, zoals dat van Mattheus en Lukas met de geboorte van den Zaligmaker, maar met die van Johannes den Doper, en dan gaat het spoedig over tot Christus' openbare bediening. Zo hebben wij dan in dit hoofdstuk
I. Het ambt van Johannes de Doper, opgehelderd door de profetie, hem betreffende, Mark 1:1, en door zijne geschiedenis, Mark 1:4.
II. Den doop van Christus, en Zijne erkenning door den hemel, Mark 1:9.
III. Zijne verzoeking, Mark 1:12, Mark 1:13.
IV Zijne prediking, Mark 1:14, Mark 1:15, Mark 1:21. 22, 38, 39..
V. Zijne roeping van de discipelen, Mark 1:15.
VI. Zijn gebed, Mark 1:35.
VII. Zijn werken van wonderen.
1. Zijne bestraffing van een onreinen geest, Mark 1:23.
2. Zijne genezing van Petrus' schoonmoeder, Mark 1:29.
3. Zijne genezing van allen, die tot Hem kwamen, Mark 1:32.
4. Zijne reiniging van een melaatse, Mark 1:40.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 1HET EVANGELIE NAAR MARKUS EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EVANGELIE NAAR DE BESCHRIJVING VAN MARKUS
Wij hebben het getuigenis gehoord van den eersten getuige voor de leer en de wonderen van onzen Heere Jezus, en nu komt hier een ander getuige onze aandacht vragen. Het tweede levende schepsel zegt: Kom en zie. Revelation 6:3. Laat ons dan het een en ander nagaan betreffende dezen getuige.
I. Zijn naam is Markus. Markus was een Romeinse naam, die zeer algemeen was, en toch hebben wij alle reden om te denken, dat hij door geboorte een Jood was; maar gelijk Paulus, toen hij tot de Heidenen ging, den Romeinse naam Paulus aannam, zo kan hij den naam Markus hebben aangenomen, terwijl zijn Joodse naam wellicht Mordechai geweest is. Dit is het gevoelen van Hugo de Groot. Wij lezen van Johannes, bijgenaamd Markus, zusters zoon van Barnabas, op wie Paulus misnoegd was, Acts 15:37,Acts 15:38; doch aan wie hij later grote vriendelijkheid betoonde, en niet alleen de gemeenten bevolen heeft hem te ontvangen, Colossians 4:10 maar ook om hem zond, ten einde hem tot zijne hulp in den dienst te gebruiken met deze lofspraak: Hij is mij zeer nut tot den dienst, 2 Timothy 4:11; en hij rekent hem onder zijne medearbeiders. Philemon 1:24. Wij lezen van Markus, dien Petrus zijn zoon noemt, daar hij het middel is geweest tot zijne bekering, 1 Peter 5:13; hetzij deze dezelfde is als die andere, en zo neen, wie hunner de schrijver was van dit Evangelie, is volstrekt onzeker. Onder de ouden was ene overlevering in omloop, dat Markus dit Evangelie onder de leiding van Petrus heeft geschreven, en dat het door zijn gezag was bevestigd, zo zegt Hiëronymus: (Noot: Catal. Script. Eccles) Markus, de discipel en vertolker van Petrus, door de broederen naar Rome gezonden zijnde, schreef een beknopt Evangelie; en Tertullianus zegt: (Noot:Adv. Marcion, lib. 4, cap. 5) Markus, de tolk van Petrus, heeft in geschrifte overgeleverd hetgeen Petrus had gepredikt. Maar gelijk Dr. Whitby terecht opmerkt: Wat behoeven wij de toevlucht te nemen tot het gezag van Petrus ter ondersteuning van dit Evangelie, of met Hiëronymus te zeggen, dat Petrus het goedkeurde en het met zijn gezag aanbeval om in de gemeenten te worden gelezen, wanneer wij, hoewel het waar is, dat Markus geen apostel was, toch alle reden hebben om te geloven, dat hij, zowel als Lukas, tot de zeventig discipelen heeft behoord, die met de apostelen omgegaan hebben al den tijd, Acts 1:21, dezelfde opdracht hadden ontvangen als de apostelen, Luke 10:19, en hoogst waarschijnlijk te gelijk met hen den Heiligen Geest hebben ontvangen, Acts 1:15; Acts 2:1; zodat het niets aan de geldigheid of waardij van dit Evangelie afdoet, dat Markus niet een der twaalven is geweest, zoals Mattheus en Johannes dit waren. Hiëronymus zegt, dat hij, na dit Evangelie geschreven te hebben, naar Egypte is gegaan, en de eerste is geweest om het Evangelie te prediken in Alexandrië, waar hij ene gemeente stichtte, voor welke hij een groot voorbeeld was van een heilig leven. Door zijne leer en zijn leven was hij zulk een sieraad van de gemeente, die hij had gesticht, dat zijn voorbeeld een invloed ten goede was voor al de volgelingen van Christus.
II. Betreffende zijn getuigenis. 1. Markus' Evangelie is kort, veel korter dan dat van Mattheus, daar de redevoeringen van Christus er niet zo uitvoerig in worden meegedeeld als in dat Evangelie, daar deze evangelist voornamelijk den nadruk legt op zijne wonderen. 2. Het is grotendeels ene herhaling van hetgeen wij reeds in Mattheus gehad hebben; vele merkwaardige bijzonderheden worden gevoegd bij de geschiedenissen, die d r vermeld worden, maar niet vele nieuwe zaken. Als vele getuigen geroepen worden om hetzelfde feit te bewijzen, waarover geoordeeld moet worden, dan wordt het niet vervelend, maar wel hoogst noodzakelijk gevonden, dat, ieder hunner het in zijn eigene woorden zal verhalen, telkens en nogmaals; opdat door de overeenstemming van het getuigenis de waarheid zal bestaan; daarom moeten wij dit boek der Schrift niet onnodig of nutteloos vinden, want het is geschreven, niet slechts om ons geloof te bevestigen, dat Jezus Christus de Zoon van God is; maar om ons de dingen voor den geest te roepen, die wij in het vorige Evangelie gelezen hebben, opdat wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, en wij ze niet uit ons geheugen laten glippen. Zelfs zij, die van een oprecht gemoed zijn, hebben het nodig opgewekt te worden om gedachtig te zijn aan de woorden, die van de heilige profeten te voren gesproken zijn, omdat de mens zo licht geneigd is ze te vergeten. Er is geen grond voor de overlevering, dat dit Evangelie het eerst in het Latijn geschreven is, hoewel het te Rome werd geschreven. Het was geschreven in het Grieks, evenals de brief van Paulus aan de Romeinen, daar het Grieks toenmaals meer als de algemene wereldtaal gold. Markus' verhaal begint niet, zoals dat van Mattheus en Lukas met de geboorte van den Zaligmaker, maar met die van Johannes den Doper, en dan gaat het spoedig over tot Christus' openbare bediening. Zo hebben wij dan in dit hoofdstuk
I. Het ambt van Johannes de Doper, opgehelderd door de profetie, hem betreffende, Mark 1:1, en door zijne geschiedenis, Mark 1:4.
II. Den doop van Christus, en Zijne erkenning door den hemel, Mark 1:9.
III. Zijne verzoeking, Mark 1:12, Mark 1:13.
IV Zijne prediking, Mark 1:14, Mark 1:15, Mark 1:21. 22, 38, 39..
V. Zijne roeping van de discipelen, Mark 1:15.
VI. Zijn gebed, Mark 1:35.
VII. Zijn werken van wonderen.
1. Zijne bestraffing van een onreinen geest, Mark 1:23.
2. Zijne genezing van Petrus' schoonmoeder, Mark 1:29.
3. Zijne genezing van allen, die tot Hem kwamen, Mark 1:32.
4. Zijne reiniging van een melaatse, Mark 1:40.
Verzen 1-8
Markus 1:1-8Hier kunnen wij opmerken:
I. Wat het Nieuwe Testament is-het Goddelijk testament, waaraan wij meer dan aan alles wat bloot menselijk is gehecht moeten zijn, het Nieuwe Testament dat wij boven het Oude stellen. Het is het Evangelie van Jezus Christus, den Zoon van God, Mark 1:1.
1. Het is Evangelie, het is Gods Woord, en is waarachtig en getrouw, Revelation 19:9, Revelation 21:5, Revelation 22:6. Het is een goed woord, en alle aanneming waardig, en brengt ons een blijde boodschap.
2. Het is het Evangelie van Jezus Christus, den gezalfden Zaligmaker, den Messias, beloofd en verwacht. Het voorgaande Evangelie begon met de geslachtslijst van Jezus Christus-dat was slechts de inleiding, dit Evangelie komt onmiddellijk tot de zaak-het Evangelie van Christus. Het wordt het Zijne genoemd, niet slechts omdat Hij er de auteur van is, en het van Hem komt, maar omdat Hij er het onderwerp van is, en het ganselijk over Hem handelt.
3. Deze Jezus is de Zoon van God. Die waarheid is het fondament, waarop het Evangelie gebouwd is, en het is geschreven om dit aan te tonen en te bewijzen, want indien Jezus de Zoon van God niet is, dan is ons geloof ijdel.
II. In welke betrekking het Nieuwe Testament staat tot het Oude, en hoe het er mede samenhangt. Het Evangelie van Jezus Christus begint, en wij zullen bevinden, dat het ook zo voortgaat, juist zoals het geschreven is in de profeten, Mark 1:2. Het zegt niets buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou. Acts 26:22, en zeer gepast en krachtig was ter overtuiging van de Joden, die geloofden dat de profeten van het Oude Testament door God waren gezonden, en hiervan blijk hadden moeten geven door de vervulling hunner profetieën ter bestemder tijd welkom te heten. Maar het is nuttig voor ons allen ter bevestiging van ons geloof, beide in het Oude en het Nieuwe Testament, want de nauwkeurige overeenkomst tussen die beiden toont, dat zij dezelfden Goddelijken oorsprong hebben. Er zijn hier aanhalingen uit twee profetieën-die van Jesaja, die de uitvoerigste, en die van Maleachi, die de laatste was-en tussen die twee ligt een tijdperk van meer dan drie honderd jaren-beiden hebben gesproken met gelijke strekking van het begin des Evangelies van Jezus Christus, in de bediening van Johannes.
1. Maleachi, in wie wij het vaarwel des Ouden Testaments hebben, heeft zeer helder en duidelijk gesproken betreffende Johannes de Doper, Mark 3:1, die het welkom bracht van het Nieuwe Testament. Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht. Mark 1:2. Christus zelf heeft die woorden aangehaald en ze toegepast op Johannes, Matthew 11:10, die Gods engel, of bode, was, gezonden, om voor Christus den weg te bereiden.
2. Jesaja, de meest evangelische van al de profeten, begint het evangelisch gedeelte zijner profetie hiermede, hetwelk heen wijst naar het begin des Evangelies van Christus, Isaiah 40:3, Ene stem des roependen in de woestijn, Mark 1:3. Mattheus had dit opgemerkt en het toegepast op Johannes, Mark 3:3. Maar uit deze twee, hier samengevoegd, kunnen wij opmerken: a. Dat Christus in Zijn Evangelie onder ons komt, een schat medebrengende van genade en een scepter der heerschappij.
b. Dat het bederf der wereld zo groot is, dat er iets gedaan moet worden om plaats voor Hem te maken, en te verwijderen hetgeen Zijne komst niet slechts belemmert, maar tegenstaat.
c. Toen God Zijn Zoon in de wereld zond, droeg Hij er zorg voor, en als Hij Hem in ons hart zendt, draagt Hij er zorg voor-en dat wel op krachtdadige, afdoende wijze, om Zijn weg voor Hem te bereiden, want de bedoelingen Zijner genade zullen niet verijdeld worden, ook kunnen alleen diegenen de vertroostingen Zijner genade verwachten, die door overtuiging van zonde en verootmoediging vanwege de zonde er voor bereid zijn, en geneigd om ze te ontvangen.
d. Als de paden, die krom waren, recht gemaakt zijn-de vergissingen van het oordeel en de kromme wegen der genegenheden hersteld, -dan is de weg bereid voor de vertroostingen van Christus.
e. Het is in ene woestijn, want dat is de wereld, dat Christus' weg bereid wordt en de weg van hen, die Hem volgen, zoals die, waarlangs Israël naar Kanan is gegaan.
f. De boden der overtuiging van zonde en der verschrikking, die komen om den weg voor Christus te bereiden, zijn Gods boden, die Hij zendt, en die als zodanig ontvangen moeten worden.
g. Zij, die in zulk een grote en huilende wildernis als de wereld is, gezonden worden, moeten luide roepen en niet inhouden, en hun stem verheffen als een bazuin.
III. Wat het begin des Nieuwen Testaments was. Het Evangelie begon met Johannes de Doper, want de wet en de profeten waren tot op Johannes de enige Goddelijke openbaring, maar van dien tijd af is het koninkrijk Gods verkondigd geworden, Luke 16:16. Petrus begint van den doop van Johannes, Acts 1:22. Het Evangelie begon niet zo vroeg als de geboorte van Christus, want Hij nam tijd om toe te nemen in wijsheid en in grootte, en het begon niet zo laat als de aanvang van Zijn openbare prediking, maar een half jaar tevoren, toen Johannes dezelfde leer begon te verkondigen, die Christus later gepredikt heeft. Zijn doop was het aanbreken van den Evangeliedag, want:
1. In Johannes' levenswijze was het begin van den geest des Evangelies, want zij wees op grote zelfverloochening, doding van het vlees, een heilige minachting van de wereld en ongelijkvormigheid er aan, hetgeen in waarheid het begin des Evangelies van Christus in ene ziel genoemd kan worden, Mark 1:6. Hij was gekleed met kameelhaar, niet met zachte klederen, hij was omgord, niet met een gouden, maar met een lederen gordel, en in minachting van fijne spijzen en lekkernijen, was zijn voedsel sprinkhanen en wilde honing. Hoe meer wij los zijn van het lichaam en een leven leiden, dat boven de aarde verheven is, hoe beter wij bereid zijn voor Jezus Christus.
