Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Matthew 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/matthew-28.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Matthew 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MATTHES 28In de vorige hoofdstukken zagen wij den oversten leidsman onzer zaligheid in strijd met de machten der duisternis, aangevallen door hen, heeft Hij op Zijne beurt een krachtigen aanval op hen gericht. Het scheen onzeker wie van de strijders de zege zou wegdragen, eindelijk neigde zij zich naar de zijde des vijands, en is onze kampioen voor hun aangezicht gevallen, zie, "God heeft Zijne sterkte in de gevangenis gegeven, en Zijne heerlijkheid in de hand des wederpartijders". Christus in het graf is gelijk de ark in den tempel van Dagon, de machten der duisternis schenen meesters van het slagveld te zullen blijven, maar toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn, Psalms 78:61. 65. Onzen Vredevorst zien wij in dit hoofdstuk zich wederom herstellen, als overwinnaar, ja als meer dan overwinnaar komt Hij uit het graf, de gevangenis gevangen voerende. Hoewel de ark gevangen is, valt Dagon er voor neer, en het blijkt, dat niemand voor den heiligen Heere God bestaan kan. Daar nu de opstanding van Christus een der voornaamste bronnen is van onzen Godsdienst, is het een noodzakelijk vereiste, dat wij er de onfeilbare bewijzen voor hebben, vier van zulke onfeilbare bewijzen, of gewisse kentekenen, hebben wij in dit hoofdstuk, welke slechts weinige zijn uit vele, want Lukas en Johannes geven uitvoeriger bericht van de bewijzen van Christus' opstanding, dan Mattheus en Markus. Wij hebben hier
I. De getuigenis des engels van Christus opstanding, Matthew 28:1
II. Zijne verschijning aan de vrouwen, Matthew 28:9, Matthew 28:10.
III. De bekentenis der tegenstanders, die op wacht stonden, Matthew 28:11.
IV. Christus, verschijning aan de discipelen in Galilea en de opdracht, die Hij hun gaf, Matthew 28:16.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MATTHES 28In de vorige hoofdstukken zagen wij den oversten leidsman onzer zaligheid in strijd met de machten der duisternis, aangevallen door hen, heeft Hij op Zijne beurt een krachtigen aanval op hen gericht. Het scheen onzeker wie van de strijders de zege zou wegdragen, eindelijk neigde zij zich naar de zijde des vijands, en is onze kampioen voor hun aangezicht gevallen, zie, "God heeft Zijne sterkte in de gevangenis gegeven, en Zijne heerlijkheid in de hand des wederpartijders". Christus in het graf is gelijk de ark in den tempel van Dagon, de machten der duisternis schenen meesters van het slagveld te zullen blijven, maar toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn, Psalms 78:61. 65. Onzen Vredevorst zien wij in dit hoofdstuk zich wederom herstellen, als overwinnaar, ja als meer dan overwinnaar komt Hij uit het graf, de gevangenis gevangen voerende. Hoewel de ark gevangen is, valt Dagon er voor neer, en het blijkt, dat niemand voor den heiligen Heere God bestaan kan. Daar nu de opstanding van Christus een der voornaamste bronnen is van onzen Godsdienst, is het een noodzakelijk vereiste, dat wij er de onfeilbare bewijzen voor hebben, vier van zulke onfeilbare bewijzen, of gewisse kentekenen, hebben wij in dit hoofdstuk, welke slechts weinige zijn uit vele, want Lukas en Johannes geven uitvoeriger bericht van de bewijzen van Christus' opstanding, dan Mattheus en Markus. Wij hebben hier
I. De getuigenis des engels van Christus opstanding, Matthew 28:1
II. Zijne verschijning aan de vrouwen, Matthew 28:9, Matthew 28:10.
III. De bekentenis der tegenstanders, die op wacht stonden, Matthew 28:11.
IV. Christus, verschijning aan de discipelen in Galilea en de opdracht, die Hij hun gaf, Matthew 28:16.
Verzen 1-10
Mattheus 28:1-10Als bewijs voor Christus' opstanding hebben wij hier het getuigenis van den engel en van Christus zelven betreffende Zijne opstanding. Nu zouden wij kunnen denken, dat het beter zou geweest zijn, indien het zo geschikt ware, dat een genoegzaam aantal getuigen tegenwoordig ware geweest, die den steen door den engel hadden zien afwentelen, het dode lichaam hadden zien herleven, zoals de mensen Lazarus uit het graf zagen komen, dan zou de zaak onbetwistbaar geweest zijn. Maar laat ons aan de oneindige Wijsheid de wet niet willen stellen, die het zo beschikt heeft, dat de getuigen Zijner opstanding Hem opgestaan zagen, maar Hem niet zagen opstaan. Zijne menswording was ene verborgenheid, en ook Zijn tweede menswording (als wij het zo mogen noemen) was ene verborgenheid, het was het nieuwe maken, als het ware, van Christus' lichaam voor Zijn staat van verhoging, en daarom was het in het verborgene gemaakt. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Christus heeft zulke bewijzen gegeven van Zijne opstanding als bevestigd werden door de Schriften, en door het woord, dat Hij heeft gesproken, Luke 24:6, Luke 24:7, Luke 24:44, Mark 16:7. Want hier beneden moeten wij wandelen door het geloof en niet door aanschouwen. Wij hebben hier:
I. De komst der vrouwen bij het graf. Merk op:
1. Wanneer zij kwamen, na den sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, Matthew 28:1. Dit bepaalt den tijd van Christus' opstanding.
a. Hij verrees op den derden dag na Zijn dood, dat was het tijdstip, dat Hij dikwijls tevoren er voor bepaald had, en daarbij bleef Hij. Hij werd begraven aan den avond van den zesden dag der week, en Hij stond op aan den morgen van den eersten dag der daarop volgende week, zodat Hij ongeveer zes en dertig of acht en dertig uren in het graf heeft gelegen. Hij lag er zolang om te tonen, dat Hij wezenlijk en werkelijk dood was, en niet langer, opdat Hij de verderving niet zien zou. Hij stond op ten derden dage, om te beantwoorden aan het type van Jona, den profeet, Matthew 12:40, en de voorzegging te vervullen, Hosea 6:2. Op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven.
b. Hij stond op na den Joodsen sabbat, en het was de sabbat van het pascha. Dien gansen dag lag Hij in het graf, om de afschaffing aan te duiden van de Joodse feesten en de overige delen der ceremoniële wet, en dat Zijn volk aan de waarneming daarvan gestorven moet zijn, er geen meerdere aandacht aan moet schenken dan Hij gedaan heeft, toen Hij in het graf lag. Op den zesden dag heeft Christus Zijn werk geëindigd, het is volbracht, zei Hij. Op den zevenden dag heeft Hij gerust, en toen heeft Hij op den eersten dag der volgende week als het ware een nieuwe wereld begonnen en een nieuw werk aangevangen. Dat niemand ons dan nu oordele op het stuk des feestdags, of der nieuwe maan, of der Joodse sabbatten, die wel schaduwen geweest zijn der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Verder kunnen wij opmerken, dat de tijd, gedurende welken de heiligen in het graf liggen, een sabbat voor hen is (zoals de Joodse sabbat was, welke voornamelijk bestond in rust voor het lichaam), want daar rusten zij van hun arbeid, Job 3:17, en dat zijn zij aan Christus verschuldigd.
c. Op den eersten dag der week is Hij opgestaan. Op den eersten dag der eerste week gebood God dat het licht uit de duisternis zou schijnen, op dien dag dus heeft Hij, die het Licht der wereld zou zijn, geschenen uit de duisternis van het graf, en de zevende-dagsabbat met Christus begraven zijnde, verrees hij in den eersten-dag-sabbat, die genaamd wordt Dag des Heeren, Revelation 1:10, en van nu voortaan wordt in geheel het Nieuwe Testament van geen anderen dag dan van dezen melding gemaakt, maar deze wordt dikwijls genoemd, als de dag, dien de Christenen Godsdienstig waarnamen in hun plechtige bijeenkomsten, ter ere van Christus, John 20:19, John 20:26, Acts 20:7, 1 Corinthians 16:2. Indien de verlossing van Israël uit het land van het noorden de herinnering verving van hun bevrijding uit Egypte, Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8, veel meer zal onze verlossing door Christus de heerlijkheid in de schaduw stellen van de vroegere werken Gods. De sabbat werd ingesteld ter gedachtenis van de voltooiing van het werk der schepping, Genesis 2:1. Door zijne rebellie heeft de mens een breuk gemaakt in dat volmaakte werk, een breuk, die nooit volkomen geheeld was, voordat Christus opstond van de doden, en de hemelen en de aarde opnieuw volbracht waren, en het in verwarring gebrachte heir er van opnieuw werd geordend en geregeld, en de dag, waarop dit was geschied, was terecht gezegend en geheiligd. Hij, die op dien dag opstond van de doden, is dezelfde, door wie en tot wie alle dingen werden geschapen, en nu opnieuw werden geschapen.
d. Hij stond op, toen het tegen dien dag begon te lichten, zodra gezegd kon worden, dat de derde dag was gekomen, op den dag die tevoren voor Zijne opstanding was aangewezen, stond Hij op. Na zijne terugtrekking van Zijn volk, keerde Hij terug met allen bekwamen spoed, en snijdt de zaak af in rechtvaardigheid. Hij had tot Zijne discipelen gezegd, dat zij, hoewel zij Hem in een kleinen tijd niet zien zouden, Hem toch na wederom een kleinen tijd zouden zien, en dienovereenkomstig maakte Hij dien kleinen tijd zo klein mogelijk, Isaiah 54:7, Isaiah 54:8. Christus verrees toen de dag begon aan te breken, omdat toen de Opgang uit de hoogte ons wederom bezocht heeft, Luke 1:78. Zijn lijden begon in den nacht, toen Hij aan het kruis hing werd de zon verduisterd, in de avondschemering werd Hij in het graf gelegd, maar Hij stond op uit het graf toen de zon bijna was opgegaan, want Hij is de blinkende Morgenster, Revelation 22:16, het ware Licht. Zij, die zich in den vroegen morgenstond van den Christelijken sabbat tot oefening van den Godsdienst begeven, opdat zij den gehelen dag voor zich hebben, volgen hierin het voorbeeld van Christus en van David.
Ik zoek U in den dageraad.
2. Wie zij waren, die bij het graf kwamen, Maria Magdalena en de andere Maria, dezelfden, die bij de begrafenis tegenwoordig waren, en tegenover het graf zaten, zoals zij tevoren tegenover het kruis stonden. Nog altijd bedachten zij hoe zij hare liefde tot Christus zouden kunnen uitdrukken, nog altijd zochten zij Hem. Dan zullen wij kennen, als wij aldus vervolgen te kennen. Gene melding wordt gemaakt van de maagd Maria, dat zij daar tegenwoordig was, het is mogelijk, dat de geliefde discipel, die haar in zijn huis had genomen, haar verhinderd heeft om naar het graf te gaan en er te wenen. Dit blijven bij Christus niet slechts tot aan het graf, maar ook tot in het graf, stelt Zijne zorg voor over de Zijnen, als zij hun bed in de duisternis hebben gespreid. Gelijk Christus in het graf bemind werd door de heiligen, zo zijn de heiligen in het graf de beminden van Christus, want de dood en het graf kunnen den band der liefde tussen Hem en hen niet losmaken.
3. Wat zij daar kwamen doen. De andere evangelisten zeggen, dat zij kwamen om het lichaam te zalven. Mattheus zegt, dat zij kwamen om het graf te bezien, of het nog was zoals zij het gelaten hadden, wellicht gehoord hebbende, zonder dat zij het zeker wisten, dat de overpriesters er ene wacht bij geplaatst hadden. Zij gingen om haar goeden wil, hare liefde, te betonen in nog een bezoek aan de dierbare overblijfselen van haar geliefden Meester, en wellicht ook niet zonder een gedachte te hebben van Zijne opstanding, want zij konden niet alles vergeten hebben, wat Hij daarvan gezegd had. Een bezoek aan het graf kan zeer nuttig zijn voor Christenen, en zal er toe bijdragen om er hen gemeenzaam mede te maken, en er aldus de verschrikking van weg te nemen, inzonderheid aan het graf van onzen Heere Jezus, waar wij de zonde kunnen begraven zien van voor ons aangezicht, en het voorbeeld van onze heiligmaking, en het grote bewijs van verlossende liefde zelfs in dit land der duisternis helder blinkende.
II. De verschijning van een engel des Heeren aan haar, Matthew 28:2. Wij hebben hier het bericht van hetgeen er voorviel bij de opstanding van Christus voor zoveel het voor ons nodig is dit te weten.
1. Er geschiedde een grote aardbeving. Toen Hij stierf beefde de aarde, die Hem had ontvangen, van vrees, nu Hij is opgestaan is de aarde, daar zij Hem teruggaf, opgesprongen van vreugde wegens Zijne verhoging. Deze aardbeving heeft, als het ware, de banden des doods losgemaakt en de boeien van het graf afgeschud, en den wens aller heidenen ingeleid, Haggai 2:7, Haggai 2:8. Het was het teken van Christus' overwinning, hiermede werd te kennen gegeven dat, wanneer de hemelen zich verblijden, de aarde vrolijk kan zijn. Het was ene voorproef van de schudding, die aan de aarde zal gegeven worden bij de algemene opstanding, als de bergen en de eilanden bewogen zullen worden, opdat de aarde hare doodgeslagenen niet langer bedekt zal houden. Er werd een geluid en ene beroering in de vallei toen de beenderen tot elkaar moesten naderen, elk been tot zijn been, Ezechiël 37:7. Het koninkrijk van Christus, dat nu opgericht stond te worden, deed de aarde beven. Die geheiligd zijn, en daardoor opgewekt zijn tot geestelijk leven, gevoelen in hun eigen gemoed ene schudding als van ene aardbeving, evenals Paulus, die bevende en verbaasd was.
2. Een engel des Heeren daalde neer uit den hemel. De engelen hebben onzen Heere Jezus dikwijls bezocht, bij Zijne geboorte, tijdens Zijne verzoeking, in Zijne doodsbenauwdheid: maar aan het kruis zien wij geen engel bij Hem, toen Zijn Vader Hem verliet, hebben de engelen zich van Hem teruggetrokken, maar nu Hij de heerlijkheid weer op zich heeft genomen, die Hij had van voor de grondlegging der wereld, zie, nu komen de engelen Gods en aanbidden Hem.
3. Hij kwam toe, en wentelde den steen af van de deur, en zat op dezelve. Onze Heere Jezus zou zelf den steen hebben kunnen afwentelen door Zijn eigen kracht: maar Hij wilde het door den engel laten doen, om te kennen te geven dat Hij, op zich genomen hebbende om voor onze zonden, die Hem toegerekend waren, te voldoen, en ingevolge dier toegerekende zonde in hechtenis zijnde, niet uit de gevangenis uitgebroken is, maar dat Hij er wettelijk uit ontslagen is door den hemel. Hij heeft niet uitgebroken uit de gevangenis, maar een beambte werd gezonden om den steen af te wentelen, en aldus de deur der gevangenis te openen, hetgeen nooit geschied zou zijn, indien Hij geen volkomen genoegdoening had gedaan. Maar overgeleverd zijnde voor onze overtredingen, is Hij, ter voltooiing van onze verlossing, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Hij stierf om onze schuld te betalen, en Hij stond op van de doden om onzen kwijtscheldingsbrief met zich te brengen. De steen van onze zonden was gewenteld voor de deur van het graf van onzen Heere Jezus-en wij bevinden, dat het wentelen van een groten steen de betekenis heeft van het aangaan van schuld, 1 Samuel 14:43- maar om aan te tonen, dat aan de Goddelijke gerechtigheid was voldaan, werd een engel gezonden om den steen af te wentelen, niet alsof de engel Hem heeft opgewekt van de doden, evenmin als zij, die den steen van Lazarus' graf wegnamen, hem van de doden hebben opgewekt, maar hij beduidde hiermede de toe- stemming des hemels tot Zijne bevrijding, alsmede de blijdschap des hemels hierover. De vijanden van Christus hadden den steen verzegeld, evenals Babylon besluitende, hun gevangene niet los te laten gaan, zou ook een machtigen de vangst ontnomen worden? Want dit was hun ure, maar al de machten van den dood en de duisternis staan onder toezicht en bedwang van den God des lichts en des levens. Een engel van den hemel heeft de macht om het zegel te verbreken, al was het ook het grootzegel van Israël, en hij is machtig den steen af te wentelen, als is die ook nog zo groot. Aldus worden de gevangenen des machtigen hem ontnomen. Zeer merkwaardig is het zitten van den engel op den steen, nadat hij hem had afgewenteld, het duidt de stellige overwinning aan over alle beletselen van Christus' opstanding. Daar zat hij, al de machten der hel tartende om den steen weer op het graf te wentelen. Op den tegenstand Zijner vijanden richt Christus Zijn zetel der ruste en Zijn zetel des gerichts op. De Heere heeft gezeten over den watervloed. De engel zat als een wachter bij het graf, des vijands wacht weggeschrikt hebbende, hij zat daar, wachtende op de vrouwen, en gereed om haar het bericht te geven van Christus' opstanding.
4. Zijne gedaante was gelijk een bliksem, en zijne klederen wit gelijk de sneeuw, Matthew 28:3. Dit is een zichtbare voorstelling van hetgeen wij glansrijk en doorluchtig noemen in de heerlijkheid der onzichtbare wereld, die geen verschil van kleuren kent. Zijn blik op de wachters was als bliksemstralen, hij bliksemde bliksem en verstrooide hen, Psalms 144:6. De witheid zijner klederen was een zinnebeeld, niet slechts van reinheid, maar ook van vreugde en zegepraal. Toen Christus stierf, ging het hof des hemels in zwaren rouw, aangeduid door de zonsverduistering, maar toen Hij opstond uit het graf, hebben zij wederom het gewaad des lofs aangetogen. De heerlijkheid van dezen engel stelde de heerlijkheid voor van Christus, waartoe Hij thans was opgewekt, want het is dezelfde beschrijving, die van Hem gegeven wordt bij Zijne verheerlijking op den berg, Matthew 17:2. Maar toen Hij na Zijne opstanding met Zijne discipelen sprak, heeft Hij daar een sluier om heen gedaan. Het betekende ook de heerlijkheid der heiligen in hun opstanding, wanneer zij zullen zijn als de engelen Gods in den hemel.
5. En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden, Matthew 28:4. Het waren soldaten, die dachten gehard te zijn tegen vrees, toch heeft de blote aanblik van een engel hen verschrikt. Zo zijn, toen de Zone Gods opstond ten oordeel, de stouthartigen beroofd geworden, Psalms 76:6, Psalms 76:10. De opstanding van Christus is ene blijdschap voor Zijne vrienden, en ene verschrikking en verbijstering voor Zijne vijanden. Zij sidderden, het woord eseisthsan is hetzelfde woord, dat in Matthew 28:2 gebruikt is voor de aardbeving seismos. Toen de aarde beefde, hebben deze kinderen der aarde, die daarin hun deel hebben, ook gebeefd, terwijl zij, die hun heil vinden in de dingen, die boven zijn, niet vrezen, al wordt ook de aarde bewogen. De wachters werden als doden toen Hij, dien zij bewaakten, tot het leven terugkeerde, en zij, tegen wie zij moesten waken, met Hem herleefden. Zij werden door verschrikking getroffen, toen zij zich teleurgesteld zagen in hetgeen zij hier te doen hadden. Zij waren daar op post gezet, om een dode in zijn graf te houden-een werk zo gemakkelijk, als hun voorzeker nooit te doen was gegeven, en toch bleek het te moeilijk voor hen. Hun werd gezegd op hun hoede te zijn tegen een gezelschap van flauwhartige discipelen, die uit vreze voor hen spoedig zouden beven en als doden worden, maar zij worden zelven verbaasd, nu zij zich door een engel zien aangevallen, dien zij niet durven aanzien. Aldus vernietigt God Zijne vijanden door hun vrees aan te jagen, Psalms 9:21.
