Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Lukas 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 4

Wij verlieten Christus toen Hij pas gedoopt was, en door ene stem van den hemel en de nederdaling des Heiligen Geestes op Hem als Gods geliefde Zoon werd erkend. In dit hoofdstuk nu hebben wij

I. Een verdere toebereiding van Hem voor Zijn openbare bediening door Zijn verzocht worden in de woestijn, waarvan wij hetzelfde verhaal hebben in Mattheus, Luke 4:1.

II. Zijn ingaan tot Zijn openbaren arbeid in Galilea, Luke 4:14, Luke 4:15, inzonderheid:

1. Te Nazareth, de stad, waar Hij opgevoed was, Luke 4:16, waarvan wij geen melding vinden gemaakt in Mattheus.

2. Te Kapernaum, waar Hij na bewonderenswaardig gepredikt te hebben, Luke 4:31, Luke 4:32, den duivel uitwierp uit een bezetene, Luke 4:33, de schoonmoeder van Petrus genas van de koorts, Luke 4:38, Luke 4:39, en nog vele anderen, die ziek of bezeten waren, Luke 4:40, Luke 4:41, waarna Hij in andere steden van Galilea hetzelfde deed, Luke 4:42.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 4

Wij verlieten Christus toen Hij pas gedoopt was, en door ene stem van den hemel en de nederdaling des Heiligen Geestes op Hem als Gods geliefde Zoon werd erkend. In dit hoofdstuk nu hebben wij

I. Een verdere toebereiding van Hem voor Zijn openbare bediening door Zijn verzocht worden in de woestijn, waarvan wij hetzelfde verhaal hebben in Mattheus, Luke 4:1.

II. Zijn ingaan tot Zijn openbaren arbeid in Galilea, Luke 4:14, Luke 4:15, inzonderheid:

1. Te Nazareth, de stad, waar Hij opgevoed was, Luke 4:16, waarvan wij geen melding vinden gemaakt in Mattheus.

2. Te Kapernaum, waar Hij na bewonderenswaardig gepredikt te hebben, Luke 4:31, Luke 4:32, den duivel uitwierp uit een bezetene, Luke 4:33, de schoonmoeder van Petrus genas van de koorts, Luke 4:38, Luke 4:39, en nog vele anderen, die ziek of bezeten waren, Luke 4:40, Luke 4:41, waarna Hij in andere steden van Galilea hetzelfde deed, Luke 4:42.

Verzen 1-13

Lukas 4:1-13

De laatste woorden van het vorige hoofdstuk, Jezus den zoon van Adam, duiden Hem aan als het Zaad der vrouw, dit zijnde, zien wij Hem hier, overeenkomstig de belofte, den kop der slang vermorzelen, den duivel, die onze eerste ouders door ene verzoeking had bedrogen en overwonnen, in al zijne verzoekingen teleurstellen, zodat hij volkomen verslagen moest afdeinzen. Zo heeft hij reeds bij den aanvang van den krijg weerwraak op hem geoefend, en den overwinnaar overwonnen. In dit verhaal van Christus' verzoeking hebben wij er op te letten:

I. Hoe Hij er op voorbereid en bekwaam gemaakt was. Hij, die Hem de beproeving beschikte, heeft Hem er voor toegerust, want, hoewel wij niet weten wat ons te wachten staat, of welken strijd wij zullen te strijden hebben, wist Christus dit wl, en dienovereenkomstig was Hij er op bereid, en zo zal God, naar wij hopen, ook voor ons voorzien.

1. Hij was vol van den Heiligen Geest, die, gelijk ene duif, op Hem was nedergedaald. Hij bezat nu de gaven en de vertroostingen des Heiligen Geestes in grotere mate dan ooit tevoren. Diegenen zijn goed gewapend tegen de sterkste verzoekingen, die vol zijn van den Heiligen Geest.

2. Hij was pas wedergekeerd van de Jordaan, waar Hij gedoopt was, en door ene stem uit den hemel erkend was geworden als de geliefde Zoon van God, en aldus was Hij voor dezen strijd toebereid. Als wij de heerlijkste en troostrijkste gemeenschap met God hebben gesmaakt, en het duidelijkste blijk van Zijne gunst hebben ontvangen, dan kunnen wij een aanval verwachten van Satan-het rijkste schip wordt als buit door den zeerover begeerd-,en dat God hem dit zal toelaten, opdat de kracht Zijner genade in ons geopenbaard en verheerlijkt zal worden.

3. Hij werd door den Geest geleid in de woestijn', door den goeden Geest, die Hem als een kampioen naar het strijdperk voerde om te strijden tegen den vijand, dien Hij zeker was te zullen overwinnen. Dat Hij in de woestijn geleid werd,

a. Verschafte aan den verzoeker enig voordeel, want daar had hij Hem alleen, zonder vergezeld te zijn van een vriend. door wiens gebed en goeden raad Hij in de ure der verzoeking bijgestaan kon worden. Wee hem, die alleen is! Hij kon den Satan enig voordeel geven, daar Hij Zijn eigen kracht kende, wij kunnen dat niet, en mogen dit niet, daar wij onze eigen zwakheid kennen.

b. Hij verkreeg voor zich zelven enig voordeel gedurende Zijn veertigdaags vasten in de woestijn. Wij kunnen veronderstellen, dat Hij gans verzonken was in heilige overdenking, in de bepeinzing van hetgeen Hij op zich had genomen om te volbrengen, en het werk dat Hem wachtte, dat Hij al Zijn tijd doorbracht in onmiddellijke, innige gemeenschapsoefening met den Vader, zoals Mozes op den berg, zonder enigerlei afleiding of stoornis. Van al de dagen van Christus' leven in het vlees schijnen dezen het naast bij te komen aan de volmaaktheid van het hemelse leven der engelen en dit heeft Hem bereid voor de aanvallen van Satan, en hierdoor werd Hij er tegen versterkt.

4. Hij bleef vasten, Luke 4:2, Hij at gans niet in die dagen. Dit vasten was gans en al een wonder, evenals het vasten van Mozes en Elia, en toont Hem, evenals hen, te zijn een profeet van God gezonden. Waarschijnlijk was Hij in de woestijn van Horeb, dezelfde woestijn, waarin Mozes en Elia gevast hebben. Gelijk Hij, door zich af te zonderen in de woestijn, zich volkomen onverschillig betoonde voor de wereld, zo heeft Hij zich door Zijn vasten volkomen onverschillig betoond voor het lichaam, en Satan kon niet gemakkelijk vat krijgen op hen, die aldus los zijn van, en dood zijn voor, de wereld en het vlees. Hoe meer wij het lichaam bedwingen, en het tot dienstbaarheid brengen, hoe minder voordeel Satan over ons zal verkrijgen.

II. Hoe Hij aangevallen werd door de ene verzoeking na de andere, en hoe Hij het doel van den verzoeker in iedere aanval verijdelde, en aldus meer dan overwinnaar is geworden. "Veertig dagen werd Hij verzocht van den duivel", Luke 4:2, niet door innerlijke inblazingen, want de overste dezer wereld had aan Christus niets, en hij kon Hem dus geen zondige gedachten ingeven, maar door een uitwendig aanzoeken, wellicht in de gestalte ener slang, zoals toen hij onze eerste ouders heeft verzocht. Maar aan het einde der veertig dagen kwam hij naderbij, is hij, als het ware handgemeen met Hem geworden, toen hij bemerkte, dat Hem hongerde, Luke 4:2. Waarschijnlijk is onze Heere Jezus toen begonnen rond te zien onder de bomen, of Hij er ook iets dat eetbaar was aan kon ontdekken, hetgeen den duivel aanleiding gaf om Hem het volgende voorstel te doen.

1. Hij verzocht Hem tot wantrouwen in Zijns Vaders zorg over Hem, en dus nu maar voor zich zelven te gaan zorgen, zich het benodigde te verschaffen op een wijze, zoals Zijn Vader het niet voor Hem had bestemd, Luke 4:13. In dien gij Gods Zoon zijt, zoals de stem uit den hemel verklaarde, zeg tot dezen steen dat hij brood worde.

a. Ik raad u aan dit te doen, want God, indien Hij uw Vader is, heeft u vergeten, en het zal lang duren eer Hij u hetzij raven of engelen zendt om u te voeden. Als wij er aan beginnen te denken om onze eigen lofbeschikkers te zijn, en door onze eigen zorgen en wijze maatregelen te leven, zonder afhankelijk te zijn van de Goddelijke voorzienigheid, rijkdom te verkrijgen door onze kracht en de sterkte onzer hand, dan moeten wij dit beschouwen als ene verzoeking van Satan en het als zodanig afwijzen, het is Satans raad om onafhankelijk te zijn van God.

b. Ik tart u dit te doen, zo gij het kunt, indien gij het niet doet, dan zal ik zeggen, dat gij de Zone Gods niet zijt, want Johannes de Doper heeft onlangs gezegd dat God uit stenen Abraham kinderen kan verwekken, hetgeen toch nog groter is. Gij hebt dus de macht niet van den Zoon van God, indien gij u uit stenen geen brood maakt, als gij het nodig hebt, want dat is geringer. Zo is God zelf in de woestijn verzocht geworden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn? Zou Hij ook brood kunnen geven? Psalms 78:19, Psalms 78:20. Christus heeft aan de verzoeking niet toegegeven, Hij wilde dien steen niet in brood verkeren, al was het ook dat Hem hongerde.

Ten eerste. Omdat Hij niet doen wilde wat Satan Hem zei te doen, want dat zou den schijn hebben gehad, alsof er tussen Hem en den overste der duivelen een verdrag was. Wij moeten niets doen, dat den schijn heeft van den duivel plaats te geven. Wonderen zijn gewrocht ter bevestiging van het geloof, en de duivel had geen geloof, dat bevestigd moest worden, en daarom wilde Hij voor hem geen wonder doen. Hij deed Zijne tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen, John 20:30, en inzonderheid het beginsel der tekenen toen Hij water in wijn veranderde, opdat Zijne discipelen in Hem zouden geloven, John 2:11, maar hier in de woestijn had Hij gene dis, slechts achtereenvolgend zien kan, men moet zich omwenden, eerst een gedeelte beschouwen, en dan een ander gedeelte. Aldus dacht de duivel onzen Zaligmaker te misleiden door een deceptie visus, een zinsbedrog, en door Hem te doen geloven, dat hij Hem al de koninkrijken der wereld kon tonen, Hem tevens het denkbeeld in te boezemen, dat hij Hem al die koninkrijken kon geven. Hij verklaarde stoutmoedig dat deze koninkrijken hem allen overgegeven waren, dat hij de macht had er over te beschikken met al hun heerlijkheid, ze te geven aan wie hij wilde, Luke 4:6. Sommigen denken dat hij hiermede voorgaf een engel des lichts te zijn, en dat hij, als een der engelen, die over de koninkrijken gesteld waren, al de anderen had verdrongen, zodat hem de beschikking over allen was toevertrouwd, en hij ze in den naam van God aan Hem kon geven, wetende dat zij voor Hem bestemd waren, maar bezwaard door de voorwaarde, dat Hij moest neervallen om hem te aanbidden, hetgeen een goede engel zo weinig zou geëist hebben, dat hij het niet toegelaten zou hebben, zelfs niet na het tonen van veel groter dingen dan dezen, gelijk blijkt uit Revelation 19:10, Revelation 22:9. Mij komt het echter veeleer voor, dat hij aanspraak maakte op deze macht als Satan, en als hem overgegeven zijnde, niet door den Heere, maar door de volken en koningen dezer koninkrijken, die hun macht en hun eer den duivel hebben overgegeven, Ephesians 2:2. Vandaar dat hij genoemd wordt de god dezer wereld, en de overste dezer wereld. Den Zoon van God was beloofd, dat Hij de heidenen zou hebben tot Zijn erfdeel, Psalms 2:8. "Wel", zegt de duivel, "de heidenen zijn de mijnen, zij zijn mijne onderdanen en volgelingen, evenwel, zij zullen de uwen zijn, ik zal ze aan u geven, op voorwaarde dat gij er mij voor aanbidt en zegt, dat zij het loon zijn, dat ik u gegeven heb, gelijk anderen voor u gedaan hebben, Hosea 2:11, en er in bewilligt, om ze door mij, van mij en onder mij te hebben en te houden." Hij eiste hulde en aanbidding van Hem. Indien gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles uwe zijn, Luke 4:7.

Ten eerste. Hij wilde dat Hij zelf hem zou aanbidden. Wellicht bedoelde hij het niet in dien zin, dat Hij dan nooit meer God zou aanbidden, maar dat Hij hem in vereniging met God zou aanbidden, want de duivel weet dat, zo hij eens als deelgenoot wordt aangenomen, hij weldra de enige eigenaar zal zijn. Ten tweede. Hij wilde een verdrag met Hem sluiten, waardoor Hij zich zou verbinden om, als Hij, volgens de belofte aan Hem gedaan, bezit zou verkregen hebben van de koninkrijken dezer wereld, gene verandering zou brengen in hun Godsdienst, maar aan de volken zou toelaten en veroorloven, om, gelijk zij totnutoe gedaan hadden, den duivelen te offeren, 1 Corinthians 10:20, dat Hij de demonaanbidding in de wereld zou staande houden, en dan kan Hij, zo het Hem behaagt, al de macht en heerlijkheid der koninkrijken voor zich nemen. Laat wie wil den rijkdom en al de heerlijkheid dezer aarde nemen, Satan heeft alles wat hij begeert, zo hij slechts het hart der mensen heeft, hun genegenheid en hun neigingen, en hun aanbidding, werken kan in de kinderen der ongehoorzaamheid, want dan is het, dat hij hen wezenlijk verslindt.