2. In de prediking en in den doop van Johannes was het begin der Evangelieleerstellingen en inzettingen, en de eerste vruchten er van.
a. Hij predikte de vergeving van zonden, dat het grote Evangelievoorrecht is. Hij toonde den mensen hun behoeften er aan, dat zij zonder haar verloren zijn, en dat zij te verkrijgen is. b. Hij predikte bekering, als daartoe leidende. Hij zei tot de mensen, dat er ene vernieuwing moest plaatshebben van hun hart, en ene reformatie van hun leven, dat zij moesten aflaten van de zonde, en zich moesten wenden tot God en dat alleen op die voorwaarden hun zonden vergeven zouden worden. Het was bekering en vergeving der zonden, dat den apostelen was opgedragen aan alle volken te prediken, Luke 24:47,
c. Hij predikte Christus en wekte zijne hoorders op Zijne verschijning spoedig te verwachten, en grote dingen van Hem te verwachten. De prediking van Christus is zuiver Evangelie, en dat heeft Johannes de Doper gepredikt, Mark 1:7, Mark 1:8. Als een waar Evangeliedienaar predikte hij de grote voortreffelijkheid, de hoge meerderheid van Christus. Zo hoog, zo groot is Christus, dat Johannes, hoewel een der grootsten die uit vrouwen geboren zijn, zich onwaardig acht tot het verrichten der geringste diensten van Hem, zich zelfs niet waardig acht, om nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden. Zo ijverig is hij om Hem eer te geven en anderen te bewegen dit ook te doen. De grote macht, waarmee Christus bekleed is, Hij komt na mij in tijd, maar Hij is sterker dan ik, sterker dan de machtigen der aarde, want Hij is machtig te dopen met den Heiligen Geest, Hij kan den Geest Gods geven, en door Hem den geest der mensen regeren. De grote belofte, die Christus geeft in Zijn Evangelie aan hen, die zich bekeerd hebben en aan wie de zonden vergeven zijn. Zij zullen gedoopt worden met den Heiligen Geest, zij zullen gereinigd worden door Zijne genade, en verkwikt worden door Zijne vertroostingen. Eindelijk: Allen, die zijne leer hebben aangenomen, heeft hij gedoopt met water, naar de wijze der Joden om proselieten aan te nemen, ten teken dat zij zich door bekering en levensverandering, de twee plichten die geëist werden, gereinigd hebben, en ten teken ook, dat God hen gereinigd heeft door vergeving en heiligmaking, de twee zegeningen, die beloofd waren. Nu werd die doop later verheven tot ene Evangelie inzetting, die door Johannes als inleiding daartoe gebruikt werd.
3. In den voorspoed op Johannes' prediking en in de discipelen, die hij door den doop heeft aangenomen, was reeds het begin der Evangeliekerk. Hij doopte in de woestijn, en weigerde in de steden te gaan, maar al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem, inwoners van de stad en van het land, en zij werden allen van hem gedoopt. Zij gaven zich op als zijne discipelen, en stelden zich onder zijne tucht, ten teken waarvan zij hun zonden beleden. Hij liet hen toe als zijne discipelen, ten teken waarvan hij hen doopte. Hier waren de bestanddelen der Evangeliekerk, de dauw harer jeugd uit de baarmoeder des dageraads. Psalms 110:3.. Velen van dezen werden naderhand volgelingen van Christus en predikers van het Evangelie en zo is dit mostaardzaad tot een groten boom geworden.
Verzen 1-8
Markus 1:1-8Hier kunnen wij opmerken:
I. Wat het Nieuwe Testament is-het Goddelijk testament, waaraan wij meer dan aan alles wat bloot menselijk is gehecht moeten zijn, het Nieuwe Testament dat wij boven het Oude stellen. Het is het Evangelie van Jezus Christus, den Zoon van God, Mark 1:1.
1. Het is Evangelie, het is Gods Woord, en is waarachtig en getrouw, Revelation 19:9, Revelation 21:5, Revelation 22:6. Het is een goed woord, en alle aanneming waardig, en brengt ons een blijde boodschap.
2. Het is het Evangelie van Jezus Christus, den gezalfden Zaligmaker, den Messias, beloofd en verwacht. Het voorgaande Evangelie begon met de geslachtslijst van Jezus Christus-dat was slechts de inleiding, dit Evangelie komt onmiddellijk tot de zaak-het Evangelie van Christus. Het wordt het Zijne genoemd, niet slechts omdat Hij er de auteur van is, en het van Hem komt, maar omdat Hij er het onderwerp van is, en het ganselijk over Hem handelt.
3. Deze Jezus is de Zoon van God. Die waarheid is het fondament, waarop het Evangelie gebouwd is, en het is geschreven om dit aan te tonen en te bewijzen, want indien Jezus de Zoon van God niet is, dan is ons geloof ijdel.
II. In welke betrekking het Nieuwe Testament staat tot het Oude, en hoe het er mede samenhangt. Het Evangelie van Jezus Christus begint, en wij zullen bevinden, dat het ook zo voortgaat, juist zoals het geschreven is in de profeten, Mark 1:2. Het zegt niets buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou. Acts 26:22, en zeer gepast en krachtig was ter overtuiging van de Joden, die geloofden dat de profeten van het Oude Testament door God waren gezonden, en hiervan blijk hadden moeten geven door de vervulling hunner profetieën ter bestemder tijd welkom te heten. Maar het is nuttig voor ons allen ter bevestiging van ons geloof, beide in het Oude en het Nieuwe Testament, want de nauwkeurige overeenkomst tussen die beiden toont, dat zij dezelfden Goddelijken oorsprong hebben. Er zijn hier aanhalingen uit twee profetieën-die van Jesaja, die de uitvoerigste, en die van Maleachi, die de laatste was-en tussen die twee ligt een tijdperk van meer dan drie honderd jaren-beiden hebben gesproken met gelijke strekking van het begin des Evangelies van Jezus Christus, in de bediening van Johannes.
1. Maleachi, in wie wij het vaarwel des Ouden Testaments hebben, heeft zeer helder en duidelijk gesproken betreffende Johannes de Doper, Mark 3:1, die het welkom bracht van het Nieuwe Testament. Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht. Mark 1:2. Christus zelf heeft die woorden aangehaald en ze toegepast op Johannes, Matthew 11:10, die Gods engel, of bode, was, gezonden, om voor Christus den weg te bereiden.
2. Jesaja, de meest evangelische van al de profeten, begint het evangelisch gedeelte zijner profetie hiermede, hetwelk heen wijst naar het begin des Evangelies van Christus, Isaiah 40:3, Ene stem des roependen in de woestijn, Mark 1:3. Mattheus had dit opgemerkt en het toegepast op Johannes, Mark 3:3. Maar uit deze twee, hier samengevoegd, kunnen wij opmerken: a. Dat Christus in Zijn Evangelie onder ons komt, een schat medebrengende van genade en een scepter der heerschappij.
b. Dat het bederf der wereld zo groot is, dat er iets gedaan moet worden om plaats voor Hem te maken, en te verwijderen hetgeen Zijne komst niet slechts belemmert, maar tegenstaat.
c. Toen God Zijn Zoon in de wereld zond, droeg Hij er zorg voor, en als Hij Hem in ons hart zendt, draagt Hij er zorg voor-en dat wel op krachtdadige, afdoende wijze, om Zijn weg voor Hem te bereiden, want de bedoelingen Zijner genade zullen niet verijdeld worden, ook kunnen alleen diegenen de vertroostingen Zijner genade verwachten, die door overtuiging van zonde en verootmoediging vanwege de zonde er voor bereid zijn, en geneigd om ze te ontvangen.
d. Als de paden, die krom waren, recht gemaakt zijn-de vergissingen van het oordeel en de kromme wegen der genegenheden hersteld, -dan is de weg bereid voor de vertroostingen van Christus.
e. Het is in ene woestijn, want dat is de wereld, dat Christus' weg bereid wordt en de weg van hen, die Hem volgen, zoals die, waarlangs Israël naar Kanan is gegaan.
f. De boden der overtuiging van zonde en der verschrikking, die komen om den weg voor Christus te bereiden, zijn Gods boden, die Hij zendt, en die als zodanig ontvangen moeten worden.
g. Zij, die in zulk een grote en huilende wildernis als de wereld is, gezonden worden, moeten luide roepen en niet inhouden, en hun stem verheffen als een bazuin.
III. Wat het begin des Nieuwen Testaments was. Het Evangelie begon met Johannes de Doper, want de wet en de profeten waren tot op Johannes de enige Goddelijke openbaring, maar van dien tijd af is het koninkrijk Gods verkondigd geworden, Luke 16:16. Petrus begint van den doop van Johannes, Acts 1:22. Het Evangelie begon niet zo vroeg als de geboorte van Christus, want Hij nam tijd om toe te nemen in wijsheid en in grootte, en het begon niet zo laat als de aanvang van Zijn openbare prediking, maar een half jaar tevoren, toen Johannes dezelfde leer begon te verkondigen, die Christus later gepredikt heeft. Zijn doop was het aanbreken van den Evangeliedag, want:
1. In Johannes' levenswijze was het begin van den geest des Evangelies, want zij wees op grote zelfverloochening, doding van het vlees, een heilige minachting van de wereld en ongelijkvormigheid er aan, hetgeen in waarheid het begin des Evangelies van Christus in ene ziel genoemd kan worden, Mark 1:6. Hij was gekleed met kameelhaar, niet met zachte klederen, hij was omgord, niet met een gouden, maar met een lederen gordel, en in minachting van fijne spijzen en lekkernijen, was zijn voedsel sprinkhanen en wilde honing. Hoe meer wij los zijn van het lichaam en een leven leiden, dat boven de aarde verheven is, hoe beter wij bereid zijn voor Jezus Christus.
2. In de prediking en in den doop van Johannes was het begin der Evangelieleerstellingen en inzettingen, en de eerste vruchten er van.
a. Hij predikte de vergeving van zonden, dat het grote Evangelievoorrecht is. Hij toonde den mensen hun behoeften er aan, dat zij zonder haar verloren zijn, en dat zij te verkrijgen is. b. Hij predikte bekering, als daartoe leidende. Hij zei tot de mensen, dat er ene vernieuwing moest plaatshebben van hun hart, en ene reformatie van hun leven, dat zij moesten aflaten van de zonde, en zich moesten wenden tot God en dat alleen op die voorwaarden hun zonden vergeven zouden worden. Het was bekering en vergeving der zonden, dat den apostelen was opgedragen aan alle volken te prediken, Luke 24:47,
c. Hij predikte Christus en wekte zijne hoorders op Zijne verschijning spoedig te verwachten, en grote dingen van Hem te verwachten. De prediking van Christus is zuiver Evangelie, en dat heeft Johannes de Doper gepredikt, Mark 1:7, Mark 1:8. Als een waar Evangeliedienaar predikte hij de grote voortreffelijkheid, de hoge meerderheid van Christus. Zo hoog, zo groot is Christus, dat Johannes, hoewel een der grootsten die uit vrouwen geboren zijn, zich onwaardig acht tot het verrichten der geringste diensten van Hem, zich zelfs niet waardig acht, om nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden. Zo ijverig is hij om Hem eer te geven en anderen te bewegen dit ook te doen. De grote macht, waarmee Christus bekleed is, Hij komt na mij in tijd, maar Hij is sterker dan ik, sterker dan de machtigen der aarde, want Hij is machtig te dopen met den Heiligen Geest, Hij kan den Geest Gods geven, en door Hem den geest der mensen regeren. De grote belofte, die Christus geeft in Zijn Evangelie aan hen, die zich bekeerd hebben en aan wie de zonden vergeven zijn. Zij zullen gedoopt worden met den Heiligen Geest, zij zullen gereinigd worden door Zijne genade, en verkwikt worden door Zijne vertroostingen. Eindelijk: Allen, die zijne leer hebben aangenomen, heeft hij gedoopt met water, naar de wijze der Joden om proselieten aan te nemen, ten teken dat zij zich door bekering en levensverandering, de twee plichten die geëist werden, gereinigd hebben, en ten teken ook, dat God hen gereinigd heeft door vergeving en heiligmaking, de twee zegeningen, die beloofd waren. Nu werd die doop later verheven tot ene Evangelie inzetting, die door Johannes als inleiding daartoe gebruikt werd.
3. In den voorspoed op Johannes' prediking en in de discipelen, die hij door den doop heeft aangenomen, was reeds het begin der Evangeliekerk. Hij doopte in de woestijn, en weigerde in de steden te gaan, maar al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem, inwoners van de stad en van het land, en zij werden allen van hem gedoopt. Zij gaven zich op als zijne discipelen, en stelden zich onder zijne tucht, ten teken waarvan zij hun zonden beleden. Hij liet hen toe als zijne discipelen, ten teken waarvan hij hen doopte. Hier waren de bestanddelen der Evangeliekerk, de dauw harer jeugd uit de baarmoeder des dageraads. Psalms 110:3.. Velen van dezen werden naderhand volgelingen van Christus en predikers van het Evangelie en zo is dit mostaardzaad tot een groten boom geworden.
Verzen 9-13
Markus 1:9-13Wij hebben hier een kort bericht van Christus' doop en verzoeking, die uitvoerig verhaald werden in Matthew 3:1 en
4. l. Zijn doop, waarbij Hij voor het eerst in het openbaar optrad, nadat Hij lang onbekend en als verborgen in Nazareth had geleefd. O hoeveel verborgen waardigheid is er, die in deze wereld of als begraven is onder het stof der minachting, en dus niet bekend kan wezen, of gehuld is in den sluier der nederigheid, en niet bekend wil wezen! Vroeg of laat zal zij echter gekend worden, zoals ook Christus gekend werd.