III. De boodschap, die deze engel aan de vrouwen gaf, Matthew 28:5. 1. Hij bemoedigt haar en zegt haar niet te vrezen, Matthew 28:5. Er is iets angstwekkends in om zo dicht tot graven te naderen, inzonderheid in stilte en eenzaamheid. Veel meer was dit dan nu het geval voor deze vrouwen, nu zij een engel aan het graf vinden: maar hij stelt haar spoedig gerust met het woord: Vreest niet. De wachters sidderden en werden als doden, maar gij: vreest niet. Laat de zondaren in Zion vrezen, want zij hebben er reden toe, maar, vrees niet, Abraham, noch iemand uit het gelovig zaad van Abraham. Waarom zouden de dochters van Sara, als zij wel doen, vrezen voor enige verschrikking? 1 Peter 3:6.
Vreest niet. Laat de tijding, die ik u breng, u gene verrassing of verwondering baren, want het was u tevoren gezegd, dat uw Meester van de doden zou opstaan. Laat dit u geen verschrikking zijn, want Zijn opstanding zal uwe vertroosting wezen. Vreest niet, dat ik u enig leed zal doen, of dat ik u een slechte tijding te brengen heb. Vreest niet, want ik weet dat gij zoekt Jezus, ik weet dat gij de zaak liefhebt. Ik kom niet om u te verschrikken, maar om u te bemoedigen. Zij, die Jezus zoeken, hebben gene reden om bevreesd te zijn, want indien zij Hem naarstiglijk zoeken, zullen zij Hem vinden, en zullen bevinden, dat Hij hun een milde beloner is. Al ons gelovig zoeken van den Heere Jezus wordt opgemerkt in den hemel.
Ik weet dat gij zoekt Jezus en het zal, evenals dezen dit waren, beantwoord worden met goede woorden, troostrijke woorden. Gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Hij maakt melding van Zijn gekruisigd zijn, om hare liefde tot Hem nog des te meer te loven. Gij zoekt Hem nog, ofschoon Hij gekruisigd was, gij behoudt desniettegenstaande uwe liefde voor Hem. Ware gelovigen beminnen en zoeken Christus niet alleen hoewel Hij gekruisigd was, maar omdat Hij gekruisigd was.
2. Hij geeft haar de verzekering van Christus' opstanding, en dat was genoeg om hare vrees tot zwijgen te brengen, Matthew 28:6. Hij is hier niet, want Hij is opgestaan. Te vernemen, dat Hij niet hier is, zou geen welkome tijding geweest zijn voor hen, die Hem zochten, indien er niet was bijgevoegd: Hij is opgestaan. Het is voor hen die Christus zoeken en Hem niet vinden waar zij Hem dachten te vinden, ene vertroosting, dat Hij is opgestaan. Indien wij Hem niet vinden in een voelbare vertroosting, toch is Hij opgestaan. Wij moeten niet luisteren naar hen, die zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, want Hij is hier niet, Hij is daar niet, Hij is opgestaan. Bij al ons zoeken van Christus moeten wij ons herinneren, dat Hij is opgestaan, en wij moeten Hem zoeken als den Verrezene. Niet met vleselijke gedachten nopens Hem. Er waren de zodanige, die Christus naar het vlees gekend hebben, maar nu voortaan kennen wij Hem niet meer naar het vlees, 2 Corinthians 5:16. Het is waar, Hij had een lichaam, maar het is nu een verheerlijkt lichaam. Zij, die schilderijen en beelden van Christus maken, vergeten dat Hij hier niet is, maar dat Hij is opgestaan. Onze gemeenschap met Hem moet geestelijk wezen, door geloof in Zijn woord, Romans 10:6, Romans 10:9. Wij moeten Hem zoeken met groten eerbied en ootmoed, met een gewaarwording van ontzag voor Zijne heerlijkheid, want Hij is opgestaan. God heeft Hem uitermate verhoogd en Hem een naam gegeven, die boven allen naam is, daarom moet alle knie en iedere ziel zich voor Hem buigen. Wij moeten Hem zoeken met een hemelsgezind hart, als wij van deze wereld ons tehuis willen maken en zeggen: Het is goed hier te zijn, zo laat ons gedenken, dat onze Heere Jezus hier niet is, Hij is opgestaan, zo laat dan ook ons hart hier niet zijn, maar zich ook verheffen en de dingen zoeken, die boven zijn, Colossians 3:1, Philippians 3:20. Ter bevestiging van haar geloof betreffende Christus' opstanding, wijst de engel deze vrouwen op twee dingen. a. Op Zijn woord, dat nu vervuld is, en dat zij zich kunnen herinneren.
Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Dit verklaart hij voor het gepaste, degelijke voorwerp des geloofs. Hij heeft gezegd, dat Hij zal opstaan, en gij weet dat Hij de Waarheid zelf is, daarom hebt gij reden te verwachten, dat Hij zou opstaan. Waarom zoudt gij aarzelen te geloven wat Hij zelf u gezegd heeft, dat Hij doen zal? Laat ons nooit vreemd vinden hetgeen het woord van Christus ons heeft gegeven te verwachten, hetzij het lijden dezes tegenwoordigen tijds, of de heerlijkheid, die geopenbaard staat te worden. Indien wij gedenken wat Christus tot ons heeft gezegd, zullen wij minder verwonderd wezen over hetgeen Hij met ons doet. Deze engel heeft, toen hij zei: Hij is hier niet, Hij is opgestaan, getoond dat hij geen ander Evangelie predikt dan hetwelk zij reeds hadden ontvangen, want hij beroept zich op het woord van Christus als genoegzaam bewijs van zijn beweren, Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft.
b. Op Zijn thans ledig graf, waarin zij kunnen zien. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. Vergelijkt wat gij gehoord hebt met hetgeen gij ziet, en die twee samenvoegende, zult gij geloven. Gij ziet, dat Hij hier niet is, en gedenkende wat Hij gezegd heeft, kunt gij er van overtuigd wezen, dat Hij is opgestaan. Komt herwaarts, ziet de plaats, en gij zult zien, dat Hij hier niet is. Gij zult zien, dat Hij niet weggestolen kan zijn, en daarom moet gij tot de gevolgtrekking komen, dat Hij is opgestaan. Het kan een invloed ten goede op ons hebben, als wij komen en met het oog des geloofs zien de plaats, waar de Heere gelegen heeft. Zie de tekenen van Zijne liefde, die Hij daar heeft achtergelaten door zich tot zulk ene diepte voor ons neer te buigen. Zie hoe gemakkelijk Hij dat bed voor ons gemaakt heeft en hoe licht, door er zelf in gelegen te hebben. Als wij in het graf zien, waarin wij verwachten neer te liggen, zo laat ons, om er de verschrikking van weg te nemen, in het graf zien, waar de Heere gelegen heeft, de plaats waar onze Heere gelegen heeft, zoals in de Syrische overzetting staat. De engelen erkennen Hem als hun Heere, zowel als wij, want al het geslacht in de hemelen en op de aarde is naar Hem genoemd.
3. Hij zegt haar de tijding hiervan te brengen aan de discipelen, Matthew 28:17. Gaat haastelijk heen, en zegt Zijnen discipelen. Waarschijnlijk zouden zij wel gaarne nog gebleven zijn om zich te verlustigen in den aanblik van het ledige graf en om met de engelen te spreken. Het was goed daar te zijn, maar er wordt haar ander werk opgedragen, dit is een dag van goede boodschap, en hoewel zij het eerst in het bezit zijn der vertroosting, haar het eerst gesmaakt hebben, moeten zij er toch niet alleen het genot van hebben, moeten zij er niet van zwijgen, evenmin als die melaatsen, 2 Kings 9:7. Zij moeten heengaan en het den discipelen zeggen. Openbare diensten voor anderen moeten den voorrang hebben boven het genot van verborgen gemeenschapsoefening met God voor ons zelven, want het is zaliger te geven dan te ontvangen. Die tijding moet het eerst den discipelen van Christus gebracht worden. Het is niet: Gaat heen, zegt den overpriesters en Farizeeën, opdat zij beschaamd zullen zijn, maar: Zegt den discipelen, opdat zij vertroost zullen zijn. God verhaast de blijdschap Zijner vrienden meer dan de schande Zijner vijanden, hoewel van beiden de vervollediging bewaard wordt voor hiernamaals. Zegt Zijnen discipelen, zij zullen wellicht uw bericht geloven, maar hoe dit zij, zegt het hun, om hen te bemoedigen onder hun tegenwoordige droefheid en verstrooiing. Het was een sombere, treurige tijd voor hen, een tijd van droefheid en vrees. Welk ene hartsterking zal het hun dan zijn te horen, dat hun Meester is opgestaan! Zegt het hun, opdat zij nu zelven de zaak zullen onderzoeken. Dit sein werd hun gezonden, om hen op te wekken uit die vreemde stompzinnigheid, die hen had bevangen, en hun hoop te verlevendigen. Dit spoorde hen aan om Hem te zoeken, en zich voor te bereiden op Zijne verschijning. Wenken in het algemeen leiden tot nader onderzoek. Zij zullen nu van Hem horen, maar zeer spoedig zullen zij Hem zien. Christus openbaart zich trapsgewijze.
b. De vrouwen werden gezonden om het hun te zeggen, en zo werden zij, als het ware, tot apostelen van de apostelen gemaakt. Dit was ene eer, die haar werd aangedaan, ene beloning, die haar geschonken werd voor haar trouwe aanhankelijkheid aan Hem, aan het kruis en in het graf, en ene bestraffing voor de discipelen, die Hem verlieten. Nog verkiest God het zwakke der wereld om het sterke te beschamen, en legt den schat niet slechts in aarden vaten, maar hier in de zwakkere vaten. Gelijk de vrouw verleid zijnde door de inblazing van een bozen engel, de eerste is geweest in overtreding, 1 Timothy 2:14, zo zijn deze vrouwen, door het onderricht van een goeden engel, de eersten geweest in het geloof aan de verlossing der overtreding door Christus' opstanding, opdat die smaad van hare sekse afgewenteld worde, door er dit tegen te laten opwegen, hetwelk tot haar altijddurenden lof is.
c. Haar werd gelast om haastelijk heen te gaan ter volvoering van deze boodschap. Maar waartoe deze haast? Zou die boodschap hun dan niet ook later en ten allen tijde welkom wezen? O ja, maar zij waren thans overstelpt van smart, en Christus wilde hun die hartsterking spoedig doen toekomen. Toen Daniël zich verootmoedigde voor God vanwege de zonde, kwam de engel Gabriël snellijk gevlogen met ene boodschap der vertroosting, Daniel 9:21. Wij moeten altijd gereed en bereid zijn om aan de geboden Gods te gehoorzamen, Psalms 119:60. Om goed te doen aan onze broederen en hun vertroosting te brengen. (Zeg niet: "Ga heen en kom weer, en morgen zal ik geven", maar nu en haastelijk.)
d. Haar werd bevolen aan de discipelen te zeggen Hem te ontmoeten in Galilea. Er waren andere verschijningen van Christus aan hen nog voor deze ontmoeting in Galilea, die plotseling en verrassend waren, maar Hij wilde een plechtige openbare ontmoeting met hen hebben, en hiervan wordt hun vooraf kennis gegeven. Die algemene ontmoeting moest plaats hebben in Galilea, op tachtig honderd mijlen afstand van Jeruzalem. Uit vriendelijkheid voor diegenen van Zijne discipelen, die in Galilea gebleven waren en niet (wellicht omdat zij niet konden) naar Jeruzalem waren opgegaan. In die landstreek wilde Hij gaan, om er zich aan Zijne vrienden te openbaren. Ik weet uwe werken en waar gij woont. Christus weet waar Zijne discipelen wonen, en zal er hen bezoeken. De verhoging van Christus doet Hem niet de armere en mindere van Zijne discipelen vergeten, maar zelfs aan hen, die ver zijn van de overvloedige middelen van genade, zal Hij zich genadiglijk openbaren. Uit aanmerking van de zwakheid Zijner discipelen, die nu te Jeruzalem waren, en nog bevreesd waren voor de Joden, en dus niet in het openbaar durfden verschijnen, en daarom was deze samenkomst verdaagd om in Galilea gehouden te worden. Christus kent onze angsten, Hij weet wat maaksel wij zijn, en daarom trof Hij Zijne beschikkingen waar het minste gevaar van stoornis was.
Eindelijk. De engel verzekert plechtig de waarheid van hetgeen hij haar had meegedeeld.
Ziet, ik heb het ulieden gezegd, gij kunt er van verzekerd wezen, er staat op maken, ik heb het u gezegd, die gene onwaarheid zou durven zeggen. Het woord door de engelen gesproken is vast geweest, Hebrews 2:2. Tevoren had God Zijn wil aan Zijn volk te kennen gegeven door den dienst der engelen, zoals bij de wetgeving, daar Hij echter voornemens was in Evangelietijden deze wijze van mededeling te doen niet meer te gebruiken, -want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, noch hen aangesteld als predikers van het Evangelie-is deze engel nu gezonden om aan de discipelen de opstanding van Christus te getuigen, en het aan hen over te laten om haar aan de wereld te verkondigen. Door te zeggen: Ziet, ik heb het ulieden gezegd, ontlast hij zich, als het ware, van de schuld van haar ongeloof, indien zij zijn bericht niet zouden aannemen, om ze op haar te werpen, Ik heb aan mijne opdracht voldaan, ik heb getrouwelijk mijne boodschap overgegeven, ziet nu toe, het is voor uwe verantwoording, of gij haar al of niet wilt aannemen, ik heb het ulieden gezegd. Die boden Gods, die zich getrouwelijk kwijten van hun last, kunnen dien troost voor zich hebben, wat ook de uitslag van hun pogingen zijn moge, Acts 20:26, Acts 20:27.
IV. Het weggaan der vrouwen van het graf, om het bericht te brengen aan de discipelen. Merk op:
1. In welke gemoedsgesteldheid zij heengingen. Zij gingen met vrees en grote blijdschap, een vreemd mengsel, vrees en grote blijdschap op hetzelfde ogenblik en in dezelfde ziel. Te horen dat Christus was opgestaan was ene oorzaak van blijdschap, maar in Zijn graf geleid te worden en een engel te zien, en met hem daarover te spreken, kon niet anders dan vrees bij haar verwekken. Het was een goede tijding, maar zij vreesden dat zij te goed was om waar te zijn, maar merk op: van hare blijdschap wordt gezegd, dat zij groot was, maar dat wordt niet gezegd van hare vrees. Heilige vreze gaat gepaard met blijdschap. Zij, die den Heere dienen met vreze, dienen Hem met blijdschap. Geestelijke blijdschap gaat gepaard met beving, Psalms 2:11. Het is slechts de volmaakte liefde en blijdschap, die alle vrees zullen uitwerpen.
2. Hoe zij zich haastten. Zij liepen henen. Vrees en blijdschap tezamen verhaastten hare schreden en verleenden vleugelen aan hare voelen. De engel zei haar haastelijk heen te gaan en zij liepen. Zij, die op Gods boodschap worden uitgezonden, moeten niet talmen, moeten geen tijd verliezen. Als het hart verwijd is door de blijde boodschap van het Evangelie, zullen de voeten den weg van Gods geboden lopen.
3. Op welke boodschap zij uitgingen, zij liepen om het Zijnen discipelen te boodschappen. Niet twijfelende of het zou een blijde tijding voor hen zijn, liepen zij henen om hen te vertroosten met dezelfde vertroostingen, waarmee zij door God vertroost waren geworden. De discipelen van Christus moeten zich beijveren om elkaar hun lieflijke ervaringen van gemeenschap met den hemel mede te delen, zij behoren aan anderen te ver- halen wat God aan hun ziel gedaan heeft. Evenals de olie der rechterhand zal blijdschap in Christus Jezus roepen, en alle plaatsen binnen de linie van hare mededelingen met hare geuren vervullen. Toen Simson honing vond, bracht hij hem aan zijne ouders.
V. Christus' verschijning aan de vrouwen, om het getuigenis van den engel te bevestigen, Matthew 28:9, Matthew 28:10. Deze ijverige Godvrezende vrouwen hebben niet slechts het eerst tijding van Hem gehoord, maar Hem ook het eerst na Zijne opstanding gezien. De engel verwees hen, die Hem wilden zien, naar Galilea, maar voordat die tijd daar was, hebben zij uitgezien naar Hem, die leeft en hen ziet. Jezus Christus doet dikwijls meer dan Hij beloofd heeft, maar nooit minder, dikwijls komt Hij ons voor, maar nooit stelt Hij ons teleur in onze gelovige verwachtingen van Hem. Hier is: 1. Christus' verrassende verschijning aan de vrouwen. Als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet. De genaderijke bezoekingen Gods ontvangen wij gewoonlijk in den weg des plichts, en aan hen, die wat zij hebben gebruiken tot welzijn van anderen, zal meer gegeven worden. Die ontmoeting met Christus was onverwacht, eer zij het wisten, Song of Solomon 6:12. Christus is dichter bij Zijn volk dan zij denken. Zij behoefden niet in den afgrond neer te dalen om Christus vandaar op te brengen, Hij was daar niet, Hij was opgestaan, noch op te klimmen in den hemel, want Hij was nog niet opgevaren, maar Christus was nabij haar, en nog is het woord nabij ons.
2. De groetenis, waarmee Hij haar aansprak, -chairete, Heil. Wij gebruiken de aloude wijze van begroeten, gezondheid, welvaren, alle heil wensende aan hen, die wij ontmoeten, en zij is verwant aan den Grieksen vorm van groeten, die hier gebruikt is, en deze beantwoordt aan het Hebreeuwse Vrede zij u. En hieruit spreekt
a. Christus' welwillendheid voor ons en ons geluk sinds Hij inging tot Zijn staat van verhoging. Hoewel Hij nu zo hoog verheven is, is Hij ons even welgezind als ooit tevoren, en laat Hij zich evenveel gelegen liggen aan ons heil en welzijn.
b. Het vrije, de heilige gemeenzaamheid, die Hij gebruikt in den omgang met Zijne discipelen, want Hij noemde hen Vrienden. Maar het Griekse woord betekent Verheugt u. Zij waren aangedaan door vrees en blijdschap, wat Hij hun nu zei strekte om haar aan te moedigen in hare blijdschap, Matthew 28:9, Verheugt u, en hare vrees te doen zwijgen, Matthew 28:10, Vreest niet. Het is de wil van Christus, dat Zijn volk een blijmoedig volk zijn zal, en Zijne opstanding geeft hun overvloedig reden tot verheuging.
3. Den liefdevollen eerbied, dien zij Hem bewezen, Zij, tot Hem komende, grepen Zijne voeten en aanbaden Hem. Hiermede gaven zij uitdrukking
a. Aan den eerbied, dien zij voor Hem koesterden. Zij wierpen zich aan Zijne voeten, namen de houding aan der aanbidding, en aanbaden Hem met ootmoed en Godvruchtige vreze, als den Zone Gods, die nu verhoogd was.
b. De genegenheid en liefde, die zij voor Hem koesterden, zij hielden Hem vast, en wilden Hem niet laten gaan. Song of Solomon 3:4. Hoe lieflijk waren haar de voeten van den Heere Jezus, Isaiah 62:7.
4. De vervoering van vreugde, waarin zij zich bevonden, nu zij deze nadere verzekering hadden van Zijne opstanding. Zij verwelkomden haar met open armen. Aldus moeten wij Jezus Christus omhelzen, die ons in het Evangelie wordt aangeboden, moeten wij ons met eerbied aan Zijne voeten werpen, door het geloof Hem vasthouden, en Hem met liefde en blijdschap in ons hart ontvangen.