b. Hoe onze Heere Jezus over deze verzoeking zegevierde. Hij heeft haar beslist afgewezen, haar met afschuw verworpen, Luke 4:8, "Ga weg van Mij, Satan! Ik kan dit niet aanhoren. Hoe! den vijand van God aanbidden, van God, wie Ik ben komen dienen? en van den mens, dien Ik ben komen verlossen? Neen, dat zal Ik nooit doen." Over ene verzoeking als deze moest niet worden geredeneerd, zij moest terstond worden afgewezen, en zij werd ook dadelijk neergeworpen met een woord: Er is geschreven: Gij zult den Heere, uwen God, aanbidden, en Hem alleen dienen, Hem, en geen ander. Daarom wil Christus Satan niet aanbidden, en evenmin zal Hij, wanneer Hem de koninkrijken der aarde door Zijn Vader overgegeven zullen zijn, hetgeen weldra zal geschieden, ook maar het minste of geringste overblijfsel van de aanbidding des duivels er in laten bestaan blijven. Neen, zij zal volkomen uitgeroeid worden, overal waar Zijn Evangelie komt. Hij zal geen schikking met hem aangaan. Veelgodendom en afgoderij moeten neergeworpen worden, als het koninkrijk van Christus wordt opgericht. De mensen moeten van de macht des Satans bekeerd worden tot God, van de aanbidding der duivelen tot de aanbidding van den enig levenden en waarachtigen God. Dat is de grote Goddelijke wet, die Christus onder de mensen zal herstellen, en onder de gehoorzaamheid waarvan Hij hen door Zijn heiligen Godsdienst brengen zal: Dat God alleen gediend en aangebeden moet worden. Al wie dus een schepsel tot voorwerp van Godsdienstige verering stelt, al was het een heilige of een engel, of de maagd Maria, gaat lijnrecht in tegen Christus' bedoeling en vervalt weer tot het heidendom. 3.. Hij verzocht Hem tot zelfmoord door een vermetel vertrouwen op de bescherming Zijns Vaders. Let hier op:

a. Hetgeen hij bedoelde met deze verzoeking: Indien gij de Zone Gods zijt, werp uzelven hier nederwaarts, Luke 4:9. Hij wilde Hem naar een nieuw bewijs laten zoeken dat Hij de Zone Gods was, alsof het bewijs, dat Zijn Vader Hem had gegeven door de stem van den hemel en de nederdaling des Geestes op Hem, niet voldoende was, hetgeen een onteren van God zou geweest zijn, alsof Hij namelijk niet het juiste of rechte middel had gebruikt om er Hem de verzekering van te geven, en het zou ook een blijk zijn geweest van twijfel, of de Geest wel werkelijk in Hem woonde, hetgeen juist het grote en meest overtuigende bewijs was voor Hem zelven, dat Hij de Zone Gods was, Hebrews 1:8, Hebrews 1:9. Hij wilde Hem naar een nieuwe methode doen zoeken om dit in de wereld bekend te maken. De duivel geeft te kennen dat het in een afgelegen, onbekenden hoek der wereld was, dat Hij als de Zone Gods werd erkend, onder een gezelschap van gans gewone mensen, die tot den doop van Johannes kwamen, dat Zijne eer werd bekend gemaakt. Maar als Hij nu van de tinne des tempels, onder al de groten en aanzienlijken, die den tempeldienst bijwoonden, zich als den Zone Gods wilde verklaren, en dan, als bewijs er van, zich nederwaarts zou werpen en ongedeerd blijven, dan zou Hij terstond door iedereen als een bode des hemels ontvangen worden. Aldus wil Satan dat Hij Zijn eigen eer zal zoeken op Zijn eigen wijze-in minachting van die, welke God Hem had aangedaan- en zich in den tempel te Jeruzalem zal openbaren, terwijl God bestemd had, dat Hij meer geopenbaard zou worden onder Johannes' bekeerlingen, aan wie Zijne leer meer welkom zou zijn dan aan de priesters. Waarschijnlijk koesterde hij de hoop dat, hoewel hij Hem niet neer kon werpen, of Hem het minste letsel toebrengen, zo hij Hem er echter toe kon brengen, dat Hij zich zelven neerwierp, de val Zijn dood zou veroorzaken, en dan zou hij Hem voorgoed uit den weg hebben.

b. Hoe hij deze verzoeking ondersteunde en er op aandrong. Er is geschreven, zei hij, Luke 4:10. Christus had tegen hem de Schrift aangehaald, en nu wilde hij tonen dat hij evengoed de Schrift kon aanhalen. Het is iets gans gewoons onder ketters en verleiders de Schriften te verdraaien en ze ten dienste der grootste goddeloosheid aan te wenden. Er is geschreven, dat Hij Zijne engelen van u bevelen zal, indien gij Zijn Zoon zijt, dat zij u op de handen nemen zullen. En nu Hij zich op de tinne des tempels bevond, kon Hij inzonderheid dezen dienst der engelen verwachten, want zo Hij de Zone Gods was, was de tempel de plaats waar Hij wezen moest, Luke 2:46, en indien er ene plaats is onder de zon, waar een voortdurende wacht van engelen is, dan moet het die plaats wezen, Psalms 68:18. Het is waar, God heeft de bescherming der engelen beloofd, om ons aan te moedigen om op Hem te vertrouwen, niet om Hem te verzoeken, zo ver de belofte gaat van Gods tegenwoordigheid met ons, zo ver gaat de belofte van den dienst der engelen, maar niet verder. Zij zullen u bewaren, als gij gaat op den grond, waar uw weg ligt, maar niet als gij u aanmatigt om door de lucht te vliegen.

c. Hoe Hij teleurgesteld en verslagen werd in zijne verzoeking, Luke 4:12. Christus haalde Deuteronomy 6:16 aan, waar gezegd wordt: Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken, door een teken te begeren ten bewijze der Goddelijke openbaring, als Hij u reeds datgene gegeven heeft, wat genoeg is en volstaan kan, want dat heeft Israël gedaan, toen zij God verzochten in de woestijn, zeggende: Hij heeft ons water gegeven uit de rots, maar zou Hij ook vlees kunnen geven? Hieraan zou Christus zich schuldig maken, indien Hij zei: "Hij heeft wel bewezen, wel doen blijken, dat Ik Gods Zoon ben, door den Geest op Mij te doen nederdalen, dat het grotere is, maar kan Hij ook Zijn engelen van Mij bevelen, dat het kleinere, het mindere is?"

III. Wat de einduitkomst en het gevolg was van den strijd, Luke 4:13. Onze zegevierende Verlosser heeft het veld behouden, en is overwinnaar gebleven, niet slechts voor zich zelven, maar ook voor ons.

1. De duivel had zijn pijlkoker geledigd: Hij had alle verzoeking voleindigd. Christus had hem de gelegenheid gegeven om al wat hij kon tegen hem te zeggen en te doen, hij liet hem toe al zijne krachten te beproeven, en toch versloeg Hij hem. Heeft Christus, verzocht zijnde, geleden, totdat al de verzoeking voleindigd was? En moeten wij dan niet ook verwachten door alle beproevingen heen te gaan, heen te gaan door de ure der verzoeking, die voor ons bepaald en bestemd is?

2. Toen verliet hij het slagveld. Hij week van Hem, hij zag, dat het nutteloos was Hem aan te vallen, hij vond niets in Hem, waarop zijn vurige pijlen vat konden hebben, Hij had geen zwakke zijde, geen zwak of onbewaakt deel in Zijn muur, en daarom gaf Satan de zaak op. Indien wij den duivel weerstaan, dan zal hij van ons vlieden.

3. Maar hij volhardde in zijne boosaardigheid tegen Hem, en week van Hem met het voornemen Hem wederom aan te vallen, achri kairou -voor een tijd, of, tot aan den tijd, dat hij weer op Hem losgelaten zou worden, niet als verzoeker, om Hem tot zonde te verleiden, en aldus Zijn hoofd te treffen, hetgeen hij thans had beproefd, maar waarin hij volkomen gefaald had, maar als een vervolger, om Hem te doen lijden door Judas en de andere zwakke werktuigen, die hij gebruikte, en aldus Zijne verzenen te vermorzelen, dat hem gezegd was te zullen doen, Genesis 3:15, al zou dit ook het vermorzelen van zijn eigen hoofd tengevolge hebben. Hij week thans totdat de tijd kwam, dien Christus de macht der duisternis noemde, Luke 22:53, en de overste dezer wereld wederkomen zou. John 14:30.

Verzen 1-13

Lukas 4:1-13

De laatste woorden van het vorige hoofdstuk, Jezus den zoon van Adam, duiden Hem aan als het Zaad der vrouw, dit zijnde, zien wij Hem hier, overeenkomstig de belofte, den kop der slang vermorzelen, den duivel, die onze eerste ouders door ene verzoeking had bedrogen en overwonnen, in al zijne verzoekingen teleurstellen, zodat hij volkomen verslagen moest afdeinzen. Zo heeft hij reeds bij den aanvang van den krijg weerwraak op hem geoefend, en den overwinnaar overwonnen. In dit verhaal van Christus' verzoeking hebben wij er op te letten:

I. Hoe Hij er op voorbereid en bekwaam gemaakt was. Hij, die Hem de beproeving beschikte, heeft Hem er voor toegerust, want, hoewel wij niet weten wat ons te wachten staat, of welken strijd wij zullen te strijden hebben, wist Christus dit wl, en dienovereenkomstig was Hij er op bereid, en zo zal God, naar wij hopen, ook voor ons voorzien.

1. Hij was vol van den Heiligen Geest, die, gelijk ene duif, op Hem was nedergedaald. Hij bezat nu de gaven en de vertroostingen des Heiligen Geestes in grotere mate dan ooit tevoren. Diegenen zijn goed gewapend tegen de sterkste verzoekingen, die vol zijn van den Heiligen Geest.

2. Hij was pas wedergekeerd van de Jordaan, waar Hij gedoopt was, en door ene stem uit den hemel erkend was geworden als de geliefde Zoon van God, en aldus was Hij voor dezen strijd toebereid. Als wij de heerlijkste en troostrijkste gemeenschap met God hebben gesmaakt, en het duidelijkste blijk van Zijne gunst hebben ontvangen, dan kunnen wij een aanval verwachten van Satan-het rijkste schip wordt als buit door den zeerover begeerd-,en dat God hem dit zal toelaten, opdat de kracht Zijner genade in ons geopenbaard en verheerlijkt zal worden.

3. Hij werd door den Geest geleid in de woestijn', door den goeden Geest, die Hem als een kampioen naar het strijdperk voerde om te strijden tegen den vijand, dien Hij zeker was te zullen overwinnen. Dat Hij in de woestijn geleid werd,

a. Verschafte aan den verzoeker enig voordeel, want daar had hij Hem alleen, zonder vergezeld te zijn van een vriend. door wiens gebed en goeden raad Hij in de ure der verzoeking bijgestaan kon worden. Wee hem, die alleen is! Hij kon den Satan enig voordeel geven, daar Hij Zijn eigen kracht kende, wij kunnen dat niet, en mogen dit niet, daar wij onze eigen zwakheid kennen.

b. Hij verkreeg voor zich zelven enig voordeel gedurende Zijn veertigdaags vasten in de woestijn. Wij kunnen veronderstellen, dat Hij gans verzonken was in heilige overdenking, in de bepeinzing van hetgeen Hij op zich had genomen om te volbrengen, en het werk dat Hem wachtte, dat Hij al Zijn tijd doorbracht in onmiddellijke, innige gemeenschapsoefening met den Vader, zoals Mozes op den berg, zonder enigerlei afleiding of stoornis. Van al de dagen van Christus' leven in het vlees schijnen dezen het naast bij te komen aan de volmaaktheid van het hemelse leven der engelen en dit heeft Hem bereid voor de aanvallen van Satan, en hierdoor werd Hij er tegen versterkt.

4. Hij bleef vasten, Luke 4:2, Hij at gans niet in die dagen. Dit vasten was gans en al een wonder, evenals het vasten van Mozes en Elia, en toont Hem, evenals hen, te zijn een profeet van God gezonden. Waarschijnlijk was Hij in de woestijn van Horeb, dezelfde woestijn, waarin Mozes en Elia gevast hebben. Gelijk Hij, door zich af te zonderen in de woestijn, zich volkomen onverschillig betoonde voor de wereld, zo heeft Hij zich door Zijn vasten volkomen onverschillig betoond voor het lichaam, en Satan kon niet gemakkelijk vat krijgen op hen, die aldus los zijn van, en dood zijn voor, de wereld en het vlees. Hoe meer wij het lichaam bedwingen, en het tot dienstbaarheid brengen, hoe minder voordeel Satan over ons zal verkrijgen.

II. Hoe Hij aangevallen werd door de ene verzoeking na de andere, en hoe Hij het doel van den verzoeker in iedere aanval verijdelde, en aldus meer dan overwinnaar is geworden. "Veertig dagen werd Hij verzocht van den duivel", Luke 4:2, niet door innerlijke inblazingen, want de overste dezer wereld had aan Christus niets, en hij kon Hem dus geen zondige gedachten ingeven, maar door een uitwendig aanzoeken, wellicht in de gestalte ener slang, zoals toen hij onze eerste ouders heeft verzocht. Maar aan het einde der veertig dagen kwam hij naderbij, is hij, als het ware handgemeen met Hem geworden, toen hij bemerkte, dat Hem hongerde, Luke 4:2. Waarschijnlijk is onze Heere Jezus toen begonnen rond te zien onder de bomen, of Hij er ook iets dat eetbaar was aan kon ontdekken, hetgeen den duivel aanleiding gaf om Hem het volgende voorstel te doen.

1. Hij verzocht Hem tot wantrouwen in Zijns Vaders zorg over Hem, en dus nu maar voor zich zelven te gaan zorgen, zich het benodigde te verschaffen op een wijze, zoals Zijn Vader het niet voor Hem had bestemd, Luke 4:13. In dien gij Gods Zoon zijt, zoals de stem uit den hemel verklaarde, zeg tot dezen steen dat hij brood worde.

a. Ik raad u aan dit te doen, want God, indien Hij uw Vader is, heeft u vergeten, en het zal lang duren eer Hij u hetzij raven of engelen zendt om u te voeden. Als wij er aan beginnen te denken om onze eigen lofbeschikkers te zijn, en door onze eigen zorgen en wijze maatregelen te leven, zonder afhankelijk te zijn van de Goddelijke voorzienigheid, rijkdom te verkrijgen door onze kracht en de sterkte onzer hand, dan moeten wij dit beschouwen als ene verzoeking van Satan en het als zodanig afwijzen, het is Satans raad om onafhankelijk te zijn van God.

b. Ik tart u dit te doen, zo gij het kunt, indien gij het niet doet, dan zal ik zeggen, dat gij de Zone Gods niet zijt, want Johannes de Doper heeft onlangs gezegd dat God uit stenen Abraham kinderen kan verwekken, hetgeen toch nog groter is. Gij hebt dus de macht niet van den Zoon van God, indien gij u uit stenen geen brood maakt, als gij het nodig hebt, want dat is geringer. Zo is God zelf in de woestijn verzocht geworden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn? Zou Hij ook brood kunnen geven? Psalms 78:19, Psalms 78:20. Christus heeft aan de verzoeking niet toegegeven, Hij wilde dien steen niet in brood verkeren, al was het ook dat Hem hongerde.

Ten eerste. Omdat Hij niet doen wilde wat Satan Hem zei te doen, want dat zou den schijn hebben gehad, alsof er tussen Hem en den overste der duivelen een verdrag was. Wij moeten niets doen, dat den schijn heeft van den duivel plaats te geven. Wonderen zijn gewrocht ter bevestiging van het geloof, en de duivel had geen geloof, dat bevestigd moest worden, en daarom wilde Hij voor hem geen wonder doen. Hij deed Zijne tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen, John 20:30, en inzonderheid het beginsel der tekenen toen Hij water in wijn veranderde, opdat Zijne discipelen in Hem zouden geloven, John 2:11, maar hier in de woestijn had Hij gene dis, slechts achtereenvolgend zien kan, men moet zich omwenden, eerst een gedeelte beschouwen, en dan een ander gedeelte. Aldus dacht de duivel onzen Zaligmaker te misleiden door een deceptie visus, een zinsbedrog, en door Hem te doen geloven, dat hij Hem al de koninkrijken der wereld kon tonen, Hem tevens het denkbeeld in te boezemen, dat hij Hem al die koninkrijken kon geven. Hij verklaarde stoutmoedig dat deze koninkrijken hem allen overgegeven waren, dat hij de macht had er over te beschikken met al hun heerlijkheid, ze te geven aan wie hij wilde, Luke 4:6. Sommigen denken dat hij hiermede voorgaf een engel des lichts te zijn, en dat hij, als een der engelen, die over de koninkrijken gesteld waren, al de anderen had verdrongen, zodat hem de beschikking over allen was toevertrouwd, en hij ze in den naam van God aan Hem kon geven, wetende dat zij voor Hem bestemd waren, maar bezwaard door de voorwaarde, dat Hij moest neervallen om hem te aanbidden, hetgeen een goede engel zo weinig zou geëist hebben, dat hij het niet toegelaten zou hebben, zelfs niet na het tonen van veel groter dingen dan dezen, gelijk blijkt uit Revelation 19:10, Revelation 22:9. Mij komt het echter veeleer voor, dat hij aanspraak maakte op deze macht als Satan, en als hem overgegeven zijnde, niet door den Heere, maar door de volken en koningen dezer koninkrijken, die hun macht en hun eer den duivel hebben overgegeven, Ephesians 2:2. Vandaar dat hij genoemd wordt de god dezer wereld, en de overste dezer wereld. Den Zoon van God was beloofd, dat Hij de heidenen zou hebben tot Zijn erfdeel, Psalms 2:8. "Wel", zegt de duivel, "de heidenen zijn de mijnen, zij zijn mijne onderdanen en volgelingen, evenwel, zij zullen de uwen zijn, ik zal ze aan u geven, op voorwaarde dat gij er mij voor aanbidt en zegt, dat zij het loon zijn, dat ik u gegeven heb, gelijk anderen voor u gedaan hebben, Hosea 2:11, en er in bewilligt, om ze door mij, van mij en onder mij te hebben en te houden." Hij eiste hulde en aanbidding van Hem. Indien gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles uwe zijn, Luke 4:7.