1. Zie hoe ootmoedig Hij God erkende door te komen om van Johannes gedoopt te worden, aldus betaamde het Hem alle gerechtigheid te vervullen. Aldus is Hij gekomen in gelijkheid des zondigen vlezes, opdat Hij, hoewel volmaakt rein en onbevlekt, toch gewassen werd alsof Hij verontreinigd was, en heeft Hij om onzentwil zich zelven geheiligd, opdat ook wij geheiligd mogen zijn en met Hem gedoopt zijn, John 17:19.
2. Zie, op hoe eervolle wijze God Hem erkende, toen Hij zich aan den doop van Johannes onderwierp. Zij, die God rechtvaardigen, gelijk diegenen gezegd worden te doen, die met den doop van Johannes gedoopt waren, zal Hij verheerlijken, Luke 7:29, Luke 7:30,
a. Hij zag de hemelen opengaan. Aldus werd Hij erkend te zijn de Heere van den hemel, en had Hij een blik op de heerlijkheid en de vreugde, die Hem voorgesteld en verzekerd was als het loon voor Zijne onderneming. Mattheus zegt: de hemelen werden Hem geopend. Markus zegt: Hij zag de hemelen opengaan. Voor velen zijn de hemelen geopend om hen te ontvangen, maar zij zien dit niet. Christus had niet slechts een heldere voorwetenschap van Zijn lijden, maar ook van Zijne heerlijkheid.
b. Hij zag den Geest gelijk ene duive op Hem nederdalen. Wij kunnen de hemelen voor ons geopend zien, als wij den Geest bespeuren nederdalende en in ons werkende. Gods goed werk in ons is het stelligste blijk van Zijn goeden wil jegens ons, en Zijne toebereidingen voor ons. Justin Martyr zegt, dat toen Christus gedoopt werd een vuur werd ontstoken in de Jordaan, en een oude overlevering spreekt van een groot licht, dat rondom de plaats scheen, want de Geest brengt licht en warmte teweeg.
c. Hij hoorde ene stem, die bestemd was om Hem aan te moedigen om met Zijne onderneming voort te varen, en daarom wordt zij hier uitgedrukt als gericht tot Hem: Gij zijt Mijn geliefde Zoon. God doet Hem weten: dat Hij Hem om den lagen staat, waartoe Hij zich thans had vernederd, niet minder liefhad. Hoewel Hij zich zelven ontledigd en vernietigd heeft, toch is Hij nog Mijn geliefde Zoon. En dat Hij Hem wegens de heerlijke en liefderijke onderneming, waartoe Hij zich had begeven, nog zoveel te meer liefhad. God heeft een welbehagen in Hem als Middelaar tussen Hem en den mens, en Zijn welbehagen in Hem is zo groot, dat Hij in Hem, ook een welbehagen heeft in ons.
II. Zijne verzoeking. De goede Geest, die op Hem nederdaalde, dreef Hem uit in de woestijn, Mark 1:12. Paulus maakt er melding van als een bewijs, dat hij zijne leer van God had, en niet van den mens-dat, zodra hij geroepen was, hij niet ging naar Jeruzalem, maar naar Arabië, Galatians 1:17. Afzondering van de wereld geeft een goede gelegenheid van vrijer gemeenschapsoefening met God, en daarom moet zij soms gekozen worden zelfs door hen, die tot den gewichtigsten en druksten arbeid geroepen worden. Markus tekent bij Zijn verblijf in de woestijn aan, dat Hij er bij de wilde gedierten was. Het was een voorbeeld van des Vaders zorg over Hem, dat Hij er voor bewaard bleef om door die wilde dieren verscheurd te worden, hetgeen Hem ene bemoediging te meer was voor het geloof, dat Zijn Vader voor Hem zal zorgen, ook wanneer Hem zal hongeren. Bijzondere voorbeelden van bescherming en bewaring zijn het teken en onderpand van voorziening in onze behoeften. Het was ook ene aanduiding voor Hem van de wreedheid der mensen van dat geslacht, onder hetwelk Hij moest leven-zij waren niet beter dan de wilde dieren in de woestijn, ja zeer veel erger. In die woestijn:
1. Hebben de boze geesten zich met hem bezig gehouden, Hij was verzocht van den Satan. Niet door inwerking naar binnen-de overste dezer wereld had in Hem niets, dat tot aanknopingspunt kon dienen-maar door aanzoeken van buiten af. Eenzaamheid verschaft den verleider dikwijls een voordeel, daarom zijn twee beter dan een. Christus zelf is verzocht geworden, niet slechts om ons te leren dat het gene zonde is verzocht te worden, maar om ons te tonen werwaarts wij ons hebben te wenden als wij verzocht worden, namelijk tot Hem, die geleden heeft, verzocht zijnde, en opdat Hij uit eigen ervaring medelijden kunne hebben met ons, als wij verzocht worden.
2. De goede geesten waren bezig met Hem, de engelen dienden Hem, voorzagen Hem van hetgeen Hij behoefde, en deden dienst bij Hem. De dienst der goede engelen is een grote vertroosting bij de gedachte aan de boze raadslagen der boze engelen tegen ons, maar nog veel weldadiger is het voor ons om den Geest in ons hart te hebben, en die Hem alzo hebben, zijn uit God geboren, en- voorzover zij dit zijn vat de boze hen niet, en nog veel minder zal hij over hen triomferen.
Verzen 9-13
Markus 1:9-13Wij hebben hier een kort bericht van Christus' doop en verzoeking, die uitvoerig verhaald werden in Matthew 3:1 en
4. l. Zijn doop, waarbij Hij voor het eerst in het openbaar optrad, nadat Hij lang onbekend en als verborgen in Nazareth had geleefd. O hoeveel verborgen waardigheid is er, die in deze wereld of als begraven is onder het stof der minachting, en dus niet bekend kan wezen, of gehuld is in den sluier der nederigheid, en niet bekend wil wezen! Vroeg of laat zal zij echter gekend worden, zoals ook Christus gekend werd.
1. Zie hoe ootmoedig Hij God erkende door te komen om van Johannes gedoopt te worden, aldus betaamde het Hem alle gerechtigheid te vervullen. Aldus is Hij gekomen in gelijkheid des zondigen vlezes, opdat Hij, hoewel volmaakt rein en onbevlekt, toch gewassen werd alsof Hij verontreinigd was, en heeft Hij om onzentwil zich zelven geheiligd, opdat ook wij geheiligd mogen zijn en met Hem gedoopt zijn, John 17:19.
2. Zie, op hoe eervolle wijze God Hem erkende, toen Hij zich aan den doop van Johannes onderwierp. Zij, die God rechtvaardigen, gelijk diegenen gezegd worden te doen, die met den doop van Johannes gedoopt waren, zal Hij verheerlijken, Luke 7:29, Luke 7:30,
a. Hij zag de hemelen opengaan. Aldus werd Hij erkend te zijn de Heere van den hemel, en had Hij een blik op de heerlijkheid en de vreugde, die Hem voorgesteld en verzekerd was als het loon voor Zijne onderneming. Mattheus zegt: de hemelen werden Hem geopend. Markus zegt: Hij zag de hemelen opengaan. Voor velen zijn de hemelen geopend om hen te ontvangen, maar zij zien dit niet. Christus had niet slechts een heldere voorwetenschap van Zijn lijden, maar ook van Zijne heerlijkheid.
b. Hij zag den Geest gelijk ene duive op Hem nederdalen. Wij kunnen de hemelen voor ons geopend zien, als wij den Geest bespeuren nederdalende en in ons werkende. Gods goed werk in ons is het stelligste blijk van Zijn goeden wil jegens ons, en Zijne toebereidingen voor ons. Justin Martyr zegt, dat toen Christus gedoopt werd een vuur werd ontstoken in de Jordaan, en een oude overlevering spreekt van een groot licht, dat rondom de plaats scheen, want de Geest brengt licht en warmte teweeg.
c. Hij hoorde ene stem, die bestemd was om Hem aan te moedigen om met Zijne onderneming voort te varen, en daarom wordt zij hier uitgedrukt als gericht tot Hem: Gij zijt Mijn geliefde Zoon. God doet Hem weten: dat Hij Hem om den lagen staat, waartoe Hij zich thans had vernederd, niet minder liefhad. Hoewel Hij zich zelven ontledigd en vernietigd heeft, toch is Hij nog Mijn geliefde Zoon. En dat Hij Hem wegens de heerlijke en liefderijke onderneming, waartoe Hij zich had begeven, nog zoveel te meer liefhad. God heeft een welbehagen in Hem als Middelaar tussen Hem en den mens, en Zijn welbehagen in Hem is zo groot, dat Hij in Hem, ook een welbehagen heeft in ons.
II. Zijne verzoeking. De goede Geest, die op Hem nederdaalde, dreef Hem uit in de woestijn, Mark 1:12. Paulus maakt er melding van als een bewijs, dat hij zijne leer van God had, en niet van den mens-dat, zodra hij geroepen was, hij niet ging naar Jeruzalem, maar naar Arabië, Galatians 1:17. Afzondering van de wereld geeft een goede gelegenheid van vrijer gemeenschapsoefening met God, en daarom moet zij soms gekozen worden zelfs door hen, die tot den gewichtigsten en druksten arbeid geroepen worden. Markus tekent bij Zijn verblijf in de woestijn aan, dat Hij er bij de wilde gedierten was. Het was een voorbeeld van des Vaders zorg over Hem, dat Hij er voor bewaard bleef om door die wilde dieren verscheurd te worden, hetgeen Hem ene bemoediging te meer was voor het geloof, dat Zijn Vader voor Hem zal zorgen, ook wanneer Hem zal hongeren. Bijzondere voorbeelden van bescherming en bewaring zijn het teken en onderpand van voorziening in onze behoeften. Het was ook ene aanduiding voor Hem van de wreedheid der mensen van dat geslacht, onder hetwelk Hij moest leven-zij waren niet beter dan de wilde dieren in de woestijn, ja zeer veel erger. In die woestijn:
1. Hebben de boze geesten zich met hem bezig gehouden, Hij was verzocht van den Satan. Niet door inwerking naar binnen-de overste dezer wereld had in Hem niets, dat tot aanknopingspunt kon dienen-maar door aanzoeken van buiten af. Eenzaamheid verschaft den verleider dikwijls een voordeel, daarom zijn twee beter dan een. Christus zelf is verzocht geworden, niet slechts om ons te leren dat het gene zonde is verzocht te worden, maar om ons te tonen werwaarts wij ons hebben te wenden als wij verzocht worden, namelijk tot Hem, die geleden heeft, verzocht zijnde, en opdat Hij uit eigen ervaring medelijden kunne hebben met ons, als wij verzocht worden.
2. De goede geesten waren bezig met Hem, de engelen dienden Hem, voorzagen Hem van hetgeen Hij behoefde, en deden dienst bij Hem. De dienst der goede engelen is een grote vertroosting bij de gedachte aan de boze raadslagen der boze engelen tegen ons, maar nog veel weldadiger is het voor ons om den Geest in ons hart te hebben, en die Hem alzo hebben, zijn uit God geboren, en- voorzover zij dit zijn vat de boze hen niet, en nog veel minder zal hij over hen triomferen.
Verzen 14-22
Markus 1:14-22Hier is: l. Een bericht in het algemeen van Christus' prediking in Galilea. Johannes geeft een bericht van Zijne prediking in Judea, voor dien tijd, Mark 2:1 en 3, dat door de andere evangelisten nagelaten is, daar dezen voornamelijk mededelen wat in Galilea is voorgevallen, omdat dit het minst bekend was in Jeruzalem. Merk op:
1. Wanneer Jezus begon te prediken in Galilea: nadat Johannes overgeleverd was. Toen Johannes zijn getuigenis had voleindigd, begon Jezus het Zijne. Als Christus' dienaren tot zwijgen worden gebracht, dan wordt hiermede Christus' Evangelie toch niet teniet gedaan. Als sommigen ter zijde worden gelegd, zullen anderen worden opgewekt, die wellicht krachtiger zijn dan zij, om hetzelfde werk voort te zetten.