5. De bemoedigende woorden, die Christus tot haar sprak, Matthew 28:10. Wij bevinden niet, dat zij iets tot Hem gezegd hebben, haar liefdevolle omhelzing en aanbidding spraken genoeg, en Hij zei niets anders tot haar dan wat de engel haar reeds gezegd had, Matthew 28:5, Matthew 28:7, want Hij bevestigt het woord Zijns knechts, Isaiah 44:26, en Hij vertroost Zijn volk door hetgeen zij van Zijne engelen, de Evangeliedienaars, gehoord hebben, opnieuw tot hun hart te laten spreken door Zijn Geest. Merk hier nu op a. Hoe Hij hun vrees bestraft.
Vreest niet. Zij moeten niet vrezen misleid te worden door deze herhaalde berichten van Zijne opstanding, ook niet vrezen, dat haar enigerlei leed zou geschieden door de verschijning van enen uit de doden, want de tijding, hoewel wonderbaar, was waar en goed. Christus is opgestaan van de doden om de vrees Zijns volks tot zwijgen te brengen.
b. Hoe Hij hare boodschap herhaalt, gaat heen, boodschapt Mijnen broederen, dat zij zich moeten bereiden op ene reis naar Galilea, en daar zullen zij Mij zien. Indien er gemeenschap is tussen onze ziel en Christus, dan is Hij het, die de samenkomst bepaalt, en Hij zal getrouw zijn aan de afspraak. Jeruzalem had de eer verbeurd van Christus' tegenwoordigheid, het was een oproerige stad, daarom laat Hij de samenkomst in Galilea plaatshebben.
Kom, mijn liefste, laat ons uitgaan, Song of Solomon 7:11. Maar wat hier inzonderheid opmerkelijk is, is dat Hij Zijne discipelen Zijne broederen noemt. Gaat heen, boodschapt Mijnen broederen, niet slechts hun, die aan Hem verwant waren, maar ook aan al de overigen, Matthew 12:50, maar nooit heeft Hij hen aldus genoemd dan na Zijne opstanding, hier en John 20:17. Zelf door de opstanding krachtelijk bewezen zijnde te zijn de Zoon van God, worden alle kinderen Gods hiermede verklaard Zijne broederen te zijn. De Eerstgeborene zijnde uit de doden, is Hij de Eerstgeborene geworden onder vele broederen, namelijk onder allen, die met Hem ene plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding. Christus heeft nu niet zo voortdurend en zo gemeenzaam met Zijne discipelen gesproken, als voor Zijn dood, maar opdat zij niet zouden denken, dat Hij hun nu vreemd is geworden, geeft Hij hun dezen lieflijken en liefdevollen titel. Gaat heen tot Mijne broederen, opdat de Schrift vervuld worde, die sprekende van Zijn ingaan tot Zijn verhoogden staat, zegt: Ik zal uwen naam mijnen broederen vertellen. In Zijn lijden hadden zij Hem schandelijk verlaten, maar om te tonen dat Hij kon vergeven en vergeten, en ons dit te leren, blijft Hij niet slechts bij Zijn voornemen hen te ontmoeten, maar noemt Hij hen broederen. Allen Zijne broederen zijnde, waren zij ook elkanders broederen, en moeten zij elkaar als broederen liefhebben. Zijne erkenning van hen als broederen heeft hen grotelijks geëerd, maar zij was hun daarbij ook een voorbeeld van nederigheid temidden van deze eer.
Verzen 1-10
Mattheus 28:1-10Als bewijs voor Christus' opstanding hebben wij hier het getuigenis van den engel en van Christus zelven betreffende Zijne opstanding. Nu zouden wij kunnen denken, dat het beter zou geweest zijn, indien het zo geschikt ware, dat een genoegzaam aantal getuigen tegenwoordig ware geweest, die den steen door den engel hadden zien afwentelen, het dode lichaam hadden zien herleven, zoals de mensen Lazarus uit het graf zagen komen, dan zou de zaak onbetwistbaar geweest zijn. Maar laat ons aan de oneindige Wijsheid de wet niet willen stellen, die het zo beschikt heeft, dat de getuigen Zijner opstanding Hem opgestaan zagen, maar Hem niet zagen opstaan. Zijne menswording was ene verborgenheid, en ook Zijn tweede menswording (als wij het zo mogen noemen) was ene verborgenheid, het was het nieuwe maken, als het ware, van Christus' lichaam voor Zijn staat van verhoging, en daarom was het in het verborgene gemaakt. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Christus heeft zulke bewijzen gegeven van Zijne opstanding als bevestigd werden door de Schriften, en door het woord, dat Hij heeft gesproken, Luke 24:6, Luke 24:7, Luke 24:44, Mark 16:7. Want hier beneden moeten wij wandelen door het geloof en niet door aanschouwen. Wij hebben hier:
I. De komst der vrouwen bij het graf. Merk op:
1. Wanneer zij kwamen, na den sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, Matthew 28:1. Dit bepaalt den tijd van Christus' opstanding.
a. Hij verrees op den derden dag na Zijn dood, dat was het tijdstip, dat Hij dikwijls tevoren er voor bepaald had, en daarbij bleef Hij. Hij werd begraven aan den avond van den zesden dag der week, en Hij stond op aan den morgen van den eersten dag der daarop volgende week, zodat Hij ongeveer zes en dertig of acht en dertig uren in het graf heeft gelegen. Hij lag er zolang om te tonen, dat Hij wezenlijk en werkelijk dood was, en niet langer, opdat Hij de verderving niet zien zou. Hij stond op ten derden dage, om te beantwoorden aan het type van Jona, den profeet, Matthew 12:40, en de voorzegging te vervullen, Hosea 6:2. Op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven.
b. Hij stond op na den Joodsen sabbat, en het was de sabbat van het pascha. Dien gansen dag lag Hij in het graf, om de afschaffing aan te duiden van de Joodse feesten en de overige delen der ceremoniële wet, en dat Zijn volk aan de waarneming daarvan gestorven moet zijn, er geen meerdere aandacht aan moet schenken dan Hij gedaan heeft, toen Hij in het graf lag. Op den zesden dag heeft Christus Zijn werk geëindigd, het is volbracht, zei Hij. Op den zevenden dag heeft Hij gerust, en toen heeft Hij op den eersten dag der volgende week als het ware een nieuwe wereld begonnen en een nieuw werk aangevangen. Dat niemand ons dan nu oordele op het stuk des feestdags, of der nieuwe maan, of der Joodse sabbatten, die wel schaduwen geweest zijn der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Verder kunnen wij opmerken, dat de tijd, gedurende welken de heiligen in het graf liggen, een sabbat voor hen is (zoals de Joodse sabbat was, welke voornamelijk bestond in rust voor het lichaam), want daar rusten zij van hun arbeid, Job 3:17, en dat zijn zij aan Christus verschuldigd.
c. Op den eersten dag der week is Hij opgestaan. Op den eersten dag der eerste week gebood God dat het licht uit de duisternis zou schijnen, op dien dag dus heeft Hij, die het Licht der wereld zou zijn, geschenen uit de duisternis van het graf, en de zevende-dagsabbat met Christus begraven zijnde, verrees hij in den eersten-dag-sabbat, die genaamd wordt Dag des Heeren, Revelation 1:10, en van nu voortaan wordt in geheel het Nieuwe Testament van geen anderen dag dan van dezen melding gemaakt, maar deze wordt dikwijls genoemd, als de dag, dien de Christenen Godsdienstig waarnamen in hun plechtige bijeenkomsten, ter ere van Christus, John 20:19, John 20:26, Acts 20:7, 1 Corinthians 16:2. Indien de verlossing van Israël uit het land van het noorden de herinnering verving van hun bevrijding uit Egypte, Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8, veel meer zal onze verlossing door Christus de heerlijkheid in de schaduw stellen van de vroegere werken Gods. De sabbat werd ingesteld ter gedachtenis van de voltooiing van het werk der schepping, Genesis 2:1. Door zijne rebellie heeft de mens een breuk gemaakt in dat volmaakte werk, een breuk, die nooit volkomen geheeld was, voordat Christus opstond van de doden, en de hemelen en de aarde opnieuw volbracht waren, en het in verwarring gebrachte heir er van opnieuw werd geordend en geregeld, en de dag, waarop dit was geschied, was terecht gezegend en geheiligd. Hij, die op dien dag opstond van de doden, is dezelfde, door wie en tot wie alle dingen werden geschapen, en nu opnieuw werden geschapen.
d. Hij stond op, toen het tegen dien dag begon te lichten, zodra gezegd kon worden, dat de derde dag was gekomen, op den dag die tevoren voor Zijne opstanding was aangewezen, stond Hij op. Na zijne terugtrekking van Zijn volk, keerde Hij terug met allen bekwamen spoed, en snijdt de zaak af in rechtvaardigheid. Hij had tot Zijne discipelen gezegd, dat zij, hoewel zij Hem in een kleinen tijd niet zien zouden, Hem toch na wederom een kleinen tijd zouden zien, en dienovereenkomstig maakte Hij dien kleinen tijd zo klein mogelijk, Isaiah 54:7, Isaiah 54:8. Christus verrees toen de dag begon aan te breken, omdat toen de Opgang uit de hoogte ons wederom bezocht heeft, Luke 1:78. Zijn lijden begon in den nacht, toen Hij aan het kruis hing werd de zon verduisterd, in de avondschemering werd Hij in het graf gelegd, maar Hij stond op uit het graf toen de zon bijna was opgegaan, want Hij is de blinkende Morgenster, Revelation 22:16, het ware Licht. Zij, die zich in den vroegen morgenstond van den Christelijken sabbat tot oefening van den Godsdienst begeven, opdat zij den gehelen dag voor zich hebben, volgen hierin het voorbeeld van Christus en van David.
Ik zoek U in den dageraad.
2. Wie zij waren, die bij het graf kwamen, Maria Magdalena en de andere Maria, dezelfden, die bij de begrafenis tegenwoordig waren, en tegenover het graf zaten, zoals zij tevoren tegenover het kruis stonden. Nog altijd bedachten zij hoe zij hare liefde tot Christus zouden kunnen uitdrukken, nog altijd zochten zij Hem. Dan zullen wij kennen, als wij aldus vervolgen te kennen. Gene melding wordt gemaakt van de maagd Maria, dat zij daar tegenwoordig was, het is mogelijk, dat de geliefde discipel, die haar in zijn huis had genomen, haar verhinderd heeft om naar het graf te gaan en er te wenen. Dit blijven bij Christus niet slechts tot aan het graf, maar ook tot in het graf, stelt Zijne zorg voor over de Zijnen, als zij hun bed in de duisternis hebben gespreid. Gelijk Christus in het graf bemind werd door de heiligen, zo zijn de heiligen in het graf de beminden van Christus, want de dood en het graf kunnen den band der liefde tussen Hem en hen niet losmaken.
3. Wat zij daar kwamen doen. De andere evangelisten zeggen, dat zij kwamen om het lichaam te zalven. Mattheus zegt, dat zij kwamen om het graf te bezien, of het nog was zoals zij het gelaten hadden, wellicht gehoord hebbende, zonder dat zij het zeker wisten, dat de overpriesters er ene wacht bij geplaatst hadden. Zij gingen om haar goeden wil, hare liefde, te betonen in nog een bezoek aan de dierbare overblijfselen van haar geliefden Meester, en wellicht ook niet zonder een gedachte te hebben van Zijne opstanding, want zij konden niet alles vergeten hebben, wat Hij daarvan gezegd had. Een bezoek aan het graf kan zeer nuttig zijn voor Christenen, en zal er toe bijdragen om er hen gemeenzaam mede te maken, en er aldus de verschrikking van weg te nemen, inzonderheid aan het graf van onzen Heere Jezus, waar wij de zonde kunnen begraven zien van voor ons aangezicht, en het voorbeeld van onze heiligmaking, en het grote bewijs van verlossende liefde zelfs in dit land der duisternis helder blinkende.
II. De verschijning van een engel des Heeren aan haar, Matthew 28:2. Wij hebben hier het bericht van hetgeen er voorviel bij de opstanding van Christus voor zoveel het voor ons nodig is dit te weten.
1. Er geschiedde een grote aardbeving. Toen Hij stierf beefde de aarde, die Hem had ontvangen, van vrees, nu Hij is opgestaan is de aarde, daar zij Hem teruggaf, opgesprongen van vreugde wegens Zijne verhoging. Deze aardbeving heeft, als het ware, de banden des doods losgemaakt en de boeien van het graf afgeschud, en den wens aller heidenen ingeleid, Haggai 2:7, Haggai 2:8. Het was het teken van Christus' overwinning, hiermede werd te kennen gegeven dat, wanneer de hemelen zich verblijden, de aarde vrolijk kan zijn. Het was ene voorproef van de schudding, die aan de aarde zal gegeven worden bij de algemene opstanding, als de bergen en de eilanden bewogen zullen worden, opdat de aarde hare doodgeslagenen niet langer bedekt zal houden. Er werd een geluid en ene beroering in de vallei toen de beenderen tot elkaar moesten naderen, elk been tot zijn been, Ezechiël 37:7. Het koninkrijk van Christus, dat nu opgericht stond te worden, deed de aarde beven. Die geheiligd zijn, en daardoor opgewekt zijn tot geestelijk leven, gevoelen in hun eigen gemoed ene schudding als van ene aardbeving, evenals Paulus, die bevende en verbaasd was.
2. Een engel des Heeren daalde neer uit den hemel. De engelen hebben onzen Heere Jezus dikwijls bezocht, bij Zijne geboorte, tijdens Zijne verzoeking, in Zijne doodsbenauwdheid: maar aan het kruis zien wij geen engel bij Hem, toen Zijn Vader Hem verliet, hebben de engelen zich van Hem teruggetrokken, maar nu Hij de heerlijkheid weer op zich heeft genomen, die Hij had van voor de grondlegging der wereld, zie, nu komen de engelen Gods en aanbidden Hem.
3. Hij kwam toe, en wentelde den steen af van de deur, en zat op dezelve. Onze Heere Jezus zou zelf den steen hebben kunnen afwentelen door Zijn eigen kracht: maar Hij wilde het door den engel laten doen, om te kennen te geven dat Hij, op zich genomen hebbende om voor onze zonden, die Hem toegerekend waren, te voldoen, en ingevolge dier toegerekende zonde in hechtenis zijnde, niet uit de gevangenis uitgebroken is, maar dat Hij er wettelijk uit ontslagen is door den hemel. Hij heeft niet uitgebroken uit de gevangenis, maar een beambte werd gezonden om den steen af te wentelen, en aldus de deur der gevangenis te openen, hetgeen nooit geschied zou zijn, indien Hij geen volkomen genoegdoening had gedaan. Maar overgeleverd zijnde voor onze overtredingen, is Hij, ter voltooiing van onze verlossing, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Hij stierf om onze schuld te betalen, en Hij stond op van de doden om onzen kwijtscheldingsbrief met zich te brengen. De steen van onze zonden was gewenteld voor de deur van het graf van onzen Heere Jezus-en wij bevinden, dat het wentelen van een groten steen de betekenis heeft van het aangaan van schuld, 1 Samuel 14:43- maar om aan te tonen, dat aan de Goddelijke gerechtigheid was voldaan, werd een engel gezonden om den steen af te wentelen, niet alsof de engel Hem heeft opgewekt van de doden, evenmin als zij, die den steen van Lazarus' graf wegnamen, hem van de doden hebben opgewekt, maar hij beduidde hiermede de toe- stemming des hemels tot Zijne bevrijding, alsmede de blijdschap des hemels hierover. De vijanden van Christus hadden den steen verzegeld, evenals Babylon besluitende, hun gevangene niet los te laten gaan, zou ook een machtigen de vangst ontnomen worden? Want dit was hun ure, maar al de machten van den dood en de duisternis staan onder toezicht en bedwang van den God des lichts en des levens. Een engel van den hemel heeft de macht om het zegel te verbreken, al was het ook het grootzegel van Israël, en hij is machtig den steen af te wentelen, als is die ook nog zo groot. Aldus worden de gevangenen des machtigen hem ontnomen. Zeer merkwaardig is het zitten van den engel op den steen, nadat hij hem had afgewenteld, het duidt de stellige overwinning aan over alle beletselen van Christus' opstanding. Daar zat hij, al de machten der hel tartende om den steen weer op het graf te wentelen. Op den tegenstand Zijner vijanden richt Christus Zijn zetel der ruste en Zijn zetel des gerichts op. De Heere heeft gezeten over den watervloed. De engel zat als een wachter bij het graf, des vijands wacht weggeschrikt hebbende, hij zat daar, wachtende op de vrouwen, en gereed om haar het bericht te geven van Christus' opstanding.
4. Zijne gedaante was gelijk een bliksem, en zijne klederen wit gelijk de sneeuw, Matthew 28:3. Dit is een zichtbare voorstelling van hetgeen wij glansrijk en doorluchtig noemen in de heerlijkheid der onzichtbare wereld, die geen verschil van kleuren kent. Zijn blik op de wachters was als bliksemstralen, hij bliksemde bliksem en verstrooide hen, Psalms 144:6. De witheid zijner klederen was een zinnebeeld, niet slechts van reinheid, maar ook van vreugde en zegepraal. Toen Christus stierf, ging het hof des hemels in zwaren rouw, aangeduid door de zonsverduistering, maar toen Hij opstond uit het graf, hebben zij wederom het gewaad des lofs aangetogen. De heerlijkheid van dezen engel stelde de heerlijkheid voor van Christus, waartoe Hij thans was opgewekt, want het is dezelfde beschrijving, die van Hem gegeven wordt bij Zijne verheerlijking op den berg, Matthew 17:2. Maar toen Hij na Zijne opstanding met Zijne discipelen sprak, heeft Hij daar een sluier om heen gedaan. Het betekende ook de heerlijkheid der heiligen in hun opstanding, wanneer zij zullen zijn als de engelen Gods in den hemel.
5. En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden, Matthew 28:4. Het waren soldaten, die dachten gehard te zijn tegen vrees, toch heeft de blote aanblik van een engel hen verschrikt. Zo zijn, toen de Zone Gods opstond ten oordeel, de stouthartigen beroofd geworden, Psalms 76:6, Psalms 76:10. De opstanding van Christus is ene blijdschap voor Zijne vrienden, en ene verschrikking en verbijstering voor Zijne vijanden. Zij sidderden, het woord eseisthsan is hetzelfde woord, dat in Matthew 28:2 gebruikt is voor de aardbeving seismos. Toen de aarde beefde, hebben deze kinderen der aarde, die daarin hun deel hebben, ook gebeefd, terwijl zij, die hun heil vinden in de dingen, die boven zijn, niet vrezen, al wordt ook de aarde bewogen. De wachters werden als doden toen Hij, dien zij bewaakten, tot het leven terugkeerde, en zij, tegen wie zij moesten waken, met Hem herleefden. Zij werden door verschrikking getroffen, toen zij zich teleurgesteld zagen in hetgeen zij hier te doen hadden. Zij waren daar op post gezet, om een dode in zijn graf te houden-een werk zo gemakkelijk, als hun voorzeker nooit te doen was gegeven, en toch bleek het te moeilijk voor hen. Hun werd gezegd op hun hoede te zijn tegen een gezelschap van flauwhartige discipelen, die uit vreze voor hen spoedig zouden beven en als doden worden, maar zij worden zelven verbaasd, nu zij zich door een engel zien aangevallen, dien zij niet durven aanzien. Aldus vernietigt God Zijne vijanden door hun vrees aan te jagen, Psalms 9:21.