Ten eerste. Hij wilde dat Hij zelf hem zou aanbidden. Wellicht bedoelde hij het niet in dien zin, dat Hij dan nooit meer God zou aanbidden, maar dat Hij hem in vereniging met God zou aanbidden, want de duivel weet dat, zo hij eens als deelgenoot wordt aangenomen, hij weldra de enige eigenaar zal zijn. Ten tweede. Hij wilde een verdrag met Hem sluiten, waardoor Hij zich zou verbinden om, als Hij, volgens de belofte aan Hem gedaan, bezit zou verkregen hebben van de koninkrijken dezer wereld, gene verandering zou brengen in hun Godsdienst, maar aan de volken zou toelaten en veroorloven, om, gelijk zij totnutoe gedaan hadden, den duivelen te offeren, 1 Corinthians 10:20, dat Hij de demonaanbidding in de wereld zou staande houden, en dan kan Hij, zo het Hem behaagt, al de macht en heerlijkheid der koninkrijken voor zich nemen. Laat wie wil den rijkdom en al de heerlijkheid dezer aarde nemen, Satan heeft alles wat hij begeert, zo hij slechts het hart der mensen heeft, hun genegenheid en hun neigingen, en hun aanbidding, werken kan in de kinderen der ongehoorzaamheid, want dan is het, dat hij hen wezenlijk verslindt.

b. Hoe onze Heere Jezus over deze verzoeking zegevierde. Hij heeft haar beslist afgewezen, haar met afschuw verworpen, Luke 4:8, "Ga weg van Mij, Satan! Ik kan dit niet aanhoren. Hoe! den vijand van God aanbidden, van God, wie Ik ben komen dienen? en van den mens, dien Ik ben komen verlossen? Neen, dat zal Ik nooit doen." Over ene verzoeking als deze moest niet worden geredeneerd, zij moest terstond worden afgewezen, en zij werd ook dadelijk neergeworpen met een woord: Er is geschreven: Gij zult den Heere, uwen God, aanbidden, en Hem alleen dienen, Hem, en geen ander. Daarom wil Christus Satan niet aanbidden, en evenmin zal Hij, wanneer Hem de koninkrijken der aarde door Zijn Vader overgegeven zullen zijn, hetgeen weldra zal geschieden, ook maar het minste of geringste overblijfsel van de aanbidding des duivels er in laten bestaan blijven. Neen, zij zal volkomen uitgeroeid worden, overal waar Zijn Evangelie komt. Hij zal geen schikking met hem aangaan. Veelgodendom en afgoderij moeten neergeworpen worden, als het koninkrijk van Christus wordt opgericht. De mensen moeten van de macht des Satans bekeerd worden tot God, van de aanbidding der duivelen tot de aanbidding van den enig levenden en waarachtigen God. Dat is de grote Goddelijke wet, die Christus onder de mensen zal herstellen, en onder de gehoorzaamheid waarvan Hij hen door Zijn heiligen Godsdienst brengen zal: Dat God alleen gediend en aangebeden moet worden. Al wie dus een schepsel tot voorwerp van Godsdienstige verering stelt, al was het een heilige of een engel, of de maagd Maria, gaat lijnrecht in tegen Christus' bedoeling en vervalt weer tot het heidendom. 3.. Hij verzocht Hem tot zelfmoord door een vermetel vertrouwen op de bescherming Zijns Vaders. Let hier op:

a. Hetgeen hij bedoelde met deze verzoeking: Indien gij de Zone Gods zijt, werp uzelven hier nederwaarts, Luke 4:9. Hij wilde Hem naar een nieuw bewijs laten zoeken dat Hij de Zone Gods was, alsof het bewijs, dat Zijn Vader Hem had gegeven door de stem van den hemel en de nederdaling des Geestes op Hem, niet voldoende was, hetgeen een onteren van God zou geweest zijn, alsof Hij namelijk niet het juiste of rechte middel had gebruikt om er Hem de verzekering van te geven, en het zou ook een blijk zijn geweest van twijfel, of de Geest wel werkelijk in Hem woonde, hetgeen juist het grote en meest overtuigende bewijs was voor Hem zelven, dat Hij de Zone Gods was, Hebrews 1:8, Hebrews 1:9. Hij wilde Hem naar een nieuwe methode doen zoeken om dit in de wereld bekend te maken. De duivel geeft te kennen dat het in een afgelegen, onbekenden hoek der wereld was, dat Hij als de Zone Gods werd erkend, onder een gezelschap van gans gewone mensen, die tot den doop van Johannes kwamen, dat Zijne eer werd bekend gemaakt. Maar als Hij nu van de tinne des tempels, onder al de groten en aanzienlijken, die den tempeldienst bijwoonden, zich als den Zone Gods wilde verklaren, en dan, als bewijs er van, zich nederwaarts zou werpen en ongedeerd blijven, dan zou Hij terstond door iedereen als een bode des hemels ontvangen worden. Aldus wil Satan dat Hij Zijn eigen eer zal zoeken op Zijn eigen wijze-in minachting van die, welke God Hem had aangedaan- en zich in den tempel te Jeruzalem zal openbaren, terwijl God bestemd had, dat Hij meer geopenbaard zou worden onder Johannes' bekeerlingen, aan wie Zijne leer meer welkom zou zijn dan aan de priesters. Waarschijnlijk koesterde hij de hoop dat, hoewel hij Hem niet neer kon werpen, of Hem het minste letsel toebrengen, zo hij Hem er echter toe kon brengen, dat Hij zich zelven neerwierp, de val Zijn dood zou veroorzaken, en dan zou hij Hem voorgoed uit den weg hebben.

b. Hoe hij deze verzoeking ondersteunde en er op aandrong. Er is geschreven, zei hij, Luke 4:10. Christus had tegen hem de Schrift aangehaald, en nu wilde hij tonen dat hij evengoed de Schrift kon aanhalen. Het is iets gans gewoons onder ketters en verleiders de Schriften te verdraaien en ze ten dienste der grootste goddeloosheid aan te wenden. Er is geschreven, dat Hij Zijne engelen van u bevelen zal, indien gij Zijn Zoon zijt, dat zij u op de handen nemen zullen. En nu Hij zich op de tinne des tempels bevond, kon Hij inzonderheid dezen dienst der engelen verwachten, want zo Hij de Zone Gods was, was de tempel de plaats waar Hij wezen moest, Luke 2:46, en indien er ene plaats is onder de zon, waar een voortdurende wacht van engelen is, dan moet het die plaats wezen, Psalms 68:18. Het is waar, God heeft de bescherming der engelen beloofd, om ons aan te moedigen om op Hem te vertrouwen, niet om Hem te verzoeken, zo ver de belofte gaat van Gods tegenwoordigheid met ons, zo ver gaat de belofte van den dienst der engelen, maar niet verder. Zij zullen u bewaren, als gij gaat op den grond, waar uw weg ligt, maar niet als gij u aanmatigt om door de lucht te vliegen.

c. Hoe Hij teleurgesteld en verslagen werd in zijne verzoeking, Luke 4:12. Christus haalde Deuteronomy 6:16 aan, waar gezegd wordt: Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken, door een teken te begeren ten bewijze der Goddelijke openbaring, als Hij u reeds datgene gegeven heeft, wat genoeg is en volstaan kan, want dat heeft Israël gedaan, toen zij God verzochten in de woestijn, zeggende: Hij heeft ons water gegeven uit de rots, maar zou Hij ook vlees kunnen geven? Hieraan zou Christus zich schuldig maken, indien Hij zei: "Hij heeft wel bewezen, wel doen blijken, dat Ik Gods Zoon ben, door den Geest op Mij te doen nederdalen, dat het grotere is, maar kan Hij ook Zijn engelen van Mij bevelen, dat het kleinere, het mindere is?"

III. Wat de einduitkomst en het gevolg was van den strijd, Luke 4:13. Onze zegevierende Verlosser heeft het veld behouden, en is overwinnaar gebleven, niet slechts voor zich zelven, maar ook voor ons.

1. De duivel had zijn pijlkoker geledigd: Hij had alle verzoeking voleindigd. Christus had hem de gelegenheid gegeven om al wat hij kon tegen hem te zeggen en te doen, hij liet hem toe al zijne krachten te beproeven, en toch versloeg Hij hem. Heeft Christus, verzocht zijnde, geleden, totdat al de verzoeking voleindigd was? En moeten wij dan niet ook verwachten door alle beproevingen heen te gaan, heen te gaan door de ure der verzoeking, die voor ons bepaald en bestemd is?

2. Toen verliet hij het slagveld. Hij week van Hem, hij zag, dat het nutteloos was Hem aan te vallen, hij vond niets in Hem, waarop zijn vurige pijlen vat konden hebben, Hij had geen zwakke zijde, geen zwak of onbewaakt deel in Zijn muur, en daarom gaf Satan de zaak op. Indien wij den duivel weerstaan, dan zal hij van ons vlieden.

3. Maar hij volhardde in zijne boosaardigheid tegen Hem, en week van Hem met het voornemen Hem wederom aan te vallen, achri kairou -voor een tijd, of, tot aan den tijd, dat hij weer op Hem losgelaten zou worden, niet als verzoeker, om Hem tot zonde te verleiden, en aldus Zijn hoofd te treffen, hetgeen hij thans had beproefd, maar waarin hij volkomen gefaald had, maar als een vervolger, om Hem te doen lijden door Judas en de andere zwakke werktuigen, die hij gebruikte, en aldus Zijne verzenen te vermorzelen, dat hem gezegd was te zullen doen, Genesis 3:15, al zou dit ook het vermorzelen van zijn eigen hoofd tengevolge hebben. Hij week thans totdat de tijd kwam, dien Christus de macht der duisternis noemde, Luke 22:53, en de overste dezer wereld wederkomen zou. John 14:30.

Verzen 14-30

Lukas 4:14-30

Nadat Christus den bozen geest had overwonnen, heeft Hij doen blijken hoezeer Hij onder den invloed was van den goeden Geest, en, zich verdedigd hebbende tegen de aanvallen des duivels, begint Hij nu zelf aanvallenderwijs te werk te gaan, en die aanvallen op hem te richten door Zijne prediking en Zijne wonderen, die hij niet weerstaan of afweren kon. Merk op:

I. Wat hier in het algemeen van Zijne prediking wordt gezegd, en hoe zij werd ontvangen in Galilea, een afgelegen deel des lands, ver van Jeruzalem. Het behoorde tot Christus' vernedering, dat Hij aldaar Zijn dienstwerk begonnen heeft. Maar:

1. Daarheen kwam Hij door de kracht des Geestes. Dezelfde Geest, die Hem bekwaam had gemaakt voor Zijn profetisch ambt, heeft Hem krachtig geneigd daarheen te gaan. Hij moest niet wachten op een beroep van mensen, want Hij had licht en leven in zich zelven.

2. Daar leerde Hij in hun synagogen, hun openbare plaatsen van Godsverering, waar zij bijeenkwamen, niet gelijk in den tempel voor ceremoniële diensten, maar voor zedelijke oefeningen der Godsvrucht, om het woord te lezen, te verklaren en toe te passen, om te bidden en te danken, en ter oefening der kerkelijke tucht, dit kwam meer dikwijls voor sedert de ballingschap, toen de ceremoniële eredienst der verdwijning nabij was.

3. Hij deed dit op een wijze, die Hem een grote vermaardheid verwierf. Het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land, Luke 4:14, en het was een goed gerucht, want, Luke 4:15, Hij werd van allen geprezen. Iedereen bewonderde Hem, en prees Hem: nooit in hun leven hadden zij zulk ene prediking gehoord. Voor het eerst had Hij nu geen smaad en geen tegenspreken te verduren, allen prezen of verheerlijkten Hem, en er was nog niemand, die Hem hoonde of vernederde.

II. Van Zijne prediking te Nazareth, de stad, waar Hij was opgevoed, en hoe zij aldaar ontvangen werd. En hier wordt ons gezegd hoe Hij daar predikte, en hoe Hij er vervolgd werd.

1. Hoe Hij er predikte. Daarbij hebben wij te letten.

a. Op de gelegenheid, die Hij er toe had: "Hij kwam te Nazareth", toen Hij in andere plaatsen reeds vermaardheid had verworven, in de hoop, dat hierdoor tenminste iets van de minachting en het vooroordeel zou weggenomen worden, waarmee Zijne landslieden op Hem zien zouden. Daar nam Hij de gelegenheid waar om te prediken, in de synagoge, de geschikte plaats, waar Hij gewoon was den dienst bij te wonen, voordat Hij in het openbaar was opgetreden, Luke 4:16. Wij behoren, als wij er de gelegenheid toe hebben, de openbare Godsdienstoefeningen bij te wonen. Maar nu Hij zijn openbaar dienstwerk had aangevangen, heeft Hij er gepredikt. Waar de menigte der vissen waren, daar heeft deze wijze visser Zijn net uitgeworpen. Op den sabbatdag, den geschikten tijd, dien de vrome Joden doorbrachten, niet in een bloot ceremonieel rusten van wereldlijken arbeid, maar in de plichten van Gods aanbidding, gelijk zij vanouds de profetenscholen bezocht hebben op de nieuwe maanden en de sabbaten. Het is goed om den sabbat te vieren in plechtige bijeenkomsten.

b. Zijne roeping er toe. Hij stond op om te lezen. Zij hadden in hun synagogen op elke sabbat zeven personen om te lezen, de eerste een priester, de tweede een Leviet, en de andere vijf Israëlieten, die tot deze synagoge behoorden. Wij bevinden dat Christus dikwijls in andere synagogen heeft gepredikt, maar nooit dat Hij er heeft gelezen, behalve in deze synagoge te Nazareth, waarvan Hij vele jaren lid is geweest. Nu bood Hij Zijn dienst aan, zoals Hij wellicht dikwijls gedaan had, Hij las een gedeelte uit de profeten, Acts 13:15. Het lezen der Schrift is een zeer gepast werk in de Godsdienstige bijeenkomsten, en Christus zelf heeft het niet beneden zich geacht om dat werk te doen. Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja, hetzij door den overste der synagoge, of door den dienaar, vermeld in Luke 4:20, zodat Hij geen indringer was, maar behoorlijk gemachtigd was pro hac vice -voor deze gelegenheid. Het tweede gedeelte der Schrift, dat op dien dag gelezen moest worden, uit de profetie van Jesaja zijnde, werd Hem dit boek gegeven om het er uit te lezen.

c. Den tekst, waarover Hij predikte. Hij stond op om te lezen, om ons eerbied te leren bij het lezen en het horen van het woord Gods. Toen Ezra het boek der wet opende, stond al het volk, Nehemiah 8:6. Zo heeft ook Christus hier gedaan, toen Hij las in het boek der profeten. Het boek Hem nu gegeven zijnde, opende Hij het. De boeken des Ouden Testaments waren in zekeren zin gesloten, totdat Christus ze geopend heeft, Isaiah 29:11. Het Lam, dat geslacht is, is waardig het boek te nemen en zijne zegelen te openen, want Hij kan openen niet slechts het boek, maar ook het verstand. Hij vond de plaats, die op dien dag naar volgorde gelezen moest worden, en waarop Hij niet gewezen behoefde te worden, Hij vond haar spoedig en las haar, en nam haar tot Zijn tekst. Nu was Zijn tekst genomen uit Isaiah 61:1, Isaiah 61:2, die hier uitvoerig is aangehaald. Het was ene beschikking der voorzienigheid Gods, dat op dien dag dat gedeelte der Schrift gelezen moest worden, dat zo duidelijk van den Messias spreekt, opdat zij gene verontschuldiging zouden hebben, die Hem niet kenden, hoewel zij de stemmen der profeten hoorden, die op elke sabbatdag gelezen werden, en die van Hem getuigden, Acts 13:27. Deze tekst geeft een volledig bericht van Christus' onderneming, en het werk, dat Hij is komen doen in de wereld. Merk op: Ten eerste, Hoe Hij voor dat werk bekwaam werd gemaakt. De Geest des Heeren is op mij. Al de gaven des Geestes waren Hem meegedeeld, niet met mate, zoals aan de andere profeten, maar zonder mate, John 3:34. Hij is nu gekomen door de kracht des Geestes, Luke 4:14.