2. Wat hij predikte, het Evangelie van het koninkrijk Gods. Christus is gekomen om het koninkrijk Gods onder de mensen op te richten, ten einde hen er aan te onderwerpen, en er de zaligheid in te doen verkrijgen, en Hij heeft het opgericht, door de prediking van het Evangelie, en het vergezeld te doen gaan van kracht. Merk op:
a. De grote waarheden, die Christus predikte: De tijd is vervuld, en het koninkrijk Gods is nabij gekomen. Dit verwijst naar het Oude Testament, waarin het koninkrijk van den Messias was beloofd, en de tijd bepaald van de inleiding er van. Zij waren niet zo bekend met deze profetieën, en zij hebben niet zo goed gelet op de tekenen der tijden om ze te kunnen begrijpen, en daarom heeft Christus er hun kennis van gegeven. De tijd, die tevoren vastgesteld was, is nu nabij gekomen. Er worden thans heerlijke ontdekkingen gedaan van Goddelijk licht, leven en liefde, een nieuwe bedeling, oneindig meer geestelijk en hemels dan die onder welke gij totnutoe geleefd hebt, vangt nu aan. God heeft Zijn bestemden tijd, als de tijd vervuld is, is het koninkrijk Gods nabij, want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, daaraan zal Hij zich stipt houden, al vertoeft het ook langer dan onze tijd.
b. De grote plichten, die daaruit voortvloeien. Christus gaf hun de tijden te verstaan, opdat zij zouden weten wat Israël doen moet. Zij hebben dwaselijk verwacht, dat de Messias in uitwendige praal en macht zou verschijnen, niet slechts om de Joodse natie van het Romeinse juk te verlossen, maar haar ook heerschappij te doen hebben over al hare naburen. Daarom dachten zij, toen dit koninkrijk Gods nabij was, dat zij zich nu te bereiden hadden op krijgsoverwinning en verhoging, en grote dingen in deze wereld, maar Christus zegt hun, dat zij in het vooruitzicht van dit koninkrijk, dat nabij komt, zich moeten bekeren en het Evangelie geloven. Zij hadden de zedelijke wet overtreden, en konden door geen verbond van onschuld behouden worden, want beide Jood en heiden zijn onder de zonde besloten. Zij moeten dus gebruik maken van het voorrecht, dat het verbond der genade hun biedt, zij moeten zich onderwerpen aan ene wet der genezing of herstelling, dat is berouw, en bekering tot God en geloof in onzen Heere Jezus Christus. Zij hadden geen gebruik gemaakt van de voorgeschreven voorbehoedmiddelen, en moeten dus nu hun toevlucht nemen tot de voorgeschreven middelen tot herstel. Door berouw en bekering moeten wij onze zonden betreuren en nalaten, en door geloof moeten wij er de vergeving van ontvangen. Door berouw en bekering moeten wij ere geven aan onzen Schepper, dien wij hebben beledigd, door geloof moeten wij ere geven aan onzen Verlosser, die gekomen is om ons zalig te maken van onze zonden. Deze beiden moeten samengaan. Wij moeten niet denken, dat verbetering van ons leven ons zal behouden, als wij daarbij niet tevens betrouwen op de gerechtigheid en genade van Christus, en evenmin moeten wij geloven, dat het vertrouwen op Christus ons zal behouden, als dit niet gepaard gaat met vernieuwing van ons hart en verbetering van ons leven. Christus heeft deze twee tezamen gevoegd en niemand mag ze van elkaar scheiden. Wederkerig zullen zij elkaar steunen en helpen. De bekering zal het geloof verlevendigen, en het geloof zal de bekering evangelisch doen zijn, en van beiden moet de oprechtheid blijken uit een naarstige, nauwgezette gehoorzaamheid aan al de geboden Gods. Aldus is de prediking van het Evangelie begonnen, en aldus gaat zij voort. Nog altijd luidt de roepstem: Bekeert u en gelooft, leeft een leven van bekering en een leven van geloof.
II. Christus verschijnende als leraar, hebben wij hier vervolgens Zijne roeping van de discipelen, Mark 1:16. Merk op:
1. Christus wil volgelingen hebben. Als Hij ene school opricht, wil Hij leerlingen hebben, als Hij een standaard opricht, wil Hij krijgsknechten hebben, als Hij predikt, wil Hij hoorders hebben. Hij heeft krachtige, afdoende maatregelen getroffen, om zich die te verzekeren, want allen, die de Vader Hem gegeven heeft, zullen zonder mankeren tot Hem komen.
2. De werktuigen, die Christus verkoos te gebruiken om Zijn koninkrijk op te richten, waren het zwakke en dwaze der wereld, niet gekozen van uit het grote sanhedrin, of de scholen der rabbijnen, maar uit de arme vissers aan de kust, opdat de uitnemendheid der kracht zou blijken geheel en al Godes te zijn, en volstrekt niet uit hen.
3. Hoewel Christus gene hulp van mensen nodig heeft, behaagt het Hem toch gebruik van hen te maken bij de oprichting van Zijn koninkrijk, opdat Hij niet op afschrikkende, maar op gemeenzame wijze met ons zou handelen, en opdat Zijne heerlijken en Zijne heersers uit ons midden zullen zijn, Jeremiah 38:21.
4. Christus geeft eer aan hen, die, hoewel gering naar de wereld, vaardig zijn in hun werk en elkaar liefhebben, en aldus zijn zij geweest, die Christus heeft geroepen. Hij vond hen bezig, bezig tezamen. Naarstigheid en eensgezindheid zijn goed en lieflijk, en d r gebiedt de Heere Jezus den zegen, namelijk dezen zegen: "Volgt Mij".
5. Het werk van Evangeliedienaars is te vissen naar zielen, en ze te winnen voor Christus. In hun natuurlijken toestand zijn de kinderen der mensen verloren, zwalken zij onophoudelijk rond op den groten oceaan der wereld, worden medegevoerd met hare stromingen, en zo zijn zij onnut. Gelijk de leviathan spelen zij in de wateren, en zeer dikwijls zullen zij, gelijk de vissen der zee, elkaar verslinden. In hun prediken van het Evangelie werpen de leraren hun net in de wateren, Matthew 13:47. Sommigen worden in het net besloten en naar den oever gebracht, maar verreweg het grotere aantal ontkomt. Vissers geven zich veel moeite, en stellen zich bloot aan grote gevaren, dat doen ook leraren, en zij hebben wijsheid nodig. Wordt het net ook menigmaal opgehaald, zonder dat er iets in gevangen is, toch moeten zij voortgaan met het werk.
6. Zij, die door Christus worden geroepen, moeten alles verlaten om Hem te volgen, en door Zijne genade neigt Hij hun hart om dit te doen. Niet, dat wij onmiddellijk uit de wereld moeten uitgaan, maar wij moeten los zijn van de wereld, alles opgeven en verlaten, dat onbestaanbaar is met onzen plicht jegens Christus en niet zonder schade voor onze ziel behouden kan worden. Markus bericht ons, dat Jakobus en Johannes niet slechts hun vader verlieten (dat ook door Mattheus wordt meegedeeld) maar ook de huurlingen, de gehuurde knechten, die zij wellicht liefhadden als hun eigen broeders, daar zij hun medearbeiders en vriendelijke metgezellen waren. Niet slechts bloedverwanten, ook vrienden en metgezellen moeten wij verlaten om Christus te volgen. Wellicht geeft dit hun zorg te kennen voor hun vader, zij lieten hem niet zonder hulp, zij lieten de huurlingen bij hem. Hugo de Groot is van mening, dat dit vermeld wordt als een blijk, dat hun beroep winstgevend was, daar zij huurlingen in hun dienst konden houden om er hen behulpzaam in te zijn, en zij dus wel zeer gemist zouden worden, en toch hebben zij het verlaten.
III. Hier is een bijzonder bericht van Zijne prediking in Kapernaum, een der steden van Galilea, want hoewel Johannes de Doper verkoos in een woestijn te prediken, en daar wl aan deed, en er veel goeds mede uitgericht heeft, volgt daar toch niet uit, dat Jezus dit ook moet doen, de neigingen en gelegenheden der leraren kunnen zeer verschillend zijn, terwijl ieder hunner dan toch in den weg des plichts en zeer nuttig is. Toen Christus binnen Kapernaum kwam, heeft Hij zich daar terstond tot Zijn werk begeven, en maakte Hij gebruik van de eerste gelegenheid om het Evangelie te prediken. Wie bedenkt hoe veel werk er te doen is, en hoe weinig tijd er is om het te doen, zal er wel zorg voor dragen geen tijd te verliezen. Christus heeft met grote nauwgezetheid den sabbat waargenomen, hoe- wel Hij zich daarbij niet door de overleveringen der ouden liet binden ten opzichte van al de nietige bijzonderheden omtrent de sabbatsrust, maar (hetgeen veel beter was) door zich toe te leggen op en overvloedig te zijn in het sabbatswerk, waartoe de sabbatsrust was ingegesteld. De sabbat moet geheiligd worden in de Godsdienstige bijeenkomsten, indien wij daar de gelegenheid toe hebben, Het is een heilige dag, en hij moet geëerd worden door een heilige samenroeping. Dit was de goede oude gewoonte, Acts 13:27, Acts 15:21. Op den sabbatdag tois sabbasin - op de sabbatdagen, elke sabbatdag, even regelmatig als hij terugkeerde, ging Hij in de synagoge. ln de Godsdienstige vergaderingen op de sabbatdagen moet het Evangelie worden gepredikt, en moeten diegenen onderwezen worden, die gewillig zijn de waarheid te leren, gelijk zij is in Jezus. Christus was een prediker zoals er geen ander geweest is, Hij heeft niet gepredikt zoals de Schriftgeleerden, die de wet van Mozes verklaarden op de wijze zoals een schooljongen zijne les opzegt, maar er noch mede bekend waren, (Paulus zelf was, toen hij nog een Farizeeër was, er onbekend mede) noch er door aangedaan of gesticht werden. Het kwam niet uit het hart, en daarom kwam het ook niet met gezag. Maar Christus leerde ons als machthebbende, als die de bedoeling Gods kende, en gezonden was om haar bekend te maken. Er is in de leer van Christus veel dat verbazingwekkend is, hoe meer wij haar horen, hoe meer reden wij zullen zien om haar te bewonderen.
Verzen 14-22
Markus 1:14-22Hier is: l. Een bericht in het algemeen van Christus' prediking in Galilea. Johannes geeft een bericht van Zijne prediking in Judea, voor dien tijd, Mark 2:1 en 3, dat door de andere evangelisten nagelaten is, daar dezen voornamelijk mededelen wat in Galilea is voorgevallen, omdat dit het minst bekend was in Jeruzalem. Merk op:
1. Wanneer Jezus begon te prediken in Galilea: nadat Johannes overgeleverd was. Toen Johannes zijn getuigenis had voleindigd, begon Jezus het Zijne. Als Christus' dienaren tot zwijgen worden gebracht, dan wordt hiermede Christus' Evangelie toch niet teniet gedaan. Als sommigen ter zijde worden gelegd, zullen anderen worden opgewekt, die wellicht krachtiger zijn dan zij, om hetzelfde werk voort te zetten.
2. Wat hij predikte, het Evangelie van het koninkrijk Gods. Christus is gekomen om het koninkrijk Gods onder de mensen op te richten, ten einde hen er aan te onderwerpen, en er de zaligheid in te doen verkrijgen, en Hij heeft het opgericht, door de prediking van het Evangelie, en het vergezeld te doen gaan van kracht. Merk op:
a. De grote waarheden, die Christus predikte: De tijd is vervuld, en het koninkrijk Gods is nabij gekomen. Dit verwijst naar het Oude Testament, waarin het koninkrijk van den Messias was beloofd, en de tijd bepaald van de inleiding er van. Zij waren niet zo bekend met deze profetieën, en zij hebben niet zo goed gelet op de tekenen der tijden om ze te kunnen begrijpen, en daarom heeft Christus er hun kennis van gegeven. De tijd, die tevoren vastgesteld was, is nu nabij gekomen. Er worden thans heerlijke ontdekkingen gedaan van Goddelijk licht, leven en liefde, een nieuwe bedeling, oneindig meer geestelijk en hemels dan die onder welke gij totnutoe geleefd hebt, vangt nu aan. God heeft Zijn bestemden tijd, als de tijd vervuld is, is het koninkrijk Gods nabij, want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, daaraan zal Hij zich stipt houden, al vertoeft het ook langer dan onze tijd.
b. De grote plichten, die daaruit voortvloeien. Christus gaf hun de tijden te verstaan, opdat zij zouden weten wat Israël doen moet. Zij hebben dwaselijk verwacht, dat de Messias in uitwendige praal en macht zou verschijnen, niet slechts om de Joodse natie van het Romeinse juk te verlossen, maar haar ook heerschappij te doen hebben over al hare naburen. Daarom dachten zij, toen dit koninkrijk Gods nabij was, dat zij zich nu te bereiden hadden op krijgsoverwinning en verhoging, en grote dingen in deze wereld, maar Christus zegt hun, dat zij in het vooruitzicht van dit koninkrijk, dat nabij komt, zich moeten bekeren en het Evangelie geloven. Zij hadden de zedelijke wet overtreden, en konden door geen verbond van onschuld behouden worden, want beide Jood en heiden zijn onder de zonde besloten. Zij moeten dus gebruik maken van het voorrecht, dat het verbond der genade hun biedt, zij moeten zich onderwerpen aan ene wet der genezing of herstelling, dat is berouw, en bekering tot God en geloof in onzen Heere Jezus Christus. Zij hadden geen gebruik gemaakt van de voorgeschreven voorbehoedmiddelen, en moeten dus nu hun toevlucht nemen tot de voorgeschreven middelen tot herstel. Door berouw en bekering moeten wij onze zonden betreuren en nalaten, en door geloof moeten wij er de vergeving van ontvangen. Door berouw en bekering moeten wij ere geven aan onzen Schepper, dien wij hebben beledigd, door geloof moeten wij ere geven aan onzen Verlosser, die gekomen is om ons zalig te maken van onze zonden. Deze beiden moeten samengaan. Wij moeten niet denken, dat verbetering van ons leven ons zal behouden, als wij daarbij niet tevens betrouwen op de gerechtigheid en genade van Christus, en evenmin moeten wij geloven, dat het vertrouwen op Christus ons zal behouden, als dit niet gepaard gaat met vernieuwing van ons hart en verbetering van ons leven. Christus heeft deze twee tezamen gevoegd en niemand mag ze van elkaar scheiden. Wederkerig zullen zij elkaar steunen en helpen. De bekering zal het geloof verlevendigen, en het geloof zal de bekering evangelisch doen zijn, en van beiden moet de oprechtheid blijken uit een naarstige, nauwgezette gehoorzaamheid aan al de geboden Gods. Aldus is de prediking van het Evangelie begonnen, en aldus gaat zij voort. Nog altijd luidt de roepstem: Bekeert u en gelooft, leeft een leven van bekering en een leven van geloof.