III. De boodschap, die deze engel aan de vrouwen gaf, Matthew 28:5. 1. Hij bemoedigt haar en zegt haar niet te vrezen, Matthew 28:5. Er is iets angstwekkends in om zo dicht tot graven te naderen, inzonderheid in stilte en eenzaamheid. Veel meer was dit dan nu het geval voor deze vrouwen, nu zij een engel aan het graf vinden: maar hij stelt haar spoedig gerust met het woord: Vreest niet. De wachters sidderden en werden als doden, maar gij: vreest niet. Laat de zondaren in Zion vrezen, want zij hebben er reden toe, maar, vrees niet, Abraham, noch iemand uit het gelovig zaad van Abraham. Waarom zouden de dochters van Sara, als zij wel doen, vrezen voor enige verschrikking? 1 Peter 3:6.
Vreest niet. Laat de tijding, die ik u breng, u gene verrassing of verwondering baren, want het was u tevoren gezegd, dat uw Meester van de doden zou opstaan. Laat dit u geen verschrikking zijn, want Zijn opstanding zal uwe vertroosting wezen. Vreest niet, dat ik u enig leed zal doen, of dat ik u een slechte tijding te brengen heb. Vreest niet, want ik weet dat gij zoekt Jezus, ik weet dat gij de zaak liefhebt. Ik kom niet om u te verschrikken, maar om u te bemoedigen. Zij, die Jezus zoeken, hebben gene reden om bevreesd te zijn, want indien zij Hem naarstiglijk zoeken, zullen zij Hem vinden, en zullen bevinden, dat Hij hun een milde beloner is. Al ons gelovig zoeken van den Heere Jezus wordt opgemerkt in den hemel.
Ik weet dat gij zoekt Jezus en het zal, evenals dezen dit waren, beantwoord worden met goede woorden, troostrijke woorden. Gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Hij maakt melding van Zijn gekruisigd zijn, om hare liefde tot Hem nog des te meer te loven. Gij zoekt Hem nog, ofschoon Hij gekruisigd was, gij behoudt desniettegenstaande uwe liefde voor Hem. Ware gelovigen beminnen en zoeken Christus niet alleen hoewel Hij gekruisigd was, maar omdat Hij gekruisigd was.
2. Hij geeft haar de verzekering van Christus' opstanding, en dat was genoeg om hare vrees tot zwijgen te brengen, Matthew 28:6. Hij is hier niet, want Hij is opgestaan. Te vernemen, dat Hij niet hier is, zou geen welkome tijding geweest zijn voor hen, die Hem zochten, indien er niet was bijgevoegd: Hij is opgestaan. Het is voor hen die Christus zoeken en Hem niet vinden waar zij Hem dachten te vinden, ene vertroosting, dat Hij is opgestaan. Indien wij Hem niet vinden in een voelbare vertroosting, toch is Hij opgestaan. Wij moeten niet luisteren naar hen, die zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, want Hij is hier niet, Hij is daar niet, Hij is opgestaan. Bij al ons zoeken van Christus moeten wij ons herinneren, dat Hij is opgestaan, en wij moeten Hem zoeken als den Verrezene. Niet met vleselijke gedachten nopens Hem. Er waren de zodanige, die Christus naar het vlees gekend hebben, maar nu voortaan kennen wij Hem niet meer naar het vlees, 2 Corinthians 5:16. Het is waar, Hij had een lichaam, maar het is nu een verheerlijkt lichaam. Zij, die schilderijen en beelden van Christus maken, vergeten dat Hij hier niet is, maar dat Hij is opgestaan. Onze gemeenschap met Hem moet geestelijk wezen, door geloof in Zijn woord, Romans 10:6, Romans 10:9. Wij moeten Hem zoeken met groten eerbied en ootmoed, met een gewaarwording van ontzag voor Zijne heerlijkheid, want Hij is opgestaan. God heeft Hem uitermate verhoogd en Hem een naam gegeven, die boven allen naam is, daarom moet alle knie en iedere ziel zich voor Hem buigen. Wij moeten Hem zoeken met een hemelsgezind hart, als wij van deze wereld ons tehuis willen maken en zeggen: Het is goed hier te zijn, zo laat ons gedenken, dat onze Heere Jezus hier niet is, Hij is opgestaan, zo laat dan ook ons hart hier niet zijn, maar zich ook verheffen en de dingen zoeken, die boven zijn, Colossians 3:1, Philippians 3:20. Ter bevestiging van haar geloof betreffende Christus' opstanding, wijst de engel deze vrouwen op twee dingen. a. Op Zijn woord, dat nu vervuld is, en dat zij zich kunnen herinneren.
Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Dit verklaart hij voor het gepaste, degelijke voorwerp des geloofs. Hij heeft gezegd, dat Hij zal opstaan, en gij weet dat Hij de Waarheid zelf is, daarom hebt gij reden te verwachten, dat Hij zou opstaan. Waarom zoudt gij aarzelen te geloven wat Hij zelf u gezegd heeft, dat Hij doen zal? Laat ons nooit vreemd vinden hetgeen het woord van Christus ons heeft gegeven te verwachten, hetzij het lijden dezes tegenwoordigen tijds, of de heerlijkheid, die geopenbaard staat te worden. Indien wij gedenken wat Christus tot ons heeft gezegd, zullen wij minder verwonderd wezen over hetgeen Hij met ons doet. Deze engel heeft, toen hij zei: Hij is hier niet, Hij is opgestaan, getoond dat hij geen ander Evangelie predikt dan hetwelk zij reeds hadden ontvangen, want hij beroept zich op het woord van Christus als genoegzaam bewijs van zijn beweren, Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft.
b. Op Zijn thans ledig graf, waarin zij kunnen zien. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. Vergelijkt wat gij gehoord hebt met hetgeen gij ziet, en die twee samenvoegende, zult gij geloven. Gij ziet, dat Hij hier niet is, en gedenkende wat Hij gezegd heeft, kunt gij er van overtuigd wezen, dat Hij is opgestaan. Komt herwaarts, ziet de plaats, en gij zult zien, dat Hij hier niet is. Gij zult zien, dat Hij niet weggestolen kan zijn, en daarom moet gij tot de gevolgtrekking komen, dat Hij is opgestaan. Het kan een invloed ten goede op ons hebben, als wij komen en met het oog des geloofs zien de plaats, waar de Heere gelegen heeft. Zie de tekenen van Zijne liefde, die Hij daar heeft achtergelaten door zich tot zulk ene diepte voor ons neer te buigen. Zie hoe gemakkelijk Hij dat bed voor ons gemaakt heeft en hoe licht, door er zelf in gelegen te hebben. Als wij in het graf zien, waarin wij verwachten neer te liggen, zo laat ons, om er de verschrikking van weg te nemen, in het graf zien, waar de Heere gelegen heeft, de plaats waar onze Heere gelegen heeft, zoals in de Syrische overzetting staat. De engelen erkennen Hem als hun Heere, zowel als wij, want al het geslacht in de hemelen en op de aarde is naar Hem genoemd.
3. Hij zegt haar de tijding hiervan te brengen aan de discipelen, Matthew 28:17. Gaat haastelijk heen, en zegt Zijnen discipelen. Waarschijnlijk zouden zij wel gaarne nog gebleven zijn om zich te verlustigen in den aanblik van het ledige graf en om met de engelen te spreken. Het was goed daar te zijn, maar er wordt haar ander werk opgedragen, dit is een dag van goede boodschap, en hoewel zij het eerst in het bezit zijn der vertroosting, haar het eerst gesmaakt hebben, moeten zij er toch niet alleen het genot van hebben, moeten zij er niet van zwijgen, evenmin als die melaatsen, 2 Kings 9:7. Zij moeten heengaan en het den discipelen zeggen. Openbare diensten voor anderen moeten den voorrang hebben boven het genot van verborgen gemeenschapsoefening met God voor ons zelven, want het is zaliger te geven dan te ontvangen. Die tijding moet het eerst den discipelen van Christus gebracht worden. Het is niet: Gaat heen, zegt den overpriesters en Farizeeën, opdat zij beschaamd zullen zijn, maar: Zegt den discipelen, opdat zij vertroost zullen zijn. God verhaast de blijdschap Zijner vrienden meer dan de schande Zijner vijanden, hoewel van beiden de vervollediging bewaard wordt voor hiernamaals. Zegt Zijnen discipelen, zij zullen wellicht uw bericht geloven, maar hoe dit zij, zegt het hun, om hen te bemoedigen onder hun tegenwoordige droefheid en verstrooiing. Het was een sombere, treurige tijd voor hen, een tijd van droefheid en vrees. Welk ene hartsterking zal het hun dan zijn te horen, dat hun Meester is opgestaan! Zegt het hun, opdat zij nu zelven de zaak zullen onderzoeken. Dit sein werd hun gezonden, om hen op te wekken uit die vreemde stompzinnigheid, die hen had bevangen, en hun hoop te verlevendigen. Dit spoorde hen aan om Hem te zoeken, en zich voor te bereiden op Zijne verschijning. Wenken in het algemeen leiden tot nader onderzoek. Zij zullen nu van Hem horen, maar zeer spoedig zullen zij Hem zien. Christus openbaart zich trapsgewijze.
b. De vrouwen werden gezonden om het hun te zeggen, en zo werden zij, als het ware, tot apostelen van de apostelen gemaakt. Dit was ene eer, die haar werd aangedaan, ene beloning, die haar geschonken werd voor haar trouwe aanhankelijkheid aan Hem, aan het kruis en in het graf, en ene bestraffing voor de discipelen, die Hem verlieten. Nog verkiest God het zwakke der wereld om het sterke te beschamen, en legt den schat niet slechts in aarden vaten, maar hier in de zwakkere vaten. Gelijk de vrouw verleid zijnde door de inblazing van een bozen engel, de eerste is geweest in overtreding, 1 Timothy 2:14, zo zijn deze vrouwen, door het onderricht van een goeden engel, de eersten geweest in het geloof aan de verlossing der overtreding door Christus' opstanding, opdat die smaad van hare sekse afgewenteld worde, door er dit tegen te laten opwegen, hetwelk tot haar altijddurenden lof is.
c. Haar werd gelast om haastelijk heen te gaan ter volvoering van deze boodschap. Maar waartoe deze haast? Zou die boodschap hun dan niet ook later en ten allen tijde welkom wezen? O ja, maar zij waren thans overstelpt van smart, en Christus wilde hun die hartsterking spoedig doen toekomen. Toen Daniël zich verootmoedigde voor God vanwege de zonde, kwam de engel Gabriël snellijk gevlogen met ene boodschap der vertroosting, Daniel 9:21. Wij moeten altijd gereed en bereid zijn om aan de geboden Gods te gehoorzamen, Psalms 119:60. Om goed te doen aan onze broederen en hun vertroosting te brengen. (Zeg niet: "Ga heen en kom weer, en morgen zal ik geven", maar nu en haastelijk.)
d. Haar werd bevolen aan de discipelen te zeggen Hem te ontmoeten in Galilea. Er waren andere verschijningen van Christus aan hen nog voor deze ontmoeting in Galilea, die plotseling en verrassend waren, maar Hij wilde een plechtige openbare ontmoeting met hen hebben, en hiervan wordt hun vooraf kennis gegeven. Die algemene ontmoeting moest plaats hebben in Galilea, op tachtig honderd mijlen afstand van Jeruzalem. Uit vriendelijkheid voor diegenen van Zijne discipelen, die in Galilea gebleven waren en niet (wellicht omdat zij niet konden) naar Jeruzalem waren opgegaan. In die landstreek wilde Hij gaan, om er zich aan Zijne vrienden te openbaren. Ik weet uwe werken en waar gij woont. Christus weet waar Zijne discipelen wonen, en zal er hen bezoeken. De verhoging van Christus doet Hem niet de armere en mindere van Zijne discipelen vergeten, maar zelfs aan hen, die ver zijn van de overvloedige middelen van genade, zal Hij zich genadiglijk openbaren. Uit aanmerking van de zwakheid Zijner discipelen, die nu te Jeruzalem waren, en nog bevreesd waren voor de Joden, en dus niet in het openbaar durfden verschijnen, en daarom was deze samenkomst verdaagd om in Galilea gehouden te worden. Christus kent onze angsten, Hij weet wat maaksel wij zijn, en daarom trof Hij Zijne beschikkingen waar het minste gevaar van stoornis was.
Eindelijk. De engel verzekert plechtig de waarheid van hetgeen hij haar had meegedeeld.
Ziet, ik heb het ulieden gezegd, gij kunt er van verzekerd wezen, er staat op maken, ik heb het u gezegd, die gene onwaarheid zou durven zeggen. Het woord door de engelen gesproken is vast geweest, Hebrews 2:2. Tevoren had God Zijn wil aan Zijn volk te kennen gegeven door den dienst der engelen, zoals bij de wetgeving, daar Hij echter voornemens was in Evangelietijden deze wijze van mededeling te doen niet meer te gebruiken, -want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, noch hen aangesteld als predikers van het Evangelie-is deze engel nu gezonden om aan de discipelen de opstanding van Christus te getuigen, en het aan hen over te laten om haar aan de wereld te verkondigen. Door te zeggen: Ziet, ik heb het ulieden gezegd, ontlast hij zich, als het ware, van de schuld van haar ongeloof, indien zij zijn bericht niet zouden aannemen, om ze op haar te werpen, Ik heb aan mijne opdracht voldaan, ik heb getrouwelijk mijne boodschap overgegeven, ziet nu toe, het is voor uwe verantwoording, of gij haar al of niet wilt aannemen, ik heb het ulieden gezegd. Die boden Gods, die zich getrouwelijk kwijten van hun last, kunnen dien troost voor zich hebben, wat ook de uitslag van hun pogingen zijn moge, Acts 20:26, Acts 20:27.
IV. Het weggaan der vrouwen van het graf, om het bericht te brengen aan de discipelen. Merk op:
1. In welke gemoedsgesteldheid zij heengingen. Zij gingen met vrees en grote blijdschap, een vreemd mengsel, vrees en grote blijdschap op hetzelfde ogenblik en in dezelfde ziel. Te horen dat Christus was opgestaan was ene oorzaak van blijdschap, maar in Zijn graf geleid te worden en een engel te zien, en met hem daarover te spreken, kon niet anders dan vrees bij haar verwekken. Het was een goede tijding, maar zij vreesden dat zij te goed was om waar te zijn, maar merk op: van hare blijdschap wordt gezegd, dat zij groot was, maar dat wordt niet gezegd van hare vrees. Heilige vreze gaat gepaard met blijdschap. Zij, die den Heere dienen met vreze, dienen Hem met blijdschap. Geestelijke blijdschap gaat gepaard met beving, Psalms 2:11. Het is slechts de volmaakte liefde en blijdschap, die alle vrees zullen uitwerpen.
2. Hoe zij zich haastten. Zij liepen henen. Vrees en blijdschap tezamen verhaastten hare schreden en verleenden vleugelen aan hare voelen. De engel zei haar haastelijk heen te gaan en zij liepen. Zij, die op Gods boodschap worden uitgezonden, moeten niet talmen, moeten geen tijd verliezen. Als het hart verwijd is door de blijde boodschap van het Evangelie, zullen de voeten den weg van Gods geboden lopen.
3. Op welke boodschap zij uitgingen, zij liepen om het Zijnen discipelen te boodschappen. Niet twijfelende of het zou een blijde tijding voor hen zijn, liepen zij henen om hen te vertroosten met dezelfde vertroostingen, waarmee zij door God vertroost waren geworden. De discipelen van Christus moeten zich beijveren om elkaar hun lieflijke ervaringen van gemeenschap met den hemel mede te delen, zij behoren aan anderen te ver- halen wat God aan hun ziel gedaan heeft. Evenals de olie der rechterhand zal blijdschap in Christus Jezus roepen, en alle plaatsen binnen de linie van hare mededelingen met hare geuren vervullen. Toen Simson honing vond, bracht hij hem aan zijne ouders.
V. Christus' verschijning aan de vrouwen, om het getuigenis van den engel te bevestigen, Matthew 28:9, Matthew 28:10. Deze ijverige Godvrezende vrouwen hebben niet slechts het eerst tijding van Hem gehoord, maar Hem ook het eerst na Zijne opstanding gezien. De engel verwees hen, die Hem wilden zien, naar Galilea, maar voordat die tijd daar was, hebben zij uitgezien naar Hem, die leeft en hen ziet. Jezus Christus doet dikwijls meer dan Hij beloofd heeft, maar nooit minder, dikwijls komt Hij ons voor, maar nooit stelt Hij ons teleur in onze gelovige verwachtingen van Hem. Hier is: 1. Christus' verrassende verschijning aan de vrouwen. Als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet. De genaderijke bezoekingen Gods ontvangen wij gewoonlijk in den weg des plichts, en aan hen, die wat zij hebben gebruiken tot welzijn van anderen, zal meer gegeven worden. Die ontmoeting met Christus was onverwacht, eer zij het wisten, Song of Solomon 6:12. Christus is dichter bij Zijn volk dan zij denken. Zij behoefden niet in den afgrond neer te dalen om Christus vandaar op te brengen, Hij was daar niet, Hij was opgestaan, noch op te klimmen in den hemel, want Hij was nog niet opgevaren, maar Christus was nabij haar, en nog is het woord nabij ons.
2. De groetenis, waarmee Hij haar aansprak, -chairete, Heil. Wij gebruiken de aloude wijze van begroeten, gezondheid, welvaren, alle heil wensende aan hen, die wij ontmoeten, en zij is verwant aan den Grieksen vorm van groeten, die hier gebruikt is, en deze beantwoordt aan het Hebreeuwse Vrede zij u. En hieruit spreekt
a. Christus' welwillendheid voor ons en ons geluk sinds Hij inging tot Zijn staat van verhoging. Hoewel Hij nu zo hoog verheven is, is Hij ons even welgezind als ooit tevoren, en laat Hij zich evenveel gelegen liggen aan ons heil en welzijn.
b. Het vrije, de heilige gemeenzaamheid, die Hij gebruikt in den omgang met Zijne discipelen, want Hij noemde hen Vrienden. Maar het Griekse woord betekent Verheugt u. Zij waren aangedaan door vrees en blijdschap, wat Hij hun nu zei strekte om haar aan te moedigen in hare blijdschap, Matthew 28:9, Verheugt u, en hare vrees te doen zwijgen, Matthew 28:10, Vreest niet. Het is de wil van Christus, dat Zijn volk een blijmoedig volk zijn zal, en Zijne opstanding geeft hun overvloedig reden tot verheuging.
3. Den liefdevollen eerbied, dien zij Hem bewezen, Zij, tot Hem komende, grepen Zijne voeten en aanbaden Hem. Hiermede gaven zij uitdrukking
a. Aan den eerbied, dien zij voor Hem koesterden. Zij wierpen zich aan Zijne voeten, namen de houding aan der aanbidding, en aanbaden Hem met ootmoed en Godvruchtige vreze, als den Zone Gods, die nu verhoogd was.
b. De genegenheid en liefde, die zij voor Hem koesterden, zij hielden Hem vast, en wilden Hem niet laten gaan. Song of Solomon 3:4. Hoe lieflijk waren haar de voeten van den Heere Jezus, Isaiah 62:7.
4. De vervoering van vreugde, waarin zij zich bevonden, nu zij deze nadere verzekering hadden van Zijne opstanding. Zij verwelkomden haar met open armen. Aldus moeten wij Jezus Christus omhelzen, die ons in het Evangelie wordt aangeboden, moeten wij ons met eerbied aan Zijne voeten werpen, door het geloof Hem vasthouden, en Hem met liefde en blijdschap in ons hart ontvangen.
5. De bemoedigende woorden, die Christus tot haar sprak, Matthew 28:10. Wij bevinden niet, dat zij iets tot Hem gezegd hebben, haar liefdevolle omhelzing en aanbidding spraken genoeg, en Hij zei niets anders tot haar dan wat de engel haar reeds gezegd had, Matthew 28:5, Matthew 28:7, want Hij bevestigt het woord Zijns knechts, Isaiah 44:26, en Hij vertroost Zijn volk door hetgeen zij van Zijne engelen, de Evangeliedienaars, gehoord hebben, opnieuw tot hun hart te laten spreken door Zijn Geest. Merk hier nu op a. Hoe Hij hun vrees bestraft.