Ten tweede, Hoe Hij gezonden was: Daarom heeft Hij mij gezalfd, Hij heeft mij gezonden. Zijn buitengewone bekwaamheid of bevoegdheid stond gelijk met een volmacht, Zijn gezalfd-zijn duidt zowel Zijne geschiktheid aan voor als Zijne roeping tot het werk. Hen, die God voor een werk of dienst bestemt, zalft Hij er ook voor. Omdat God Mij gezonden heeft, heeft Hij ook Zijn Geest met Mij gezonden.

Ten derde. Wat Zijn werk was, Hij was bekwaam gemaakt en gezonden,

1. Om een groot profeet te zijn. Hij is gezalfd om te prediken, dat wordt hier driemaal vermeld, want dat was het werk, waartoe Hij thans inging. Merk op:

a. Voor wie Hij moest prediken: voor de armen, voor hen, die arm waren in deze wereld, die door de Joodse leraren geminacht werden, en die zij niet waardig keurden om onderwezen te worden, voor hen, die arm van geest waren, de zachtmoedigen en nederigen, en voor hen, die wezenlijk treurden om hun zonden, aan hen zal het Evangelie en de genade welkom wezen, en zij zullen ze ontvangen, Matthew 11:5. b. Wat Hij zou prediken. Over het algemeen moet Hij het Evangelie prediken. Hij is gezonden om euaggelizesthai -hen te evangeliseren, niet alleen om voor hen te prediken, maar om die prediking van kracht en uitwerking te doen zijn, haar niet slechts te brengen tot hun oren, maar tot hun harten. Drie dingen heeft Hij te prediken:

a. Loslating aan de gevangenen. Het Evangelie is ene verkondiging van vrijheid zoals die van Israël in Egypte en in Babylon. Door de verdienste van Christus kunnen zondaren verlost worden van de banden der schuld, en door Zijn geest en genade van de slavernij van het bederf. Het is een bevrijding uit de ergste slavernij, welke allen ten deel valt, die gewilligen bereid zijn om Christus tot hun Hoofd te maken, en zich door Hem willen laten regeren.

b. Het gezicht aan de blinden. Hij is gekomen, niet slechts om hun door het woord Zijns Evangelies licht te brengen, die in duisternis zijn gezeten, maar om door de kracht Zijner genade het gezicht te geven aan hen, die blind waren, niet slechts aan de heidenwereld, maar aan iedere onwedergeboren ziel, dat is niet slechts in gevangenschap, maar in blindheid, zoals Simson en Zedekia. Christus is gekomen om ons te zeggen, dat Hij een ogenzalf voor ons heeft, die wij slechts behoeven te vragen om haar te verkrijgen, dat, indien ons gebed is: Heere, dat onze ogen geopend mogen worden, Zijn antwoord zijn zal: Wordt ziende.

c. Het aangename jaar des Heeren, Luke 4:19. Hij kwam om de wereld te doen weten, dat God, dien zij beledigd hadden, met hen verzoend wilde zijn, hen wilde aannemen op nieuwe voorwaarden, dat er nu een tijd is van welbehagen in de mensen. Dit ziet op het jaar der vrijlating, of jubeljaar, dat het aangename jaar was voor dienstbaren, die dan in vrijheid werden gesteld, voor schuldenaars, tegen wie dan alle recht en aanspraak ophielden, en voor hen, die hun land verpand hadden, want dan werd het weer hun eigendom. Christus is gekomen om het geklank der bazuin van het jubeljaar te doen horen, en zalig zij, die dat geklank horen, Psalms 89:16. Het was een aangename tijd, want het was de dag der zaligheid.

2. Christus is gekomen om een groot geneesmeester te zijn, want Hij was gezonden om te genezen die gebroken zijn van harte, om het neergedrukte geweten te vertroosten en te genezen, om vrede te geven aan hen, die ontroerd en verootmoedigd waren wegens hun zonden en in vrees voor Gods toorn, en hen tot rust te brengen, die vermoeid en beladen waren onder den last der schuld en des bederfs.

3. Om een groot Verlosser te zijn. Hij verkondigt niet slechts vrijheid aan de gevangenen, zoals Cyrus gedaan heeft aan de Joden in Babylon (al wie wil, kan opgaan), maar Hij stelt hen in vrijheid, die verpletterd waren, door Zijn Geest neigt Hij hen en stelt hen instaat om gebruik te maken van de vrijheid, die hun geschonken is, zoals toenmaals door niemand gedaan werd dan door hen, wier geest God verwekte, Ezra 1:5. Hij is gekomen om in den naam van God arme zondaren te ontslaan en vrij te laten, die schuldenaars en gevangenen waren van de Goddelijke gerechtigheid. De profeten konden slechts vrijheid uitroepen, maar Christus is gekomen als gezaghebbende, als de macht hebbende om op aarde de zonden te vergeven, om in vrijheid te stellen, en daarom wordt er hier deze zinsnede bijgevoegd. Dr. Lightfoot denkt dat Christus, naar de vrijheid, die de Joden aan de lezers toestonden, om in hun lezing Schrift met Schrift te vergelijken ter verklaring van den tekst, dit er bijgevoegd heeft uit Isaiah 58:6, waar het tot plicht wordt gesteld van het aangename jaar om "de ellendigen vrij los te laten", en waar de zinsnede, door de LXX gebruikt, gelijkluidend is met deze. c. Hier is Christus' toepassing van dezen tekst op Hem zelven, Luke 4:21. Toen Hij hem had gelezen, rolde Hij het boek op, en gaf het terug aan den dienaar, en zat neer, overeenkomstig de gewoonte der Joodse leraren, dagelijks zat Hij in den tempel, lerende, Matthew 26:55. Nu begon Hij Zijne rede aldus: Heden is deze Schrift in uwe oren vervuld. Hetgeen Jesaja geschreven heeft als profetie, heb Ik nu voor u gelezen als geschiedenis. Het begon nu vervuld te worden door Christus' ingaan tot Zijn openbare bediening, nu, in het bericht, dat zij gehoord hadden van Zijne prediking en Zijne wonderen in andere plaatsen, nu in Zijne prediking voor hen, in hun eigen synagoge. Zeer waarschijnlijk ging Christus voort en toonde inzonderheid hoe deze Schrift vervuld was in de leer, die Hij predikte betreffende het nabijgekomen-zijn van het koninkrijk, dat dit was een prediken van vrijheid, en gezicht, en genezing, en al de zegeningen van het aangename jaar des Heeren. Vele andere genaderijke woorden zijn uit Zijn mond voortgekomen, waarvan dezen slechts het begin waren, want Christus heeft dikwijls lange redevoeringen gehouden, waarvan wij slechts een kort bericht hebben. Dit was genoeg om zeer veel in te leiden: Heden is deze Schrift vervuld. Al de Schriften des Ouden Testaments, die vervuld moesten worden in den Messias, zijn ook vervuld in den Heere Jezus, hetgeen overvloedig bewijst dat Hij het was, die komen zou. Het is voegzaam om in de voorzienigheid Gods de vervulling der Schriften op te merken. De werken Gods zijn de vervulling niet slechts van Zijn verborgen woord, maar ook van Zijn geopenbaard woord, en het zal ons helpen om beide de Schriften en de voorzienigheid Gods te verstaan, als wij ze met elkaar vergelijken.

e. Wij hebben hier de aandacht en de bewondering der hoorders. Hun aandacht, Luke 4:20, De ogen van allen in de synagoge -en zeer waarschijnlijk waren er velen-waren op Hem geslagen, in gespannen verwachting van hetgeen Hij zou zeggen, daar zij in den laatsten tijd zoveel van Hem hadden gehoord. Het is goed, om bij het horen des woords het oog op den leraar gevestigd te houden, door wie God tot ons spreekt, want gelijk het oog het hart aandoet, zo volgt het hart meestal het oog, en dwaalt af, of blijft stil, al naar het oog afdwaalt, of gevestigd blijft. Of liever, laat ons hieruit leren om het oog gevestigd te houden op Christus, die door den leraar tot ons spreekt.

Wat zegt mijn Heere tot Zijne dienstknechten? Hun bewondering, Luke 4:22. Zij gaven Hem allen getuigenis, dat Hij verwonderlijk goed sprak, nuttig en ter zake. Zij allen prezen Hem, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, en toch blijkt uit hetgeen volgt, dat zij niet in Hem geloofden. Het is mogelijk dat zij, die bewonderaars zijn van goede leraren en een goede prediking, toch zelf geen ware Christenen zijn. Merk op: Ten eerste. Wat zij bewonderden: De woorden van genade die uit Zijn mond voortkwamen. De woorden van genade, goede woorden, en gesproken op tedere, hartinnemende wijze. Christus' woorden zijn aangenaam, woorden van genade, want genade is uitgestort in Zijne lippen, Psalms 45:3, woorden van genade vloeiden van Zijne lippen. En deze woorden van genade moeten bewonderd worden, Christus' naam was Wonderlijk, en in niets was Hij dit meer dan in Zijne genade, in de woorden van Zijne genade, en de kracht waarvan zij vergezeld waren. Wl kunnen wij ons verwonderen, dat Hij zulke woorden van genade tot zulke onwaardigen als wij zijn gesproken heeft. Ten tweede. Wat hun verwondering deed toenemen, en dat was de overweging van Zijn oorsprong. Zij zeiden: Is deze niet de zoon van Jozef? en bijgevolg: is hij niet van geringe afkomst en weinige ontwikkeling of geleerdheid? Sommigen hebben, dit bedenkende, wellicht des te meer aanleiding gevonden om Zijn aangename woorden van genade te bewonderen, tot de gevolgtrekking komende dat Hij van God geleerd moest zijn, want zij wisten dat niemand anders Hem had onderwezen, terwijl anderen door deze overweging hun verwondering over Zijne woorden van genade voelden afnemen, tot de slotsom kwamen dat er niets werkelijks bewonderenswaardigs in was, hoezeer zij er ook den schijn van hadden, omdat Hij de zoon van Jozef was. Kan van iemand, die zo gering is, iets groots of opmerkenswaardigs voortkomen?

f. Christus' voorkomen van ene tegenwerping, die Hij wist in het hart Zijner hoorders te bestaan. Wat die tegenwerping was, Luke 4:23. Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees uzelven! Omdat gij weet dat Ik de zoon ben van Jozef, uw nabuur, zult gij verwachten dat Ik wonderen onder ulieden zal doen, zoals Ik in andere plaatsen gedaan heb, gelijk men verwacht dat een geneesheer, als hij bekwaam is, niet slechts zich zelven, maar ook die van zijn gezin en zijne broederschap zal genezen. De meeste van Christus' wonderen waren genezingen. "Waarom zouden dan de kranken in uw eigen stad niet genezen worden, evengoed als de kranken in andere steden?" Zij waren bestemd om de mensen te genezen van hun ongeloof. "Waarom zou dan de ziekte des ongeloofs, indien het inderdaad ene ziekte is, niet evengoed genezen worden in hen, die van uw eigen stad zijn, zowel als in die van anderen? Wat wij gehoord hebben dat in Kapernaum geschied is, en waarvan zoveel gesproken is, "doe dat ook hier in uw vaderland." Zij waren verheugd over Christus' woorden van genade, doch slechts omdat zij hoopten, dat zij de inleiding zouden zijn voor sommigen van Zijn wondere werken. Zij verlangden dat hun kreupelen en blinden, hun kranken en melaatsen genezen en geholpen zouden worden, dat de last hunner stad verlicht zou worden, en dat was het voornaamste, waarnaar zij uitzagen en verlangden. Zij dachten dat hun eigen stad even waardig was als andere steden om het toneel van wonderen te zijn, en waarom zou Hij de mensen niet eerder hierheen dan naar andere plaatsen trekken. En waarom zouden Zijne buren en bekenden ook niet eerder het voorrecht en voordeel genieten van Zijne prediking en Zijne wonderen, dan iemand anders? Hoe Hij antwoordt op deze tegenwerping.

Ten eerste. Door een duidelijke en bepaalde reden, waarom Hij Nazareth niet tot Zijn hoofdkwartier wilde maken, Luke 4:24, omdat het namelijk over het algemeen waar is, datgene profeet aangenaam is in zijn vaderland, tenminste niet zo aangenaam, noch met zoveel waarschijnlijkheid van welslagen in zijn streven om goed te doen, als in een anderland. De ondervinding heeft dit geleerd. Als een profeet met boodschappen en wonderen van genade gezonden werd, waren slechts weinigen van zijne landslieden, die zijne afkomst en opleiding kenden, instaat hem te ontvangen. Dat is de mening van Dr. Hammond. Gemeenzaamheid brengt minachting teweeg, en wij zijn licht geneigd gering te denken van hen, met wie wij gemeenzaam verkeren. En diegenen zullen nauwelijks als profeten geëerd worden, die wl bekend zijn geweest als gewone mensen, als particulieren. Wat van verre komt, en duur gekocht is, wordt meer gewaardeerd dan hetgeen op eigen grond geteeld of gemaakt is, hoewel het in werkelijkheid voortreffelijker is. Dit komt ook voort uit de afgunst, die naburen gewoonlijk van elkaar hebben, zodat zij het niet kunnen dragen om in hem hun meerdere te zien, dien zij nog zo kort geleden als hun mindere hebben beschouwd. Zo heeft Christus geweigerd te Nazareth wonderen of iets buitengewoons te doen, vanwege het ingewortelde vooroordeel, dat zij daar tegen Hem hadden.

Ten tweede. Door treffende voorbeelden van twee der vermaardste profeten van het Oude Testament, die hun gunsten liever onder vreemden wilden bewijzen dan onder hun eigen landslieden, en dat wel ongetwijfeld onder Goddelijk bestuur en aanwijzing. Elia onderhield ene weduwe van Sarepta, een stad in Sidon, ene vrouw, die vervreemd was van het burgerschap Israël's, toen er hongersnood was in het land, Luke 4:25, Luke 4:26. Wij vinden die geschiedenis in 1 Kings 17:9 en verder. Er wordt hier gezegd, dat de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, terwijl in Koningen 18:1 staat, dat Elia zich in het derde jaar aan Achab vertoonde, en dat er regen was, maar dat was niet het derde jaar van de droogte, maar het derde jaar van Elia's verblijf bij de weduwe te Sarepta. Gelijk God zich hierin wilde tonen als een Vader der wezen en een Rechter der weduwen, zo wilde Hij zich ook betonen als overvloedig in genade over allen, zelfs over de heidenen.