II. Christus verschijnende als leraar, hebben wij hier vervolgens Zijne roeping van de discipelen, Mark 1:16. Merk op:
1. Christus wil volgelingen hebben. Als Hij ene school opricht, wil Hij leerlingen hebben, als Hij een standaard opricht, wil Hij krijgsknechten hebben, als Hij predikt, wil Hij hoorders hebben. Hij heeft krachtige, afdoende maatregelen getroffen, om zich die te verzekeren, want allen, die de Vader Hem gegeven heeft, zullen zonder mankeren tot Hem komen.
2. De werktuigen, die Christus verkoos te gebruiken om Zijn koninkrijk op te richten, waren het zwakke en dwaze der wereld, niet gekozen van uit het grote sanhedrin, of de scholen der rabbijnen, maar uit de arme vissers aan de kust, opdat de uitnemendheid der kracht zou blijken geheel en al Godes te zijn, en volstrekt niet uit hen.
3. Hoewel Christus gene hulp van mensen nodig heeft, behaagt het Hem toch gebruik van hen te maken bij de oprichting van Zijn koninkrijk, opdat Hij niet op afschrikkende, maar op gemeenzame wijze met ons zou handelen, en opdat Zijne heerlijken en Zijne heersers uit ons midden zullen zijn, Jeremiah 38:21.
4. Christus geeft eer aan hen, die, hoewel gering naar de wereld, vaardig zijn in hun werk en elkaar liefhebben, en aldus zijn zij geweest, die Christus heeft geroepen. Hij vond hen bezig, bezig tezamen. Naarstigheid en eensgezindheid zijn goed en lieflijk, en d r gebiedt de Heere Jezus den zegen, namelijk dezen zegen: "Volgt Mij".
5. Het werk van Evangeliedienaars is te vissen naar zielen, en ze te winnen voor Christus. In hun natuurlijken toestand zijn de kinderen der mensen verloren, zwalken zij onophoudelijk rond op den groten oceaan der wereld, worden medegevoerd met hare stromingen, en zo zijn zij onnut. Gelijk de leviathan spelen zij in de wateren, en zeer dikwijls zullen zij, gelijk de vissen der zee, elkaar verslinden. In hun prediken van het Evangelie werpen de leraren hun net in de wateren, Matthew 13:47. Sommigen worden in het net besloten en naar den oever gebracht, maar verreweg het grotere aantal ontkomt. Vissers geven zich veel moeite, en stellen zich bloot aan grote gevaren, dat doen ook leraren, en zij hebben wijsheid nodig. Wordt het net ook menigmaal opgehaald, zonder dat er iets in gevangen is, toch moeten zij voortgaan met het werk.
6. Zij, die door Christus worden geroepen, moeten alles verlaten om Hem te volgen, en door Zijne genade neigt Hij hun hart om dit te doen. Niet, dat wij onmiddellijk uit de wereld moeten uitgaan, maar wij moeten los zijn van de wereld, alles opgeven en verlaten, dat onbestaanbaar is met onzen plicht jegens Christus en niet zonder schade voor onze ziel behouden kan worden. Markus bericht ons, dat Jakobus en Johannes niet slechts hun vader verlieten (dat ook door Mattheus wordt meegedeeld) maar ook de huurlingen, de gehuurde knechten, die zij wellicht liefhadden als hun eigen broeders, daar zij hun medearbeiders en vriendelijke metgezellen waren. Niet slechts bloedverwanten, ook vrienden en metgezellen moeten wij verlaten om Christus te volgen. Wellicht geeft dit hun zorg te kennen voor hun vader, zij lieten hem niet zonder hulp, zij lieten de huurlingen bij hem. Hugo de Groot is van mening, dat dit vermeld wordt als een blijk, dat hun beroep winstgevend was, daar zij huurlingen in hun dienst konden houden om er hen behulpzaam in te zijn, en zij dus wel zeer gemist zouden worden, en toch hebben zij het verlaten.
III. Hier is een bijzonder bericht van Zijne prediking in Kapernaum, een der steden van Galilea, want hoewel Johannes de Doper verkoos in een woestijn te prediken, en daar wl aan deed, en er veel goeds mede uitgericht heeft, volgt daar toch niet uit, dat Jezus dit ook moet doen, de neigingen en gelegenheden der leraren kunnen zeer verschillend zijn, terwijl ieder hunner dan toch in den weg des plichts en zeer nuttig is. Toen Christus binnen Kapernaum kwam, heeft Hij zich daar terstond tot Zijn werk begeven, en maakte Hij gebruik van de eerste gelegenheid om het Evangelie te prediken. Wie bedenkt hoe veel werk er te doen is, en hoe weinig tijd er is om het te doen, zal er wel zorg voor dragen geen tijd te verliezen. Christus heeft met grote nauwgezetheid den sabbat waargenomen, hoe- wel Hij zich daarbij niet door de overleveringen der ouden liet binden ten opzichte van al de nietige bijzonderheden omtrent de sabbatsrust, maar (hetgeen veel beter was) door zich toe te leggen op en overvloedig te zijn in het sabbatswerk, waartoe de sabbatsrust was ingegesteld. De sabbat moet geheiligd worden in de Godsdienstige bijeenkomsten, indien wij daar de gelegenheid toe hebben, Het is een heilige dag, en hij moet geëerd worden door een heilige samenroeping. Dit was de goede oude gewoonte, Acts 13:27, Acts 15:21. Op den sabbatdag tois sabbasin - op de sabbatdagen, elke sabbatdag, even regelmatig als hij terugkeerde, ging Hij in de synagoge. ln de Godsdienstige vergaderingen op de sabbatdagen moet het Evangelie worden gepredikt, en moeten diegenen onderwezen worden, die gewillig zijn de waarheid te leren, gelijk zij is in Jezus. Christus was een prediker zoals er geen ander geweest is, Hij heeft niet gepredikt zoals de Schriftgeleerden, die de wet van Mozes verklaarden op de wijze zoals een schooljongen zijne les opzegt, maar er noch mede bekend waren, (Paulus zelf was, toen hij nog een Farizeeër was, er onbekend mede) noch er door aangedaan of gesticht werden. Het kwam niet uit het hart, en daarom kwam het ook niet met gezag. Maar Christus leerde ons als machthebbende, als die de bedoeling Gods kende, en gezonden was om haar bekend te maken. Er is in de leer van Christus veel dat verbazingwekkend is, hoe meer wij haar horen, hoe meer reden wij zullen zien om haar te bewonderen.
Verzen 23-28
Markus 1:23-28Zodra Christus begon te prediken, begon Hij ook wonderen te doen ter bevestiging van Zijne leer, en zij waren van zulk een aard, dat er het doel en de strekking van Zijne leer door aangeduid werden, namelijk Satan ten onder te brengen en zieke zielen te genezen. In deze verzen zien wij:
I. Christus, den duivel uitwerpende uit een bezetene in de synagoge te Kapernaum. Dit voorval wordt niet meegedeeld door Mattheus, maar wl vinden wij het vermeld in Luke 4:34.
Er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en pneumati akathartoo -in een onreinen geest, want de geest had den mens in zijn bezit en leidde hem gevangen naar zijn wil. Zo wordt de gehele wereld gezegd te liggen in het boze, of in den boze, en tooi ponerooi. En sommigen hebben gedacht dat het juister is te zeggen: Het lichaam is in de ziel, omdat het er door geregeerd wordt, dan de ziel is in het lichaam. Hij was in den onreinen geest, zoals men zegt, dat iemand in koorts is, of in razernij, dat is: hij is er gans door overweldigd. De duivel wordt hier een onreine geest genoemd, omdat hij al de reinheid van zijn oorspronkelijke natuur heeft verloren, in lijnrechte tegenstelling handelt met den Heiligen Geest Gods, en omdat hij door zijne inblazingen den geest der mensen verontreinigt. Deze mens was in de synagoge, hij kwam er noch om onderwezen noch om genezen te worden, maar, gelijk sommigen denken, om zich tegen Christus te stellen en het volk te verhinderen om in Hem te geloven. Nu hebben wij hier:
1. De woede van den onreinen geest tegen Christus. Hij riep uit, als iemand die in doodsbenauwdheid is om de tegenwoordigheid van Christus, en bevreesd om uitgedreven te worden. Aldus geloven de duivelen en sidderen, zij hebben een afschuw van Christus, maar gene hoop op Hem, noch eerbied voor Hem. Er wordt ons meegedeeld wat hij zei, Mark 1:24, hij onderhandelt niet met hem, spreekt van gene voorwaarden -zo ver was het er vandaan dat hij in verbond met Hem was-maar hij spreekt als iemand, die zijn vonnis kent. Hij noemt Hem Jezus, Nazarener. Voor zoveel blijkt was hij de eerste, die Hem zo noemde, en hij deed het voorbedachtelijk om het volk geringe gedachten van Hem in te blazen, omdat uit Nazareth niets goeds werd verwacht, om hen tegen Hem te bevooroordelen, door Hem voor te stellen als een bedrieger, daar iedereen wist dat de Messias van Bethlehem moest zijn. Toch wordt hem ene belijdenis ontwrongen, namelijk dat Hij is de Heilige Gods, zoals aan de dienstmaagd, die een waarzeggenden geest had, de bekentenis werd ontwrongen, dat de apostelen dienstknechten waren van God den Allerhoogste, Acts 16:16, Acts 16:17. Zij, die van Christus slechts het begrip hebben, dat Hij de Heilige Gods is, maar toch geen geloof in Hem noch liefde voor Hem hebben, gaan niet verder dan de duivel. In werkelijkheid erkent hij dat Christus hem te machtig is, dat hij voor Zijne macht niet kan bestaan. Laat af, want als Gij ons bestraft, zijn wij verloren, Gij kunt ons verderven. Dat is de rampzaligheid van die boze geesten, die zij volharden in hun rebellie, en toch weten dat het einde er van hun verderf zal zijn. Hij begeert niets van doen te hebben met Jezus Christus, en vreest verdaan, verdorven door Hem te worden. Wat hebben wij met U te doen? Indien Gij van ons aflaat, ons met rust laat, dan zullen wij ook van U aflaten. Zie dan wiens taal zij spreken, die tot den Almachtige zeggen: Wijk van ons. Deze, een onreine geest zijnde, haatte en vreesde Christus, omdat hij Hem kende als den Heilige, want het bedenken des vlezes is vijandschap tegen God, inzonderheid tegen Zijne heiligheid.
2. De overwinning, door onzen Heere Jezus Christus behaald over den onreinen geest. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels zou verbreken. Dit doet Hij ook hier blijken, en door vleierij noch bedreiging laat Hij er zich van terughouden dezen krijg voort te zetten. Het is tevergeefs dat Satan bidt en smeekt: Laat van ons af, zijne macht moet gebroken worden, en die arme mens moet geholpen en verlicht worden, en daarom gebiedt Jezus. Gelijk Hij leerde, zo heeft Hij ook genezen, als machthebbende. Jezus bestrafte hem, Hij dreigde hem en legde hem het zwijgen op, Zwijg stil, phimoothti wees gemuilband. Christus heeft een muilband voor dien onreinen geest, als hij vleit evengoed als wanneer hij blaft. Zodanig ene erkenning van Hem veracht Christus, zo verre is Hij er vandaan van haar aan te nemen. Sommigen belijden Christus de Heilige Gods te zijn, ten einde onder den dekmantel dier belijdenis hun boosaardige plannen te volvoeren, maar hun belijdenis is in dubbelen zin een verfoeisel voor den Heere Jezus, daar zij in Zijn naam om vrijheid vraagt om te zondigen, en daarom zullen zij tot zwijgen en schande worden gebracht. Maar dit is niet alles, hij moet niet slechts zwijgen, maar ook uitgaan van den mens. Dit was het wat hij vreesde, weerhouden te worden van nog verder kwaad te doen. Doch de onreine geest wijkt, want daartoe was hij genoodzaakt, Mark 1:26. Hij scheurde hem, veroorzaakte hem hevige stuiptrekkingen, zodat men gedacht zou hebben, dat hij hem in stukken gescheurd had. Christus wilde hij niet aanraken, maar in zijne woede tegen Hem heeft hij dien armen mens ten uiterste gekweld. Als Christus door Zijne genade arme zielen verlost uit de macht van Satan, dan gaat dit ook niet zonder heftige schuddingen en beroering in de ziel, want de vijand zal hen, die hij niet kan verderven, tenminste ontrusten. Hij riep met een grote stem, om de toeschouwers te verschrikken en zich ontzagwekkend voor te doen, alsof hij wilde doen denken dat, hoewel hij voor het ogenblik overwonnen was, hij toch de verloren macht hoopte te herkrijgen.
II. De indruk, dien dit wonder teweegbracht op het gemoed des volks, Mark 1:27, Mark 1:28.
1. Het verbaasde hen, die het zagen, Zij werden allen verbaasd. Het was blijkbaar voor iedereen, dat de man bezeten was-getuige zijn gescheurd worden, en de grote stem, waarmee de geest uitriep. Het was dus ook blijkbaar, dat hij door de macht van Christus was uitgeworpen. Dit was ene verrassing voor hen, en bracht hen er toe om bij zich zelven te overleggen en elkaar af te vragen: Wat nieuwe leer is deze? Want zij moet gewis van God zijn, daar zij aldus bevestigd wordt. Hij heeft voorzeker macht om ons te gebieden, die de macht heeft ook den onreinen geesten te gebieden, en zij kunnen Hem niet weerstaan, maar zijn genoodzaakt Hem te gehoorzamen. De Joodse duivelbezweerders gaven voor, dat zij door toverij of bezwering de boze geesten uitdreven, maar dit was gans wat anders, met macht gebiedt Hij hen. Voorzeker is het dus in ons belang Hem tot onzen vriend te hebben, die de helse geesten bedwingen kan.