Vreest niet. Zij moeten niet vrezen misleid te worden door deze herhaalde berichten van Zijne opstanding, ook niet vrezen, dat haar enigerlei leed zou geschieden door de verschijning van enen uit de doden, want de tijding, hoewel wonderbaar, was waar en goed. Christus is opgestaan van de doden om de vrees Zijns volks tot zwijgen te brengen.
b. Hoe Hij hare boodschap herhaalt, gaat heen, boodschapt Mijnen broederen, dat zij zich moeten bereiden op ene reis naar Galilea, en daar zullen zij Mij zien. Indien er gemeenschap is tussen onze ziel en Christus, dan is Hij het, die de samenkomst bepaalt, en Hij zal getrouw zijn aan de afspraak. Jeruzalem had de eer verbeurd van Christus' tegenwoordigheid, het was een oproerige stad, daarom laat Hij de samenkomst in Galilea plaatshebben.
Kom, mijn liefste, laat ons uitgaan, Song of Solomon 7:11. Maar wat hier inzonderheid opmerkelijk is, is dat Hij Zijne discipelen Zijne broederen noemt. Gaat heen, boodschapt Mijnen broederen, niet slechts hun, die aan Hem verwant waren, maar ook aan al de overigen, Matthew 12:50, maar nooit heeft Hij hen aldus genoemd dan na Zijne opstanding, hier en John 20:17. Zelf door de opstanding krachtelijk bewezen zijnde te zijn de Zoon van God, worden alle kinderen Gods hiermede verklaard Zijne broederen te zijn. De Eerstgeborene zijnde uit de doden, is Hij de Eerstgeborene geworden onder vele broederen, namelijk onder allen, die met Hem ene plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding. Christus heeft nu niet zo voortdurend en zo gemeenzaam met Zijne discipelen gesproken, als voor Zijn dood, maar opdat zij niet zouden denken, dat Hij hun nu vreemd is geworden, geeft Hij hun dezen lieflijken en liefdevollen titel. Gaat heen tot Mijne broederen, opdat de Schrift vervuld worde, die sprekende van Zijn ingaan tot Zijn verhoogden staat, zegt: Ik zal uwen naam mijnen broederen vertellen. In Zijn lijden hadden zij Hem schandelijk verlaten, maar om te tonen dat Hij kon vergeven en vergeten, en ons dit te leren, blijft Hij niet slechts bij Zijn voornemen hen te ontmoeten, maar noemt Hij hen broederen. Allen Zijne broederen zijnde, waren zij ook elkanders broederen, en moeten zij elkaar als broederen liefhebben. Zijne erkenning van hen als broederen heeft hen grotelijks geëerd, maar zij was hun daarbij ook een voorbeeld van nederigheid temidden van deze eer.
Verzen 11-15
Mattheus 28:11-15Als verder bewijs van de opstanding van Christus hebben wij hier de bekentenis van de tegenstanders, die op wacht hadden gestaan, en er zijn twee dingen, die dit getuigenis versterken-zij waren ooggetuigen en hebben zelven de heerlijkheid der opstanding gezien, die niemand anders gezien heeft-en zij waren vijanden, die daar geplaatst waren, om Zijne opstanding tegen te staan en te verhinderen. Merk hier nu op:
I. Dat dit getuigenis werd afgelegd voor de overpriesters, Matthew 28:11, toen de vrouwen heengingen, om die tijding aan de discipelen te brengen, welke hun hart zou vervullen van blijdschap, gingen de soldaten diezelfde tijding brengen aan de overpriesters, welke hun "aangezicht vol zou maken van schande. Enigen van de wacht, waarschijnlijk diegenen, welke er het bevel over hadden gevoerd, kwamen in de stad, en brachten aan hen, die hen hadden aangesteld, het bericht van hun teleurstelling.
Zij boodschapten den overpriesters al de dingen die geschied waren. Zij berichtten hun de aardbeving, de nederdaling van den engel, het afwentelen van den steen, en het levend uitkomen van het lichaam van Jezus uit het graf. Aldus werd het teken van Jona den profeet tot de overpriesters gebracht met het helderst en onbetwistbaarst getuigenis. En zo werden hun de beste, de klaarblijkelijkste middelen ter overtuiging gegeven. Wij kunnen ons voorstellen welk een grievende vernedering dit voor hen was, en dat zij, evenals de vijanden der Joden zeer vervielen in hun ogen, Nehemiah 6:16, Men zou terecht hebben kunnen verwachten, dat zij nu in Christus zouden geloven en er berouw van zouden hebben, dat zij Hem ter dood gebracht hadden, maar zij volhardden in hun ongeloof, en werden er dus nu als in vergezeld.
II. Hoe dit getuigenis door hen gesmoord werd. Zij belegden ene vergadering om te overwegen wat er gedaan moest worden. Wat hen betrof, zij waren vastbesloten niet te geloven, dat Jezus van de doden was opgestaan, maar nu hadden zij er voor te zorgen. dat anderen het ook niet zouden geloven, en dat zij zelven wegens dit ongeloof niet te schande gemaakt zouden worden. Zij hadden Hem ter dood gebracht, en er was geen ander middel om hun goed recht in hetgeen zij gedaan hadden te handhaven, dan door het getuigenis van Zijne opstanding te logenstraffen. Aldus bevinden zij, die zich verkocht hebben om ongerechtigheid te werken, dat de ene zonde de andere na zich sleept, en dat zij tot de ontzettende noodzakelijkheid zijn gekomen, om misdaad tot misdaad toe te doen, hetgeen een deel uitmaakt van den vloek over Christus' vervolgers, Psalms 69:28. Het resultaat van hun overlegging was, dat deze soldaten omgekocht moeten worden om te zwijgen.
1. Zij gaven geld in hun handen, en tot welke goddeloosheid zullen de mensen zich niet laten bewegen uit liefde tot het geld? Zij gaven hun veel gelds, waarschijnlijk veel meer dan zij aan Judas gegeven hebben. Deze overpriesters hadden hun geld even lief als andere mensen, en waren evenmin geneigd als anderen om er afstand van te doen, maar om hun boosaardig opzet tegen het Evangelie van Christus te volvoeren, waren zij er zeer vrijgevig mede. Waarschijnlijk gaven zij aan de soldaten zoveel als zij eisten, en dezen wisten wel van hun voordeel gebruik te maken. Hier werd dus veel geld uitgegeven ter bevordering van hetgeen zij wisten een leugen te zijn, en toch zijn er velen, die onwillig zijn om een weinig geld te geven ter bevordering van hetgeen zij weten de waarheid te wezen, hoewel zij de belofte hebben van vergolden te zullen worden in de opstanding der rechtvaardigen. Laat ons toch nooit gierig zijn voor een goede zaak, als wij zien hoe veel men over heeft ter ondersteuning van een slechte zaak.
2. Zij legden een leugen in hun mond, Matthew 28:13. Zegt: Zijne discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben hem gestolen, als wij sliepen. Een armzalig redmiddel is beter dan geen, maar dit redmiddel is al heel armzalig.
a. Het bedrog was bespottelijk, en bracht zijn eigen weerlegging mede. Indien zij sliepen, hoe konden zij dan weten wat er voorgevallen is, of zeggen wie gekomen is? Indien iemand hunner wakker was en het gezien heeft, dan zou hij toch ongetwijfeld de anderen gewekt hebben om het te verhinderen, want dat was het enige dat zij te doen hadden. Het was gans en al onwaarschijnlijk, dat een gezelschap van arme, zwakke, lafhartige, moedeloze mannen zich voor het stelen van een dood lichaam aan zo groot een gevaar zou bloot- stellen. Waarom werd er dan geen strenge huiszoeking gedaan in de woningen, waar zij verblijf hielden, of andere middelen in het werk gesteld om dit dode lichaam weer te bemachtigen, maar die leugen was voor ieder doorzichtig, die ogen had om te zien. Doch al had die zaak nu ook nog zulk een fraaien schijn gehad, toch was het goddeloos van deze priesters en ouderlingen om deze soldaten te huren voor zulk een opzettelijke leugen tegen hun eigen geweten. Zij weten niet wat zij doen, die anderen overhalen tot een moedwillige zonde, want hierdoor wordt het geweten verkracht, en de deur opengezet voor vele andere zonden. Maar
c. Daar dit bedoeld was om de grote leerstelling van Christus' opstanding teniet te doen, was het ene zonde tegen het laatste middel, dat hun tot redding was aangeboden, en was dus inderdaad ene lastering tegen den Heiligen Geest, daar zij datgene aan de slechtheid der discipelen toeschreven hetgeen door de kracht van den Heiligen Geest was geschied. Maar opdat de soldaten geen bezwaar zouden maken vanwege de straf, die zij volgens de Romeinse wet hadden te ondergaan wegens het slapen op wacht, welke straf zeer streng was, Acts 12:19, beloofden zij bij den stadhouder tussenbeide te zullen komen, Wij zullen hem tevreden stellen, en maken dat gij zonder zorg zijt. Wij zullen onzen invloed bij hem aanwenden, en hem bewegen om er geen kennis van te nemen. Zij hadden kortelings ondervonden hoe gemakkelijk hun dit vallen zou. Indien deze soldaten werkelijk hadden geslapen, en alzo de discipelen hadden toegelaten Hem te stelen, zoals zij der wereld wilden doen geloven, dan zouden de priesters en de ouderlingen wel de eersten geweest zijn om bij den stadhouder op hun bestraffing aan te dringen, zodat hun zorg voor de straffeloosheid der soldaten hun verhaal ten stelligste logenstraft. Zij namen op zich hen te beveiligen tegen het zwaard van Pilatus' gerechtigheid, maar zij konden hen niet beveiligen tegen het zwaard van Gods gerechtigheid, dat boven het hoofd hangt van hen, die de leugen liefhebben en doen. Diegenen beloven meer dan zij kunnen volbrengen, die het op zich nemen om iemand ongedeerd door het bedrijven van een moedwillige zonde heen te helpen. Zo werd dit complot dan beraamd en wat was er de uitslag van? Zij, die gewillig waren om te bedriegen, namen het geld, en deden wat hun gezegd was. Zij gaven even weinig om Christus en Zijn Godsdienst als de overpriesters en ouderlingen er om gaven, en mensen, die in het geheel geen Godsdienst hebben, kunnen er wel behagen in vinden het Christendom in minachting te zien brengen, en er zelf de hand toe lenen, zo het moet. Zij namen het geld, dat hadden zij op het oog, en niets anders. Geld is een lokaas voor de zwaarste misdaad, veile tongen zullen er de waarheid voor verkopen. Het grote argument, waaruit blijkt, dat Christus de Zoon van God is, is Zijne opstanding, en niemand kon overtuigender bewijzen van de waarheid er van hebben, dan deze soldaten, Zij zagen den engel nederdalen van den hemel en den steen afgewenteld, zij zagen het lichaam van Christus uit het graf komen, tenzij dat de schrik en ontroering, die zich van hen meester maakten, het hun belet hebben, en toch waren zij er zelven bij lange na niet van overtuigd, zodat zij zich lieten huren om het te ontkennen en anderen te verhinderen het te geloven. Het duidelijkste en meest tastbare bewijs zal, zonder de medewerking van den Heiligen Geest, de mensen niet tot overtuiging brengen. Zij, die gewillig waren om zich te laten bedriegen, hebben aan dit verhaal niet slechts geloof geschonken, maar het nog verder verbreid. Dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag. Het bedrog vond gereden ingang en beantwoordde aan het doel. Als de Joden, die volhardden in hun ongeloof, het argument van Christus' opstanding horen, zijn zij nog altijd met het antwoord gereed, zijne discipelen zijn gekomen en hebben hem gestolen. Van gelijke strekking is het verhaal door Justin Martyr meegedeeld in zijn gesprek met Typho, den Jood. Het grote sanhedrin heeft aan alle Joden in de verstrooiing dit bericht gezonden, hen daarbij opwekkende tot krachtigen tegenstand aan het Christendom, namelijk dat toen zij Hem gekruisigd en begraven hadden, de discipelen des nachts zijn gekomen en hebben Hem uit het graf gestolen, waarbij hun bedoeling was niet slechts om de waarheid van Christus' opstanding omver te werpen, maar ook zijne discipelen gehaat en veracht te maken bij de wereld als de grootste snoodaards op aarde. Is eens een leugen opgeworpen, dan weet niemand hoe ver zij verspreid zal worden, of hoe lang zij in omloop zal blijven, of hoeveel kwaad zij zal aanrichten. Sommigen geven een andere betekenis aan deze plaats: Dit woord is verbreid geworden, dat is: In weerwil van de kunstenarij der overpriesters om aldus het volk te bedriegen, is de verstandhouding tussen hen en de soldaten, en het geven van het geld, om het bedrog te steunen, bekend en verbreid geworden onder de Joden, want op de een of andere wijze zal de waarheid aan het licht komen.
Verzen 11-15
Mattheus 28:11-15Als verder bewijs van de opstanding van Christus hebben wij hier de bekentenis van de tegenstanders, die op wacht hadden gestaan, en er zijn twee dingen, die dit getuigenis versterken-zij waren ooggetuigen en hebben zelven de heerlijkheid der opstanding gezien, die niemand anders gezien heeft-en zij waren vijanden, die daar geplaatst waren, om Zijne opstanding tegen te staan en te verhinderen. Merk hier nu op:
I. Dat dit getuigenis werd afgelegd voor de overpriesters, Matthew 28:11, toen de vrouwen heengingen, om die tijding aan de discipelen te brengen, welke hun hart zou vervullen van blijdschap, gingen de soldaten diezelfde tijding brengen aan de overpriesters, welke hun "aangezicht vol zou maken van schande. Enigen van de wacht, waarschijnlijk diegenen, welke er het bevel over hadden gevoerd, kwamen in de stad, en brachten aan hen, die hen hadden aangesteld, het bericht van hun teleurstelling.
Zij boodschapten den overpriesters al de dingen die geschied waren. Zij berichtten hun de aardbeving, de nederdaling van den engel, het afwentelen van den steen, en het levend uitkomen van het lichaam van Jezus uit het graf. Aldus werd het teken van Jona den profeet tot de overpriesters gebracht met het helderst en onbetwistbaarst getuigenis. En zo werden hun de beste, de klaarblijkelijkste middelen ter overtuiging gegeven. Wij kunnen ons voorstellen welk een grievende vernedering dit voor hen was, en dat zij, evenals de vijanden der Joden zeer vervielen in hun ogen, Nehemiah 6:16, Men zou terecht hebben kunnen verwachten, dat zij nu in Christus zouden geloven en er berouw van zouden hebben, dat zij Hem ter dood gebracht hadden, maar zij volhardden in hun ongeloof, en werden er dus nu als in vergezeld.
II. Hoe dit getuigenis door hen gesmoord werd. Zij belegden ene vergadering om te overwegen wat er gedaan moest worden. Wat hen betrof, zij waren vastbesloten niet te geloven, dat Jezus van de doden was opgestaan, maar nu hadden zij er voor te zorgen. dat anderen het ook niet zouden geloven, en dat zij zelven wegens dit ongeloof niet te schande gemaakt zouden worden. Zij hadden Hem ter dood gebracht, en er was geen ander middel om hun goed recht in hetgeen zij gedaan hadden te handhaven, dan door het getuigenis van Zijne opstanding te logenstraffen. Aldus bevinden zij, die zich verkocht hebben om ongerechtigheid te werken, dat de ene zonde de andere na zich sleept, en dat zij tot de ontzettende noodzakelijkheid zijn gekomen, om misdaad tot misdaad toe te doen, hetgeen een deel uitmaakt van den vloek over Christus' vervolgers, Psalms 69:28. Het resultaat van hun overlegging was, dat deze soldaten omgekocht moeten worden om te zwijgen.
1. Zij gaven geld in hun handen, en tot welke goddeloosheid zullen de mensen zich niet laten bewegen uit liefde tot het geld? Zij gaven hun veel gelds, waarschijnlijk veel meer dan zij aan Judas gegeven hebben. Deze overpriesters hadden hun geld even lief als andere mensen, en waren evenmin geneigd als anderen om er afstand van te doen, maar om hun boosaardig opzet tegen het Evangelie van Christus te volvoeren, waren zij er zeer vrijgevig mede. Waarschijnlijk gaven zij aan de soldaten zoveel als zij eisten, en dezen wisten wel van hun voordeel gebruik te maken. Hier werd dus veel geld uitgegeven ter bevordering van hetgeen zij wisten een leugen te zijn, en toch zijn er velen, die onwillig zijn om een weinig geld te geven ter bevordering van hetgeen zij weten de waarheid te wezen, hoewel zij de belofte hebben van vergolden te zullen worden in de opstanding der rechtvaardigen. Laat ons toch nooit gierig zijn voor een goede zaak, als wij zien hoe veel men over heeft ter ondersteuning van een slechte zaak.