1. Elisa reinigde Naman den Syriër van zijne melaatsheid, hoewel hij een Syriër was, en niet slechts een vreemdeling, maar een vijand van Israël, Luke 4:27. Er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van den profeet Elisa, inzonderheid vier, die de tijding brachten van het opbreken van het beleg van Samaria, dat in der haast was geschied, zodat zij den buit hunner tenten lieten om Samaria te verrijken, toen Elisa zelf zich in de belegerde stad bevond, en dit ook de vervulling was van zijne profetie, 2 Kings 7:1, 2 Kings 7:3, enz. Wij bevinden echter niet dat Elisa hen reinigde, neen, niet eens als een beloning voor hun diensten en de goede tijding, die zij brachten, alleen deze Syriër werd door hem gereinigd, want niemand anders had geloof om zich tot den profeet om reiniging te wenden. Christus zelf heeft dikwijls groter geloof gevonden onder heidenen dan in Israël. En hier maakt Hij melding van deze beide voorbeelden om te tonen, dat Hij de gunst Zijner wonderen niet schonk naar een bijzonder aanzien, maar naar Gods wijze beschikking. En het volk van Israël zou met evenveel recht tot Elia of Elisa, als de lieden van Nazareth tot Christus, hebben kunnen zeggen: Medicijnmeester! genees uzelven. Ja meer, Christus werkte wonderen, wel niet onder Zijne stadgenoten, maar toch onder Israëlieten, terwijl deze grote profeten de hun onder heidenen hebben gewerkt. Het voorbeeld der heiligen kan geen slechte daad goed maken, maar zal er wel toe bijdragen om een goede daad van de blaam te zuiveren, die gemelijke, lichtgeraakte lieden er op werpen.

2. Hoe Hij te Nazareth vervolgd werd.

a. Wat hen tot toorn prikkelde was Zijn opmerken van de gunst, die God door Elia en Elisa aan de heidenen heeft getoond. Zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden, Luke 4:28. Zij werden dit allen, een grote verandering sedert Luke 4:22, toen zij zich verwonderen over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, zo ongestadig zijn de meningen en genegenheden der menigte, zozeer wispelturig. Indien zij geloof hadden gevoegd bij de aangename, genaderijke woorden van Christus, waarover zij zich verwonderden, dan zouden zij door Zijn laatste woorden opgewekt zijn om toe te zien, dat zij de gelegenheden, die hun werden geboden, niet door hun zonden veronachtzaamden, maar zij streelden slechts hun oren, en gingen niet verder, en daarom waren Zijn laatste woorden een wanklank in hun oren, en prikkelden hun bederf. Het vertoornde hen dat Hij, dien zij als den zoon van Jozef kenden, zich met deze grote profeten durfde vergelijken, en hen vergeleek met de mannen van dien verdorven tijd, toen allen de knie voor Bal hadden gebogen. Maar hetgeen inzonderheid hen in woede ontstak was, dat Hij te kennen gaf dat God genade en goedertierenheid had weggelegd voor de heidenen, een denkbeeld, dat den Joden onverdraaglijk was, Acts 22:21, Acts 22:22. Hun vrome voorouders verheugden zich in de hoop van de heidenen tot de kerk te zien toegevoegd-getuigen velen van David's psalmen en de profetieën van Jesaja-maar toen dit ontaarde geslacht zelf het verbond had verbeurd, was hun de gedachte hatelijk, dat anderen er in opgenomen zouden worden.

b. Zij waren in zo hoge mate vertoornd, dat zij een aanslag beproefden op Zijn leven. Dit was bij het begin van Zijn openbaar dienstwerk een zware beproeving, maar tevens een proeve van de behandeling, die Hij ondervond, toen Hij tot de Zijnen is gekomen en zij Hem niet hebben aangenomen. Met onstuimigheid stonden zij tegen Hem op, vielen Hem in de rede, verstoorden hun eigen Godsdienstoefening, want zij konden niet blijven tot de dienst in hun synagoge geëindigd was.

Zij wierpen Hem uit buiten de stad, als iemand, die geen verblijf in hun midden waardig was, hoewel Hij er zo lang gevestigd was geweest. Zij stieten den Zaligmaker en de zaligheid van zich af, alsof Hij aller afschrapsel was. Hoe rechtvaardiglijk zou Hij vuur van den hemel op hen hebben kunnen afroepen! Maar dit was de dag Zijner lankmoedigheid. Zij leidden Hem op den top des bergs met het doel Hem van de steilte af te werpen, als iemand wie het niet betaamde te leven. Hoewel zij wisten hoe onschuldig Hij zoveel jaren onder hen had geleefd, hoe heilig Zijn wandel was geweest- hoewel zij zulk een goed gerucht van Hem hadden gehoord, en zo-even nog zelf Zijn aangename, genaderijke woorden hadden bewonderd, -hoewel het rechtvaardig zou geweest zijn om Hem aan te horen en Hem de vrijheid te geven zich nader te verklaren, joegen zij Hem voort in woede, of liever razernij, om Hem op de meest-barbaarse wijze om het leven te brengen, Soms waren zij gereed Hem te stenigen om de goede werken, die Hij deed, John 10:32, hier omdat Hij de goede werken niet deed, die zij van Hem verwachtten. Tot zulk een hoogte van goddeloosheid was hun geweldenarij geklommen.

c. Maar Hij ontkwam, omdat Zijne ure nog niet was gekomen. Ongedeerd ging Hij door het midden van hen weg. Hetzij dat Hij hun ogen verblindde, zoals God de ogen der inwoners van Sodom en de Syriërs had verblind, of hun handen had gebonden, of hen in verwarring had gebracht, zodat zij niet konden doen wat zij voornemens waren, want Zijn werk was nog niet afgedaan, het was pas begonnen, Zijn ure was nog niet gekomen, toen zij gekomen was, heeft Hij zich vrijwillig overgegeven. Zij verdreven Hem, en Hij ging weg. Hij zou Nazareth vergaderd hebben, maar zij hebben niet gewild, en daarom is hun huis hun woest gelaten. Het heeft nog toegedaan aan den smaad, dat Hij Jezus van Nazareth was, dat het niet slechts ene plaats was, waaruit geen goeds kon zijn of komen. maar dat het zulk een goddeloze, ruwe en onbeschaafde plaats was, en die zich zo onvriendelijk voor Hem betoonde. Toch was hierin een beschikking van Gods voorzienigheid, dat Hij zo weinig door de mannen van Nazareth geacht of gewaardeerd werd, want anders zou het den schijn gehad hebben van ene samenspanning tussen Hem en Zijn oude bekenden. Maar nu, hoewel zij Hem niet hebben ontvangen, er waren anderen, die het wl deden.

Verzen 14-30

Lukas 4:14-30

Nadat Christus den bozen geest had overwonnen, heeft Hij doen blijken hoezeer Hij onder den invloed was van den goeden Geest, en, zich verdedigd hebbende tegen de aanvallen des duivels, begint Hij nu zelf aanvallenderwijs te werk te gaan, en die aanvallen op hem te richten door Zijne prediking en Zijne wonderen, die hij niet weerstaan of afweren kon. Merk op:

I. Wat hier in het algemeen van Zijne prediking wordt gezegd, en hoe zij werd ontvangen in Galilea, een afgelegen deel des lands, ver van Jeruzalem. Het behoorde tot Christus' vernedering, dat Hij aldaar Zijn dienstwerk begonnen heeft. Maar:

1. Daarheen kwam Hij door de kracht des Geestes. Dezelfde Geest, die Hem bekwaam had gemaakt voor Zijn profetisch ambt, heeft Hem krachtig geneigd daarheen te gaan. Hij moest niet wachten op een beroep van mensen, want Hij had licht en leven in zich zelven.

2. Daar leerde Hij in hun synagogen, hun openbare plaatsen van Godsverering, waar zij bijeenkwamen, niet gelijk in den tempel voor ceremoniële diensten, maar voor zedelijke oefeningen der Godsvrucht, om het woord te lezen, te verklaren en toe te passen, om te bidden en te danken, en ter oefening der kerkelijke tucht, dit kwam meer dikwijls voor sedert de ballingschap, toen de ceremoniële eredienst der verdwijning nabij was.

3. Hij deed dit op een wijze, die Hem een grote vermaardheid verwierf. Het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land, Luke 4:14, en het was een goed gerucht, want, Luke 4:15, Hij werd van allen geprezen. Iedereen bewonderde Hem, en prees Hem: nooit in hun leven hadden zij zulk ene prediking gehoord. Voor het eerst had Hij nu geen smaad en geen tegenspreken te verduren, allen prezen of verheerlijkten Hem, en er was nog niemand, die Hem hoonde of vernederde.

II. Van Zijne prediking te Nazareth, de stad, waar Hij was opgevoed, en hoe zij aldaar ontvangen werd. En hier wordt ons gezegd hoe Hij daar predikte, en hoe Hij er vervolgd werd.

1. Hoe Hij er predikte. Daarbij hebben wij te letten.

a. Op de gelegenheid, die Hij er toe had: "Hij kwam te Nazareth", toen Hij in andere plaatsen reeds vermaardheid had verworven, in de hoop, dat hierdoor tenminste iets van de minachting en het vooroordeel zou weggenomen worden, waarmee Zijne landslieden op Hem zien zouden. Daar nam Hij de gelegenheid waar om te prediken, in de synagoge, de geschikte plaats, waar Hij gewoon was den dienst bij te wonen, voordat Hij in het openbaar was opgetreden, Luke 4:16. Wij behoren, als wij er de gelegenheid toe hebben, de openbare Godsdienstoefeningen bij te wonen. Maar nu Hij zijn openbaar dienstwerk had aangevangen, heeft Hij er gepredikt. Waar de menigte der vissen waren, daar heeft deze wijze visser Zijn net uitgeworpen. Op den sabbatdag, den geschikten tijd, dien de vrome Joden doorbrachten, niet in een bloot ceremonieel rusten van wereldlijken arbeid, maar in de plichten van Gods aanbidding, gelijk zij vanouds de profetenscholen bezocht hebben op de nieuwe maanden en de sabbaten. Het is goed om den sabbat te vieren in plechtige bijeenkomsten.

b. Zijne roeping er toe. Hij stond op om te lezen. Zij hadden in hun synagogen op elke sabbat zeven personen om te lezen, de eerste een priester, de tweede een Leviet, en de andere vijf Israëlieten, die tot deze synagoge behoorden. Wij bevinden dat Christus dikwijls in andere synagogen heeft gepredikt, maar nooit dat Hij er heeft gelezen, behalve in deze synagoge te Nazareth, waarvan Hij vele jaren lid is geweest. Nu bood Hij Zijn dienst aan, zoals Hij wellicht dikwijls gedaan had, Hij las een gedeelte uit de profeten, Acts 13:15. Het lezen der Schrift is een zeer gepast werk in de Godsdienstige bijeenkomsten, en Christus zelf heeft het niet beneden zich geacht om dat werk te doen. Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja, hetzij door den overste der synagoge, of door den dienaar, vermeld in Luke 4:20, zodat Hij geen indringer was, maar behoorlijk gemachtigd was pro hac vice -voor deze gelegenheid. Het tweede gedeelte der Schrift, dat op dien dag gelezen moest worden, uit de profetie van Jesaja zijnde, werd Hem dit boek gegeven om het er uit te lezen.

c. Den tekst, waarover Hij predikte. Hij stond op om te lezen, om ons eerbied te leren bij het lezen en het horen van het woord Gods. Toen Ezra het boek der wet opende, stond al het volk, Nehemiah 8:6. Zo heeft ook Christus hier gedaan, toen Hij las in het boek der profeten. Het boek Hem nu gegeven zijnde, opende Hij het. De boeken des Ouden Testaments waren in zekeren zin gesloten, totdat Christus ze geopend heeft, Isaiah 29:11. Het Lam, dat geslacht is, is waardig het boek te nemen en zijne zegelen te openen, want Hij kan openen niet slechts het boek, maar ook het verstand. Hij vond de plaats, die op dien dag naar volgorde gelezen moest worden, en waarop Hij niet gewezen behoefde te worden, Hij vond haar spoedig en las haar, en nam haar tot Zijn tekst. Nu was Zijn tekst genomen uit Isaiah 61:1, Isaiah 61:2, die hier uitvoerig is aangehaald. Het was ene beschikking der voorzienigheid Gods, dat op dien dag dat gedeelte der Schrift gelezen moest worden, dat zo duidelijk van den Messias spreekt, opdat zij gene verontschuldiging zouden hebben, die Hem niet kenden, hoewel zij de stemmen der profeten hoorden, die op elke sabbatdag gelezen werden, en die van Hem getuigden, Acts 13:27. Deze tekst geeft een volledig bericht van Christus' onderneming, en het werk, dat Hij is komen doen in de wereld. Merk op: Ten eerste, Hoe Hij voor dat werk bekwaam werd gemaakt. De Geest des Heeren is op mij. Al de gaven des Geestes waren Hem meegedeeld, niet met mate, zoals aan de andere profeten, maar zonder mate, John 3:34. Hij is nu gekomen door de kracht des Geestes, Luke 4:14.

Ten tweede, Hoe Hij gezonden was: Daarom heeft Hij mij gezalfd, Hij heeft mij gezonden. Zijn buitengewone bekwaamheid of bevoegdheid stond gelijk met een volmacht, Zijn gezalfd-zijn duidt zowel Zijne geschiktheid aan voor als Zijne roeping tot het werk. Hen, die God voor een werk of dienst bestemt, zalft Hij er ook voor. Omdat God Mij gezonden heeft, heeft Hij ook Zijn Geest met Mij gezonden.

Ten derde. Wat Zijn werk was, Hij was bekwaam gemaakt en gezonden,

1. Om een groot profeet te zijn. Hij is gezalfd om te prediken, dat wordt hier driemaal vermeld, want dat was het werk, waartoe Hij thans inging. Merk op:

a. Voor wie Hij moest prediken: voor de armen, voor hen, die arm waren in deze wereld, die door de Joodse leraren geminacht werden, en die zij niet waardig keurden om onderwezen te worden, voor hen, die arm van geest waren, de zachtmoedigen en nederigen, en voor hen, die wezenlijk treurden om hun zonden, aan hen zal het Evangelie en de genade welkom wezen, en zij zullen ze ontvangen, Matthew 11:5. b. Wat Hij zou prediken. Over het algemeen moet Hij het Evangelie prediken. Hij is gezonden om euaggelizesthai -hen te evangeliseren, niet alleen om voor hen te prediken, maar om die prediking van kracht en uitwerking te doen zijn, haar niet slechts te brengen tot hun oren, maar tot hun harten. Drie dingen heeft Hij te prediken:

a. Loslating aan de gevangenen. Het Evangelie is ene verkondiging van vrijheid zoals die van Israël in Egypte en in Babylon. Door de verdienste van Christus kunnen zondaren verlost worden van de banden der schuld, en door Zijn geest en genade van de slavernij van het bederf. Het is een bevrijding uit de ergste slavernij, welke allen ten deel valt, die gewilligen bereid zijn om Christus tot hun Hoofd te maken, en zich door Hem willen laten regeren.

b. Het gezicht aan de blinden. Hij is gekomen, niet slechts om hun door het woord Zijns Evangelies licht te brengen, die in duisternis zijn gezeten, maar om door de kracht Zijner genade het gezicht te geven aan hen, die blind waren, niet slechts aan de heidenwereld, maar aan iedere onwedergeboren ziel, dat is niet slechts in gevangenschap, maar in blindheid, zoals Simson en Zedekia. Christus is gekomen om ons te zeggen, dat Hij een ogenzalf voor ons heeft, die wij slechts behoeven te vragen om haar te verkrijgen, dat, indien ons gebed is: Heere, dat onze ogen geopend mogen worden, Zijn antwoord zijn zal: Wordt ziende.

c. Het aangename jaar des Heeren, Luke 4:19. Hij kwam om de wereld te doen weten, dat God, dien zij beledigd hadden, met hen verzoend wilde zijn, hen wilde aannemen op nieuwe voorwaarden, dat er nu een tijd is van welbehagen in de mensen. Dit ziet op het jaar der vrijlating, of jubeljaar, dat het aangename jaar was voor dienstbaren, die dan in vrijheid werden gesteld, voor schuldenaars, tegen wie dan alle recht en aanspraak ophielden, en voor hen, die hun land verpand hadden, want dan werd het weer hun eigendom. Christus is gekomen om het geklank der bazuin van het jubeljaar te doen horen, en zalig zij, die dat geklank horen, Psalms 89:16. Het was een aangename tijd, want het was de dag der zaligheid.