2. Zijn roem werd nu verbreid onder allen.
Zijn gerucht ging terstond uit in het gehele omliggende land van Galilea, dat een derde deel uitmaakte van het land Kanan. Het verhaal ging weldra van mond tot mond, en de mensen schreven het aan hun vrienden in het gehele land met de opmerking: Wat nieuwe leer is deze? Zodat men algemeen tot de gevolgtrekking kwam, dat Hij een leraar was van God gezonden, en in die hoedanigheid schitterde Hij met helderder glans, dan indien Hij in de uitwendige praal en pracht was verschenen, waarin de Joden den Messias verwachtten. Aldus bereidde Hij zich zelven den weg, nu Johannes, die Zijn voorloper of heraut was, in de gevangenis zat. En de roem van dit wonder verspreidde zich des te verder, daar de Farizeeën, die Zijn roem benijdden en zich beijverden hem te verduisteren, hun lasterlijke bedenksels nog niet hadden uitgesproken, dat Hij de duivelen uitwierp door een verbond met den overste der duivelen.
Verzen 23-28
Markus 1:23-28Zodra Christus begon te prediken, begon Hij ook wonderen te doen ter bevestiging van Zijne leer, en zij waren van zulk een aard, dat er het doel en de strekking van Zijne leer door aangeduid werden, namelijk Satan ten onder te brengen en zieke zielen te genezen. In deze verzen zien wij:
I. Christus, den duivel uitwerpende uit een bezetene in de synagoge te Kapernaum. Dit voorval wordt niet meegedeeld door Mattheus, maar wl vinden wij het vermeld in Luke 4:34.
Er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en pneumati akathartoo -in een onreinen geest, want de geest had den mens in zijn bezit en leidde hem gevangen naar zijn wil. Zo wordt de gehele wereld gezegd te liggen in het boze, of in den boze, en tooi ponerooi. En sommigen hebben gedacht dat het juister is te zeggen: Het lichaam is in de ziel, omdat het er door geregeerd wordt, dan de ziel is in het lichaam. Hij was in den onreinen geest, zoals men zegt, dat iemand in koorts is, of in razernij, dat is: hij is er gans door overweldigd. De duivel wordt hier een onreine geest genoemd, omdat hij al de reinheid van zijn oorspronkelijke natuur heeft verloren, in lijnrechte tegenstelling handelt met den Heiligen Geest Gods, en omdat hij door zijne inblazingen den geest der mensen verontreinigt. Deze mens was in de synagoge, hij kwam er noch om onderwezen noch om genezen te worden, maar, gelijk sommigen denken, om zich tegen Christus te stellen en het volk te verhinderen om in Hem te geloven. Nu hebben wij hier:
1. De woede van den onreinen geest tegen Christus. Hij riep uit, als iemand die in doodsbenauwdheid is om de tegenwoordigheid van Christus, en bevreesd om uitgedreven te worden. Aldus geloven de duivelen en sidderen, zij hebben een afschuw van Christus, maar gene hoop op Hem, noch eerbied voor Hem. Er wordt ons meegedeeld wat hij zei, Mark 1:24, hij onderhandelt niet met hem, spreekt van gene voorwaarden -zo ver was het er vandaan dat hij in verbond met Hem was-maar hij spreekt als iemand, die zijn vonnis kent. Hij noemt Hem Jezus, Nazarener. Voor zoveel blijkt was hij de eerste, die Hem zo noemde, en hij deed het voorbedachtelijk om het volk geringe gedachten van Hem in te blazen, omdat uit Nazareth niets goeds werd verwacht, om hen tegen Hem te bevooroordelen, door Hem voor te stellen als een bedrieger, daar iedereen wist dat de Messias van Bethlehem moest zijn. Toch wordt hem ene belijdenis ontwrongen, namelijk dat Hij is de Heilige Gods, zoals aan de dienstmaagd, die een waarzeggenden geest had, de bekentenis werd ontwrongen, dat de apostelen dienstknechten waren van God den Allerhoogste, Acts 16:16, Acts 16:17. Zij, die van Christus slechts het begrip hebben, dat Hij de Heilige Gods is, maar toch geen geloof in Hem noch liefde voor Hem hebben, gaan niet verder dan de duivel. In werkelijkheid erkent hij dat Christus hem te machtig is, dat hij voor Zijne macht niet kan bestaan. Laat af, want als Gij ons bestraft, zijn wij verloren, Gij kunt ons verderven. Dat is de rampzaligheid van die boze geesten, die zij volharden in hun rebellie, en toch weten dat het einde er van hun verderf zal zijn. Hij begeert niets van doen te hebben met Jezus Christus, en vreest verdaan, verdorven door Hem te worden. Wat hebben wij met U te doen? Indien Gij van ons aflaat, ons met rust laat, dan zullen wij ook van U aflaten. Zie dan wiens taal zij spreken, die tot den Almachtige zeggen: Wijk van ons. Deze, een onreine geest zijnde, haatte en vreesde Christus, omdat hij Hem kende als den Heilige, want het bedenken des vlezes is vijandschap tegen God, inzonderheid tegen Zijne heiligheid.
2. De overwinning, door onzen Heere Jezus Christus behaald over den onreinen geest. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels zou verbreken. Dit doet Hij ook hier blijken, en door vleierij noch bedreiging laat Hij er zich van terughouden dezen krijg voort te zetten. Het is tevergeefs dat Satan bidt en smeekt: Laat van ons af, zijne macht moet gebroken worden, en die arme mens moet geholpen en verlicht worden, en daarom gebiedt Jezus. Gelijk Hij leerde, zo heeft Hij ook genezen, als machthebbende. Jezus bestrafte hem, Hij dreigde hem en legde hem het zwijgen op, Zwijg stil, phimoothti wees gemuilband. Christus heeft een muilband voor dien onreinen geest, als hij vleit evengoed als wanneer hij blaft. Zodanig ene erkenning van Hem veracht Christus, zo verre is Hij er vandaan van haar aan te nemen. Sommigen belijden Christus de Heilige Gods te zijn, ten einde onder den dekmantel dier belijdenis hun boosaardige plannen te volvoeren, maar hun belijdenis is in dubbelen zin een verfoeisel voor den Heere Jezus, daar zij in Zijn naam om vrijheid vraagt om te zondigen, en daarom zullen zij tot zwijgen en schande worden gebracht. Maar dit is niet alles, hij moet niet slechts zwijgen, maar ook uitgaan van den mens. Dit was het wat hij vreesde, weerhouden te worden van nog verder kwaad te doen. Doch de onreine geest wijkt, want daartoe was hij genoodzaakt, Mark 1:26. Hij scheurde hem, veroorzaakte hem hevige stuiptrekkingen, zodat men gedacht zou hebben, dat hij hem in stukken gescheurd had. Christus wilde hij niet aanraken, maar in zijne woede tegen Hem heeft hij dien armen mens ten uiterste gekweld. Als Christus door Zijne genade arme zielen verlost uit de macht van Satan, dan gaat dit ook niet zonder heftige schuddingen en beroering in de ziel, want de vijand zal hen, die hij niet kan verderven, tenminste ontrusten. Hij riep met een grote stem, om de toeschouwers te verschrikken en zich ontzagwekkend voor te doen, alsof hij wilde doen denken dat, hoewel hij voor het ogenblik overwonnen was, hij toch de verloren macht hoopte te herkrijgen.
II. De indruk, dien dit wonder teweegbracht op het gemoed des volks, Mark 1:27, Mark 1:28.
1. Het verbaasde hen, die het zagen, Zij werden allen verbaasd. Het was blijkbaar voor iedereen, dat de man bezeten was-getuige zijn gescheurd worden, en de grote stem, waarmee de geest uitriep. Het was dus ook blijkbaar, dat hij door de macht van Christus was uitgeworpen. Dit was ene verrassing voor hen, en bracht hen er toe om bij zich zelven te overleggen en elkaar af te vragen: Wat nieuwe leer is deze? Want zij moet gewis van God zijn, daar zij aldus bevestigd wordt. Hij heeft voorzeker macht om ons te gebieden, die de macht heeft ook den onreinen geesten te gebieden, en zij kunnen Hem niet weerstaan, maar zijn genoodzaakt Hem te gehoorzamen. De Joodse duivelbezweerders gaven voor, dat zij door toverij of bezwering de boze geesten uitdreven, maar dit was gans wat anders, met macht gebiedt Hij hen. Voorzeker is het dus in ons belang Hem tot onzen vriend te hebben, die de helse geesten bedwingen kan.
2. Zijn roem werd nu verbreid onder allen.
Zijn gerucht ging terstond uit in het gehele omliggende land van Galilea, dat een derde deel uitmaakte van het land Kanan. Het verhaal ging weldra van mond tot mond, en de mensen schreven het aan hun vrienden in het gehele land met de opmerking: Wat nieuwe leer is deze? Zodat men algemeen tot de gevolgtrekking kwam, dat Hij een leraar was van God gezonden, en in die hoedanigheid schitterde Hij met helderder glans, dan indien Hij in de uitwendige praal en pracht was verschenen, waarin de Joden den Messias verwachtten. Aldus bereidde Hij zich zelven den weg, nu Johannes, die Zijn voorloper of heraut was, in de gevangenis zat. En de roem van dit wonder verspreidde zich des te verder, daar de Farizeeën, die Zijn roem benijdden en zich beijverden hem te verduisteren, hun lasterlijke bedenksels nog niet hadden uitgesproken, dat Hij de duivelen uitwierp door een verbond met den overste der duivelen.
Verzen 29-39
Markus 1:29-39In deze verzen hebben wij:
I. Een bijzonder bericht van een wonder, door Christus gewrocht, in de genezing van de moeder van Simons vrouw, die de koorts had Dit verhaal hadden wij reeds in Mattheus. Merk op:
1. Dat Christus, toen Hij datgene gedaan had, waardoor Zijn roem door het gehele land verbreid werd, nu niet stilzat. Neen, Hij bleef goed doen, want dat was Zijn streven, Zijn bedoelen, maar niet Zijn eigen eer.
2. Toen Hij uit de synagoge gegaan was, waar Hij met Goddelijk gezag had geleerd en met Goddelijke macht had genezen, heeft Hij toch gemeenzaam gesproken met de arme vissers, die Hem vergezelden, en achtte dit niet beneden zich. Laat dezelfde gezindheid, dezelfde nederigheid van geest in ons zijn, die in Hem geweest is.
3. Hij ging in het huis van Petrus, waarschijnlijk aldaar genodigd zijnde voor het onthaal, dat een arme visser Hem kon bieden, en Hij nam het aan. De apostelen hebben alles verlaten om Christus te volgen, in zover hetgeen zij hadden hen niet verhinderde om met Hem te zijn, maar toch niet op zulk ene wijze, dat zij hetgeen zij hadden niet voor Hem konden gebruiken.
4. Hij genas zijne schoonmoeder, die ziek was. Waar Christus komt, komt Hij om goed te doen, en daar zal Hij voorzeker het Hem geboden onthaal rijkelijk vergelden. Merk op, hoe volkomen de genezing was, toen de koorts haar verliet, heeft zij haar niet, als gewoonlijk, zwak gelaten, maar dezelfde hand, die haar had genezen, had haar ook versterkt, zodat zij instaat was hen te dienen. De genezing heeft plaats om geschikt te maken tot werken, opdat wij Christus mogen dienen, en om Zijnentwil ook Zijn volk.
II. Een algemeen bericht van vele genezingen, door Hem gewrocht- krankheden genezen, duivelen uitgeworpen. Het was op den avond van den sabbat, toen de zon onderging, of was ondergegaan. Velen hadden wellicht gewetensbezwaar om hun kranken tot Hem te brengen voordat de sabbat voorbij was, maar hun zwakheid hieromtrent was geen vooroordeel, dat hen belette zich tot Christus te wenden. Hoewel Hij bewees, dat het geoorloofd is op den sabbatdag te genezen, waren zij Hem, indien dit toch een struikelblok voor hen was, toch ook welkom op een anderen tijd. Merk nu op:
1. Hoe talrijk de patiënten waren. De gehele stad was bijeen vergaderd omtrent de deur, als bedelaars voor ene bedeling. Die ene genezing in de synagoge heeft die menigte tot Hem gebracht. Anderen, die voorspoed bij Christus gehad hebben, moeten ons aanvuren in ons zoeken en vragen naar Hem. Thans gaat de Zon der gerechtigheid op met genezing onder zijne vleugelen, en tot Hem zullen de volken vergaderd worden. Merk op hoe de mensen tot Christus toestroomden in een particulier huis, zowel als in de synagoge, waar Hij is, laat daar ook Zijne dienstknechten, Zijne kranken, zijn. En aan den avond van den sabbat, als de openbare Godsverering voorbij is, dan moeten wij onzen dienst voor Jezus Christus toch nog voortzetten. Hij genas, zoals Paulus predikte, in het openbaar en van huis tot huis. 2. Hoe machtig de geneesmeester was: Hij genas allen, die tot Hem gebracht werden, hoe velen dit ook waren. Ook was het niet slechts een bijzondere kwaal of ziekte, die Christus genas, maar allen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, werden door Hem genezen, want Zijn woord was een panpharmacon, een zalf voor elke wond. Inzonderheid het wonder, dat Hij in de synagoge verrichtte, herhaalde Hij des avonds in het huis, want Hij wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, want Hij liet hen weten wie Hij was, en dat bracht hen tot stilzwijgen. Of wel: Hij liet hen niet toe te zeggen dat zij Hem kenden-want zo kan die plaats ook gelezen worden- Hij wilde hun niet meer veroorloven te zeggen wat zij gezegd hadden, Mark 1:24 :ik ken U, wie Gij zijt.
III. Zijn zich afzonderen tot gebed in de eenzaamheid, Mark 1:35. Hij bad in de eenzaamheid om ons het voorbeeld te geven van gebed in het verborgen. Hoewel Hij, als God, werd aangebeden, heeft Hij als mens zelf gebeden. Hoewel Hij God verheerlijkte en goed deed in Zijn openbaren arbeid, vond Hij toch tijd om alleen te wezen met Zijn Vader, en zo betaamde het Hem alle gerechtigheid te vervullen. Merk nu op:
1. Den tijd, wanneer Christus bad.
a. Het was des morgens, op den morgen na den sabbatdag. Als een sabbatdag voorbij is, dan moeten wij niet denken, dat wij nu met bidden kunnen ophouden tot aan den volgenden sabbat, neen, hoewel wij niet naar de synagoge gaan, moeten wij toch tot den troon der genade gaan, elke dag van de week, en inzonderheid op den morgen na den sabbat, opdat de goede indrukken van dien dag ons zullen bijblijven. Deze morgen was de morgen van den eersten dag der week, dien Hij later geheiligd en merkwaardig heeft gemaakt door een andere soort van vroeg opstaan.
b. Het was vroeg, als het nog diep in den nacht was. Als anderen nog sliepen in hun bed, bad Hij, gelijk een ware zoon van David, die God zoekt in den dageraad, en zich des morgens tot Hem schikt, ja, en te middernacht opstaat om Hem te loven. Men heeft gezegd, dat de morgen een vriend is der muzen, dat is van de beoefening van letteren en kunst, maar hij is het niet minder van genade, dat is van de beoefening der Godsvrucht. Als onze geest fris en opgewekt is, dan is het de tijd voor gebed. God, die de eerste voor ons is, en de beste, moet ook het eerste en het beste van ons hebben.
2. De plaats waar Hij bad, Hij ging uit, en ging heen in een woeste plaats, ergens buiten de stad, op een eenzame, afgelegen plek. Hoewel Hij geen gevaar liep van afgeleid te worden, of blootstond aan verzoeking tot verwaandheid, heeft Hij toch de eenzaamheid opgezocht, om ons het voorbeeld te geven van den door Hem zelven gestelden regel: Als gij bidt, zo ga in uwe binnenkamer. Het verborgen gebed moet in het verborgen geschieden. Zij, die het drukst werkzaam zijn in het openbaar, en daar ook het best werkzaam zijn, moeten toch soms alleen zijn met God, moeten zich terugtrekken in de eenzaamheid, om er met God te spreken en gemeenschap met Hem te onderhouden.
IV. Zijn terugkeren tot Zijn openbaren arbeid. De discipelen dachten, dat zij vroeg op waren, maar zij bevonden, dat hun Meester voor hen opgestaan was, en toen onderzochten zij waar Hij was heengegaan. Zij zijn Hem nagevolgd naar Zijn eenzame plaats, en vonden Hem in het gebed, Mark 1:36, Mark 1:37. Zij zeiden Hem, dat er veel naar Hem gevraagd werd, en dat een grote menigte kranken Hem wachtte. Zij zoeken U allen. Zij waren fier, dat hun Meester reeds zo hoog in aanzien stond bij het volk, en zij wensten, dat Hij te dezer plaatse nog meer in het openbaar zou verschijnen, omdat het hun eigen stad was, en wij zijn geneigd tot voorliefde voor de plaatsen, die wij kennen en waarin wij belangstellen.
Neen, zegt Christus, Kapernaum moet niet alleen het voorrecht hebben van de prediking en de wonderen van den Messias. Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, de dorpen hier in den omtrek, opdat Ik ook daar predike en er wonderen doe, want daartoe ben Ik uitgegaan, niet om voortdurend in ene plaats verblijf te houden, maar om het land door te gaan goed doende. Zelfs de inwoners der dorpen in Israël zullen tezamen spreken van de gerechtigheden des Heeren, Judges 5:11. Christus had het doel voor ogen, waartoe Hij was uitgegaan, en dat doel heeft Hij gestadig nagejaagd, daarvan zal Hij door den drang of de overreding Zijner vrienden niet worden afgeleid, want, Mark 1:39.
Hij predikte in hun synagogen door geheel Galilea, en om Zijne leer te bevestigen en op te helderen, wierp Hij duivelen uit. Christus' leer is Satans verderf.
Verzen 29-39
Markus 1:29-39In deze verzen hebben wij:
I. Een bijzonder bericht van een wonder, door Christus gewrocht, in de genezing van de moeder van Simons vrouw, die de koorts had Dit verhaal hadden wij reeds in Mattheus. Merk op:
1. Dat Christus, toen Hij datgene gedaan had, waardoor Zijn roem door het gehele land verbreid werd, nu niet stilzat. Neen, Hij bleef goed doen, want dat was Zijn streven, Zijn bedoelen, maar niet Zijn eigen eer.
2. Toen Hij uit de synagoge gegaan was, waar Hij met Goddelijk gezag had geleerd en met Goddelijke macht had genezen, heeft Hij toch gemeenzaam gesproken met de arme vissers, die Hem vergezelden, en achtte dit niet beneden zich. Laat dezelfde gezindheid, dezelfde nederigheid van geest in ons zijn, die in Hem geweest is.
3. Hij ging in het huis van Petrus, waarschijnlijk aldaar genodigd zijnde voor het onthaal, dat een arme visser Hem kon bieden, en Hij nam het aan. De apostelen hebben alles verlaten om Christus te volgen, in zover hetgeen zij hadden hen niet verhinderde om met Hem te zijn, maar toch niet op zulk ene wijze, dat zij hetgeen zij hadden niet voor Hem konden gebruiken.
4. Hij genas zijne schoonmoeder, die ziek was. Waar Christus komt, komt Hij om goed te doen, en daar zal Hij voorzeker het Hem geboden onthaal rijkelijk vergelden. Merk op, hoe volkomen de genezing was, toen de koorts haar verliet, heeft zij haar niet, als gewoonlijk, zwak gelaten, maar dezelfde hand, die haar had genezen, had haar ook versterkt, zodat zij instaat was hen te dienen. De genezing heeft plaats om geschikt te maken tot werken, opdat wij Christus mogen dienen, en om Zijnentwil ook Zijn volk.
II. Een algemeen bericht van vele genezingen, door Hem gewrocht- krankheden genezen, duivelen uitgeworpen. Het was op den avond van den sabbat, toen de zon onderging, of was ondergegaan. Velen hadden wellicht gewetensbezwaar om hun kranken tot Hem te brengen voordat de sabbat voorbij was, maar hun zwakheid hieromtrent was geen vooroordeel, dat hen belette zich tot Christus te wenden. Hoewel Hij bewees, dat het geoorloofd is op den sabbatdag te genezen, waren zij Hem, indien dit toch een struikelblok voor hen was, toch ook welkom op een anderen tijd. Merk nu op:
1. Hoe talrijk de patiënten waren. De gehele stad was bijeen vergaderd omtrent de deur, als bedelaars voor ene bedeling. Die ene genezing in de synagoge heeft die menigte tot Hem gebracht. Anderen, die voorspoed bij Christus gehad hebben, moeten ons aanvuren in ons zoeken en vragen naar Hem. Thans gaat de Zon der gerechtigheid op met genezing onder zijne vleugelen, en tot Hem zullen de volken vergaderd worden. Merk op hoe de mensen tot Christus toestroomden in een particulier huis, zowel als in de synagoge, waar Hij is, laat daar ook Zijne dienstknechten, Zijne kranken, zijn. En aan den avond van den sabbat, als de openbare Godsverering voorbij is, dan moeten wij onzen dienst voor Jezus Christus toch nog voortzetten. Hij genas, zoals Paulus predikte, in het openbaar en van huis tot huis. 2. Hoe machtig de geneesmeester was: Hij genas allen, die tot Hem gebracht werden, hoe velen dit ook waren. Ook was het niet slechts een bijzondere kwaal of ziekte, die Christus genas, maar allen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, werden door Hem genezen, want Zijn woord was een panpharmacon, een zalf voor elke wond. Inzonderheid het wonder, dat Hij in de synagoge verrichtte, herhaalde Hij des avonds in het huis, want Hij wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, want Hij liet hen weten wie Hij was, en dat bracht hen tot stilzwijgen. Of wel: Hij liet hen niet toe te zeggen dat zij Hem kenden-want zo kan die plaats ook gelezen worden- Hij wilde hun niet meer veroorloven te zeggen wat zij gezegd hadden, Mark 1:24 :ik ken U, wie Gij zijt.
III. Zijn zich afzonderen tot gebed in de eenzaamheid, Mark 1:35. Hij bad in de eenzaamheid om ons het voorbeeld te geven van gebed in het verborgen. Hoewel Hij, als God, werd aangebeden, heeft Hij als mens zelf gebeden. Hoewel Hij God verheerlijkte en goed deed in Zijn openbaren arbeid, vond Hij toch tijd om alleen te wezen met Zijn Vader, en zo betaamde het Hem alle gerechtigheid te vervullen. Merk nu op:
1. Den tijd, wanneer Christus bad.
a. Het was des morgens, op den morgen na den sabbatdag. Als een sabbatdag voorbij is, dan moeten wij niet denken, dat wij nu met bidden kunnen ophouden tot aan den volgenden sabbat, neen, hoewel wij niet naar de synagoge gaan, moeten wij toch tot den troon der genade gaan, elke dag van de week, en inzonderheid op den morgen na den sabbat, opdat de goede indrukken van dien dag ons zullen bijblijven. Deze morgen was de morgen van den eersten dag der week, dien Hij later geheiligd en merkwaardig heeft gemaakt door een andere soort van vroeg opstaan.
b. Het was vroeg, als het nog diep in den nacht was. Als anderen nog sliepen in hun bed, bad Hij, gelijk een ware zoon van David, die God zoekt in den dageraad, en zich des morgens tot Hem schikt, ja, en te middernacht opstaat om Hem te loven. Men heeft gezegd, dat de morgen een vriend is der muzen, dat is van de beoefening van letteren en kunst, maar hij is het niet minder van genade, dat is van de beoefening der Godsvrucht. Als onze geest fris en opgewekt is, dan is het de tijd voor gebed. God, die de eerste voor ons is, en de beste, moet ook het eerste en het beste van ons hebben.
2. De plaats waar Hij bad, Hij ging uit, en ging heen in een woeste plaats, ergens buiten de stad, op een eenzame, afgelegen plek. Hoewel Hij geen gevaar liep van afgeleid te worden, of blootstond aan verzoeking tot verwaandheid, heeft Hij toch de eenzaamheid opgezocht, om ons het voorbeeld te geven van den door Hem zelven gestelden regel: Als gij bidt, zo ga in uwe binnenkamer. Het verborgen gebed moet in het verborgen geschieden. Zij, die het drukst werkzaam zijn in het openbaar, en daar ook het best werkzaam zijn, moeten toch soms alleen zijn met God, moeten zich terugtrekken in de eenzaamheid, om er met God te spreken en gemeenschap met Hem te onderhouden.
IV. Zijn terugkeren tot Zijn openbaren arbeid. De discipelen dachten, dat zij vroeg op waren, maar zij bevonden, dat hun Meester voor hen opgestaan was, en toen onderzochten zij waar Hij was heengegaan. Zij zijn Hem nagevolgd naar Zijn eenzame plaats, en vonden Hem in het gebed, Mark 1:36, Mark 1:37. Zij zeiden Hem, dat er veel naar Hem gevraagd werd, en dat een grote menigte kranken Hem wachtte. Zij zoeken U allen. Zij waren fier, dat hun Meester reeds zo hoog in aanzien stond bij het volk, en zij wensten, dat Hij te dezer plaatse nog meer in het openbaar zou verschijnen, omdat het hun eigen stad was, en wij zijn geneigd tot voorliefde voor de plaatsen, die wij kennen en waarin wij belangstellen.
Neen, zegt Christus, Kapernaum moet niet alleen het voorrecht hebben van de prediking en de wonderen van den Messias. Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, de dorpen hier in den omtrek, opdat Ik ook daar predike en er wonderen doe, want daartoe ben Ik uitgegaan, niet om voortdurend in ene plaats verblijf te houden, maar om het land door te gaan goed doende. Zelfs de inwoners der dorpen in Israël zullen tezamen spreken van de gerechtigheden des Heeren, Judges 5:11. Christus had het doel voor ogen, waartoe Hij was uitgegaan, en dat doel heeft Hij gestadig nagejaagd, daarvan zal Hij door den drang of de overreding Zijner vrienden niet worden afgeleid, want, Mark 1:39.
Hij predikte in hun synagogen door geheel Galilea, en om Zijne leer te bevestigen en op te helderen, wierp Hij duivelen uit. Christus' leer is Satans verderf.
Verzen 40-45
Markus 1:40-45Hier hebben wij het verhaal van Christus' reiniging van een melaatse, dat wij tevoren gehad hebben in Matthew 8:2. Het leert ons:
1. Hoe ons tot Christus te wenden. Kom zoals deze melaatse
a. Met groten ootmoed. De melaatse kwam biddende, en vallende voor Hem op de knieën, Mark 1:40, hetzij Hem Goddelijke eer bewijzende, of wellicht een minderen graad van eerbied als aan een groot profeet. Hoe dit zij, het leert ons dat zij, die genade en barmhartigheid van Christus wensen te verkrijgen, Hem eer en heerlijkheid moeten toeschrijven, en Hem met ootmoed en eerbied moeten naderen.
b. Met een vast geloof in Zijne macht. Gij kunt mij reinigen. Hoewel het uitwendige voorkomen van Christus gering en onaanzienlijk was, toch had deze melaatse dit geloof in Zijne macht, waarin tevens zijn geloof lag opgesloten, dat Hij van God gezonden was. Hij gelooft dit niet slechts in het algemeen, Gij kunt alles, maar met bijzondere toepassing: Gij kunt mij reinigen. Wat wij geloven omtrent Christus' macht moeten wij toepassen op ons bijzonder geval, onzen bijzonderen nood. Gij kunt dit voor mij doen.
c. Met onderworpenheid aan den wil van Christus, Heere, indien Gij wilt. Niet alsof hij twijfelde aan Christus' bereidwilligheid in het algemeen om hen, die in nood zijn, te helpen, maar met de bescheidenheid, die een armen smekeling voegt, legt hij zijn eigen geval voor Hem bloot.
2. Wat wij van Christus moeten verwachten: dat ons zal geschieden naar ons geloof. Zijn verzoek is niet gekleed in den vorm van gebed, toch heeft Christus het ingewilligd. Een hartelijke belijdenis van geloof in Christus en onderworpenheid aan Zijn wil zijn de meest overmogende gebeden om genade van Hem, en zullen voorzeker verhoord worden.
a. Christus was met barmhartigheid innerlijk bewogen. Dit wordt hier, in Markus, er bijgevoegd om te tonen, dat Christus' macht door Zijn medelijden wordt aangewend tot hulp en verlichting van arme zielen, dat Zijne redenen voortvloeien uit Hem zelven, en wij in ons niets hebben, dat ons in Zijne gunst aanbeveelt, maar dat onze ellende ons het voorwerp maakt van Zijne barmhartigheid. En wat Hij voor ons doet, doet Hij met alle mogelijke tederheid.
b. Hij strekte de hand uit en raakte hem aan. Hij oefende Zijne macht uit, en richtte haar tot dit schepsel. Als Christus zielen geneest raakt Hij ze aan, 1 Samuel 10:26. Als de koning iemand aanraakt voor het koningszeer, dan zegt hij: Ik raak aan, God geneest , maar Christus raakt aan en geneest.
c. Hij zei tot hem: Ik wil, word gereinigd. Christus' macht werd uitgeoefend in en door een woord, om aan te duiden op wat wijze Hij gewoonlijk geestelijke genezingen zou werken. Hij zendt Zijn woord uit en heelt, Psalms 107:20, John 15:3, John 17:17. De arme melaatse zei: Indien Gij wilt, maar die twijfel is spoedig bij hem opgeheven. Ik wil. Christus wil zeer geredelijk gunsten bewijzen aan hen, die zich aan Zijn wil onderwerpen. Hij was overtuigd van Christus' macht, Gij kunt mij reinigen, en Christus wil tonen, hoe grotelijks Zijne macht in werking wordt gebracht door het geloof Zijns volks, en daarom spreekt Hij het woord als machthebbende. Word gereinigd. En met dit woord ging kracht van Hem uit, en de genezing werd terstond tot stand gebracht. De melaatsheid ging terstond van hem, en er bleef geen spoor van overig, Mark 1:42.
3. Wat wij te doen hebben, als wij barmhartigheid van Christus verkregen hebben. Met Zijne gunsten moeten wij ook Zijne bevelen ontvangen. Toen Christus hem had genezen, heeft Hij hem strengelijk verboden. Het is een veelbetekenend woord, dat hier gebruikt wordt, embrimsamenos - verbiedende met bedreiging. Ik ben geneigd te denken, dat dit niet ziet op het bevel, dat Hij hem gaf tot geheimhouding, Mark 1:44, want dat wordt afzonderlijk gegeven, maar dat dit een bevel was gelijk aan dat, het welk Hij den zieke had gegeven, dien Hij had genezen in Bethesda, John 5:14, Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede, want de melaatsheid was gewoonlijk ene straf over sommige bijzondere zondaren, zoals in het geval van Mirjam, Gehazi en Uzzia. Nu Christus hem genezen had, waarschuwt Hij hem, dreigt Hij hem met de rampzalige gevolgen er van, indien hij tot zijne zonde terugkeerde. Hij beval hem ook zich den priester te vertonen, opdat de priester door zijn eigen oordeel omtrent den melaatse een getuige voor Christus zou zijn, dat Hij de Messias is, Matthew 11:5. Totdat hij dit gedaan had, mocht hij aan niemand iets zeggen. Dit is een voorbeeld van de nederigheid van Christus en van Zijne zelfverloochening, dat Hij niet Zijn eigen eer zocht, niet schreeuwde, of Zijne stem op de straat liet horen, Isaiah 42:2. En het is een voorbeeld voor ons, om onze eigen eer niet te zoeken. Hij moest het niet bekendmaken' omdat dit de menigte volks, die Christus volgde, zeer zou doen toenemen, en Hij vond die nu reeds te groot. Niet alsof Hij niet gaarne aan allen goed deed, aan zo velen, als er slechts kwamen, maar Hij wilde dit doen met zo min mogelijk gerucht en geraas, wilde gene ergernis geven aan de overheid, den openbaren vrede niet verstoren, niets doen dat naar vertoon of ophef zweemde, of de toejuiching des volks zou uitlokken. Wat er van te denken, dat de melaatse vele dingen begon te verkondigen en dat woord te verbreiden, weet ik niet. Het verbergen of bedekken van het goede karakter en de goede werken van Godvruchtigen betaamt hun beter dan aan hun vrienden, ook is het bevel der nederigheid van nederige mensen niet altijd bindend voor ons. De melaatse had zijne orders moeten opvolgen, toch was het ongetwijfeld met een goede bedoeling, dat hij zijne genezing bekend maakte, en het had ook geen ander slecht gevolg, dan dat het de schare, die Christus volgde, deed toenemen, en dat wel in zo grote mate, dat Hij niet meer openbaar in de stad kon komen, niet vanwege vervolging, dat gevaar bestond toen nog niet, maar omdat de volksmenigte zo groot was, dat de straten haar niet konden bevatten, hetgeen Hem noodzaakte uit te gaan buiten in de woeste plaatsen, naar een berg, Mark 3:13, naar den oever der zee, Mark 4:1. Dit toont aan hoe nuttig het voor ons was, dat Christus zou weggaan en den Trooster tot ons zou zenden, want Zijn lichamelijke tegenwoordigheid kon slechts in ene plaats, op een tijd zijn, en zij, die van alle kanten tot Hem kwamen, konden niet in Zijne nabijheid komen. Maar door Zijn geestelijke tegenwoordigheid is Hij met Zijn volk, waar zij zich ook bevinden, en naar alle kanten komt Hij nu tot hen.
Verzen 40-45
Markus 1:40-45Hier hebben wij het verhaal van Christus' reiniging van een melaatse, dat wij tevoren gehad hebben in Matthew 8:2. Het leert ons:
1. Hoe ons tot Christus te wenden. Kom zoals deze melaatse
a. Met groten ootmoed. De melaatse kwam biddende, en vallende voor Hem op de knieën, Mark 1:40, hetzij Hem Goddelijke eer bewijzende, of wellicht een minderen graad van eerbied als aan een groot profeet. Hoe dit zij, het leert ons dat zij, die genade en barmhartigheid van Christus wensen te verkrijgen, Hem eer en heerlijkheid moeten toeschrijven, en Hem met ootmoed en eerbied moeten naderen.
b. Met een vast geloof in Zijne macht. Gij kunt mij reinigen. Hoewel het uitwendige voorkomen van Christus gering en onaanzienlijk was, toch had deze melaatse dit geloof in Zijne macht, waarin tevens zijn geloof lag opgesloten, dat Hij van God gezonden was. Hij gelooft dit niet slechts in het algemeen, Gij kunt alles, maar met bijzondere toepassing: Gij kunt mij reinigen. Wat wij geloven omtrent Christus' macht moeten wij toepassen op ons bijzonder geval, onzen bijzonderen nood. Gij kunt dit voor mij doen.
c. Met onderworpenheid aan den wil van Christus, Heere, indien Gij wilt. Niet alsof hij twijfelde aan Christus' bereidwilligheid in het algemeen om hen, die in nood zijn, te helpen, maar met de bescheidenheid, die een armen smekeling voegt, legt hij zijn eigen geval voor Hem bloot.
2. Wat wij van Christus moeten verwachten: dat ons zal geschieden naar ons geloof. Zijn verzoek is niet gekleed in den vorm van gebed, toch heeft Christus het ingewilligd. Een hartelijke belijdenis van geloof in Christus en onderworpenheid aan Zijn wil zijn de meest overmogende gebeden om genade van Hem, en zullen voorzeker verhoord worden.
a. Christus was met barmhartigheid innerlijk bewogen. Dit wordt hier, in Markus, er bijgevoegd om te tonen, dat Christus' macht door Zijn medelijden wordt aangewend tot hulp en verlichting van arme zielen, dat Zijne redenen voortvloeien uit Hem zelven, en wij in ons niets hebben, dat ons in Zijne gunst aanbeveelt, maar dat onze ellende ons het voorwerp maakt van Zijne barmhartigheid. En wat Hij voor ons doet, doet Hij met alle mogelijke tederheid.
b. Hij strekte de hand uit en raakte hem aan. Hij oefende Zijne macht uit, en richtte haar tot dit schepsel. Als Christus zielen geneest raakt Hij ze aan, 1 Samuel 10:26. Als de koning iemand aanraakt voor het koningszeer, dan zegt hij: Ik raak aan, God geneest , maar Christus raakt aan en geneest.
c. Hij zei tot hem: Ik wil, word gereinigd. Christus' macht werd uitgeoefend in en door een woord, om aan te duiden op wat wijze Hij gewoonlijk geestelijke genezingen zou werken. Hij zendt Zijn woord uit en heelt, Psalms 107:20, John 15:3, John 17:17. De arme melaatse zei: Indien Gij wilt, maar die twijfel is spoedig bij hem opgeheven. Ik wil. Christus wil zeer geredelijk gunsten bewijzen aan hen, die zich aan Zijn wil onderwerpen. Hij was overtuigd van Christus' macht, Gij kunt mij reinigen, en Christus wil tonen, hoe grotelijks Zijne macht in werking wordt gebracht door het geloof Zijns volks, en daarom spreekt Hij het woord als machthebbende. Word gereinigd. En met dit woord ging kracht van Hem uit, en de genezing werd terstond tot stand gebracht. De melaatsheid ging terstond van hem, en er bleef geen spoor van overig, Mark 1:42.
3. Wat wij te doen hebben, als wij barmhartigheid van Christus verkregen hebben. Met Zijne gunsten moeten wij ook Zijne bevelen ontvangen. Toen Christus hem had genezen, heeft Hij hem strengelijk verboden. Het is een veelbetekenend woord, dat hier gebruikt wordt, embrimsamenos - verbiedende met bedreiging. Ik ben geneigd te denken, dat dit niet ziet op het bevel, dat Hij hem gaf tot geheimhouding, Mark 1:44, want dat wordt afzonderlijk gegeven, maar dat dit een bevel was gelijk aan dat, het welk Hij den zieke had gegeven, dien Hij had genezen in Bethesda, John 5:14, Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede, want de melaatsheid was gewoonlijk ene straf over sommige bijzondere zondaren, zoals in het geval van Mirjam, Gehazi en Uzzia. Nu Christus hem genezen had, waarschuwt Hij hem, dreigt Hij hem met de rampzalige gevolgen er van, indien hij tot zijne zonde terugkeerde. Hij beval hem ook zich den priester te vertonen, opdat de priester door zijn eigen oordeel omtrent den melaatse een getuige voor Christus zou zijn, dat Hij de Messias is, Matthew 11:5. Totdat hij dit gedaan had, mocht hij aan niemand iets zeggen. Dit is een voorbeeld van de nederigheid van Christus en van Zijne zelfverloochening, dat Hij niet Zijn eigen eer zocht, niet schreeuwde, of Zijne stem op de straat liet horen, Isaiah 42:2. En het is een voorbeeld voor ons, om onze eigen eer niet te zoeken. Hij moest het niet bekendmaken' omdat dit de menigte volks, die Christus volgde, zeer zou doen toenemen, en Hij vond die nu reeds te groot. Niet alsof Hij niet gaarne aan allen goed deed, aan zo velen, als er slechts kwamen, maar Hij wilde dit doen met zo min mogelijk gerucht en geraas, wilde gene ergernis geven aan de overheid, den openbaren vrede niet verstoren, niets doen dat naar vertoon of ophef zweemde, of de toejuiching des volks zou uitlokken. Wat er van te denken, dat de melaatse vele dingen begon te verkondigen en dat woord te verbreiden, weet ik niet. Het verbergen of bedekken van het goede karakter en de goede werken van Godvruchtigen betaamt hun beter dan aan hun vrienden, ook is het bevel der nederigheid van nederige mensen niet altijd bindend voor ons. De melaatse had zijne orders moeten opvolgen, toch was het ongetwijfeld met een goede bedoeling, dat hij zijne genezing bekend maakte, en het had ook geen ander slecht gevolg, dan dat het de schare, die Christus volgde, deed toenemen, en dat wel in zo grote mate, dat Hij niet meer openbaar in de stad kon komen, niet vanwege vervolging, dat gevaar bestond toen nog niet, maar omdat de volksmenigte zo groot was, dat de straten haar niet konden bevatten, hetgeen Hem noodzaakte uit te gaan buiten in de woeste plaatsen, naar een berg, Mark 3:13, naar den oever der zee, Mark 4:1. Dit toont aan hoe nuttig het voor ons was, dat Christus zou weggaan en den Trooster tot ons zou zenden, want Zijn lichamelijke tegenwoordigheid kon slechts in ene plaats, op een tijd zijn, en zij, die van alle kanten tot Hem kwamen, konden niet in Zijne nabijheid komen. Maar door Zijn geestelijke tegenwoordigheid is Hij met Zijn volk, waar zij zich ook bevinden, en naar alle kanten komt Hij nu tot hen.