2. Zij legden een leugen in hun mond, Matthew 28:13. Zegt: Zijne discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben hem gestolen, als wij sliepen. Een armzalig redmiddel is beter dan geen, maar dit redmiddel is al heel armzalig.
a. Het bedrog was bespottelijk, en bracht zijn eigen weerlegging mede. Indien zij sliepen, hoe konden zij dan weten wat er voorgevallen is, of zeggen wie gekomen is? Indien iemand hunner wakker was en het gezien heeft, dan zou hij toch ongetwijfeld de anderen gewekt hebben om het te verhinderen, want dat was het enige dat zij te doen hadden. Het was gans en al onwaarschijnlijk, dat een gezelschap van arme, zwakke, lafhartige, moedeloze mannen zich voor het stelen van een dood lichaam aan zo groot een gevaar zou bloot- stellen. Waarom werd er dan geen strenge huiszoeking gedaan in de woningen, waar zij verblijf hielden, of andere middelen in het werk gesteld om dit dode lichaam weer te bemachtigen, maar die leugen was voor ieder doorzichtig, die ogen had om te zien. Doch al had die zaak nu ook nog zulk een fraaien schijn gehad, toch was het goddeloos van deze priesters en ouderlingen om deze soldaten te huren voor zulk een opzettelijke leugen tegen hun eigen geweten. Zij weten niet wat zij doen, die anderen overhalen tot een moedwillige zonde, want hierdoor wordt het geweten verkracht, en de deur opengezet voor vele andere zonden. Maar
c. Daar dit bedoeld was om de grote leerstelling van Christus' opstanding teniet te doen, was het ene zonde tegen het laatste middel, dat hun tot redding was aangeboden, en was dus inderdaad ene lastering tegen den Heiligen Geest, daar zij datgene aan de slechtheid der discipelen toeschreven hetgeen door de kracht van den Heiligen Geest was geschied. Maar opdat de soldaten geen bezwaar zouden maken vanwege de straf, die zij volgens de Romeinse wet hadden te ondergaan wegens het slapen op wacht, welke straf zeer streng was, Acts 12:19, beloofden zij bij den stadhouder tussenbeide te zullen komen, Wij zullen hem tevreden stellen, en maken dat gij zonder zorg zijt. Wij zullen onzen invloed bij hem aanwenden, en hem bewegen om er geen kennis van te nemen. Zij hadden kortelings ondervonden hoe gemakkelijk hun dit vallen zou. Indien deze soldaten werkelijk hadden geslapen, en alzo de discipelen hadden toegelaten Hem te stelen, zoals zij der wereld wilden doen geloven, dan zouden de priesters en de ouderlingen wel de eersten geweest zijn om bij den stadhouder op hun bestraffing aan te dringen, zodat hun zorg voor de straffeloosheid der soldaten hun verhaal ten stelligste logenstraft. Zij namen op zich hen te beveiligen tegen het zwaard van Pilatus' gerechtigheid, maar zij konden hen niet beveiligen tegen het zwaard van Gods gerechtigheid, dat boven het hoofd hangt van hen, die de leugen liefhebben en doen. Diegenen beloven meer dan zij kunnen volbrengen, die het op zich nemen om iemand ongedeerd door het bedrijven van een moedwillige zonde heen te helpen. Zo werd dit complot dan beraamd en wat was er de uitslag van? Zij, die gewillig waren om te bedriegen, namen het geld, en deden wat hun gezegd was. Zij gaven even weinig om Christus en Zijn Godsdienst als de overpriesters en ouderlingen er om gaven, en mensen, die in het geheel geen Godsdienst hebben, kunnen er wel behagen in vinden het Christendom in minachting te zien brengen, en er zelf de hand toe lenen, zo het moet. Zij namen het geld, dat hadden zij op het oog, en niets anders. Geld is een lokaas voor de zwaarste misdaad, veile tongen zullen er de waarheid voor verkopen. Het grote argument, waaruit blijkt, dat Christus de Zoon van God is, is Zijne opstanding, en niemand kon overtuigender bewijzen van de waarheid er van hebben, dan deze soldaten, Zij zagen den engel nederdalen van den hemel en den steen afgewenteld, zij zagen het lichaam van Christus uit het graf komen, tenzij dat de schrik en ontroering, die zich van hen meester maakten, het hun belet hebben, en toch waren zij er zelven bij lange na niet van overtuigd, zodat zij zich lieten huren om het te ontkennen en anderen te verhinderen het te geloven. Het duidelijkste en meest tastbare bewijs zal, zonder de medewerking van den Heiligen Geest, de mensen niet tot overtuiging brengen. Zij, die gewillig waren om zich te laten bedriegen, hebben aan dit verhaal niet slechts geloof geschonken, maar het nog verder verbreid. Dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag. Het bedrog vond gereden ingang en beantwoordde aan het doel. Als de Joden, die volhardden in hun ongeloof, het argument van Christus' opstanding horen, zijn zij nog altijd met het antwoord gereed, zijne discipelen zijn gekomen en hebben hem gestolen. Van gelijke strekking is het verhaal door Justin Martyr meegedeeld in zijn gesprek met Typho, den Jood. Het grote sanhedrin heeft aan alle Joden in de verstrooiing dit bericht gezonden, hen daarbij opwekkende tot krachtigen tegenstand aan het Christendom, namelijk dat toen zij Hem gekruisigd en begraven hadden, de discipelen des nachts zijn gekomen en hebben Hem uit het graf gestolen, waarbij hun bedoeling was niet slechts om de waarheid van Christus' opstanding omver te werpen, maar ook zijne discipelen gehaat en veracht te maken bij de wereld als de grootste snoodaards op aarde. Is eens een leugen opgeworpen, dan weet niemand hoe ver zij verspreid zal worden, of hoe lang zij in omloop zal blijven, of hoeveel kwaad zij zal aanrichten. Sommigen geven een andere betekenis aan deze plaats: Dit woord is verbreid geworden, dat is: In weerwil van de kunstenarij der overpriesters om aldus het volk te bedriegen, is de verstandhouding tussen hen en de soldaten, en het geven van het geld, om het bedrog te steunen, bekend en verbreid geworden onder de Joden, want op de een of andere wijze zal de waarheid aan het licht komen.
Verzen 16-20
Mattheus 28:16-20Deze evangelist gaat stilzwijgend verscheidene andere verschijningen van Christus voorbij, die door Lukas en Johannes worden meegedeeld, en haast zich tot deze, die de plechtigste van allen was, als beloofd en meermalen voor Zijn dood en na Zijne opstanding voorzegd. Merk op:
I. Hoe de discipelen zich voor die verschijning naar de gegeven aanwijzing gedroegen, Matthew 28:16. Zij zijn heengegaan naar Galilea, een lange reis om slechts een enkele maal Christus te zien, maar dit was die reis wel waardig. Zij hadden Hem verscheidene malen te Jeruzalem gezien, en toch gingen zij naar Galilea om Hem ook daar nog te zien.
1. Omdat Hij het alzo bepaald had. Hoewel het nodeloos scheen om naar Galilea te gaan ten einde Hem te zien, dien zij te Jeruzalem konden zien, en zij ook weer spoedig naar Jeruzalem terug moeten keren voor Zijn hemelvaart, hadden zij toch nu geleerd Christus' bevelen te gehoorzamen zonder tegenwerpingen te maken. Zij, die gemeenschap met Christus willen onderhouden, moeten tot Hem gaan waar Hij hen verwacht. Zij, die Hem ontmoet hebben in het gebruik van het ene genademiddel, moeten Hem wederom ontmoeten in het gebruik van een ander genademiddel, zij, die Hem te Jeruzalem hebben gezien, moeten ook naar Galilea gaan.
2. Omdat dit een openbare en algemene samenkomst was. Zij hadden zelven Hem gezien en met Hem gesproken, maar dit verontschuldigde hen niet van tegenwoordig te zijn in een plechtige vergadering, waar velen samen zouden komen om Hem te zien. Onze gemeenschapsoefening met God in de binnenkamer moet ons het bijwonen der openbare Godsverering niet doen verzuimen, als wij daar de gelegenheid toe hebben, want God bemint de poorten van Zion, en dat moeten ook wij. De plaats der samenkomst was een berg in Galilea, waarschijnlijk dezelfde berg, waarop Hij van gedaante werd veranderd. D r kwamen zij bijeen, ter wille der afzondering, en wellicht ook om den staat van verhoging aan te duiden, waartoe Hij was ingegaan en Zijn naderen tot de wereld hierboven.
II. Hoe zij door Jezus' verschijning werden aangedaan, Matthew 28:17. Nu was het de tijd, dat Hij van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal gezien is, 1 Corinthians 15:6. Sommigen denken, dat zij Hem eerst op een afstand gezien hebben, boven in de lucht ephth epanoo -Hij werd gezien boven, van vijf honderd broederen (aldus lezen zij) hetgeen aanleiding gaf aan sommigen tot twijfel, totdat Hij naderbij kwam, Matthew 28:18, en toen waren zij voldaan. Er wordt ons gezegd:
1. Dat zij Hem aanbaden. Velen van hen deden dit, ja zij schijnen het allen gedaan te hebben: zij bewezen Hem Goddelijke eer, te kennen gegeven door een uitwendige uitdrukking van aanbidding. Allen, die den Heere Jezus zien met het oog des geloofs, moeten Hem aanbidden.
2. Maar sommigen twijfelden, sommigen van hen, die daar tegenwoordig waren. Zelfs onder hen, die aanbidden, zijn er sommigen, die twijfelen. Het geloof van hen, die oprecht zijn, kan toch nog zwak en wankelend wezen. Zij twijfelden-edistasan, zij waren in onzekerheid, werden nog heen en weer bewogen als de schalen van een balans, als het moeilijk te zeggen is naar welken kant de evenaar zal overhellen. Deze twijfelingen werden later weggenomen, en hun geloof nam toe tot volle verzekerdheid, en het strekte grotelijks tot eer van Christus, dat de discipelen twijfelden voordat zij geloofden, zodat men niet van hen zeggen kan dat zij lichtgelovig waren, gans bereid om bedrogen te worden, want zij hebben eerst gevraagd, in twijfel getrokken, en alle dingen onderzocht, voordat zij behielden hetgeen waar was, en dat zij bevonden waar te zijn.
III. Wat Jezus Christus tot hen zei, Matthew 28:18. Jezus, bij hen komende, sprak tot hen. Hoewel er daar geweest zijn, die twijfelden, toch heeft Hij hen daarom niet verworpen, want het gekrookte riet zal Hij niet verbreken. Hij bleet niet op een afstand, maar kwam bij hen, en gaf hun zulke overtuigende blijken van Zijne opstanding, dat de weifelende schaal naar den goeden kant overhelde, en hun geloof de overwinning behaalde op hun twijfel. Hij is bij hen gekomen, en heeft gemeenzaam met hen gesproken, zoals een vriend spreekt tot zijn vriend, opdat zij ten volle genoegen zouden nemen met den last, dien Hij hun ging opdragen. Hij, die tot God naderde om tot Hem te spreken voor ons, nadert tot ons om tot ons te spreken van Hem. Christus gaf thans aan Zijne apostelen de grote oorkonde van Zijn koninkrijk in de wereld, zond hen uit als zijne gezanten en overhandigde hun hier hun geloofsbrieven. Ten opzichte van deze grote oorkonde hebben wij te letten op twee dingen:
1. De opdracht, die onze Heere Jezus zelf van den Vader heeft ontvangen. Hij gaat Zijne apostelen machtigen, en zo iemand nu vraagt, door wat macht Hij dit doet en wie Hem deze macht heeft gegeven, dan zegt Hij ons hier: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, een zeer groot woord, dat door niemand gezegd kan worden dan door Hem. Hiermede geeft Hij Zijn algemene heerschappij te kennen als Middelaar, welke de grote grondslag is van den Christelijken Godsdienst. Hij heeft alle macht. Merk op
a. van waar Hij deze macht heeft. Hij heeft haar niet op zich genomen, of er zich wederrechtelijk meester van gemaakt, zij was Hem gegeven, Hij had er wettig recht op, en was er mede bekleed door een schenking van Hem, die de bron en oorsprong is van alle zijn, en bijgevolg van alle macht. God heeft Hem gezalfd als Koning, Psalms 2:6, Hem op den troon geplaatst, Luke 1:42. Als God evengelijk met den Vader, was alle macht oorspronkelijk en wezenlijk Zijne, maar als Middelaar, als Godmens, is Hem alle macht gegeven, deels als beloning voor Zijn werk (omdat Hij zich vernederd heeft, heeft God Hem verhoogd), en deels tengevolge en ter bevordering van Zijn doel of voornemen. Die macht is Hem gegeven over alle vlees, opdat Hij aan allen, die Hem gegeven zijn, het eeuwige leven zou geven, John 17:2, en om aldus onze zaligheid krachtdadiglijk te volmaken. Met die macht is Hij na Zijne opstanding op nog schitterender wijze bekleed geworden. Tevoren heeft Hij macht gehad, macht om de zonden te vergeven, Matthew 9:9, maar nu is Hem alle macht gegeven. Thans gaat Hij voor zich zelven een koninkrijk ontvangen, Luke 19:12, gaat Hij zich nederzetten aan Gods rechterhand, Psalm 110:
1. Het verkregen hebbende, blijft er voor Hem nu niets te doen over dan er bezit van te nemen, het is Zijne tot in eeuwigheid.
b. Waar Hij deze macht heeft: in hemel en op aarde, hetgeen het heelal omvat. Christus is de enige algemene monarch, Hij is Heere van allen, Acts 10:36. Hij heeft alle macht in den hemel. Hij heeft macht van heerschappij over de engelen, zij zijn allen Zijn nederige dienstknechten Efeziërs 1:20, 21. Hij heeft macht van voorspraak bij Zijn Vader, uit kracht van Zijne verzoening en genoegdoening. Hij treedt tussenbeide, niet als smekeling maar als eiser: Vader, Ik wil. Hij heeft ook alle macht op aarde, door het zoenoffer overmocht hebbende bij God, overmag Hij ook bij de mensen, en handelt met hen als machthebbende door den dienst der verzoening. In alle zaken en over alle personen is Hij in werkelijkheid de opperbestuurder en regeerder. Door Hem regeren de koningen. Alle zielen zijn Zijne, voor Hem moet alle hart en alle knie gebogen worden, en moet alle tong Hem belijden de Heere te zijn. Dit zegt onze Heere Jezus hun, niet slechts om hen te overtuigen van de macht, die Hij had om hun deze opdracht te geven en hen uit te zenden ter volvoering van die opdracht, maar ook om de ergernis van het kruis weg te nemen. Zij hadden gene reden om zich Christus gekruisigd te schamen, nu zij Hem aldus verheerlijkt zagen.
2. Den last, dien Hij gaf aan hen, die Hij uitzond, Gaat dan henen. Die last wordt gegeven:
a. Aan de apostelen in de eerste plaats, de eerste, de voornaamste staatsministers in Christus' koninkrijk, de bouwmeesters, die het fondament der kerk hebben gelegd. Nu zijn zij, die Christus gevolgd zijn in de wedergeboorte, op tronen gezet, Luke 22:30. Gaat henen. Het is niet slechts een woord van bevel, zoals: Zoon, ga heen en werk, maar een woord van bemoediging: Gaat henen, en vreest niet, heb Ik u niet gezonden? Gaat henen, en maakt uw levenswerk van dezen arbeid. Zij moeten geen hogen staat gaan voeren, de volken niet oproepen om voor hen te verschijnen, maar zij moeten heengaan en hun het Evangelie brengen. Gaat henen. Totnutoe hebben zij zo gehecht aan Christus' lichamelijke tegenwoordigheid, gevoelden er zich van afhankelijk, vonden daar al hun blijdschap en hoop in, maar nu ontslaat Christus hen van hun tegenwoordig-zijn met Hem, en zendt hen uit op ander werk. Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijne jongen zweeft om ze tot vliegen op te wekken, Deuteronomy 32:11, zo wekt Christus Zijne discipelen op, om zich te verspreiden over de wereld.
b. Die opdracht wordt ook gegeven aan hun opvolgers, de predikers van het Evangelie, wier werk het is om het Evangelie over te leveren van eeuw tot eeuw tot aan de einden der aarde in den tijd, zoals het hun werk was om het over te leveren van volk tot volk tot aan de einden der aarde in plaats, en niet minder noodzakelijk. De Oud-Testamentische belofte van een Evangeliebediening is gegeven aan ene opvolging, Isaiah 59:21, en dit moet alzo verstaan worden, hoe anders zou Christus met hen kunnen wezen tot de voleinding der wereld? Bij zijne hemelvaart heeft Christus niet slechts apostelen en profeten gegeven, maar ook herders en leraars, Ephesians 4:11. Merk nu op:
I. Hoe ver deze opdracht zich uitstrekt, tot alle volken. Gaat henen en onderwijst alle volken. Niet dat zij allen tezamen aan alle plaatsen moeten gaan, maar met onderling overleg en goedvinden moeten zij zich verspreiden op zulk ene wijze, als het meest bevorderlijk is aan de verbreiding van het licht des Evangelies. Nu wordt hierdoor duidelijk te kennen gegeven dat het de wil van Christus is: ten eerste, dat het verbond hetwelk God in het bijzonder met de Joden had gemaakt, nu geëindigd en teniet gedaan is. Dit woord heeft den middelmuur des afscheidsels verbroken, die zolang de heidenen buitengesloten hield van een zichtbaren kerkstaat, en terwijl het aan de apostelen bij hun eerste uitzending verboden was om op den weg der heidenen te gaan, werden zij nu uitgezonden tot alle volken. Ten tweede. Dat de zaligheid door Christus aangeboden moet worden aan allen, en niemand buitengesloten moet worden dan die zich zelven door hun ongeloof en onboetvaardigheid buitensluiten. De zaligheid, die zij hebben te prediken, is algemeen, die wil, kome en doe zijn voordeel met, make gebruik van, de acte van kwijtschelding, want er is in Christus Jezus geen onderscheid tussen Jood en Griek. Ten derde. Dat het Christendom ineengestrengeld moet worden met de nationale instellingen, de koninkrijken der wereld Christus' koninkrijken moeten worden, en hun koningen de voedstervaders der kerk. II. Wat de hoofdbedoeling is van deze opdracht om alle volken te onderwijzen. Mattheusate -Laat hen toe als discipelen, doet het uiterste wat gij kunt om de volken tot Christenvolken te maken. Niet: Gaat henen tot de volken en kondigt het oordeel Gods over hen aan, zoals Jona bij de Ninevieten, en zoals de andere Oud- Testamentische profeten (hoewel zij wel redenen hadden dit te verwachten van wege hun goddeloosheid) maar, gaat henen, maakt hen tot discipelen. Christus, de Middelaar, richt een koninkrijk op in de wereld: brengt de volken toe om er onderdanen van te zijn, Hij richt ene school op, brengt de volken toe om er de leerlingen van te zijn, Hij richt een leger op om krijg te voeren tegen de machten der duisternis, werft de volken aan om dienst te nemen onder Zijne banier. Het werk, dat de apostelen te doen hadden, was den Christelijken Godsdienst op te richten aan alle plaatsen, en het was een zeer eervol werk, de daden van de helden der wereld waren, hierbij vergeleken, als niets. Zij hebben de volken ten onder gebracht uit eigenbelang, en maakten hen ongelukkig, de apostelen hebben hen overwonnen voor Christus, en maakten hen gelukkig.
III. De instructies, die zij ontvingen voor de uitvoering van hun opdracht.
Ten eerste. Zij moeten discipelen toelaten door de heilige plechtigheid van den doop.
Gaat henen tot alle volken, predikt hun het Evangelie, doet wonderen onder hen, beweegt hen zelven te komen en hun kinderen met zich te brengen, tot de kerk, en ontvangt hen dan, hen en de hunnen, in de kerk door den doop des waters, hetzij door onderdompeling in het water, of door water op hen te gieten of te sprenkelen, hetgeen het meest-gepaste schijnt te zijn, omdat de zaak op die wijze het meest wordt uitgedrukt, zoals in Isaiah 44:3, Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Titus 3:5, Titus 3:6, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, dewelke Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten, en Ezechiël 36:25, Ik zal rein water op u sprengen. En Isaiah 52:15, Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, hetgeen ene profetie schijnt te wezen van deze opdracht om de volken te dopen.
Ten tweede. Deze doop moet toegediend worden in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Dat is:
1. Op gezag van den hemel en niet van de mensen, want Zijne dienstknechten handelen op gezag van de drie Personen der Goddelijke Drie-eenheid, die allen samenwerken, gelijk als voor onze schepping, alzo ook in onze verlossing. Zij hebben hun opdracht onder het grootzegel des hemels, hetgeen eer toevoegt aan deze inzetting, hoewel zij voor een vleselijk oog, evenmin als Hij die haar ingesteld heeft, gedaante noch heerlijkheid heeft.
2. Den naam aanroepende van Vader, Zoon en Heiligen Geest. Alle dingen worden geheiligd door gebed, en inzonderheid het water des doops. Het gebed des geloofs verkrijgt de tegenwoordigheid van God in de inzetting, die er de glans en schoonheid, het leven en de kracht van is. Maar:
3. Het is in den naam eis to onoma van Vader, Zoon en Heiligen Geest, dit was bedoeld als het kort begrip van de eerste beginselen van den Christelijken Godsdienst en van het nieuwe verbond, en dienovereenkomstig zijn de aloude geloofsbelijdenissen opgesteld. Door onzen doop belijden wij plechtig: a. Onze instemming met de openbaring der Schrift betreffende God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Wij belijden ons geloof dat er een God is, dat er slechts een God is, dat in de Godheid een Vader. is die genereert, een Zoon die gegenereerd is, en een Heilige Geest van beiden uitgaande. Wij zijn gedoopt, niet in de namen, maar in den naam van Vader, Zoon en Geest, hetgeen duidelijk te kennen geeft, dat deze drie een zijn, en hun naam een. De afzonderlijke vermelding van de drie Personen in de Drie-eenheid, hier in den Christelijken doop en in de Christelijke zegenspraak, 2 Corinthians 13:13, is een volledig bewijs van de leer der Drie-eenheid, en heeft er veel toe bijgedragen om haar zuiver en onverkort te bewaren door alle eeuwen van de kerk, want niets is groter en ontzagwekkender in de Christelijke bijeenkomsten dan deze twee.
b. Onze toestemming tot een verbondsbetrekking tot God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. De doop is een sacrament, dat is een eed, hij is een eed van afzwering, waarmee wij de wereld en het vlees verloochenen als mededingers van God op den troon van ons hart, en een eed van trouw, waarmee wij ons zelven overgeven en toewijden aan God, om de Zijnen te wezen, ons zelven met lichaam, ziel en geest te laten leiden en regeren door Zijn wil en gelukkig te zijn in Zijne gunst. Daarom wordt de doop toegepast op den persoon, want het is de persoon, die Gode toegewijd wordt. Het is in den naam des Vaders, gelovende Hem te zijn de Vader van onzen Heere Jezus Christus (want dat is het, wat hier in de eerste plaats bedoeld wordt), door eeuwige generatie, en onze Vader, als onze Schepper, Bewaarder en Weldoener, aan wie wij ons daarom overgeven, als aan onzen Eigenaar en Opperheer, om ons te besturen en over ons te beschikken, als onzen Heerser om ons te regeren door Zijne wet, en als ons hoogste Goed. Het is in den naam des Zoons, des Heeren Jezus Christus, des Zoons van God, en evengelijk met den Vader. De doop is op bijzondere wijze toegediend in den naam des Heeren Jezus, Acts 8:16. In den doop zeggen wij met Petrus: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, Matthew 16:16, en met Thomas: Mijn Heere en mijn God, John 20:28. Wij nemen Christus aan om onze Profeet, Priester en Koning te zijn, en geven ons over om door Hem onderwezen, verlost en geregeerd te worden. Het is in den naam des Heiligen Geestes: gelovende in de Godheid van den Heiligen Geest en in Zijne werking om onze verlossing tot stand te brengen, geven wij ons over aan Zijne leiding en werking, als die ons heiligt, onderwijst, bestuurt en regeert.