2. Christus is gekomen om een groot geneesmeester te zijn, want Hij was gezonden om te genezen die gebroken zijn van harte, om het neergedrukte geweten te vertroosten en te genezen, om vrede te geven aan hen, die ontroerd en verootmoedigd waren wegens hun zonden en in vrees voor Gods toorn, en hen tot rust te brengen, die vermoeid en beladen waren onder den last der schuld en des bederfs.

3. Om een groot Verlosser te zijn. Hij verkondigt niet slechts vrijheid aan de gevangenen, zoals Cyrus gedaan heeft aan de Joden in Babylon (al wie wil, kan opgaan), maar Hij stelt hen in vrijheid, die verpletterd waren, door Zijn Geest neigt Hij hen en stelt hen instaat om gebruik te maken van de vrijheid, die hun geschonken is, zoals toenmaals door niemand gedaan werd dan door hen, wier geest God verwekte, Ezra 1:5. Hij is gekomen om in den naam van God arme zondaren te ontslaan en vrij te laten, die schuldenaars en gevangenen waren van de Goddelijke gerechtigheid. De profeten konden slechts vrijheid uitroepen, maar Christus is gekomen als gezaghebbende, als de macht hebbende om op aarde de zonden te vergeven, om in vrijheid te stellen, en daarom wordt er hier deze zinsnede bijgevoegd. Dr. Lightfoot denkt dat Christus, naar de vrijheid, die de Joden aan de lezers toestonden, om in hun lezing Schrift met Schrift te vergelijken ter verklaring van den tekst, dit er bijgevoegd heeft uit Isaiah 58:6, waar het tot plicht wordt gesteld van het aangename jaar om "de ellendigen vrij los te laten", en waar de zinsnede, door de LXX gebruikt, gelijkluidend is met deze. c. Hier is Christus' toepassing van dezen tekst op Hem zelven, Luke 4:21. Toen Hij hem had gelezen, rolde Hij het boek op, en gaf het terug aan den dienaar, en zat neer, overeenkomstig de gewoonte der Joodse leraren, dagelijks zat Hij in den tempel, lerende, Matthew 26:55. Nu begon Hij Zijne rede aldus: Heden is deze Schrift in uwe oren vervuld. Hetgeen Jesaja geschreven heeft als profetie, heb Ik nu voor u gelezen als geschiedenis. Het begon nu vervuld te worden door Christus' ingaan tot Zijn openbare bediening, nu, in het bericht, dat zij gehoord hadden van Zijne prediking en Zijne wonderen in andere plaatsen, nu in Zijne prediking voor hen, in hun eigen synagoge. Zeer waarschijnlijk ging Christus voort en toonde inzonderheid hoe deze Schrift vervuld was in de leer, die Hij predikte betreffende het nabijgekomen-zijn van het koninkrijk, dat dit was een prediken van vrijheid, en gezicht, en genezing, en al de zegeningen van het aangename jaar des Heeren. Vele andere genaderijke woorden zijn uit Zijn mond voortgekomen, waarvan dezen slechts het begin waren, want Christus heeft dikwijls lange redevoeringen gehouden, waarvan wij slechts een kort bericht hebben. Dit was genoeg om zeer veel in te leiden: Heden is deze Schrift vervuld. Al de Schriften des Ouden Testaments, die vervuld moesten worden in den Messias, zijn ook vervuld in den Heere Jezus, hetgeen overvloedig bewijst dat Hij het was, die komen zou. Het is voegzaam om in de voorzienigheid Gods de vervulling der Schriften op te merken. De werken Gods zijn de vervulling niet slechts van Zijn verborgen woord, maar ook van Zijn geopenbaard woord, en het zal ons helpen om beide de Schriften en de voorzienigheid Gods te verstaan, als wij ze met elkaar vergelijken.

e. Wij hebben hier de aandacht en de bewondering der hoorders. Hun aandacht, Luke 4:20, De ogen van allen in de synagoge -en zeer waarschijnlijk waren er velen-waren op Hem geslagen, in gespannen verwachting van hetgeen Hij zou zeggen, daar zij in den laatsten tijd zoveel van Hem hadden gehoord. Het is goed, om bij het horen des woords het oog op den leraar gevestigd te houden, door wie God tot ons spreekt, want gelijk het oog het hart aandoet, zo volgt het hart meestal het oog, en dwaalt af, of blijft stil, al naar het oog afdwaalt, of gevestigd blijft. Of liever, laat ons hieruit leren om het oog gevestigd te houden op Christus, die door den leraar tot ons spreekt.

Wat zegt mijn Heere tot Zijne dienstknechten? Hun bewondering, Luke 4:22. Zij gaven Hem allen getuigenis, dat Hij verwonderlijk goed sprak, nuttig en ter zake. Zij allen prezen Hem, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, en toch blijkt uit hetgeen volgt, dat zij niet in Hem geloofden. Het is mogelijk dat zij, die bewonderaars zijn van goede leraren en een goede prediking, toch zelf geen ware Christenen zijn. Merk op: Ten eerste. Wat zij bewonderden: De woorden van genade die uit Zijn mond voortkwamen. De woorden van genade, goede woorden, en gesproken op tedere, hartinnemende wijze. Christus' woorden zijn aangenaam, woorden van genade, want genade is uitgestort in Zijne lippen, Psalms 45:3, woorden van genade vloeiden van Zijne lippen. En deze woorden van genade moeten bewonderd worden, Christus' naam was Wonderlijk, en in niets was Hij dit meer dan in Zijne genade, in de woorden van Zijne genade, en de kracht waarvan zij vergezeld waren. Wl kunnen wij ons verwonderen, dat Hij zulke woorden van genade tot zulke onwaardigen als wij zijn gesproken heeft. Ten tweede. Wat hun verwondering deed toenemen, en dat was de overweging van Zijn oorsprong. Zij zeiden: Is deze niet de zoon van Jozef? en bijgevolg: is hij niet van geringe afkomst en weinige ontwikkeling of geleerdheid? Sommigen hebben, dit bedenkende, wellicht des te meer aanleiding gevonden om Zijn aangename woorden van genade te bewonderen, tot de gevolgtrekking komende dat Hij van God geleerd moest zijn, want zij wisten dat niemand anders Hem had onderwezen, terwijl anderen door deze overweging hun verwondering over Zijne woorden van genade voelden afnemen, tot de slotsom kwamen dat er niets werkelijks bewonderenswaardigs in was, hoezeer zij er ook den schijn van hadden, omdat Hij de zoon van Jozef was. Kan van iemand, die zo gering is, iets groots of opmerkenswaardigs voortkomen?

f. Christus' voorkomen van ene tegenwerping, die Hij wist in het hart Zijner hoorders te bestaan. Wat die tegenwerping was, Luke 4:23. Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees uzelven! Omdat gij weet dat Ik de zoon ben van Jozef, uw nabuur, zult gij verwachten dat Ik wonderen onder ulieden zal doen, zoals Ik in andere plaatsen gedaan heb, gelijk men verwacht dat een geneesheer, als hij bekwaam is, niet slechts zich zelven, maar ook die van zijn gezin en zijne broederschap zal genezen. De meeste van Christus' wonderen waren genezingen. "Waarom zouden dan de kranken in uw eigen stad niet genezen worden, evengoed als de kranken in andere steden?" Zij waren bestemd om de mensen te genezen van hun ongeloof. "Waarom zou dan de ziekte des ongeloofs, indien het inderdaad ene ziekte is, niet evengoed genezen worden in hen, die van uw eigen stad zijn, zowel als in die van anderen? Wat wij gehoord hebben dat in Kapernaum geschied is, en waarvan zoveel gesproken is, "doe dat ook hier in uw vaderland." Zij waren verheugd over Christus' woorden van genade, doch slechts omdat zij hoopten, dat zij de inleiding zouden zijn voor sommigen van Zijn wondere werken. Zij verlangden dat hun kreupelen en blinden, hun kranken en melaatsen genezen en geholpen zouden worden, dat de last hunner stad verlicht zou worden, en dat was het voornaamste, waarnaar zij uitzagen en verlangden. Zij dachten dat hun eigen stad even waardig was als andere steden om het toneel van wonderen te zijn, en waarom zou Hij de mensen niet eerder hierheen dan naar andere plaatsen trekken. En waarom zouden Zijne buren en bekenden ook niet eerder het voorrecht en voordeel genieten van Zijne prediking en Zijne wonderen, dan iemand anders? Hoe Hij antwoordt op deze tegenwerping.

Ten eerste. Door een duidelijke en bepaalde reden, waarom Hij Nazareth niet tot Zijn hoofdkwartier wilde maken, Luke 4:24, omdat het namelijk over het algemeen waar is, datgene profeet aangenaam is in zijn vaderland, tenminste niet zo aangenaam, noch met zoveel waarschijnlijkheid van welslagen in zijn streven om goed te doen, als in een anderland. De ondervinding heeft dit geleerd. Als een profeet met boodschappen en wonderen van genade gezonden werd, waren slechts weinigen van zijne landslieden, die zijne afkomst en opleiding kenden, instaat hem te ontvangen. Dat is de mening van Dr. Hammond. Gemeenzaamheid brengt minachting teweeg, en wij zijn licht geneigd gering te denken van hen, met wie wij gemeenzaam verkeren. En diegenen zullen nauwelijks als profeten geëerd worden, die wl bekend zijn geweest als gewone mensen, als particulieren. Wat van verre komt, en duur gekocht is, wordt meer gewaardeerd dan hetgeen op eigen grond geteeld of gemaakt is, hoewel het in werkelijkheid voortreffelijker is. Dit komt ook voort uit de afgunst, die naburen gewoonlijk van elkaar hebben, zodat zij het niet kunnen dragen om in hem hun meerdere te zien, dien zij nog zo kort geleden als hun mindere hebben beschouwd. Zo heeft Christus geweigerd te Nazareth wonderen of iets buitengewoons te doen, vanwege het ingewortelde vooroordeel, dat zij daar tegen Hem hadden.

Ten tweede. Door treffende voorbeelden van twee der vermaardste profeten van het Oude Testament, die hun gunsten liever onder vreemden wilden bewijzen dan onder hun eigen landslieden, en dat wel ongetwijfeld onder Goddelijk bestuur en aanwijzing. Elia onderhield ene weduwe van Sarepta, een stad in Sidon, ene vrouw, die vervreemd was van het burgerschap Israël's, toen er hongersnood was in het land, Luke 4:25, Luke 4:26. Wij vinden die geschiedenis in 1 Kings 17:9 en verder. Er wordt hier gezegd, dat de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, terwijl in Koningen 18:1 staat, dat Elia zich in het derde jaar aan Achab vertoonde, en dat er regen was, maar dat was niet het derde jaar van de droogte, maar het derde jaar van Elia's verblijf bij de weduwe te Sarepta. Gelijk God zich hierin wilde tonen als een Vader der wezen en een Rechter der weduwen, zo wilde Hij zich ook betonen als overvloedig in genade over allen, zelfs over de heidenen.

1. Elisa reinigde Naman den Syriër van zijne melaatsheid, hoewel hij een Syriër was, en niet slechts een vreemdeling, maar een vijand van Israël, Luke 4:27. Er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van den profeet Elisa, inzonderheid vier, die de tijding brachten van het opbreken van het beleg van Samaria, dat in der haast was geschied, zodat zij den buit hunner tenten lieten om Samaria te verrijken, toen Elisa zelf zich in de belegerde stad bevond, en dit ook de vervulling was van zijne profetie, 2 Kings 7:1, 2 Kings 7:3, enz. Wij bevinden echter niet dat Elisa hen reinigde, neen, niet eens als een beloning voor hun diensten en de goede tijding, die zij brachten, alleen deze Syriër werd door hem gereinigd, want niemand anders had geloof om zich tot den profeet om reiniging te wenden. Christus zelf heeft dikwijls groter geloof gevonden onder heidenen dan in Israël. En hier maakt Hij melding van deze beide voorbeelden om te tonen, dat Hij de gunst Zijner wonderen niet schonk naar een bijzonder aanzien, maar naar Gods wijze beschikking. En het volk van Israël zou met evenveel recht tot Elia of Elisa, als de lieden van Nazareth tot Christus, hebben kunnen zeggen: Medicijnmeester! genees uzelven. Ja meer, Christus werkte wonderen, wel niet onder Zijne stadgenoten, maar toch onder Israëlieten, terwijl deze grote profeten de hun onder heidenen hebben gewerkt. Het voorbeeld der heiligen kan geen slechte daad goed maken, maar zal er wel toe bijdragen om een goede daad van de blaam te zuiveren, die gemelijke, lichtgeraakte lieden er op werpen.

2. Hoe Hij te Nazareth vervolgd werd.

a. Wat hen tot toorn prikkelde was Zijn opmerken van de gunst, die God door Elia en Elisa aan de heidenen heeft getoond. Zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden, Luke 4:28. Zij werden dit allen, een grote verandering sedert Luke 4:22, toen zij zich verwonderen over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, zo ongestadig zijn de meningen en genegenheden der menigte, zozeer wispelturig. Indien zij geloof hadden gevoegd bij de aangename, genaderijke woorden van Christus, waarover zij zich verwonderden, dan zouden zij door Zijn laatste woorden opgewekt zijn om toe te zien, dat zij de gelegenheden, die hun werden geboden, niet door hun zonden veronachtzaamden, maar zij streelden slechts hun oren, en gingen niet verder, en daarom waren Zijn laatste woorden een wanklank in hun oren, en prikkelden hun bederf. Het vertoornde hen dat Hij, dien zij als den zoon van Jozef kenden, zich met deze grote profeten durfde vergelijken, en hen vergeleek met de mannen van dien verdorven tijd, toen allen de knie voor Bal hadden gebogen. Maar hetgeen inzonderheid hen in woede ontstak was, dat Hij te kennen gaf dat God genade en goedertierenheid had weggelegd voor de heidenen, een denkbeeld, dat den Joden onverdraaglijk was, Acts 22:21, Acts 22:22. Hun vrome voorouders verheugden zich in de hoop van de heidenen tot de kerk te zien toegevoegd-getuigen velen van David's psalmen en de profetieën van Jesaja-maar toen dit ontaarde geslacht zelf het verbond had verbeurd, was hun de gedachte hatelijk, dat anderen er in opgenomen zouden worden.

b. Zij waren in zo hoge mate vertoornd, dat zij een aanslag beproefden op Zijn leven. Dit was bij het begin van Zijn openbaar dienstwerk een zware beproeving, maar tevens een proeve van de behandeling, die Hij ondervond, toen Hij tot de Zijnen is gekomen en zij Hem niet hebben aangenomen. Met onstuimigheid stonden zij tegen Hem op, vielen Hem in de rede, verstoorden hun eigen Godsdienstoefening, want zij konden niet blijven tot de dienst in hun synagoge geëindigd was.