Ten derde. Zij, die aldus gedoopt en onder de discipelen van Christus zijn aangenomen, moeten onderwezen worden, Matthew 28:19, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Hiermede worden twee dingen aangeduid.
1. De plicht van discipelen, van alle gedoopte Christenen. Zij moeten onderhouden alles wat Christus geboden heeft, en om dit te kunnen, moeten zij zich onderwerpen aan het onderwijs van hen, die Hij zendt. Onze toelating tot de zichtbare kerk heeft nog iets anders ten doel, als Christus ons tot discipelen heeft gemaakt, dan heeft Hij nog niet afgedaan met ons. Hij werft krijgsknechten aan om hen op te leiden tot Zijn dienst. Allen die gedoopt zijn staan onder de verplichting
a. Om het gebod van Christus tot het richtsnoer huns levens te maken. Er is ene wet des geloofs, en wij worden gezegd onder de wet van Christus te zijn, door den doop zijn wij onder verplichting gekomen, en wij moeten gehoorzamen.
b. Wij moeten letten op hetgeen Christus geboden heeft. Voor de rechte gehoorzaamheid aan Christus' geboden wordt oplettendheid geëist, wij lopen gevaar van iets te zullen missen, indien wij niet goed acht geven, en in al onze gehoorzaamheid moeten wij het oog hebben op het gebod, en hetgeen wij doen moeten wij doen als den Heere.
c. Wij moeten alles onderhouden wat Hij geboden heeft, alles, zonder uitzondering, al de zedelijke plichten en al de inzettingen. Onze gehoorzaamheid aan de wetten van Christus is niet oprecht als zij niet algemeen is, wij moeten staan volmaakt en volkomen in al den wil van God.
d. Zich te bepalen tot de geboden van Christus, evenmin er iets van af te doen, als er iets aan toe te doen.
e. Hun plicht te leren overeenkomstig de wet van Christus van hen, die Hij tot leraren in Zijne school heeft aangesteld, want daartoe zijn wij in Zijne school gekomen.
2. De plicht van Christus' apostelen en dienaren, en deze is: de geboden van Christus te onderwijzen, ze aan Zijne discipelen te verklaren, hen te wijzen op de noodzakelijkheid der gehoorzaamheid, en hen te helpen om de algemene geboden van Christus toe te passen op bijzondere gevallen. Zij moeten hen leren, niet hun eigen bedenksels, maar de inzettingen van Christus, daaraan moeten zij nauwgezet vasthouden, en in de kennis daarvan moeten de Christenen worden opgevoed. Hiermede is een blijvende Evangeliedienst ingesteld in de kerk, tot opbouwing van het lichaam van Christus, totdat wij allen komen. tot een volkomen man, Ephesians 4:11. Totdat de erfgenamen des hemels meerderjarig zijn moeten zij onder voogden en verzorgers zijn.
3. De verzekering, die Hij hun geeft van Zijn geestelijke tegenwoordigheid met hen bij de vervulling van hun opdracht, En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Deze grote en dierbare belofte wordt ingeleid met een "ziet', om hun geloof te versterken en hun opmerkzaamheid er voor gaande te maken. Let hier op, het is iets, waarvan gij zeker kunt zijn, waarop gij staat kunt maken. Merk op:
a. De gunst, hun beloofd. Ik ben met ulieden. Niet: Ik zal met ulieden zijn, maar Ik ben, ego eimi. Gelijk God Mozes gezonden heeft, zo zendt Christus Zijne apostelen met dezen naam Ik ben, want Hij is God, voor wie verleden, heden en toekomst een is. Revelation 1:8. Hij stond nu op het punt van hen te verlaten, Zijn lichamelijke tegenwoordigheid zal hun nu ontnomen worden, en dit smartte hen, maar Hij verzekert hun van Zijn geestelijke tegenwoordigheid, die hun nodiger en nuttiger was dan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid zijn kon. Ik ben met ulieden, dat is: Mijn Geest is met u, de Trooster zal bij u blijven, John 16:7. Ik ben met u, niet tegen u, met u om u ter zijde te staan, Mij met u te versterken zoals dit van onzen vorst Michael gezegd wordt, Daniel 10:21. Ik ben met u, niet afwezig van u, niet op een afstand van u, een dadelijke hulp, Psalms 46:2. 1) Christus zond hen nu uit om Zijn koninkrijk in de wereld op te richten, hetgeen een grote onderneming was. En nu geeft Hij hun intijds de belofte Zijner tegenwoordigheid. Om hen door te helpen in de moeilijkheden, die zij op hun weg zullen ontmoeten. Ik ben met u om u te ondersteunen, uwe zaak te bepleiten, met u in al uw dienen en al uw lijden, om er u getroost en met ere doorheen te helpen. Als gij zult gaan door het vuur of door het water, zal Ik met u zijn. Op den kansel, in de gevangenis. Ziet Ik ben met u. Om deze grote onderneming te doen gelukken, Zie, Ik ben met u, om uw Evangeliedienst krachtdadig te doen zijn ter onderwijzing der volken, ter neder werping van de sterkten van Satan, en ter oprichting van vaster sterkten voor den Heere Jezus. Het was onwaarschijnlijk, dat zij nationale instellingen in den Godsdienst zouden omkeren, den stroom van langdurige gewoonten zouden kunnen keren, ene leer zouden kunnen instellen, die zo volkomen indruiste tegen den geest der eeuw, mensen zouden kunnen bewegen om discipelen te worden van een gekruisigden Jezus, maar Ziet, Ik ben met u, en daarom zult gij uw doel bereiken.
b. De voortduring der gunst, al de dagen, pasas tas hmeras, alle dagen, elke dag.
Ik zal met u wezen op de sabbatdagen en de weekdagen, op schone dagen en op sombere dagen, op winterdagen en op zomerdagen. Er is geen dag, geen uur van den dag, waarop Jezus niet is met Zijne kerken en met Zijne dienstknechten, indien er zulk een dag, zulk een ure was, het ware met hen gedaan. Sedert Zijne opstanding was Hij hun nu en dan verschenen, eens in de week wellicht, en nog nauwelijks. Maar Hij verzekert hun, dat Zijn geestelijke tegenwoordigheid bij hen voortdurend en onafgebroken zal zijn. Waar wij ook zijn, het woord van Christus is nabij ons, het is in onzen mond, en de Geest van Christus is nabij ons, Hij is in ons hart. De God Israël's, de Heiland, is soms een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15, maar nooit een God, die zich verwijdert, Hij is soms in donkerheid, maar nooit op een afstand. Zij zullen die voortdurende tegenwoordigheid genieten tot de voleinding der wereld. Er is ene wereld voor ons, die nooit een einde zal hebben, maar deze tegenwoordige wereld spoedt zich naar haar einde, maar tot dan zal de Christelijke Godsdienst in het ene of andere deel der wereld in stand worden gehouden en Christus' tegenwoordigheid zal met Zijne dienstknechten blijven. Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld, niet met uwe personen, zij zijn spoedig gestorven, maar: Ten eerste, Met u en uwe geschriften. Er is een Goddelijke kracht, die de Schriften des Nieuwen Testaments vergezelt, ze niet slechts in wezen houdt, maar wonderlijke uitwerkselen er door teweegbrengt, die zullen voortduren tot aan het einde van de tijd. Ten tweede. Met u en uwe opvolgers, met u en met al de bedienaren van het Evangelie in de onderscheidene eeuwen der kerk, met allen, tot wie deze opdracht zich uitstrekt, met allen, die behoorlijk geroepen en gezonden zijn om aldus te dopen en te onderwijzen. Als het einde der wereld gekomen en het koninkrijk aan God den Vader is overgeleverd, dan zal er gene behoefte meer zijn aan leraren of aan hun onderwijs, maar tot dan zullen zij blijven, en aan de grote bedoeling der instelling zal worden beantwoord. Dit is een moedgevend woord voor alle getrouwe dienstknechten van Christus, wat tot de apostelen gezegd werd, werd tot hen allen gezegd: Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Twee malen wordt door onzen Heere Jezus een plechtig vaarwel gezegd aan Zijne kerk, en bij beide gelegenheden is Zijn afscheidswoord zeer bemoedigend. Het ene vaarwel was hier, toen Hij Zijn persoonlijken omgang met hen eindigde, en daarbij luidt Zijn afscheidswoord: Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen. Ik verlaat u, en toch ben Ik met u. Het andere was toen Hij den canon der Schrift afsloot door de pen van Zijn beminden discipel, en toen was Zijn afscheidswoord: Ja, Ik kom haastiglijk. Ik verlaat u voor een wijle, maar weldra zal Ik weer bij u zijn, Revelation 22:30. Hieruit blijkt dat Hij niet in toorn is heengegaan, maar in liefde, en dat Hij wil dat wij onze gemeenschapsoefening met Hem zullen onderhouden, en dat wij Hem ook blijven verwachten. Er blijft nog een woord overig, dat niet voorbijgezien moet worden, en dat is het woord Amen, dat geen nul is, slechts bestemd om tot slotwoord te dienen, zoals finis aan het einde van een boek, maar het heeft zijne betekenis.
1. Het duidt Christus' bevestiging aan van deze belofte: Ziet, Ik ben met ulieden. Het is Zijn Amen, in wie al de beloften ja en amen zijn. Voorwaar Ik ben, en zal met ulieden zijn, Ik, de Amen, de getrouwe Getuige, geef er u de verzekering van. Of: 2. Het duidt de instemming der kerk er mede aan in hare begeerte, haar gebed en hare verwachting. Het is het Amen van den evangelist, Amen, zo zij het, gezegende Heere. Ons Amen op Christus' beloften verkeert ze in gebeden. Heeft Christus beloofd met Zijne dienstknechten te zijn, tegenwoordig te zijn in Zijn woord, in de bijeenkomsten Zijns volks, ofschoon er slechts twee of drie in Zijn naam zijn vergaderd, en dat wel al de dagen, tot aan de voleinding der wereld? Zo laat ons van harte Amen daarop zeggen, geloven dat het zo zijn zal, en bidden dat het zo zijn moge. Heere, Gedenk des woords, tot Uwe knechten gesproken, op hetwelk Gij ons hebt doen hopen.
Verzen 16-20
Mattheus 28:16-20Deze evangelist gaat stilzwijgend verscheidene andere verschijningen van Christus voorbij, die door Lukas en Johannes worden meegedeeld, en haast zich tot deze, die de plechtigste van allen was, als beloofd en meermalen voor Zijn dood en na Zijne opstanding voorzegd. Merk op:
I. Hoe de discipelen zich voor die verschijning naar de gegeven aanwijzing gedroegen, Matthew 28:16. Zij zijn heengegaan naar Galilea, een lange reis om slechts een enkele maal Christus te zien, maar dit was die reis wel waardig. Zij hadden Hem verscheidene malen te Jeruzalem gezien, en toch gingen zij naar Galilea om Hem ook daar nog te zien.
1. Omdat Hij het alzo bepaald had. Hoewel het nodeloos scheen om naar Galilea te gaan ten einde Hem te zien, dien zij te Jeruzalem konden zien, en zij ook weer spoedig naar Jeruzalem terug moeten keren voor Zijn hemelvaart, hadden zij toch nu geleerd Christus' bevelen te gehoorzamen zonder tegenwerpingen te maken. Zij, die gemeenschap met Christus willen onderhouden, moeten tot Hem gaan waar Hij hen verwacht. Zij, die Hem ontmoet hebben in het gebruik van het ene genademiddel, moeten Hem wederom ontmoeten in het gebruik van een ander genademiddel, zij, die Hem te Jeruzalem hebben gezien, moeten ook naar Galilea gaan.
2. Omdat dit een openbare en algemene samenkomst was. Zij hadden zelven Hem gezien en met Hem gesproken, maar dit verontschuldigde hen niet van tegenwoordig te zijn in een plechtige vergadering, waar velen samen zouden komen om Hem te zien. Onze gemeenschapsoefening met God in de binnenkamer moet ons het bijwonen der openbare Godsverering niet doen verzuimen, als wij daar de gelegenheid toe hebben, want God bemint de poorten van Zion, en dat moeten ook wij. De plaats der samenkomst was een berg in Galilea, waarschijnlijk dezelfde berg, waarop Hij van gedaante werd veranderd. D r kwamen zij bijeen, ter wille der afzondering, en wellicht ook om den staat van verhoging aan te duiden, waartoe Hij was ingegaan en Zijn naderen tot de wereld hierboven.
II. Hoe zij door Jezus' verschijning werden aangedaan, Matthew 28:17. Nu was het de tijd, dat Hij van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal gezien is, 1 Corinthians 15:6. Sommigen denken, dat zij Hem eerst op een afstand gezien hebben, boven in de lucht ephth epanoo -Hij werd gezien boven, van vijf honderd broederen (aldus lezen zij) hetgeen aanleiding gaf aan sommigen tot twijfel, totdat Hij naderbij kwam, Matthew 28:18, en toen waren zij voldaan. Er wordt ons gezegd:
1. Dat zij Hem aanbaden. Velen van hen deden dit, ja zij schijnen het allen gedaan te hebben: zij bewezen Hem Goddelijke eer, te kennen gegeven door een uitwendige uitdrukking van aanbidding. Allen, die den Heere Jezus zien met het oog des geloofs, moeten Hem aanbidden.
2. Maar sommigen twijfelden, sommigen van hen, die daar tegenwoordig waren. Zelfs onder hen, die aanbidden, zijn er sommigen, die twijfelen. Het geloof van hen, die oprecht zijn, kan toch nog zwak en wankelend wezen. Zij twijfelden-edistasan, zij waren in onzekerheid, werden nog heen en weer bewogen als de schalen van een balans, als het moeilijk te zeggen is naar welken kant de evenaar zal overhellen. Deze twijfelingen werden later weggenomen, en hun geloof nam toe tot volle verzekerdheid, en het strekte grotelijks tot eer van Christus, dat de discipelen twijfelden voordat zij geloofden, zodat men niet van hen zeggen kan dat zij lichtgelovig waren, gans bereid om bedrogen te worden, want zij hebben eerst gevraagd, in twijfel getrokken, en alle dingen onderzocht, voordat zij behielden hetgeen waar was, en dat zij bevonden waar te zijn.
III. Wat Jezus Christus tot hen zei, Matthew 28:18. Jezus, bij hen komende, sprak tot hen. Hoewel er daar geweest zijn, die twijfelden, toch heeft Hij hen daarom niet verworpen, want het gekrookte riet zal Hij niet verbreken. Hij bleet niet op een afstand, maar kwam bij hen, en gaf hun zulke overtuigende blijken van Zijne opstanding, dat de weifelende schaal naar den goeden kant overhelde, en hun geloof de overwinning behaalde op hun twijfel. Hij is bij hen gekomen, en heeft gemeenzaam met hen gesproken, zoals een vriend spreekt tot zijn vriend, opdat zij ten volle genoegen zouden nemen met den last, dien Hij hun ging opdragen. Hij, die tot God naderde om tot Hem te spreken voor ons, nadert tot ons om tot ons te spreken van Hem. Christus gaf thans aan Zijne apostelen de grote oorkonde van Zijn koninkrijk in de wereld, zond hen uit als zijne gezanten en overhandigde hun hier hun geloofsbrieven. Ten opzichte van deze grote oorkonde hebben wij te letten op twee dingen:
1. De opdracht, die onze Heere Jezus zelf van den Vader heeft ontvangen. Hij gaat Zijne apostelen machtigen, en zo iemand nu vraagt, door wat macht Hij dit doet en wie Hem deze macht heeft gegeven, dan zegt Hij ons hier: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, een zeer groot woord, dat door niemand gezegd kan worden dan door Hem. Hiermede geeft Hij Zijn algemene heerschappij te kennen als Middelaar, welke de grote grondslag is van den Christelijken Godsdienst. Hij heeft alle macht. Merk op
a. van waar Hij deze macht heeft. Hij heeft haar niet op zich genomen, of er zich wederrechtelijk meester van gemaakt, zij was Hem gegeven, Hij had er wettig recht op, en was er mede bekleed door een schenking van Hem, die de bron en oorsprong is van alle zijn, en bijgevolg van alle macht. God heeft Hem gezalfd als Koning, Psalms 2:6, Hem op den troon geplaatst, Luke 1:42. Als God evengelijk met den Vader, was alle macht oorspronkelijk en wezenlijk Zijne, maar als Middelaar, als Godmens, is Hem alle macht gegeven, deels als beloning voor Zijn werk (omdat Hij zich vernederd heeft, heeft God Hem verhoogd), en deels tengevolge en ter bevordering van Zijn doel of voornemen. Die macht is Hem gegeven over alle vlees, opdat Hij aan allen, die Hem gegeven zijn, het eeuwige leven zou geven, John 17:2, en om aldus onze zaligheid krachtdadiglijk te volmaken. Met die macht is Hij na Zijne opstanding op nog schitterender wijze bekleed geworden. Tevoren heeft Hij macht gehad, macht om de zonden te vergeven, Matthew 9:9, maar nu is Hem alle macht gegeven. Thans gaat Hij voor zich zelven een koninkrijk ontvangen, Luke 19:12, gaat Hij zich nederzetten aan Gods rechterhand, Psalm 110:
1. Het verkregen hebbende, blijft er voor Hem nu niets te doen over dan er bezit van te nemen, het is Zijne tot in eeuwigheid.
b. Waar Hij deze macht heeft: in hemel en op aarde, hetgeen het heelal omvat. Christus is de enige algemene monarch, Hij is Heere van allen, Acts 10:36. Hij heeft alle macht in den hemel. Hij heeft macht van heerschappij over de engelen, zij zijn allen Zijn nederige dienstknechten Efeziërs 1:20, 21. Hij heeft macht van voorspraak bij Zijn Vader, uit kracht van Zijne verzoening en genoegdoening. Hij treedt tussenbeide, niet als smekeling maar als eiser: Vader, Ik wil. Hij heeft ook alle macht op aarde, door het zoenoffer overmocht hebbende bij God, overmag Hij ook bij de mensen, en handelt met hen als machthebbende door den dienst der verzoening. In alle zaken en over alle personen is Hij in werkelijkheid de opperbestuurder en regeerder. Door Hem regeren de koningen. Alle zielen zijn Zijne, voor Hem moet alle hart en alle knie gebogen worden, en moet alle tong Hem belijden de Heere te zijn. Dit zegt onze Heere Jezus hun, niet slechts om hen te overtuigen van de macht, die Hij had om hun deze opdracht te geven en hen uit te zenden ter volvoering van die opdracht, maar ook om de ergernis van het kruis weg te nemen. Zij hadden gene reden om zich Christus gekruisigd te schamen, nu zij Hem aldus verheerlijkt zagen.
2. Den last, dien Hij gaf aan hen, die Hij uitzond, Gaat dan henen. Die last wordt gegeven:
a. Aan de apostelen in de eerste plaats, de eerste, de voornaamste staatsministers in Christus' koninkrijk, de bouwmeesters, die het fondament der kerk hebben gelegd. Nu zijn zij, die Christus gevolgd zijn in de wedergeboorte, op tronen gezet, Luke 22:30. Gaat henen. Het is niet slechts een woord van bevel, zoals: Zoon, ga heen en werk, maar een woord van bemoediging: Gaat henen, en vreest niet, heb Ik u niet gezonden? Gaat henen, en maakt uw levenswerk van dezen arbeid. Zij moeten geen hogen staat gaan voeren, de volken niet oproepen om voor hen te verschijnen, maar zij moeten heengaan en hun het Evangelie brengen. Gaat henen. Totnutoe hebben zij zo gehecht aan Christus' lichamelijke tegenwoordigheid, gevoelden er zich van afhankelijk, vonden daar al hun blijdschap en hoop in, maar nu ontslaat Christus hen van hun tegenwoordig-zijn met Hem, en zendt hen uit op ander werk. Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijne jongen zweeft om ze tot vliegen op te wekken, Deuteronomy 32:11, zo wekt Christus Zijne discipelen op, om zich te verspreiden over de wereld.
b. Die opdracht wordt ook gegeven aan hun opvolgers, de predikers van het Evangelie, wier werk het is om het Evangelie over te leveren van eeuw tot eeuw tot aan de einden der aarde in den tijd, zoals het hun werk was om het over te leveren van volk tot volk tot aan de einden der aarde in plaats, en niet minder noodzakelijk. De Oud-Testamentische belofte van een Evangeliebediening is gegeven aan ene opvolging, Isaiah 59:21, en dit moet alzo verstaan worden, hoe anders zou Christus met hen kunnen wezen tot de voleinding der wereld? Bij zijne hemelvaart heeft Christus niet slechts apostelen en profeten gegeven, maar ook herders en leraars, Ephesians 4:11. Merk nu op:
I. Hoe ver deze opdracht zich uitstrekt, tot alle volken. Gaat henen en onderwijst alle volken. Niet dat zij allen tezamen aan alle plaatsen moeten gaan, maar met onderling overleg en goedvinden moeten zij zich verspreiden op zulk ene wijze, als het meest bevorderlijk is aan de verbreiding van het licht des Evangelies. Nu wordt hierdoor duidelijk te kennen gegeven dat het de wil van Christus is: ten eerste, dat het verbond hetwelk God in het bijzonder met de Joden had gemaakt, nu geëindigd en teniet gedaan is. Dit woord heeft den middelmuur des afscheidsels verbroken, die zolang de heidenen buitengesloten hield van een zichtbaren kerkstaat, en terwijl het aan de apostelen bij hun eerste uitzending verboden was om op den weg der heidenen te gaan, werden zij nu uitgezonden tot alle volken. Ten tweede. Dat de zaligheid door Christus aangeboden moet worden aan allen, en niemand buitengesloten moet worden dan die zich zelven door hun ongeloof en onboetvaardigheid buitensluiten. De zaligheid, die zij hebben te prediken, is algemeen, die wil, kome en doe zijn voordeel met, make gebruik van, de acte van kwijtschelding, want er is in Christus Jezus geen onderscheid tussen Jood en Griek. Ten derde. Dat het Christendom ineengestrengeld moet worden met de nationale instellingen, de koninkrijken der wereld Christus' koninkrijken moeten worden, en hun koningen de voedstervaders der kerk. II. Wat de hoofdbedoeling is van deze opdracht om alle volken te onderwijzen. Mattheusate -Laat hen toe als discipelen, doet het uiterste wat gij kunt om de volken tot Christenvolken te maken. Niet: Gaat henen tot de volken en kondigt het oordeel Gods over hen aan, zoals Jona bij de Ninevieten, en zoals de andere Oud- Testamentische profeten (hoewel zij wel redenen hadden dit te verwachten van wege hun goddeloosheid) maar, gaat henen, maakt hen tot discipelen. Christus, de Middelaar, richt een koninkrijk op in de wereld: brengt de volken toe om er onderdanen van te zijn, Hij richt ene school op, brengt de volken toe om er de leerlingen van te zijn, Hij richt een leger op om krijg te voeren tegen de machten der duisternis, werft de volken aan om dienst te nemen onder Zijne banier. Het werk, dat de apostelen te doen hadden, was den Christelijken Godsdienst op te richten aan alle plaatsen, en het was een zeer eervol werk, de daden van de helden der wereld waren, hierbij vergeleken, als niets. Zij hebben de volken ten onder gebracht uit eigenbelang, en maakten hen ongelukkig, de apostelen hebben hen overwonnen voor Christus, en maakten hen gelukkig.
III. De instructies, die zij ontvingen voor de uitvoering van hun opdracht.
Ten eerste. Zij moeten discipelen toelaten door de heilige plechtigheid van den doop.
Gaat henen tot alle volken, predikt hun het Evangelie, doet wonderen onder hen, beweegt hen zelven te komen en hun kinderen met zich te brengen, tot de kerk, en ontvangt hen dan, hen en de hunnen, in de kerk door den doop des waters, hetzij door onderdompeling in het water, of door water op hen te gieten of te sprenkelen, hetgeen het meest-gepaste schijnt te zijn, omdat de zaak op die wijze het meest wordt uitgedrukt, zoals in Isaiah 44:3, Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Titus 3:5, Titus 3:6, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, dewelke Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten, en Ezechiël 36:25, Ik zal rein water op u sprengen. En Isaiah 52:15, Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, hetgeen ene profetie schijnt te wezen van deze opdracht om de volken te dopen.
Ten tweede. Deze doop moet toegediend worden in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Dat is:
1. Op gezag van den hemel en niet van de mensen, want Zijne dienstknechten handelen op gezag van de drie Personen der Goddelijke Drie-eenheid, die allen samenwerken, gelijk als voor onze schepping, alzo ook in onze verlossing. Zij hebben hun opdracht onder het grootzegel des hemels, hetgeen eer toevoegt aan deze inzetting, hoewel zij voor een vleselijk oog, evenmin als Hij die haar ingesteld heeft, gedaante noch heerlijkheid heeft.
2. Den naam aanroepende van Vader, Zoon en Heiligen Geest. Alle dingen worden geheiligd door gebed, en inzonderheid het water des doops. Het gebed des geloofs verkrijgt de tegenwoordigheid van God in de inzetting, die er de glans en schoonheid, het leven en de kracht van is. Maar:
3. Het is in den naam eis to onoma van Vader, Zoon en Heiligen Geest, dit was bedoeld als het kort begrip van de eerste beginselen van den Christelijken Godsdienst en van het nieuwe verbond, en dienovereenkomstig zijn de aloude geloofsbelijdenissen opgesteld. Door onzen doop belijden wij plechtig: a. Onze instemming met de openbaring der Schrift betreffende God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Wij belijden ons geloof dat er een God is, dat er slechts een God is, dat in de Godheid een Vader. is die genereert, een Zoon die gegenereerd is, en een Heilige Geest van beiden uitgaande. Wij zijn gedoopt, niet in de namen, maar in den naam van Vader, Zoon en Geest, hetgeen duidelijk te kennen geeft, dat deze drie een zijn, en hun naam een. De afzonderlijke vermelding van de drie Personen in de Drie-eenheid, hier in den Christelijken doop en in de Christelijke zegenspraak, 2 Corinthians 13:13, is een volledig bewijs van de leer der Drie-eenheid, en heeft er veel toe bijgedragen om haar zuiver en onverkort te bewaren door alle eeuwen van de kerk, want niets is groter en ontzagwekkender in de Christelijke bijeenkomsten dan deze twee.
b. Onze toestemming tot een verbondsbetrekking tot God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. De doop is een sacrament, dat is een eed, hij is een eed van afzwering, waarmee wij de wereld en het vlees verloochenen als mededingers van God op den troon van ons hart, en een eed van trouw, waarmee wij ons zelven overgeven en toewijden aan God, om de Zijnen te wezen, ons zelven met lichaam, ziel en geest te laten leiden en regeren door Zijn wil en gelukkig te zijn in Zijne gunst. Daarom wordt de doop toegepast op den persoon, want het is de persoon, die Gode toegewijd wordt. Het is in den naam des Vaders, gelovende Hem te zijn de Vader van onzen Heere Jezus Christus (want dat is het, wat hier in de eerste plaats bedoeld wordt), door eeuwige generatie, en onze Vader, als onze Schepper, Bewaarder en Weldoener, aan wie wij ons daarom overgeven, als aan onzen Eigenaar en Opperheer, om ons te besturen en over ons te beschikken, als onzen Heerser om ons te regeren door Zijne wet, en als ons hoogste Goed. Het is in den naam des Zoons, des Heeren Jezus Christus, des Zoons van God, en evengelijk met den Vader. De doop is op bijzondere wijze toegediend in den naam des Heeren Jezus, Acts 8:16. In den doop zeggen wij met Petrus: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, Matthew 16:16, en met Thomas: Mijn Heere en mijn God, John 20:28. Wij nemen Christus aan om onze Profeet, Priester en Koning te zijn, en geven ons over om door Hem onderwezen, verlost en geregeerd te worden. Het is in den naam des Heiligen Geestes: gelovende in de Godheid van den Heiligen Geest en in Zijne werking om onze verlossing tot stand te brengen, geven wij ons over aan Zijne leiding en werking, als die ons heiligt, onderwijst, bestuurt en regeert.
Ten derde. Zij, die aldus gedoopt en onder de discipelen van Christus zijn aangenomen, moeten onderwezen worden, Matthew 28:19, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Hiermede worden twee dingen aangeduid.
1. De plicht van discipelen, van alle gedoopte Christenen. Zij moeten onderhouden alles wat Christus geboden heeft, en om dit te kunnen, moeten zij zich onderwerpen aan het onderwijs van hen, die Hij zendt. Onze toelating tot de zichtbare kerk heeft nog iets anders ten doel, als Christus ons tot discipelen heeft gemaakt, dan heeft Hij nog niet afgedaan met ons. Hij werft krijgsknechten aan om hen op te leiden tot Zijn dienst. Allen die gedoopt zijn staan onder de verplichting
a. Om het gebod van Christus tot het richtsnoer huns levens te maken. Er is ene wet des geloofs, en wij worden gezegd onder de wet van Christus te zijn, door den doop zijn wij onder verplichting gekomen, en wij moeten gehoorzamen.
b. Wij moeten letten op hetgeen Christus geboden heeft. Voor de rechte gehoorzaamheid aan Christus' geboden wordt oplettendheid geëist, wij lopen gevaar van iets te zullen missen, indien wij niet goed acht geven, en in al onze gehoorzaamheid moeten wij het oog hebben op het gebod, en hetgeen wij doen moeten wij doen als den Heere.
c. Wij moeten alles onderhouden wat Hij geboden heeft, alles, zonder uitzondering, al de zedelijke plichten en al de inzettingen. Onze gehoorzaamheid aan de wetten van Christus is niet oprecht als zij niet algemeen is, wij moeten staan volmaakt en volkomen in al den wil van God.
d. Zich te bepalen tot de geboden van Christus, evenmin er iets van af te doen, als er iets aan toe te doen.
e. Hun plicht te leren overeenkomstig de wet van Christus van hen, die Hij tot leraren in Zijne school heeft aangesteld, want daartoe zijn wij in Zijne school gekomen.
2. De plicht van Christus' apostelen en dienaren, en deze is: de geboden van Christus te onderwijzen, ze aan Zijne discipelen te verklaren, hen te wijzen op de noodzakelijkheid der gehoorzaamheid, en hen te helpen om de algemene geboden van Christus toe te passen op bijzondere gevallen. Zij moeten hen leren, niet hun eigen bedenksels, maar de inzettingen van Christus, daaraan moeten zij nauwgezet vasthouden, en in de kennis daarvan moeten de Christenen worden opgevoed. Hiermede is een blijvende Evangeliedienst ingesteld in de kerk, tot opbouwing van het lichaam van Christus, totdat wij allen komen. tot een volkomen man, Ephesians 4:11. Totdat de erfgenamen des hemels meerderjarig zijn moeten zij onder voogden en verzorgers zijn.
3. De verzekering, die Hij hun geeft van Zijn geestelijke tegenwoordigheid met hen bij de vervulling van hun opdracht, En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Deze grote en dierbare belofte wordt ingeleid met een "ziet', om hun geloof te versterken en hun opmerkzaamheid er voor gaande te maken. Let hier op, het is iets, waarvan gij zeker kunt zijn, waarop gij staat kunt maken. Merk op:
a. De gunst, hun beloofd. Ik ben met ulieden. Niet: Ik zal met ulieden zijn, maar Ik ben, ego eimi. Gelijk God Mozes gezonden heeft, zo zendt Christus Zijne apostelen met dezen naam Ik ben, want Hij is God, voor wie verleden, heden en toekomst een is. Revelation 1:8. Hij stond nu op het punt van hen te verlaten, Zijn lichamelijke tegenwoordigheid zal hun nu ontnomen worden, en dit smartte hen, maar Hij verzekert hun van Zijn geestelijke tegenwoordigheid, die hun nodiger en nuttiger was dan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid zijn kon. Ik ben met ulieden, dat is: Mijn Geest is met u, de Trooster zal bij u blijven, John 16:7. Ik ben met u, niet tegen u, met u om u ter zijde te staan, Mij met u te versterken zoals dit van onzen vorst Michael gezegd wordt, Daniel 10:21. Ik ben met u, niet afwezig van u, niet op een afstand van u, een dadelijke hulp, Psalms 46:2. 1) Christus zond hen nu uit om Zijn koninkrijk in de wereld op te richten, hetgeen een grote onderneming was. En nu geeft Hij hun intijds de belofte Zijner tegenwoordigheid. Om hen door te helpen in de moeilijkheden, die zij op hun weg zullen ontmoeten. Ik ben met u om u te ondersteunen, uwe zaak te bepleiten, met u in al uw dienen en al uw lijden, om er u getroost en met ere doorheen te helpen. Als gij zult gaan door het vuur of door het water, zal Ik met u zijn. Op den kansel, in de gevangenis. Ziet Ik ben met u. Om deze grote onderneming te doen gelukken, Zie, Ik ben met u, om uw Evangeliedienst krachtdadig te doen zijn ter onderwijzing der volken, ter neder werping van de sterkten van Satan, en ter oprichting van vaster sterkten voor den Heere Jezus. Het was onwaarschijnlijk, dat zij nationale instellingen in den Godsdienst zouden omkeren, den stroom van langdurige gewoonten zouden kunnen keren, ene leer zouden kunnen instellen, die zo volkomen indruiste tegen den geest der eeuw, mensen zouden kunnen bewegen om discipelen te worden van een gekruisigden Jezus, maar Ziet, Ik ben met u, en daarom zult gij uw doel bereiken.
b. De voortduring der gunst, al de dagen, pasas tas hmeras, alle dagen, elke dag.
Ik zal met u wezen op de sabbatdagen en de weekdagen, op schone dagen en op sombere dagen, op winterdagen en op zomerdagen. Er is geen dag, geen uur van den dag, waarop Jezus niet is met Zijne kerken en met Zijne dienstknechten, indien er zulk een dag, zulk een ure was, het ware met hen gedaan. Sedert Zijne opstanding was Hij hun nu en dan verschenen, eens in de week wellicht, en nog nauwelijks. Maar Hij verzekert hun, dat Zijn geestelijke tegenwoordigheid bij hen voortdurend en onafgebroken zal zijn. Waar wij ook zijn, het woord van Christus is nabij ons, het is in onzen mond, en de Geest van Christus is nabij ons, Hij is in ons hart. De God Israël's, de Heiland, is soms een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15, maar nooit een God, die zich verwijdert, Hij is soms in donkerheid, maar nooit op een afstand. Zij zullen die voortdurende tegenwoordigheid genieten tot de voleinding der wereld. Er is ene wereld voor ons, die nooit een einde zal hebben, maar deze tegenwoordige wereld spoedt zich naar haar einde, maar tot dan zal de Christelijke Godsdienst in het ene of andere deel der wereld in stand worden gehouden en Christus' tegenwoordigheid zal met Zijne dienstknechten blijven. Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld, niet met uwe personen, zij zijn spoedig gestorven, maar: Ten eerste, Met u en uwe geschriften. Er is een Goddelijke kracht, die de Schriften des Nieuwen Testaments vergezelt, ze niet slechts in wezen houdt, maar wonderlijke uitwerkselen er door teweegbrengt, die zullen voortduren tot aan het einde van de tijd. Ten tweede. Met u en uwe opvolgers, met u en met al de bedienaren van het Evangelie in de onderscheidene eeuwen der kerk, met allen, tot wie deze opdracht zich uitstrekt, met allen, die behoorlijk geroepen en gezonden zijn om aldus te dopen en te onderwijzen. Als het einde der wereld gekomen en het koninkrijk aan God den Vader is overgeleverd, dan zal er gene behoefte meer zijn aan leraren of aan hun onderwijs, maar tot dan zullen zij blijven, en aan de grote bedoeling der instelling zal worden beantwoord. Dit is een moedgevend woord voor alle getrouwe dienstknechten van Christus, wat tot de apostelen gezegd werd, werd tot hen allen gezegd: Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Twee malen wordt door onzen Heere Jezus een plechtig vaarwel gezegd aan Zijne kerk, en bij beide gelegenheden is Zijn afscheidswoord zeer bemoedigend. Het ene vaarwel was hier, toen Hij Zijn persoonlijken omgang met hen eindigde, en daarbij luidt Zijn afscheidswoord: Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen. Ik verlaat u, en toch ben Ik met u. Het andere was toen Hij den canon der Schrift afsloot door de pen van Zijn beminden discipel, en toen was Zijn afscheidswoord: Ja, Ik kom haastiglijk. Ik verlaat u voor een wijle, maar weldra zal Ik weer bij u zijn, Revelation 22:30. Hieruit blijkt dat Hij niet in toorn is heengegaan, maar in liefde, en dat Hij wil dat wij onze gemeenschapsoefening met Hem zullen onderhouden, en dat wij Hem ook blijven verwachten. Er blijft nog een woord overig, dat niet voorbijgezien moet worden, en dat is het woord Amen, dat geen nul is, slechts bestemd om tot slotwoord te dienen, zoals finis aan het einde van een boek, maar het heeft zijne betekenis.
1. Het duidt Christus' bevestiging aan van deze belofte: Ziet, Ik ben met ulieden. Het is Zijn Amen, in wie al de beloften ja en amen zijn. Voorwaar Ik ben, en zal met ulieden zijn, Ik, de Amen, de getrouwe Getuige, geef er u de verzekering van. Of: 2. Het duidt de instemming der kerk er mede aan in hare begeerte, haar gebed en hare verwachting. Het is het Amen van den evangelist, Amen, zo zij het, gezegende Heere. Ons Amen op Christus' beloften verkeert ze in gebeden. Heeft Christus beloofd met Zijne dienstknechten te zijn, tegenwoordig te zijn in Zijn woord, in de bijeenkomsten Zijns volks, ofschoon er slechts twee of drie in Zijn naam zijn vergaderd, en dat wel al de dagen, tot aan de voleinding der wereld? Zo laat ons van harte Amen daarop zeggen, geloven dat het zo zijn zal, en bidden dat het zo zijn moge. Heere, Gedenk des woords, tot Uwe knechten gesproken, op hetwelk Gij ons hebt doen hopen.