Zij wierpen Hem uit buiten de stad, als iemand, die geen verblijf in hun midden waardig was, hoewel Hij er zo lang gevestigd was geweest. Zij stieten den Zaligmaker en de zaligheid van zich af, alsof Hij aller afschrapsel was. Hoe rechtvaardiglijk zou Hij vuur van den hemel op hen hebben kunnen afroepen! Maar dit was de dag Zijner lankmoedigheid. Zij leidden Hem op den top des bergs met het doel Hem van de steilte af te werpen, als iemand wie het niet betaamde te leven. Hoewel zij wisten hoe onschuldig Hij zoveel jaren onder hen had geleefd, hoe heilig Zijn wandel was geweest- hoewel zij zulk een goed gerucht van Hem hadden gehoord, en zo-even nog zelf Zijn aangename, genaderijke woorden hadden bewonderd, -hoewel het rechtvaardig zou geweest zijn om Hem aan te horen en Hem de vrijheid te geven zich nader te verklaren, joegen zij Hem voort in woede, of liever razernij, om Hem op de meest-barbaarse wijze om het leven te brengen, Soms waren zij gereed Hem te stenigen om de goede werken, die Hij deed, John 10:32, hier omdat Hij de goede werken niet deed, die zij van Hem verwachtten. Tot zulk een hoogte van goddeloosheid was hun geweldenarij geklommen.

c. Maar Hij ontkwam, omdat Zijne ure nog niet was gekomen. Ongedeerd ging Hij door het midden van hen weg. Hetzij dat Hij hun ogen verblindde, zoals God de ogen der inwoners van Sodom en de Syriërs had verblind, of hun handen had gebonden, of hen in verwarring had gebracht, zodat zij niet konden doen wat zij voornemens waren, want Zijn werk was nog niet afgedaan, het was pas begonnen, Zijn ure was nog niet gekomen, toen zij gekomen was, heeft Hij zich vrijwillig overgegeven. Zij verdreven Hem, en Hij ging weg. Hij zou Nazareth vergaderd hebben, maar zij hebben niet gewild, en daarom is hun huis hun woest gelaten. Het heeft nog toegedaan aan den smaad, dat Hij Jezus van Nazareth was, dat het niet slechts ene plaats was, waaruit geen goeds kon zijn of komen. maar dat het zulk een goddeloze, ruwe en onbeschaafde plaats was, en die zich zo onvriendelijk voor Hem betoonde. Toch was hierin een beschikking van Gods voorzienigheid, dat Hij zo weinig door de mannen van Nazareth geacht of gewaardeerd werd, want anders zou het den schijn gehad hebben van ene samenspanning tussen Hem en Zijn oude bekenden. Maar nu, hoewel zij Hem niet hebben ontvangen, er waren anderen, die het wl deden.

Verzen 31-44

Lukas 4:31-44

Nadat Christus uitgeworpen was van Nazareth kwam Hij te Kapernaum, een andere stad van Galilea. Het bericht, dat wij in deze verzen hebben van Zijne prediking en Zijne wonderen aan deze plaats, hebben wij tevoren gehad in Mark 1:21 en verder. Merk op:

I. Zijne prediking: Hij leerde hen op de sabbatdagen, Luke 4:31. In het horen van het gepredikte woord, als een inzetting Gods, aanbidden wij God, en dat is een voegzaam werk voor de sabbatdagen. Christus' prediking heeft het volk zeer getroffen, Luke 4:32, zij versloegen zich over Zijne leer. Ieder woord, dat Hij zei, was van gewicht, en er werden hun verwonderlijke ontdekkingen door gedaan. De leer zelf was verbazingwekkend, en niet bloot omdat zij gepredikt werd door iemand, die geen geleerde opleiding heeft gehad. Zijn woord was met macht, er was een gebiedende macht in, en er ging kracht van uit om op het geweten der mensen te werken. De leer, die Paulus predikte, bewees zich van God te zijn, doordat zij was in betoning des geestes en der kracht.

II. Zijne wonderen. Er worden ons hier:

1. Inzonderheid twee genoemd, welke Christus toonden te zijn:

a. Een bedwinger en overwinnaar van Satan in de wereld der mensheid en in de zielen des volks, door Zijne macht om hem uit te werpen uit het lichaam van hen, die door hem bezeten waren, want Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. De duivel is een onreine geest, zijn natuur staat lijnrecht tegenover die van den reinen en heiligen God, en is ontaard van hetgeen zij geweest is in den beginne. Deze onreine geest werkt in de kinderen der mensen, in de zielen van velen, zoals toen in het lichaam der mensen. Het is mogelijk, dat zij die zeer onder de macht en de werking zijn van Satan toch in de synagoge worden aangetroffen onder de aanbidders van God. Zelfs de duivelen weten en geloven dat Jezus Christus de Heilige Gods is, door God is gezonden, en heilig is. Zij geloven en sidderen. Deze onreine geest riep uit met grote stem, onder een angstige verwachting van het oordeel, en bevreesd dat Christus nu gekomen was om hem te verderven. Onreine geesten zijn onderhevig aan voortdurenden angst. De duivelen hebben niets te doen met Jezus Christus en begeren niet iets met Hem te doen te hebben, want Hij heeft de natuur der engelen niet aangenomen. Christus heeft den duivel onder bedwang: Hij bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en dit woord sprak Hij met macht- phimoothti -Wees gemuilband. Christus legde hem niet slechts het zwijgen op, maar stopte hem den mond, en dwong hem tegen zijn zin te zwijgen. Bij dat verbreken van Satans macht toont de overwonnen vijand zijne boosaardigheid, en Christus, de overwinnaar' Zijn alles-beheersende genade. Ten eerste. De duivel toonde hier wat hij gedaan zou hebben, toen hij den man met kracht en woede in het midden wierp, alsof hij hem wilde verpletteren. Maar, ten tweede, Christus toonde wat macht Hij over hem had door hem niet slechts te noodzaken om van hem uit te gaan, maar van hem uit te gaan zonder hem in het minst te deren of te beschadigen, zonder hem bij het heengaan slag of stoot toe te brengen. Satan zal hen, die hij niet kan verderven, alle leed toebrengen, dat hij kan, maar het is een troost dat hij hen niet verder kan deren, dan Christus hem toelaat, ja, werkelijk leed zal hij hun niet kunnen toebrengen. Hij ging van hem uit zonder hem iets te beschadigen, dat is: de arme man was dadelijk volkomen wel, hoewel de duivel met zoveel woede van hem was uitgegaan, dat allen, die tegenwoordig waren, dachten dat hij hem in stukken gescheurd had. Christus' macht over de duivelen werd algemeen erkend en aangebeden, Luke 4:36. Niemand twijfelde aan de waarheid of echtheid van het wonder, het was klaarblijkelijk boven allen twijfel verheven, ook werd geen denkbeeld geopperd om er de heerlijkheid van te verkleinen, want er kwam ene verbaasdheid over allen, en zij spraken samen tot elkaar, zeggende: wat woord is dit! Zij, die voorgaven duivelen uit te werpen, deden het met allerlei toverspreuken of bezweringen, om den duivel tevreden te stellen en hem in slaap te wiegen, als het ware, maar Christus gebood hun met gezag en macht, die zij niet konden betwisten of weerstaan. Zelfs de overste van de macht der lucht is Zijn vazal en siddert voor Hem. Dit heeft evenzeer als iets anders er toe bijgedragen om Hem vermaard te maken. Dit voorbeeld van Zijne macht, dat heden ten dage door velen van zo weinig betekenis wordt geacht, werd toen door hen, die er ooggetuigen van waren-en dit waren geen dwazen, maar mensen van onderscheidingsvermogen-verheerlijkt en werd beschouwd, als Hem grotelijks verheerlijkende, Luke 4:37. Op het bericht hiervan ging het gerucht van Hem uit, meer dan ooit tevoren, in alle plaatsen des omliggenden lands. Er werd van onzen Heere Jezus, toen Hij Zijn openbaar dienstwerk begon, zeer veel gesproken, meer dan later, toen het nieuwe van de zaak er af was, en dus ook de bewondering der mensen er voor afnam.

b. Christus betoonde zich een genezer van krankheden. ALS bedwinger van Satan treft Hij den wortel van des mensen ellende, namelijk Satans vijandschap, de oorsprong van al het kwaad, als genezer van krankheden treft Hij een der wijdst-uitgestrekte takken er van, een der meest- voorkomende rampen van het menselijk leven, en dat is ziekte van het lichaam, die in de wereld is gekomen met de zonde, en er zoveel toe bijdraagt om onze weinige dagen vol van onrust te doen zijn. Onze Heere Jezus is gekomen om den prikkel hieruit weg te nemen, en als aanduiding van dit oogmerk heeft Hij, toen Hij op aarde was, Zijne leer willen bevestigen door zulke wonderen meestal, als waardoor de krankheden zelf weggenomen werden. Van alle lichaamskrankheden zijn er geen meer algemeen en meer noodlottig voor volwassen personen dan koortsen. Dezen komen plotselijk, en snijden plotselijk het getal der maanden der mensen in het midden af. Soms zijn zij epidemisch, en dan verslaan zij in zeer weinig tijds hare duizenden. Nu zien wij hier hoe Christus iemand van koorts geneest door een woord te spreken. Dit geschiedde in het huis van Simon, de patiënt was de moeder van Simons huisvrouw, Luke 4:38, Luke 4:39. Christus is een gast, die het onthaal, dat men Hem geeft, goed zal belonen, zij, die Hem welkom heten in hun huis en hun hart, zullen daar niets bij verliezen, Hij komt met genezing. Zelfs gezinnen, die door Christus worden bezocht, kunnen bezocht worden door ziekte. Huizen, die gezegend worden door Zijn onderscheidende gunsten, zijn toch ook onderhevig aan de gewone rampen van dit leven. Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen. Heere, zie dien Gij liefhebt, is ziek. Zelfs Godvruchtige mensen kunnen soms door de zwaarste beproevingen worden getroffen, zwaarder dan anderen. Zij was met een groot koorts bevangen, een heftige, hoge, gevaarlijke koorts, wellicht was haar hoofd er door aangetast, zodat zij ijlde. Koorts, die in den beginne nog heel licht is, kan langzamerhand blijken gevaarlijk te zijn, maar dit was al dadelijk een grote koorts. Geen leeftijd is gevrij waard tegen ziekte. Waarschijnlijk was Petrus' schoonmoeder reeds bejaard, en toch was zij door koorts bevangen. Als onze bloedverwanten ziek zijn, moeten wij ons ten hunnen behoeve tot Christus wenden met geloof en gebed, zij baden Hem voor haar en er is een bijzondere belofte, dat het gebed des geloofs den zieke zal behouden. Christus heeft een tedere zorg voor Zijn volk, als zij ziek of in benauwdheid zijn. Hij stond boven haar als iemand, die bezorgd voor haar is en medelijden met haar heeft. Christus had, en heeft nog, een soevereine macht over lichaamskwalen. Hij bestrafte de koorts en gebood haar door een enkel woord sprekens weg te gaan, en zij-de koorts, "verliet haar". Hij zegt tot krankheden: "Gaat", en zij gaan, "komt", en zij komen, en nog kan Hij koortsen, zelfs grote koortsen, bestraffen. Het is een bewijs dat Christus genezingen wonderdadig waren, dat zij in een ogenblik geschiedden: "Zij is van stonde aan opgestaan." Waar Christus in herstel uit ziekte een nieuw leven geeft, bedoelt Hij en verwacht Hij, dat het inderdaad een nieuw leven zijn zal, meer dan ooit besteed in Zijn dienst en tot Zijne eer. Als krankheden bestraft worden, en wij van het ziekbed opstaan, dan moeten wij er ons toe begeven om Jezus Christus te dienen. Zij, die Christus dienen, moeten bereid zijn al de Zijnen te dienen om Zijnentwil. Zij diende hen lieden, niet slechts Hem, die haar had genezen, maar hen, die Hem voor haar hadden gebeden. Wij moeten dankbaar trachten te wezen aan hen, die voor ons gebeden hebben.

2. Een algemeen bericht van vele andere wonderen van dezelfde soort door Christus verricht.

a. Hij genas velen, die met verscheidene ziekten bevangen waren, ja allen, die om genezing tot Hem kwamen, allen zonder uitzondering, en het was als de zon onderging, Luke 4:40, aan den avond van dien sabbatdag, dien Hij in de synagoge had doorgebracht. Het is goed om een vollen sabbatdag werk te doen, overvloedig te zijn in het werk van den dag, in het een of ander goed werk, zelfs tot zonsondergang g, zoals diegenen, die den sabbat en het werk van den sabbat ene verlustiging noemen. Hij genas allen, die met ziekten bevangen waren, armen zowel als rijken, en ofschoon zij met verscheidene ziekten bevangen waren, zodat er geen grond was om te vermoeden, dat Hij slechts een specifiek middel tegen sommige kwalen bezat. Hij had een geneesmiddel voor elke ziekte. Het teken, dat Hij bij Zijne genezingen gebruikte, was den kranken de handen op te leggen, niet Zijne handen voor hen op te heffen, want Hij genas als machthebbende. Hij genas door Zijn eigen macht. En aldus heeft Hij dat teken willen eren, dat later gebruikt werd voor het mededelen van den Heiligen Geest.

b. Hij wierp den duivel uit vele bezetenen, Luke 4:41. Aan die bezetenen werd ene belijdenis ontwrongen. Zij zeiden: Gij zijt de Christus, de Zone Gods, maar zij zeiden het, schreeuwende van woede en toorn, het was als een bekentenis op de pijnbank, en daarom werd zij niet als getuigenis toegelaten. Christus bestrafte hen, Hij liet hun niet toe te spreken, te zeggen dat zij wisten, dat Hij de Christus was, opdat het gans en al zou blijken, dat Hij de overwinning over hen had behaald, maar geen verdrag met hen had gesloten.

3. Wij hebben hier Zijn vertrek van Kapernaum Luke 4:42, Luke 4:43.

a. Hij trok zich voor een wijle terug in een eenzame plaats. Het was slechts weinig tijd, dien Hij zich voor den slaap gunde, niet slechts omdat weinig Hem genoeg was, maar omdat Hij met weinig tevreden was, en zich nooit aan gemakzucht heeft overgegeven, maar, als het dag werd, ging Hij uit en trok naar een woeste plaats, niet om er voortdurend als een kluizenaar te leven, maar om soms alleen te wezen met God, gelijk zij dit zelfs behoren te doen, die het meest te doen hebben in openbaren arbeid, want anders zal hun arbeid niet welslagen, en zij zullen bevinden dat zij nooit minder alleen zijn, dan wanneer zij op die wijze alleen zijn.

b. Hij keerde terug naar de plaats der woelingen en naar het werk, dat Hij er te doen had. Hoewel een woeste plaats gerieflijk kan wezen voor afzondering, is zij toch niet geschikt voor een voortdurende verblijfplaats of woonstede: want wij zijn niet in de wereld gezonden om voor ons zelven te leven, maar om God te verheerlijken en goed te doen in ons geslacht. Hij werd ernstig aangezocht om te Kapernaum te blijven. Het volk was zeer aan Hem gehecht, meer, vrees ik, omdat Hij hun kranken had genezen, dan omdat Hij hun bekering had gepredikt. Zij zochten Hem, zij deden navraag waar Hij heengegaan was, en schoon het in een woeste plaats was, kwamen zij tot bij Hem. Een woestijn is geen woestijn als wij er met Christus zijn. Zij hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan, zodat, indien Hij wegging, het niet was omdat Hij geen uitnodiging had om te blijven. Zijn voormalige naburen te Nazareth hadden Hem van zich weggedreven, maar Zijn nieuwe bekenden te Kapernaum baden Hem zeer dringend om bij hen te blijven. Het moet de dienaren van Christus niet ontmoedigen, dat sommigen hen verwerpen, want er zullen anderen zijn, die hen en hun boodschap welkom heten. Hij wilde het licht des Evangelies liever verspreiden in vele plaatsen, dan het in ene plaats te houden, opdat geen plaats er aanspraak op zou maken de moederkerk te wezen voor de overige. Hoewel Hij welkom was te Kapernaum, en er overvloedig goed gedaan had, is Hij toch uitgezonden om ook andere steden het Evangelie van het koninkrijk Gods te verkondigen. Zij, die bevoorrecht zijn met het Evangelie, moeten willen dat anderen dat voorrecht met hen delen, en er niet het monopolie, het alleenbezit, van begeren, en die leraren, welke niet van ene plaats verdreven worden, kunnen toch wel naar een andere plaats worden getrokken door het vooruitzicht van er meer nut te kunnen doen. Hoewel Christus in de synagoge te Kapernaum niet tevergeefs had gepredikt, wilde Hij daar toch niet aan gebonden zijn, maar predikte in de synagogen van Galilea, Luke 4:44.

Bonum est sui diffusivum. Wat goed is verspreidt zich vanzelf. Het is gelukkig voor ons dat onze Heere Jezus zich niet aan ene plaats of aan een volk heeft gebonden, maar overal, waar twee of drie in Zijn naam zijn vergaderd, zal Hij in hun midden wezen, en in het Galilea der heidenen is Hij in zeer bijzonderen zin tegenwoordig in de synagogen der Christenen.

Verzen 31-44

Lukas 4:31-44

Nadat Christus uitgeworpen was van Nazareth kwam Hij te Kapernaum, een andere stad van Galilea. Het bericht, dat wij in deze verzen hebben van Zijne prediking en Zijne wonderen aan deze plaats, hebben wij tevoren gehad in Mark 1:21 en verder. Merk op:

I. Zijne prediking: Hij leerde hen op de sabbatdagen, Luke 4:31. In het horen van het gepredikte woord, als een inzetting Gods, aanbidden wij God, en dat is een voegzaam werk voor de sabbatdagen. Christus' prediking heeft het volk zeer getroffen, Luke 4:32, zij versloegen zich over Zijne leer. Ieder woord, dat Hij zei, was van gewicht, en er werden hun verwonderlijke ontdekkingen door gedaan. De leer zelf was verbazingwekkend, en niet bloot omdat zij gepredikt werd door iemand, die geen geleerde opleiding heeft gehad. Zijn woord was met macht, er was een gebiedende macht in, en er ging kracht van uit om op het geweten der mensen te werken. De leer, die Paulus predikte, bewees zich van God te zijn, doordat zij was in betoning des geestes en der kracht.

II. Zijne wonderen. Er worden ons hier:

1. Inzonderheid twee genoemd, welke Christus toonden te zijn:

a. Een bedwinger en overwinnaar van Satan in de wereld der mensheid en in de zielen des volks, door Zijne macht om hem uit te werpen uit het lichaam van hen, die door hem bezeten waren, want Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. De duivel is een onreine geest, zijn natuur staat lijnrecht tegenover die van den reinen en heiligen God, en is ontaard van hetgeen zij geweest is in den beginne. Deze onreine geest werkt in de kinderen der mensen, in de zielen van velen, zoals toen in het lichaam der mensen. Het is mogelijk, dat zij die zeer onder de macht en de werking zijn van Satan toch in de synagoge worden aangetroffen onder de aanbidders van God. Zelfs de duivelen weten en geloven dat Jezus Christus de Heilige Gods is, door God is gezonden, en heilig is. Zij geloven en sidderen. Deze onreine geest riep uit met grote stem, onder een angstige verwachting van het oordeel, en bevreesd dat Christus nu gekomen was om hem te verderven. Onreine geesten zijn onderhevig aan voortdurenden angst. De duivelen hebben niets te doen met Jezus Christus en begeren niet iets met Hem te doen te hebben, want Hij heeft de natuur der engelen niet aangenomen. Christus heeft den duivel onder bedwang: Hij bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en dit woord sprak Hij met macht- phimoothti -Wees gemuilband. Christus legde hem niet slechts het zwijgen op, maar stopte hem den mond, en dwong hem tegen zijn zin te zwijgen. Bij dat verbreken van Satans macht toont de overwonnen vijand zijne boosaardigheid, en Christus, de overwinnaar' Zijn alles-beheersende genade. Ten eerste. De duivel toonde hier wat hij gedaan zou hebben, toen hij den man met kracht en woede in het midden wierp, alsof hij hem wilde verpletteren. Maar, ten tweede, Christus toonde wat macht Hij over hem had door hem niet slechts te noodzaken om van hem uit te gaan, maar van hem uit te gaan zonder hem in het minst te deren of te beschadigen, zonder hem bij het heengaan slag of stoot toe te brengen. Satan zal hen, die hij niet kan verderven, alle leed toebrengen, dat hij kan, maar het is een troost dat hij hen niet verder kan deren, dan Christus hem toelaat, ja, werkelijk leed zal hij hun niet kunnen toebrengen. Hij ging van hem uit zonder hem iets te beschadigen, dat is: de arme man was dadelijk volkomen wel, hoewel de duivel met zoveel woede van hem was uitgegaan, dat allen, die tegenwoordig waren, dachten dat hij hem in stukken gescheurd had. Christus' macht over de duivelen werd algemeen erkend en aangebeden, Luke 4:36. Niemand twijfelde aan de waarheid of echtheid van het wonder, het was klaarblijkelijk boven allen twijfel verheven, ook werd geen denkbeeld geopperd om er de heerlijkheid van te verkleinen, want er kwam ene verbaasdheid over allen, en zij spraken samen tot elkaar, zeggende: wat woord is dit! Zij, die voorgaven duivelen uit te werpen, deden het met allerlei toverspreuken of bezweringen, om den duivel tevreden te stellen en hem in slaap te wiegen, als het ware, maar Christus gebood hun met gezag en macht, die zij niet konden betwisten of weerstaan. Zelfs de overste van de macht der lucht is Zijn vazal en siddert voor Hem. Dit heeft evenzeer als iets anders er toe bijgedragen om Hem vermaard te maken. Dit voorbeeld van Zijne macht, dat heden ten dage door velen van zo weinig betekenis wordt geacht, werd toen door hen, die er ooggetuigen van waren-en dit waren geen dwazen, maar mensen van onderscheidingsvermogen-verheerlijkt en werd beschouwd, als Hem grotelijks verheerlijkende, Luke 4:37. Op het bericht hiervan ging het gerucht van Hem uit, meer dan ooit tevoren, in alle plaatsen des omliggenden lands. Er werd van onzen Heere Jezus, toen Hij Zijn openbaar dienstwerk begon, zeer veel gesproken, meer dan later, toen het nieuwe van de zaak er af was, en dus ook de bewondering der mensen er voor afnam.

b. Christus betoonde zich een genezer van krankheden. ALS bedwinger van Satan treft Hij den wortel van des mensen ellende, namelijk Satans vijandschap, de oorsprong van al het kwaad, als genezer van krankheden treft Hij een der wijdst-uitgestrekte takken er van, een der meest- voorkomende rampen van het menselijk leven, en dat is ziekte van het lichaam, die in de wereld is gekomen met de zonde, en er zoveel toe bijdraagt om onze weinige dagen vol van onrust te doen zijn. Onze Heere Jezus is gekomen om den prikkel hieruit weg te nemen, en als aanduiding van dit oogmerk heeft Hij, toen Hij op aarde was, Zijne leer willen bevestigen door zulke wonderen meestal, als waardoor de krankheden zelf weggenomen werden. Van alle lichaamskrankheden zijn er geen meer algemeen en meer noodlottig voor volwassen personen dan koortsen. Dezen komen plotselijk, en snijden plotselijk het getal der maanden der mensen in het midden af. Soms zijn zij epidemisch, en dan verslaan zij in zeer weinig tijds hare duizenden. Nu zien wij hier hoe Christus iemand van koorts geneest door een woord te spreken. Dit geschiedde in het huis van Simon, de patiënt was de moeder van Simons huisvrouw, Luke 4:38, Luke 4:39. Christus is een gast, die het onthaal, dat men Hem geeft, goed zal belonen, zij, die Hem welkom heten in hun huis en hun hart, zullen daar niets bij verliezen, Hij komt met genezing. Zelfs gezinnen, die door Christus worden bezocht, kunnen bezocht worden door ziekte. Huizen, die gezegend worden door Zijn onderscheidende gunsten, zijn toch ook onderhevig aan de gewone rampen van dit leven. Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen. Heere, zie dien Gij liefhebt, is ziek. Zelfs Godvruchtige mensen kunnen soms door de zwaarste beproevingen worden getroffen, zwaarder dan anderen. Zij was met een groot koorts bevangen, een heftige, hoge, gevaarlijke koorts, wellicht was haar hoofd er door aangetast, zodat zij ijlde. Koorts, die in den beginne nog heel licht is, kan langzamerhand blijken gevaarlijk te zijn, maar dit was al dadelijk een grote koorts. Geen leeftijd is gevrij waard tegen ziekte. Waarschijnlijk was Petrus' schoonmoeder reeds bejaard, en toch was zij door koorts bevangen. Als onze bloedverwanten ziek zijn, moeten wij ons ten hunnen behoeve tot Christus wenden met geloof en gebed, zij baden Hem voor haar en er is een bijzondere belofte, dat het gebed des geloofs den zieke zal behouden. Christus heeft een tedere zorg voor Zijn volk, als zij ziek of in benauwdheid zijn. Hij stond boven haar als iemand, die bezorgd voor haar is en medelijden met haar heeft. Christus had, en heeft nog, een soevereine macht over lichaamskwalen. Hij bestrafte de koorts en gebood haar door een enkel woord sprekens weg te gaan, en zij-de koorts, "verliet haar". Hij zegt tot krankheden: "Gaat", en zij gaan, "komt", en zij komen, en nog kan Hij koortsen, zelfs grote koortsen, bestraffen. Het is een bewijs dat Christus genezingen wonderdadig waren, dat zij in een ogenblik geschiedden: "Zij is van stonde aan opgestaan." Waar Christus in herstel uit ziekte een nieuw leven geeft, bedoelt Hij en verwacht Hij, dat het inderdaad een nieuw leven zijn zal, meer dan ooit besteed in Zijn dienst en tot Zijne eer. Als krankheden bestraft worden, en wij van het ziekbed opstaan, dan moeten wij er ons toe begeven om Jezus Christus te dienen. Zij, die Christus dienen, moeten bereid zijn al de Zijnen te dienen om Zijnentwil. Zij diende hen lieden, niet slechts Hem, die haar had genezen, maar hen, die Hem voor haar hadden gebeden. Wij moeten dankbaar trachten te wezen aan hen, die voor ons gebeden hebben.

2. Een algemeen bericht van vele andere wonderen van dezelfde soort door Christus verricht.

a. Hij genas velen, die met verscheidene ziekten bevangen waren, ja allen, die om genezing tot Hem kwamen, allen zonder uitzondering, en het was als de zon onderging, Luke 4:40, aan den avond van dien sabbatdag, dien Hij in de synagoge had doorgebracht. Het is goed om een vollen sabbatdag werk te doen, overvloedig te zijn in het werk van den dag, in het een of ander goed werk, zelfs tot zonsondergang g, zoals diegenen, die den sabbat en het werk van den sabbat ene verlustiging noemen. Hij genas allen, die met ziekten bevangen waren, armen zowel als rijken, en ofschoon zij met verscheidene ziekten bevangen waren, zodat er geen grond was om te vermoeden, dat Hij slechts een specifiek middel tegen sommige kwalen bezat. Hij had een geneesmiddel voor elke ziekte. Het teken, dat Hij bij Zijne genezingen gebruikte, was den kranken de handen op te leggen, niet Zijne handen voor hen op te heffen, want Hij genas als machthebbende. Hij genas door Zijn eigen macht. En aldus heeft Hij dat teken willen eren, dat later gebruikt werd voor het mededelen van den Heiligen Geest.

b. Hij wierp den duivel uit vele bezetenen, Luke 4:41. Aan die bezetenen werd ene belijdenis ontwrongen. Zij zeiden: Gij zijt de Christus, de Zone Gods, maar zij zeiden het, schreeuwende van woede en toorn, het was als een bekentenis op de pijnbank, en daarom werd zij niet als getuigenis toegelaten. Christus bestrafte hen, Hij liet hun niet toe te spreken, te zeggen dat zij wisten, dat Hij de Christus was, opdat het gans en al zou blijken, dat Hij de overwinning over hen had behaald, maar geen verdrag met hen had gesloten.

3. Wij hebben hier Zijn vertrek van Kapernaum Luke 4:42, Luke 4:43.

a. Hij trok zich voor een wijle terug in een eenzame plaats. Het was slechts weinig tijd, dien Hij zich voor den slaap gunde, niet slechts omdat weinig Hem genoeg was, maar omdat Hij met weinig tevreden was, en zich nooit aan gemakzucht heeft overgegeven, maar, als het dag werd, ging Hij uit en trok naar een woeste plaats, niet om er voortdurend als een kluizenaar te leven, maar om soms alleen te wezen met God, gelijk zij dit zelfs behoren te doen, die het meest te doen hebben in openbaren arbeid, want anders zal hun arbeid niet welslagen, en zij zullen bevinden dat zij nooit minder alleen zijn, dan wanneer zij op die wijze alleen zijn.

b. Hij keerde terug naar de plaats der woelingen en naar het werk, dat Hij er te doen had. Hoewel een woeste plaats gerieflijk kan wezen voor afzondering, is zij toch niet geschikt voor een voortdurende verblijfplaats of woonstede: want wij zijn niet in de wereld gezonden om voor ons zelven te leven, maar om God te verheerlijken en goed te doen in ons geslacht. Hij werd ernstig aangezocht om te Kapernaum te blijven. Het volk was zeer aan Hem gehecht, meer, vrees ik, omdat Hij hun kranken had genezen, dan omdat Hij hun bekering had gepredikt. Zij zochten Hem, zij deden navraag waar Hij heengegaan was, en schoon het in een woeste plaats was, kwamen zij tot bij Hem. Een woestijn is geen woestijn als wij er met Christus zijn. Zij hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan, zodat, indien Hij wegging, het niet was omdat Hij geen uitnodiging had om te blijven. Zijn voormalige naburen te Nazareth hadden Hem van zich weggedreven, maar Zijn nieuwe bekenden te Kapernaum baden Hem zeer dringend om bij hen te blijven. Het moet de dienaren van Christus niet ontmoedigen, dat sommigen hen verwerpen, want er zullen anderen zijn, die hen en hun boodschap welkom heten. Hij wilde het licht des Evangelies liever verspreiden in vele plaatsen, dan het in ene plaats te houden, opdat geen plaats er aanspraak op zou maken de moederkerk te wezen voor de overige. Hoewel Hij welkom was te Kapernaum, en er overvloedig goed gedaan had, is Hij toch uitgezonden om ook andere steden het Evangelie van het koninkrijk Gods te verkondigen. Zij, die bevoorrecht zijn met het Evangelie, moeten willen dat anderen dat voorrecht met hen delen, en er niet het monopolie, het alleenbezit, van begeren, en die leraren, welke niet van ene plaats verdreven worden, kunnen toch wel naar een andere plaats worden getrokken door het vooruitzicht van er meer nut te kunnen doen. Hoewel Christus in de synagoge te Kapernaum niet tevergeefs had gepredikt, wilde Hij daar toch niet aan gebonden zijn, maar predikte in de synagogen van Galilea, Luke 4:44.

Bonum est sui diffusivum. Wat goed is verspreidt zich vanzelf. Het is gelukkig voor ons dat onze Heere Jezus zich niet aan ene plaats of aan een volk heeft gebonden, maar overal, waar twee of drie in Zijn naam zijn vergaderd, zal Hij in hun midden wezen, en in het Galilea der heidenen is Hij in zeer bijzonderen zin tegenwoordig in de synagogen der Christenen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/luke-4.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile