Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/luke-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 3Er wordt ons omtrent den Heere Jezus van Zijn twaalfde jaar totdat Hij zijn dertigste jaar was ingetreden, niets meegedeeld. Wij denken dikwijls dat het ons lieflijk en nuttig zou geweest zijn, indien wij dagboeken, of tenminste jaarboeken hadden, waarin voorvallen omtrent Hem waren opgetekend, maar wij bezitten zoveel als de oneindige Wijsheid het goed en gepast achtte om ons bekend te maken, en zo wij daar geen nut en voordeel uit trekken, dan zouden wij het evenmin als wij meer hadden. De grote bedoeling der evangelisten was ons een bericht te geven van het Evangelie van Christus, dat wij moeten geloven, en door hetwelk wij hopen zalig te worden. Dat begon met de bediening en den doop van Johannes, en daarom haastten zij zich om ons hier bericht van te geven. Wellicht zouden wij kunnen wensen. dat Lukas geheel achterwege had gelaten wat door Mattheus en Markus is verhaald, en alleen geschreven had wat nieuw was, zoals hij in zijn eerste twee hoofdstukken gedaan heeft. Maar het was de wil des Geestes, dat sommige dingen niet slechts uit den mond van twee, maar van drie getuigen bestaan zullen, en wij moeten het geen nodeloze herhaling achten, en dat zullen wij ook niet indien wij in de daarvoor gepaste gemoedsstemming onze overdenking van deze dingen vernieuwen. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Het begin van den doop van Johannes, en het doel en de strekking er van, Luke 3:1. Zijne vermaning aan de schare, 7-9, en het bijzonder onderricht, hij gaf aan hen, die wensten dat hun gezegd zou worden, wan hun plichten waren, Luke 3:10.
II. Zijne aankondiging van de nadering van den Messias, Luke 3:15, en de vermelding van zijne gevangenzetting, hoewel die pas later plaatsvond, Luke 3:19, Luke 3:50.
III. De doop van Christus door Johannes, en het begin hierin van de uitoefening van Zijn profetisch ambt, Luke 3:21, Luke 3:22.
IV. Zijn stamboom en geslachtsregister, opklimmende tot Adam, Luke 3:23.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 3Er wordt ons omtrent den Heere Jezus van Zijn twaalfde jaar totdat Hij zijn dertigste jaar was ingetreden, niets meegedeeld. Wij denken dikwijls dat het ons lieflijk en nuttig zou geweest zijn, indien wij dagboeken, of tenminste jaarboeken hadden, waarin voorvallen omtrent Hem waren opgetekend, maar wij bezitten zoveel als de oneindige Wijsheid het goed en gepast achtte om ons bekend te maken, en zo wij daar geen nut en voordeel uit trekken, dan zouden wij het evenmin als wij meer hadden. De grote bedoeling der evangelisten was ons een bericht te geven van het Evangelie van Christus, dat wij moeten geloven, en door hetwelk wij hopen zalig te worden. Dat begon met de bediening en den doop van Johannes, en daarom haastten zij zich om ons hier bericht van te geven. Wellicht zouden wij kunnen wensen. dat Lukas geheel achterwege had gelaten wat door Mattheus en Markus is verhaald, en alleen geschreven had wat nieuw was, zoals hij in zijn eerste twee hoofdstukken gedaan heeft. Maar het was de wil des Geestes, dat sommige dingen niet slechts uit den mond van twee, maar van drie getuigen bestaan zullen, en wij moeten het geen nodeloze herhaling achten, en dat zullen wij ook niet indien wij in de daarvoor gepaste gemoedsstemming onze overdenking van deze dingen vernieuwen. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Het begin van den doop van Johannes, en het doel en de strekking er van, Luke 3:1. Zijne vermaning aan de schare, 7-9, en het bijzonder onderricht, hij gaf aan hen, die wensten dat hun gezegd zou worden, wan hun plichten waren, Luke 3:10.
II. Zijne aankondiging van de nadering van den Messias, Luke 3:15, en de vermelding van zijne gevangenzetting, hoewel die pas later plaatsvond, Luke 3:19, Luke 3:50.
III. De doop van Christus door Johannes, en het begin hierin van de uitoefening van Zijn profetisch ambt, Luke 3:21, Luke 3:22.
IV. Zijn stamboom en geslachtsregister, opklimmende tot Adam, Luke 3:23.
Verzen 1-14
Lukas 3:1-14Daar de doop van Johannes een nieuwe bedeling inleidde, was het nodig dat er ons een bijzonder bericht van gegeven werd. Heerlijke dingen waren van Johannes gezegd, hoe hij een zeer bijzonder gunstgenoot des hemels zou wezen en een grote zegen voor deze aarde, Luke 1:16, Luke 1:17, maar wij lieten hem in de woestijnen, en daar bleef hij tot den dag zijner vertoning aan Israël, Luke 1:80. Nu breekt die dag dan eindelijk aan, en zeer welkom was hij aan hen, die er op wachtten meer dan zij wachtten op den morgen. Merk hier op:
I. Den datum van het begin van den doop van Johannes, wanneer het was dat hij verscheen. De andere evangelisten zijn dit stilzwijgend voorbijgegaan, maar hier wordt het bericht, opdat de waarheid der zaak bevestigd worde. door de nauwkeurige opgave van den tijd, wanneer zij plaatshad. En die tijd wordt hier aangeduid.
1. Door de regering der heidenen, waaronder de Joden zich toen bevonden, om aan te tonen dat zij een overwonnen volk waren, en het nu dus de tijd was dat de Messias moest komen om op het puin der tijdelijke waardigheid en heerschappij van David en Juda een geestelijk en eeuwig koninkrijk op te richten.
a. Het tijdstip word aangeduid door de regering van den Romeinsen keizer, het was in het vijftiende jaar van Tiberius Caesar, den derden van de twaalf keizers, een zeer slecht mens, overgegeven aan hebzucht, dronkenschap en wreedheid. Zulk een man, zegt Dr. Lightfoot, wordt het eerst genoemd, om ons, als het ware, te leren wat wij te verwachten hebben van die wrede en afschuwelijke stad, waar Satan in alle eeuwen heeft geheerst en geregeerd. Na een lange worsteling was het volk der Joden overwonnen en hun land een provincie van het rijk geworden. Nu waren zij onder de heerschappij van Tiberius, en het land, dat eenmaal onder de regering van David en Salomo tot zo hoog aanzien was gekomen, zodat onderscheidene volken er schatplichtig aan waren geworden, is thans zelf tot een onbeduidend, verachtelijk wingewest van het Romeinse rijk verlaagd en meer vertreden en verdrukt dan beroemd. Een voorbeeld van het woord: -"En quo discordia cives Perduxit miseros -,'Welke ontzettende gevolgen uit burgerlijke onenigheden voortvloeien! De wetgever was nu van tussen de voeten van Juda geweken, en als blijk hiervan, da teren hun openbare daden en handelingen van de regering van den Romeinsen keizer, en daarom moet nu de Silo komen. b Zij wordt gedateerd door de regeringen der onderkoningen, die, onder den Romeinsen keizer, de onderscheidene delen van het Heilige Land bestuurden, hetgeen nog een ander kenteken was van hun onderwerping, want allen waren zij vreemdelingen, hetgeen wel op een treurige verandering wijst van dat volk, wiens heersers uit hen zelven plachten te wezen, Jeremiah 30:21, en dit was hun eer. Hoe is het goud zo verdonkerd! Pilatus wordt hier genoemd als stadhouder, president, of procurator, van Judea. Sommige schrijvers stellen hem voor als een slecht man, die geen bezwaar had om leugens te spreken. Hij heeft slecht geregeerd, en werd ten laatste afgezet door Vitellius, president van Syrië, en naar Rome gezonden om zich wegens zijn slecht beheer te verantwoorden. De andere drie worden viervorsten genoemd, volgens sommigen naar de landen, die zij bestuurden, daar zij ieder een vierdedeel uitmaakten van hetgeen geheel en al onder het bestuur van Herodes de Grote geweest was. Anderen denken dat zij aldus genoemd worden naar den erepost, dien zij in de regering bekleedden, zij hadden de vierde plaats, of waren regeerders van den vierden rang: de keizer was de eerste, de proconsul, die ene provincie bestuurde, de tweede, een koning de derde, en een viervorst de vierde. Dat is de mening van Dr. Lightfoot. 2, Door de regering der Joden onder hen zelven, om te tonen dat zij een verdorven volk waren, en dat het dus tijd was voor den Messias om te komen en ene hervorming onder hen teweeg te brengen, Luke 3:3. Annas en Kajafas waren hogepriesters. God had verordineerd dat er maar een hogepriester op een tijd zou wezen, maar hier waren twee tegelijk, die, volgens sommigen, om het andere jaar dienst deden. De een was de hogepriester, en de andere de sagan, zoals de Joden hem noemden, om den dienst voor hem waar te nemen als hij ziek was, of, gelijk anderen zeggen: de een was hogepriester en vertegenwoordigde Aron, en dat was Kajafas. Annas, de andere, was nasi, of hoofd van het sanhedrin, en vertegenwoordigde Mozes. Maar voor ons is er slechts een hogepriester, een Heere over allen, aan wie al het oordeel is overgegeven.
II. De oorsprong en strekking van den doop van Johannes.
1. De oorsprong was uit den hemel. Het woord Gods geschiedde tot Johannes, Luke 3:2. Hij heeft van God de volle opdracht en de volledige instructies ontvangen om te doen wat hij deed. Het is dezelfde uitdrukking, die gebruikt wordt betreffende de profeten des Ouden Testaments, Jeremiah 1:2, want Johannes was een profeet, ja meer dan een profeet, in hem is de profetie herleefd, die zo langen tijd had opgehouden. Er wordt ons niet gezegd hoe het woord des Heeren geschiedde tot Johannes, of het was door een engel, zoals bij zijn vader, of door een droom, of visioen, of stem, maar het was op ene wijze, die voor hem voldoende was, en dat moet zij ook voor ons wezen. Johannes wordt hier genoemd de zoon van Zacharias, om ons te verwijzen naar hetgeen de engel zei tot zijn vader, toen hij hem de verzekering gaf, dat hij een zoon zou hebben. Het woord des Heeren geschiedde tot hem in de woestijn, want hen, die God bekwaam maakt voor Zijn dienst, zal Hij weten te vinden, waar zij ook zijn. Gelijk het woord Gods niet gebonden is in een gevangenis, zo is het ook niet verloren in een woestijn. Het woord des Heeren heeft zich een weg gebaand om tot Ezechiël te komen onder de gevangenen bij de rivier van Chebar, en tot Johannes op het eiland Patmos. Johannes was de zoon eens priesters, hij was nu zijn dertigste jaar ingetreden, en dus kon hij naar de gewoonte van den tempel nu tot den tempeldienst worden toegelaten, waar hij vijf jaren als kandidaat tot die waardigheid de diensten had moeten bijwonen. Maar God had hem tot een eervoller dienst geroepen, en daarom wordt hij, niet ingeschreven zijnde in de archieven van den tempel, door den Heiligen Geest hier opgetekend en vermeld als: Johannes, de zoon van Zacharias, begon zijne bediening op zulke tijd.
2. Het doel zijner bediening was al het volk dezes lands weg te leiden van hun zonden en te doen wederkeren tot hun God, Luke 3:3. Hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, de omgeving zijner woonplaats, het deel des lands, dat het eerst door de Israëlieten in bezit was genomen, toen zij onder aanvoering van Jozua het Land der Belofte binnenkwamen. Daar werd de Evangeliebanier het eerst opgericht. Johannes woonde in het eenzaamste gedeelte des lands, maar toen het woord des Heeren tot hem geschiedde, verliet hij zijne woestijnen en kwam in het bewoonde gedeelte des lands. Zij, die het liefst in de afzondering zijn, moeten haar goedsmoeds verlaten als God hen naar de woelige plaatsen roept. Hij kwam uit de woestijn in al het omliggende land met enige kentekenen van onderscheiding, predikende een nieuwen doop, niet een sekte, of partij, maar ene belijdenis of onderscheidend kenteken. Het teken, of de plechtigheid was een zodanige als onder de Joden in gewoon gebruik was, wassing met water, waardoor soms Jodengenoten werden toegelaten, of aangenomen, of ook wel discipelen van den een of anderen vermaarden leraar, maar de betekenis was bekering tot vergeving der zonden, dat is: allen, die zich aan zijn doop onderwierpen: a. Waren hierdoor verplicht om zich te bekeren van hun zonden, berouw te hebben van hetgeen zij verkeerds gedaan hadden, en het niet weer te doen. Het eerste beleden zij, en het was van groot belang voor hen om oprecht te zijn in hun belijdenis, het laatste beloofden zij, en het was in hun belang om hun belofte te houden. Hij legde hun de verplichting op, niet van ceremoniële handelingen, zoals de ouden ze voorschreven, maar om hun hart en hun levenswijze te veranderen, al hun overtredingen van zich weg te werpen, een nieuw hart te verkrijgen en een nieuw leven te leiden. Het doel van het Evangelie, dat nu begon, was de mensen vroom en Godvruchtig te maken, heilig en hemelsgezind, ootmoedig en zachtmoedig, sober en kuis, rechtvaardig en eerlijk, barmhartig en vriendelijk, goed in elke zin, die vroeger gans anders waren, en dat is: zich te bekeren.
b. Hierdoor waren zij verzekerd vergeving hunner zonden te zullen ontvangen nadat zij zich bekeerd zouden hebben. Gelijk de doop, dien hij hun toediende, hen verplichtte om zich niet aan de macht der zonde te onderwerpen, zo heeft hij hun de genadige kwijtschelding verzegeld van de schuld der zonde. Bekeert u van al uwe overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden, in overeenstemming met het woord des Heeren door de Oud Testamentische profeten, Ezechiël 18:30.
III. De vervulling der Schrift in de bediening van Johannes. De andere evangelisten verwezen ons naar dezelfden tekst, waarnaar hier verwezen wordt, namelijk Isaiah 40:3. Het is geschreven in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, die hij hoorde van God, die hij sprak voor God, die woorden, welke geschreven werden voor de toekomende geslachten. Onder dezen wordt gevonden dat er ene stem des roependen in de woestijn zou wezen, Johannes is die stem, een heldere, duidelijke stem, een luide stem, een verstaanbare stem, hij roept: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht! Het werk van Johannes is den weg te banen voor het Evangelie naar het hart der mensen, hen in zulk een gemoedsstemming te brengen, dat Christus hun welkom is en zij welkom zijn aan Christus. Lukas is breedvoeriger in de aanhaling dan Mattheus en Markus, en past ook de volgende woorden op Johannes' bediening toe, Luke 3:5, Luke 3:6. Alle dal zal gevuld worden. Dr. Hammond verstaat dit als ene voorzegging van de verwoesting, die over het volk der Joden komen zou wegens hun ongeloof. Het land zal door de schansgravers van het Romeinse leger effen gemaakt worden, en door hen worden verwoest, en dan zal er een zichtbaar onderscheid gemaakt worden tussen de onboetvaardigen aan den enen kant en de gelovige aannemers aan het Evangelie van Christus van den anderen kant.
1. De nederigen zullen er door verrijkt worden met genade: Alle dal, dat laag ligt, zal gevuld en verhoogd worden.
2. De hoogmoedigen zullen er door vernederd worden, die op zich zelven betrouwen, de verwaanden, die hun eigen hoofd verheffen, zullen versmaadheid over zich zien uitgestort. Alle berg en heuvel zal vernederd worden. Indien zij zich bekeren, worden zij vernederd in het stof, indien niet, tot in de diepste hel.
3. Zondaren zullen tot God worden bekeerd: De kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en evenzo ook de kromme, gekronkelde neigingen des harten, want hoewel niemand recht kan maken wat God krom gemaakt heeft, Ecclesiastes 7:13, kan God toch door Zijne genade recht maken wat de zonde krom gemaakt heeft. 4. Moeilijkheden, die hinderend en ontmoedigend waren op den weg naar den hemel, zullen weggeruimd worden: de oneffen wegen zullen tot effen wegen gemaakt worden, en zij, die Gods wet beminnen, zullen groten vrede hebben, en geen aanstoot. Het Evangelie heeft den weg naar den hemel vlak gemaakt en gemakkelijk te vinden, effen en gemakkelijk om er op te wandelen.
5. De grote zaligheid zal meer ten volle ontdekt worden dan ooit tevoren, en die ontdekking zal zich veel verder verspreiden, Luke 3:6, Alle vlees zal de zaligheid Gods zien, niet slechts de Joden, maar ook de heidenen. Allen zullen haar zien, zij zal hun voorgesteld en aangeboden worden, mensen van allerlei soort zullen haar zien, haar genieten en er het voorrecht en voordeel van hebben. Als door het gevangen-leiden van alle hoge gedachten tot de gehoorzaamheid van Christus, en door het vlak- maken der ziel en de verwijdering van alle hindernissen, die den weg versperren voor Christus en Zijne genade, een weg is gebaand voor het Evangelie naar het hart, bereidt u dan om de zaligheid Gods welkom te heten.
IV. Zijn algemene waarschuwingen en vermaningen aan hen, die zich onderwierpen aan zijn doop, Luke 3:7, In Mattheus wordt gezegd, dat hij dezelfde dingen zei tot velen van de Farizeeën en Sadduceeën, die tot zijn doop kwamen, Matthew 3:7, maar hier wordt gezegd dat hij dit zei tot de scharen, die uitkwamen om van hem gedoopt te worden, Luke 3:7. Het was de strekking van zijne prediking voor allen, die tot hem kwamen, en hij heeft haar ten genoege der Farizeeën en Sadduceeën niet veranderd of gewijzigd, als zij tot hem kwamen, neen, hij sprak even duidelijk en openhartig voor hen als voor zijn andere hoorders. En gelijk hij de groten niet vleide, zo heeft hij ook de scharen niet gevleid of hun het hof gemaakt. Hij heeft de zonde bestraft in de scharen, zowel als in de Farizeeën en Sadduceeën, en allen heeft hij gelijkelijk gewaarschuwd tegen den toekomenden toorn, want indien zij niet allen dezelfde fouten hadden, zij hadden er toch, die even erg waren. Merk hier nu op:
1. Dat het schuldige, verdorven geslacht der mensheid een adderengebroedsel is geworden, niet slechts vergiftigd, maar giftig, hatelijk bij
God, en elkaar hatende. Dit verheerlijkt het geduld Gods, Zijne lankmoedigheid, waardoor Hij het menselijk geslacht op aarde laat voortbestaan en dit addernest niet heeft uitgeroeid. Eens heeft Hij het gedaan door water, en Hij zal het weer doen door vuur. 2 Dit adderengebroedsel ontvangt den raad, om te vlieden voor den toekomenden toorn die hen stellig wacht, indien zij blijven wat zij zijn, en het feit, dat zij een schare, een menigte vormen, zal hun volstrekt gene beveiliging zijn, want voor God zal het noch een smaad, noch een verlies zijn om hen af te snijden. Wij worden niet slechts voor dien toorn gewaarschuwd, maar ook op den weg gesteld om hem te ontvlieden, zo wij slechts bijtijds uitzien. 3.. Den toekomenden toorn kunnen wij niet anders ontvlieden dan door bekering. Zij, die zich onderwerpen aan den doop der bekering, hebben hiermede het bewijs geleverd, dat zij gewaarschuwd werden om den toorn te ontvlieden, en dat zij de waarschuwing ter harte genomen hebben, en door onzen doop belijden wij, dat wij uit Sodom gevlucht zijn uit vrees voor hetgeen over ons komen zou. 4.. Zij, die belijden bekeerd te zijn, moeten als bekeerden en boetvaardigen leven, Luke 3:8.
Brengt dan vruchten voort der bekering waardig, want anders zult gij, niettegenstaande uwe belijdenis van bekering, den toekomenden toorn niet kunnen ontvlieden. Uit de vruchten der bekering zal blijken, of zij al of niet oprecht is. Door de verandering onzer levenswijze moet de verandering blijken van onze gezindheid des harten. 5.. Indien wij in hart en leven niet werkelijk heilig zijn, zal onze belijdenis van den Godsdienst en onze betrekking tot God en Zijne kerk ons van generlei nut zijn. Begint nu niet u van dezen groten plicht der bekering voor verontschuldigd te houden door bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader. Wat zal het ons baten, kinderen te zijn van Godvruchtige ouders, als wij zelf niet Godvruchtig zijn, tot de kerk te behoren, als wij niet werkelijk in het verbond zijn opgenomen? 6.. Wij hebben dus geen reden om te steunen op onze uitwendige voorrechten en onze uitwendige belijdenis van den Godsdienst, want God heeft ons of onze diensten niet van node, Hij kan zonder ons voor Zijn eigen eer en Zijne belangen volkomen zorgen en ze veilig bewaren. Indien wij afgesneden en verdaan werden, zou Hij zich ene kerk kunnen formeren uit hetgeen ons het onmogelijkst of onwaarschijnlijkst toeschijnt, zelfs uit stenen kan Hij Abraham kinderen verwekken. 7.. Hoe ernstiger belijdenis wij afleggen van bekering, hoe meer hulp en bemoediging wij ontvingen voor onze bekering, hoe zwaarder en ontzettender ons verderf zal zijn, als wij geen vruchten voortbrengen der bekering waardig. Nu het Evangelie begint gepredikt te worden, nu het koninkrijk der hemelen nabij is, nu is het, dat de bijl aan den wortel der bomen is gelegd. Bedreigingen tegen de goddelozen en onboetvaardigen zijn nu schrikkelijker dan tevoren, evenals de bemoedigingen voor de boetvaardigen nu troostrijker zijn. Ziet dan nu toe, hoe gij u gedraagt. 8.. Onvruchtbare bomen zullen ten laatste in het vuur worden geworpen: dat is er de geschiktste plaats voor. Alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen. Indien hij niet dient, om tot eer van Gods genade vrucht voort te brengen, zo laat hem dan dienen tot brandstof tot eer van Zijne gerechtigheid.
V. De bijzondere onderrichtingen, die hij gegeven heeft aan onderscheidene personen, die een onderzoek bij hem instelden naar hun plichten: het volk, of de scharen, de tollenaren en de krijgslieden. Sommigen van de Farizeeën en Sadduceeën kwamen tot zijn doop, maar wij bevinden niet dat zij vragen: Wat zullen wij doen? Zij dachten dat zij wisten wat zij te doen hadden, evengoed als hij het hun kon zeggen, of wel, zij waren besloten te doen wat zij wilden, niettegenstaande alles wat hij hun zou zeggen. Maar de scharen, de tollenaren en de krijgslieden, die wisten dat zij onrecht hadden gedaan, en hadden beter moeten doen, en zich ook bewust waren van grote onwetendheid en onbekendheid met de wet Gods, waren zeer bijzonder begerig om die dingen na te vorsen : Wat zullen wij doen? Zij, die gedoopt zijn moeten onderwezen worden, en die hen gedoopt hebben, moeten elke gelegenheid aangrijpen om hen te onderwijzen, Matthew 28:19, Matthew 28:20. Zij, die in het algemeen bekering belijden en bekering beloven, moeten hiervan doen blijken door bijzondere voorbeelden en bewijzen van een veranderde levenswijze, van een verbetering van gedrag en wandel, al naar hun plaats en positie dit medebrengen. Zij, die hun plicht wensen te doen, moeten hun plicht kennen en er navraag naar doen. Het eerste goede woord, dat Paulus na zijne bekering heeft gesproken, was: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Dezen hier, vragen niet: "Wat zal die man doen?" maar "Wat zullen wij doen?" Welke vruchten, der bekering waardig, zullen wij voortbrengen? Johannes geeft aan ieder hunner, naar zijn plaats en stand, antwoord.
a. Hij zegt aan de scharen wat hun plicht is, en dat is barmhartig te zijn en liefdadigheid te beoefenen, Luke 3:11, Die twee rokken heeft, en er bijgevolg een van kan missen, hij geve, of lene tenminste, aan hem, die er geen heeft, om zich warm te houden. Wellicht zag hij onder zijne hoorders sommigen, die overladen waren met klederen, terwijl anderen schier omkwamen in hun lompen, en hij legt hun, die het overtollige hadden, den plicht op, om bij te dragen tot verlichting en ondersteuning van hen, aan wie het nodige ontbrak. Het Evangelie eist barmhartigheid, en niet offerande, en de bedoeling er van is ons allen er toe te brengen om al het goed te doen, dat wij kunnen. Voedsel en deksel zijn de twee steunsels des levens. Wie spijze missen kan, hij dele mede hem, die gebrek heeft aan het dagelijks brood, zowel als hij, die klederen te missen heeft. Van hetgeen wij hebben zijn wij slechts rentmeesters, en wij moeten het gebruiken naar de aanwijzing onzes Meesters.
b. Hij zegt aan de tollenaren, de inzamelaars van de inkomsten des keizers, wat hun plicht is, Luke 3:13. Eist niet meer, dan hetgeen u gezet is. Zij moeten recht doen tussen de regering en den koopman, en bij het innen der belastingen het volk niet verdrukken, die belastingen niet drukkender maken dan de wet ze gemaakt heeft. Zij moeten niet denken dat zij, wijl het hun ambt was er voor te zorgen, dat het volk den vorst niet tekort deed in zijne rechten, door de macht, die hun verleend was, hard mochten wezen voor het volk, gelijk zij, aan wie een weinig macht is gegeven, geneigd zijn er misbruik van te maken. "Neen, houdt u aan de registers voor de inning der belastingen, en acht het voldoende dat gij voor den keizer inzamelt wat des keizers is, en verrijkt uzelven niet door meer te nemen" De openbare inkomsten moeten gebruikt worden voor den openbaren dienst, niet om aan de hebzucht van bijzondere personen te voldoen. Hij zegt den tollenaren niet, dat zij hun betrekking moeten opgeven, dat zij niet meer naar het tolhuis moeten gaan om de inkomende rechten te ontvangen, neen, het ambt is wettig en nodig, maar zij moeten er rechtvaardig en eerlijk in zijn.
c. Hij zegt den krijgslieden wat hun plicht is, Luke 3:14. Sommigen denken dat deze krijgslieden tot de Joodse natie behoorden en den Joodsen Godsdienst beleden, anderen denken dat zij Romeinen waren, want het was niet waarschijnlijk, dat Joden de Romeinen wilden dienen, of dat de Romeinen Joden in de garnizoenen bij hun eigen volk zouden vertrouwen, en dan is dit een vroeg voorbeeld van heidenen, die het Evangelie aannamen en zich er aan onderwierpen. Militairen neigen zelden tot den Godsdienst, toch hebben dezen zich zelfs aan de strenge belijdenis van den Doper onderworpen, en begeerden zij het woord van bevel van hem te ontvangen. Wat moeten wij doen? Zij, die meer dan andere mensen in doodsgevaar zijn, hebben er wel zeer groot belang bij om te vragen, wat zij doen moeten om in vrede te worden bevonden. In antwoord op hun vraag zegt Johannes hun niet, dat zij de wapens moeten neerleggen en den dienst verlaten, maar hij waarschuwt hen tegen de zonde, waaraan krijgslieden zich gemeenlijk schuldig maken, want dat is vrucht der bekering waardig: dat wij ons wachten voor onze ongerechtigheid. Zij moeten niet schadelijk zijn voor de mensen, bij wie zijn ingekwartierd waren, en over wie zij in gezag waren gesteld: Doet niemand overlast. Uw plicht is het den vrede te bewaren, en te voorkomen dat de mensen elkaar geweld aandoen doet dus zelf niemand geweld of overlast. Schudt niemand is de eigenlijke betekenis van dit woord. "Jaag niemand vrees of verschrikking aan, want het oorlogszwaard moet, evenals het zwaard der gerechtigheid, ene verschrikking wezen voor de boosdoeners, maar ene bescherming voor hen, die weldoen, Weest niet ruw en lomp in uwe kwartieren, perst den mensen geen geld af door hen te verschrikken. Vergiet geen oorlogsbloed in tijden van vrede, weest voor man noch vrouw onbeleefd. Hebt niets te doen met de barbaarse verwoestingen, die door krijgsheiren soms worden aangericht." Zij moeten ook niemand valselijk beschuldigen bij de regering. ten einde zich gevreesd te maken, en op die wijze steekpenningen te kunnen ontvangen. Zij moeten ook niet schadelijk zijn voor hun medekrijgsknechten, want sommigen denken, dat dit woord: "beschuldigt niet valselijk," inzonderheid op hen ziet. "Weest niet haastig om bij uwe meerderen over elkaar te klagen, ten einde u te wreken op hen, tegen wie gij iets hebt, of het gezag te ondermijnen van hen, die boven u zijn, ten einde hun plaats in te nemen." Verdrukt niemand, is naar sommiger mening de betekenis van die woorden, zoals ze door de LXX in verscheidene plaatsen van het Oude Testament gebruikt worden. Zij moeten zich niet overgeven aan muiterij, of wegens hun bezoldiging met hun generaals twisten: Laat u vergenoegen met uwe bezoldingen. Als gij ontvangt waarvoor gij overeengekomen zijt, zo mort niet omdat het niet meer is. Als de mensen ontevreden zijn met hetgeen zij hebben, zullen zij allicht anderen verdrukken en beledigen. Zij, die nooit denken, dat zij zelven genoeg hebben, zullen niet terugdeinzen voor onrechtvaardige handelingen om meer te verkrijgen en anderen tekort te doen. Het is een regel voor alle dienstknechten om tevreden te zijn met hun bezoldingen, want zij, die zich overgeven aan ontevredenheid, stellen zich bloot aan vele verzoekingen, en het is verstandig om zijn voordeel te doen met hetgeen men heeft.
Verzen 1-14
Lukas 3:1-14Daar de doop van Johannes een nieuwe bedeling inleidde, was het nodig dat er ons een bijzonder bericht van gegeven werd. Heerlijke dingen waren van Johannes gezegd, hoe hij een zeer bijzonder gunstgenoot des hemels zou wezen en een grote zegen voor deze aarde, Luke 1:16, Luke 1:17, maar wij lieten hem in de woestijnen, en daar bleef hij tot den dag zijner vertoning aan Israël, Luke 1:80. Nu breekt die dag dan eindelijk aan, en zeer welkom was hij aan hen, die er op wachtten meer dan zij wachtten op den morgen. Merk hier op:
I. Den datum van het begin van den doop van Johannes, wanneer het was dat hij verscheen. De andere evangelisten zijn dit stilzwijgend voorbijgegaan, maar hier wordt het bericht, opdat de waarheid der zaak bevestigd worde. door de nauwkeurige opgave van den tijd, wanneer zij plaatshad. En die tijd wordt hier aangeduid.
1. Door de regering der heidenen, waaronder de Joden zich toen bevonden, om aan te tonen dat zij een overwonnen volk waren, en het nu dus de tijd was dat de Messias moest komen om op het puin der tijdelijke waardigheid en heerschappij van David en Juda een geestelijk en eeuwig koninkrijk op te richten.
a. Het tijdstip word aangeduid door de regering van den Romeinsen keizer, het was in het vijftiende jaar van Tiberius Caesar, den derden van de twaalf keizers, een zeer slecht mens, overgegeven aan hebzucht, dronkenschap en wreedheid. Zulk een man, zegt Dr. Lightfoot, wordt het eerst genoemd, om ons, als het ware, te leren wat wij te verwachten hebben van die wrede en afschuwelijke stad, waar Satan in alle eeuwen heeft geheerst en geregeerd. Na een lange worsteling was het volk der Joden overwonnen en hun land een provincie van het rijk geworden. Nu waren zij onder de heerschappij van Tiberius, en het land, dat eenmaal onder de regering van David en Salomo tot zo hoog aanzien was gekomen, zodat onderscheidene volken er schatplichtig aan waren geworden, is thans zelf tot een onbeduidend, verachtelijk wingewest van het Romeinse rijk verlaagd en meer vertreden en verdrukt dan beroemd. Een voorbeeld van het woord: -"En quo discordia cives Perduxit miseros -,'Welke ontzettende gevolgen uit burgerlijke onenigheden voortvloeien! De wetgever was nu van tussen de voeten van Juda geweken, en als blijk hiervan, da teren hun openbare daden en handelingen van de regering van den Romeinsen keizer, en daarom moet nu de Silo komen. b Zij wordt gedateerd door de regeringen der onderkoningen, die, onder den Romeinsen keizer, de onderscheidene delen van het Heilige Land bestuurden, hetgeen nog een ander kenteken was van hun onderwerping, want allen waren zij vreemdelingen, hetgeen wel op een treurige verandering wijst van dat volk, wiens heersers uit hen zelven plachten te wezen, Jeremiah 30:21, en dit was hun eer. Hoe is het goud zo verdonkerd! Pilatus wordt hier genoemd als stadhouder, president, of procurator, van Judea. Sommige schrijvers stellen hem voor als een slecht man, die geen bezwaar had om leugens te spreken. Hij heeft slecht geregeerd, en werd ten laatste afgezet door Vitellius, president van Syrië, en naar Rome gezonden om zich wegens zijn slecht beheer te verantwoorden. De andere drie worden viervorsten genoemd, volgens sommigen naar de landen, die zij bestuurden, daar zij ieder een vierdedeel uitmaakten van hetgeen geheel en al onder het bestuur van Herodes de Grote geweest was. Anderen denken dat zij aldus genoemd worden naar den erepost, dien zij in de regering bekleedden, zij hadden de vierde plaats, of waren regeerders van den vierden rang: de keizer was de eerste, de proconsul, die ene provincie bestuurde, de tweede, een koning de derde, en een viervorst de vierde. Dat is de mening van Dr. Lightfoot. 2, Door de regering der Joden onder hen zelven, om te tonen dat zij een verdorven volk waren, en dat het dus tijd was voor den Messias om te komen en ene hervorming onder hen teweeg te brengen, Luke 3:3. Annas en Kajafas waren hogepriesters. God had verordineerd dat er maar een hogepriester op een tijd zou wezen, maar hier waren twee tegelijk, die, volgens sommigen, om het andere jaar dienst deden. De een was de hogepriester, en de andere de sagan, zoals de Joden hem noemden, om den dienst voor hem waar te nemen als hij ziek was, of, gelijk anderen zeggen: de een was hogepriester en vertegenwoordigde Aron, en dat was Kajafas. Annas, de andere, was nasi, of hoofd van het sanhedrin, en vertegenwoordigde Mozes. Maar voor ons is er slechts een hogepriester, een Heere over allen, aan wie al het oordeel is overgegeven.
II. De oorsprong en strekking van den doop van Johannes.
1. De oorsprong was uit den hemel. Het woord Gods geschiedde tot Johannes, Luke 3:2. Hij heeft van God de volle opdracht en de volledige instructies ontvangen om te doen wat hij deed. Het is dezelfde uitdrukking, die gebruikt wordt betreffende de profeten des Ouden Testaments, Jeremiah 1:2, want Johannes was een profeet, ja meer dan een profeet, in hem is de profetie herleefd, die zo langen tijd had opgehouden. Er wordt ons niet gezegd hoe het woord des Heeren geschiedde tot Johannes, of het was door een engel, zoals bij zijn vader, of door een droom, of visioen, of stem, maar het was op ene wijze, die voor hem voldoende was, en dat moet zij ook voor ons wezen. Johannes wordt hier genoemd de zoon van Zacharias, om ons te verwijzen naar hetgeen de engel zei tot zijn vader, toen hij hem de verzekering gaf, dat hij een zoon zou hebben. Het woord des Heeren geschiedde tot hem in de woestijn, want hen, die God bekwaam maakt voor Zijn dienst, zal Hij weten te vinden, waar zij ook zijn. Gelijk het woord Gods niet gebonden is in een gevangenis, zo is het ook niet verloren in een woestijn. Het woord des Heeren heeft zich een weg gebaand om tot Ezechiël te komen onder de gevangenen bij de rivier van Chebar, en tot Johannes op het eiland Patmos. Johannes was de zoon eens priesters, hij was nu zijn dertigste jaar ingetreden, en dus kon hij naar de gewoonte van den tempel nu tot den tempeldienst worden toegelaten, waar hij vijf jaren als kandidaat tot die waardigheid de diensten had moeten bijwonen. Maar God had hem tot een eervoller dienst geroepen, en daarom wordt hij, niet ingeschreven zijnde in de archieven van den tempel, door den Heiligen Geest hier opgetekend en vermeld als: Johannes, de zoon van Zacharias, begon zijne bediening op zulke tijd.
2. Het doel zijner bediening was al het volk dezes lands weg te leiden van hun zonden en te doen wederkeren tot hun God, Luke 3:3. Hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, de omgeving zijner woonplaats, het deel des lands, dat het eerst door de Israëlieten in bezit was genomen, toen zij onder aanvoering van Jozua het Land der Belofte binnenkwamen. Daar werd de Evangeliebanier het eerst opgericht. Johannes woonde in het eenzaamste gedeelte des lands, maar toen het woord des Heeren tot hem geschiedde, verliet hij zijne woestijnen en kwam in het bewoonde gedeelte des lands. Zij, die het liefst in de afzondering zijn, moeten haar goedsmoeds verlaten als God hen naar de woelige plaatsen roept. Hij kwam uit de woestijn in al het omliggende land met enige kentekenen van onderscheiding, predikende een nieuwen doop, niet een sekte, of partij, maar ene belijdenis of onderscheidend kenteken. Het teken, of de plechtigheid was een zodanige als onder de Joden in gewoon gebruik was, wassing met water, waardoor soms Jodengenoten werden toegelaten, of aangenomen, of ook wel discipelen van den een of anderen vermaarden leraar, maar de betekenis was bekering tot vergeving der zonden, dat is: allen, die zich aan zijn doop onderwierpen: a. Waren hierdoor verplicht om zich te bekeren van hun zonden, berouw te hebben van hetgeen zij verkeerds gedaan hadden, en het niet weer te doen. Het eerste beleden zij, en het was van groot belang voor hen om oprecht te zijn in hun belijdenis, het laatste beloofden zij, en het was in hun belang om hun belofte te houden. Hij legde hun de verplichting op, niet van ceremoniële handelingen, zoals de ouden ze voorschreven, maar om hun hart en hun levenswijze te veranderen, al hun overtredingen van zich weg te werpen, een nieuw hart te verkrijgen en een nieuw leven te leiden. Het doel van het Evangelie, dat nu begon, was de mensen vroom en Godvruchtig te maken, heilig en hemelsgezind, ootmoedig en zachtmoedig, sober en kuis, rechtvaardig en eerlijk, barmhartig en vriendelijk, goed in elke zin, die vroeger gans anders waren, en dat is: zich te bekeren.
b. Hierdoor waren zij verzekerd vergeving hunner zonden te zullen ontvangen nadat zij zich bekeerd zouden hebben. Gelijk de doop, dien hij hun toediende, hen verplichtte om zich niet aan de macht der zonde te onderwerpen, zo heeft hij hun de genadige kwijtschelding verzegeld van de schuld der zonde. Bekeert u van al uwe overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden, in overeenstemming met het woord des Heeren door de Oud Testamentische profeten, Ezechiël 18:30.
III. De vervulling der Schrift in de bediening van Johannes. De andere evangelisten verwezen ons naar dezelfden tekst, waarnaar hier verwezen wordt, namelijk Isaiah 40:3. Het is geschreven in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, die hij hoorde van God, die hij sprak voor God, die woorden, welke geschreven werden voor de toekomende geslachten. Onder dezen wordt gevonden dat er ene stem des roependen in de woestijn zou wezen, Johannes is die stem, een heldere, duidelijke stem, een luide stem, een verstaanbare stem, hij roept: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht! Het werk van Johannes is den weg te banen voor het Evangelie naar het hart der mensen, hen in zulk een gemoedsstemming te brengen, dat Christus hun welkom is en zij welkom zijn aan Christus. Lukas is breedvoeriger in de aanhaling dan Mattheus en Markus, en past ook de volgende woorden op Johannes' bediening toe, Luke 3:5, Luke 3:6. Alle dal zal gevuld worden. Dr. Hammond verstaat dit als ene voorzegging van de verwoesting, die over het volk der Joden komen zou wegens hun ongeloof. Het land zal door de schansgravers van het Romeinse leger effen gemaakt worden, en door hen worden verwoest, en dan zal er een zichtbaar onderscheid gemaakt worden tussen de onboetvaardigen aan den enen kant en de gelovige aannemers aan het Evangelie van Christus van den anderen kant.
1. De nederigen zullen er door verrijkt worden met genade: Alle dal, dat laag ligt, zal gevuld en verhoogd worden.
2. De hoogmoedigen zullen er door vernederd worden, die op zich zelven betrouwen, de verwaanden, die hun eigen hoofd verheffen, zullen versmaadheid over zich zien uitgestort. Alle berg en heuvel zal vernederd worden. Indien zij zich bekeren, worden zij vernederd in het stof, indien niet, tot in de diepste hel.
3. Zondaren zullen tot God worden bekeerd: De kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en evenzo ook de kromme, gekronkelde neigingen des harten, want hoewel niemand recht kan maken wat God krom gemaakt heeft, Ecclesiastes 7:13, kan God toch door Zijne genade recht maken wat de zonde krom gemaakt heeft. 4. Moeilijkheden, die hinderend en ontmoedigend waren op den weg naar den hemel, zullen weggeruimd worden: de oneffen wegen zullen tot effen wegen gemaakt worden, en zij, die Gods wet beminnen, zullen groten vrede hebben, en geen aanstoot. Het Evangelie heeft den weg naar den hemel vlak gemaakt en gemakkelijk te vinden, effen en gemakkelijk om er op te wandelen.
5. De grote zaligheid zal meer ten volle ontdekt worden dan ooit tevoren, en die ontdekking zal zich veel verder verspreiden, Luke 3:6, Alle vlees zal de zaligheid Gods zien, niet slechts de Joden, maar ook de heidenen. Allen zullen haar zien, zij zal hun voorgesteld en aangeboden worden, mensen van allerlei soort zullen haar zien, haar genieten en er het voorrecht en voordeel van hebben. Als door het gevangen-leiden van alle hoge gedachten tot de gehoorzaamheid van Christus, en door het vlak- maken der ziel en de verwijdering van alle hindernissen, die den weg versperren voor Christus en Zijne genade, een weg is gebaand voor het Evangelie naar het hart, bereidt u dan om de zaligheid Gods welkom te heten.
IV. Zijn algemene waarschuwingen en vermaningen aan hen, die zich onderwierpen aan zijn doop, Luke 3:7, In Mattheus wordt gezegd, dat hij dezelfde dingen zei tot velen van de Farizeeën en Sadduceeën, die tot zijn doop kwamen, Matthew 3:7, maar hier wordt gezegd dat hij dit zei tot de scharen, die uitkwamen om van hem gedoopt te worden, Luke 3:7. Het was de strekking van zijne prediking voor allen, die tot hem kwamen, en hij heeft haar ten genoege der Farizeeën en Sadduceeën niet veranderd of gewijzigd, als zij tot hem kwamen, neen, hij sprak even duidelijk en openhartig voor hen als voor zijn andere hoorders. En gelijk hij de groten niet vleide, zo heeft hij ook de scharen niet gevleid of hun het hof gemaakt. Hij heeft de zonde bestraft in de scharen, zowel als in de Farizeeën en Sadduceeën, en allen heeft hij gelijkelijk gewaarschuwd tegen den toekomenden toorn, want indien zij niet allen dezelfde fouten hadden, zij hadden er toch, die even erg waren. Merk hier nu op:
1. Dat het schuldige, verdorven geslacht der mensheid een adderengebroedsel is geworden, niet slechts vergiftigd, maar giftig, hatelijk bij
God, en elkaar hatende. Dit verheerlijkt het geduld Gods, Zijne lankmoedigheid, waardoor Hij het menselijk geslacht op aarde laat voortbestaan en dit addernest niet heeft uitgeroeid. Eens heeft Hij het gedaan door water, en Hij zal het weer doen door vuur. 2 Dit adderengebroedsel ontvangt den raad, om te vlieden voor den toekomenden toorn die hen stellig wacht, indien zij blijven wat zij zijn, en het feit, dat zij een schare, een menigte vormen, zal hun volstrekt gene beveiliging zijn, want voor God zal het noch een smaad, noch een verlies zijn om hen af te snijden. Wij worden niet slechts voor dien toorn gewaarschuwd, maar ook op den weg gesteld om hem te ontvlieden, zo wij slechts bijtijds uitzien. 3.. Den toekomenden toorn kunnen wij niet anders ontvlieden dan door bekering. Zij, die zich onderwerpen aan den doop der bekering, hebben hiermede het bewijs geleverd, dat zij gewaarschuwd werden om den toorn te ontvlieden, en dat zij de waarschuwing ter harte genomen hebben, en door onzen doop belijden wij, dat wij uit Sodom gevlucht zijn uit vrees voor hetgeen over ons komen zou. 4.. Zij, die belijden bekeerd te zijn, moeten als bekeerden en boetvaardigen leven, Luke 3:8.
Brengt dan vruchten voort der bekering waardig, want anders zult gij, niettegenstaande uwe belijdenis van bekering, den toekomenden toorn niet kunnen ontvlieden. Uit de vruchten der bekering zal blijken, of zij al of niet oprecht is. Door de verandering onzer levenswijze moet de verandering blijken van onze gezindheid des harten. 5.. Indien wij in hart en leven niet werkelijk heilig zijn, zal onze belijdenis van den Godsdienst en onze betrekking tot God en Zijne kerk ons van generlei nut zijn. Begint nu niet u van dezen groten plicht der bekering voor verontschuldigd te houden door bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader. Wat zal het ons baten, kinderen te zijn van Godvruchtige ouders, als wij zelf niet Godvruchtig zijn, tot de kerk te behoren, als wij niet werkelijk in het verbond zijn opgenomen? 6.. Wij hebben dus geen reden om te steunen op onze uitwendige voorrechten en onze uitwendige belijdenis van den Godsdienst, want God heeft ons of onze diensten niet van node, Hij kan zonder ons voor Zijn eigen eer en Zijne belangen volkomen zorgen en ze veilig bewaren. Indien wij afgesneden en verdaan werden, zou Hij zich ene kerk kunnen formeren uit hetgeen ons het onmogelijkst of onwaarschijnlijkst toeschijnt, zelfs uit stenen kan Hij Abraham kinderen verwekken. 7.. Hoe ernstiger belijdenis wij afleggen van bekering, hoe meer hulp en bemoediging wij ontvingen voor onze bekering, hoe zwaarder en ontzettender ons verderf zal zijn, als wij geen vruchten voortbrengen der bekering waardig. Nu het Evangelie begint gepredikt te worden, nu het koninkrijk der hemelen nabij is, nu is het, dat de bijl aan den wortel der bomen is gelegd. Bedreigingen tegen de goddelozen en onboetvaardigen zijn nu schrikkelijker dan tevoren, evenals de bemoedigingen voor de boetvaardigen nu troostrijker zijn. Ziet dan nu toe, hoe gij u gedraagt. 8.. Onvruchtbare bomen zullen ten laatste in het vuur worden geworpen: dat is er de geschiktste plaats voor. Alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen. Indien hij niet dient, om tot eer van Gods genade vrucht voort te brengen, zo laat hem dan dienen tot brandstof tot eer van Zijne gerechtigheid.
V. De bijzondere onderrichtingen, die hij gegeven heeft aan onderscheidene personen, die een onderzoek bij hem instelden naar hun plichten: het volk, of de scharen, de tollenaren en de krijgslieden. Sommigen van de Farizeeën en Sadduceeën kwamen tot zijn doop, maar wij bevinden niet dat zij vragen: Wat zullen wij doen? Zij dachten dat zij wisten wat zij te doen hadden, evengoed als hij het hun kon zeggen, of wel, zij waren besloten te doen wat zij wilden, niettegenstaande alles wat hij hun zou zeggen. Maar de scharen, de tollenaren en de krijgslieden, die wisten dat zij onrecht hadden gedaan, en hadden beter moeten doen, en zich ook bewust waren van grote onwetendheid en onbekendheid met de wet Gods, waren zeer bijzonder begerig om die dingen na te vorsen : Wat zullen wij doen? Zij, die gedoopt zijn moeten onderwezen worden, en die hen gedoopt hebben, moeten elke gelegenheid aangrijpen om hen te onderwijzen, Matthew 28:19, Matthew 28:20. Zij, die in het algemeen bekering belijden en bekering beloven, moeten hiervan doen blijken door bijzondere voorbeelden en bewijzen van een veranderde levenswijze, van een verbetering van gedrag en wandel, al naar hun plaats en positie dit medebrengen. Zij, die hun plicht wensen te doen, moeten hun plicht kennen en er navraag naar doen. Het eerste goede woord, dat Paulus na zijne bekering heeft gesproken, was: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Dezen hier, vragen niet: "Wat zal die man doen?" maar "Wat zullen wij doen?" Welke vruchten, der bekering waardig, zullen wij voortbrengen? Johannes geeft aan ieder hunner, naar zijn plaats en stand, antwoord.
a. Hij zegt aan de scharen wat hun plicht is, en dat is barmhartig te zijn en liefdadigheid te beoefenen, Luke 3:11, Die twee rokken heeft, en er bijgevolg een van kan missen, hij geve, of lene tenminste, aan hem, die er geen heeft, om zich warm te houden. Wellicht zag hij onder zijne hoorders sommigen, die overladen waren met klederen, terwijl anderen schier omkwamen in hun lompen, en hij legt hun, die het overtollige hadden, den plicht op, om bij te dragen tot verlichting en ondersteuning van hen, aan wie het nodige ontbrak. Het Evangelie eist barmhartigheid, en niet offerande, en de bedoeling er van is ons allen er toe te brengen om al het goed te doen, dat wij kunnen. Voedsel en deksel zijn de twee steunsels des levens. Wie spijze missen kan, hij dele mede hem, die gebrek heeft aan het dagelijks brood, zowel als hij, die klederen te missen heeft. Van hetgeen wij hebben zijn wij slechts rentmeesters, en wij moeten het gebruiken naar de aanwijzing onzes Meesters.
b. Hij zegt aan de tollenaren, de inzamelaars van de inkomsten des keizers, wat hun plicht is, Luke 3:13. Eist niet meer, dan hetgeen u gezet is. Zij moeten recht doen tussen de regering en den koopman, en bij het innen der belastingen het volk niet verdrukken, die belastingen niet drukkender maken dan de wet ze gemaakt heeft. Zij moeten niet denken dat zij, wijl het hun ambt was er voor te zorgen, dat het volk den vorst niet tekort deed in zijne rechten, door de macht, die hun verleend was, hard mochten wezen voor het volk, gelijk zij, aan wie een weinig macht is gegeven, geneigd zijn er misbruik van te maken. "Neen, houdt u aan de registers voor de inning der belastingen, en acht het voldoende dat gij voor den keizer inzamelt wat des keizers is, en verrijkt uzelven niet door meer te nemen" De openbare inkomsten moeten gebruikt worden voor den openbaren dienst, niet om aan de hebzucht van bijzondere personen te voldoen. Hij zegt den tollenaren niet, dat zij hun betrekking moeten opgeven, dat zij niet meer naar het tolhuis moeten gaan om de inkomende rechten te ontvangen, neen, het ambt is wettig en nodig, maar zij moeten er rechtvaardig en eerlijk in zijn.
c. Hij zegt den krijgslieden wat hun plicht is, Luke 3:14. Sommigen denken dat deze krijgslieden tot de Joodse natie behoorden en den Joodsen Godsdienst beleden, anderen denken dat zij Romeinen waren, want het was niet waarschijnlijk, dat Joden de Romeinen wilden dienen, of dat de Romeinen Joden in de garnizoenen bij hun eigen volk zouden vertrouwen, en dan is dit een vroeg voorbeeld van heidenen, die het Evangelie aannamen en zich er aan onderwierpen. Militairen neigen zelden tot den Godsdienst, toch hebben dezen zich zelfs aan de strenge belijdenis van den Doper onderworpen, en begeerden zij het woord van bevel van hem te ontvangen. Wat moeten wij doen? Zij, die meer dan andere mensen in doodsgevaar zijn, hebben er wel zeer groot belang bij om te vragen, wat zij doen moeten om in vrede te worden bevonden. In antwoord op hun vraag zegt Johannes hun niet, dat zij de wapens moeten neerleggen en den dienst verlaten, maar hij waarschuwt hen tegen de zonde, waaraan krijgslieden zich gemeenlijk schuldig maken, want dat is vrucht der bekering waardig: dat wij ons wachten voor onze ongerechtigheid. Zij moeten niet schadelijk zijn voor de mensen, bij wie zijn ingekwartierd waren, en over wie zij in gezag waren gesteld: Doet niemand overlast. Uw plicht is het den vrede te bewaren, en te voorkomen dat de mensen elkaar geweld aandoen doet dus zelf niemand geweld of overlast. Schudt niemand is de eigenlijke betekenis van dit woord. "Jaag niemand vrees of verschrikking aan, want het oorlogszwaard moet, evenals het zwaard der gerechtigheid, ene verschrikking wezen voor de boosdoeners, maar ene bescherming voor hen, die weldoen, Weest niet ruw en lomp in uwe kwartieren, perst den mensen geen geld af door hen te verschrikken. Vergiet geen oorlogsbloed in tijden van vrede, weest voor man noch vrouw onbeleefd. Hebt niets te doen met de barbaarse verwoestingen, die door krijgsheiren soms worden aangericht." Zij moeten ook niemand valselijk beschuldigen bij de regering. ten einde zich gevreesd te maken, en op die wijze steekpenningen te kunnen ontvangen. Zij moeten ook niet schadelijk zijn voor hun medekrijgsknechten, want sommigen denken, dat dit woord: "beschuldigt niet valselijk," inzonderheid op hen ziet. "Weest niet haastig om bij uwe meerderen over elkaar te klagen, ten einde u te wreken op hen, tegen wie gij iets hebt, of het gezag te ondermijnen van hen, die boven u zijn, ten einde hun plaats in te nemen." Verdrukt niemand, is naar sommiger mening de betekenis van die woorden, zoals ze door de LXX in verscheidene plaatsen van het Oude Testament gebruikt worden. Zij moeten zich niet overgeven aan muiterij, of wegens hun bezoldiging met hun generaals twisten: Laat u vergenoegen met uwe bezoldingen. Als gij ontvangt waarvoor gij overeengekomen zijt, zo mort niet omdat het niet meer is. Als de mensen ontevreden zijn met hetgeen zij hebben, zullen zij allicht anderen verdrukken en beledigen. Zij, die nooit denken, dat zij zelven genoeg hebben, zullen niet terugdeinzen voor onrechtvaardige handelingen om meer te verkrijgen en anderen tekort te doen. Het is een regel voor alle dienstknechten om tevreden te zijn met hun bezoldingen, want zij, die zich overgeven aan ontevredenheid, stellen zich bloot aan vele verzoekingen, en het is verstandig om zijn voordeel te doen met hetgeen men heeft.
Verzen 15-20
Lukas 3:15-20Thans naderen wij tot den tijd der openbare verschijning van onzen Heere Jezus, niet lang na de morgenster verrijst de zon aan de kim. Er wordt ons hier gezegd:
I. Hoe het volk naar aanleiding van den doop en de bediening van Johannes er toe gebracht werd om aan den Messias te denken, Hem zich voor te stellen als aan de deur, als reeds gekomen. Aldus was de weg des Heeren bereid, en was het volk bereid om Christus welkom te heten, want als de verwachtingen der mensen zijn opgewekt, dan wordt het verwachte dubbel welkom. Toen zij nu bemerkten welk een voortreffelijke leer het was, die Johannes predikte, en van hoe Goddelijke kracht zij vergezeld ging, en welk een strekking zij had om ene hervorming teweeg te brengen in de wereld, begonnen zij te bedenken dat het nu de tijd was, waarop de Messias moest verschijnen. De scepter was van Juda geweken, want zij hadden geen koning dan den keizer, ja, en ook de wetgever was geweken van tussen zijne voeten, want Herodes had nu onlangs het sanhedrin omgebracht. Daniëls zeventig weken liepen ten einde, en daarom waren er nu slechts drie of vier jaren na welke, naar zij dachten, het koninkrijk der hemelen openbaar zou worden, Luke 19:11. Nooit was voor den verdorven staat der Joden meer behoefte aan ene hervorming, en voor hun ellendig-verdrukten staat meer behoefte aan verlossing, dan nu. En de volgende gedachte, die bij hen opkwam, was: Is deze niet degene, die komen zou? Alle denkende mensen peinsden, overlegden in hun harten van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware. Wl had hij niets van de uitwendige pracht en grootheid, waarmee zij over het algemeen den Messias verwachtten, maar zijn leven was nauwgezet en heilig, zijne prediking krachtig en gezaghebbend, en dus: waarom. zouden wij niet mogen denken, dat hij de Messias is en dat hij weldra zijne vermomming zal afwerpen, om dan in meer glans en heerlijkheid op te treden? Hetgeen de mensen doet nadenken en bij zich zelven overleggen, bereidt den weg voor Christus.
II. Hoe Johannes alle aanspraak afwees op de eer van zelf de Messias te zijn, maar hen bevestigde in hun verwachting van Hem, die wezenlijk de Messias was, Luke 3:16, Luke 3:17. Johannes' ambt als heraut bestond in aan te kondigen, dat het koninkrijk Gods en de koning van dat koninkrijk nabij waren, daarom heeft hij, na aan allerlei mensen ieder afzonderlijk gezegd te hebben wat zij doen moesten- "Gij moet dit doen, en gij moet dat doen" -hen nog gezegd wat zij allen moesten doen: zij moeten verwachten, dat de Messias nu weldra zal verschijnen. En dit dient tot antwoord op hun overleggingen en gesprekken nopens hem zelven. Hoewel hij hun gedachten niet kende, heeft hij toch door hun dit te verklaren, er op geantwoord.
1. Hij verklaart dat het uiterste wat hij voor hen doen kon was: hen te dopen met water. Hij had geen toegang tot den Geest, dien kon hij niet gebieden, of op Hem werken, hij kon hen slechts vermanen om zich te bekeren, en hun verzekeren dat zij op hun bekering vergeving van zonden zouden verkrijgen. Hij kon de bekering niet in hen werken, en hun gene vergiffenis verlenen.
2. Hij verwijst hen naar, geeft hen als het ware over aan, Jezus Christus, voor wie hij gezonden was om Hem den weg te bereiden, en aan wie hij gaarne bereid was de genegenheid, die het volk voor hem had, over te dragen. Hij wilde hen niet langer onder elkaar laten redetwisten over de vraag of hij al of niet de Messias was, hij verlangde dat zij zouden uitzien naar Hem, die het werkelijk was. a. Johannes erkent dat in den Messias groter voortreffelijkheid was dan hij bezat, dat Hij in alle opzichten boven hem te verkiezen is, Hij is iemand, wiens schoenriem hij zich niet waardig acht te ontbinden, hij acht zich zelven onwaardig om de geringste Zijner dienstknechten te zijn, Hem bij het uit- en aantrekken Zijner schoenen behulpzaam te wezen. Johannes was profeet, ja meer dan een profeet, meer profeet dan een der Oud Testamentische profeten, maar Christus was een Profeet, meerder en groter dan Johannes, want het was beide door den Geest van Christus en de genade van Christus, dat alle profeten geprofeteerd hebben, en Johannes onder hen, 1 Peter 1:10, 1 Peter 1:11. Dit was een grote waarheid, die Johannes is komen prediken, maar de wijze, waarop hij het uitdrukt, toont zijne nederigheid, en daarin laat hij den Heere Jezus niet slechts recht wedervaren, maar eert hij Hem tevens. "Hij is iemand, wie is niet waardig ben te naderen, ja zelf niet als een dienstknecht." Het betaamt ons op zo hoog-eerbiedige wijze van Christus te spreken, en met zoveel nederigheid van ons zelven.
b. Hij erkent dat Hij grotere kracht bezit dan hij had: "Hij is sterker dan ik, doet wat ik niet doen kan, zowel voor de vertroosting der gelovigen als voor de verschrikking van de geveinsden." Zij dachten dat er een wonderbare kracht uitging van Johannes, maar wat was die, vergeleken bij de kracht en macht, waarmee Jezus bekleed was! Johannes kan niet meer dan dopen met water, ten teken dat zij zich behoorden te reinigen, maar Christus kan en zal dopen met den Heiligen Geest. Hij kan den Geest geven om het hart te reinigen, niet slechts zoals water het vuil afwast van de buitenzijde, maar zoals vuur het schuim en vuil uitzuivert dat in het binnenste is, en het metaal doet smelten, opdat het in een nieuwen vorm gegoten kan worden. Johannes kan slechts een onderscheidende leer prediken en door woord en teken "het kostelijke van het snode uittrekken", maar Christus heeft Zijne wan in Zijne hand, waarmee Hij de tarwe van het kaf volkomen kan en zal afscheiden. Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, het is de Zijne, en daarom zal Hij hem doorzuiveren, en Hij zal de ongelovige en onboetvaardige Joden uit Zijne kerk werpen, en in Zijne kerk bevestigen allen, die Hem getrouwelijk volgen. Johannes kan slechts van troost spreken tot hen, die het Evangelie aannemen, en, evenals de andere profeten, tot de rechtvaardigen zeggen, dat het hun wel zal gaan, maar Jezus Christus zal hun troost geven. Johannes kan hun slechts beloven, dat zij behouden zullen worden, maar Christus kan hen behouden, kan hen zalig maken: Hij zal de tarwe in Zijne schuur samenbrengen. Goede, ernstige, degelijke mensen zal Hij thans samenbrengen in Zijne kerk op aarde, die uit zulke mensen bestaan zal, en weldra zal Hij hen vergaderen in Zijne kerk in den hemel, waar zij voor altijd beschut zullen zijn. Johannes kan de geveinsden slechts dreigen, en den onvruchtbaren bomen aanzeggen, dat zij uitgehouwen en in het vuur geworpen zullen worden, maar Christus kan die bedreiging ten uitvoer brengen, Hij zal hen, die als kaf zijn, licht en ledig en waardeloos, met onuitblusselijk vuur verbranden. Johannes verwijst hier naar Malachi 3:18, Malachi 4:1, Malachi 4:2. Dan, als de dorsvloer doorzuiverd is, zult gijlieden wederom zien het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, want ziet, die dag komt, brandende als een oven. De evangelist besluit zijn bericht van Johannes' prediking met een "En zo voort", Luke 3:18.
Hij dan ook nog vele andere dingen vermanende, die niet vermeld worden, verkondigde den volke het Evangelie. Ten eerste: Johannes was een liefdevol prediker, hij was parakaloon-vermanende, smekende, hij legde zijnen hoorders de zaken aan het hart, hij hield zich aan zijne leer, als iemand wie het ernst is. Ten tweede: Hij was een praktisch prediker. Veel van zijne prediking bestond in vermanen, hen opwekkende tot hun plicht, hen hieromtrent den weg wijzende, en hen met geen bespiegelingen bezighoudende. Ten derde: Hij was een populair prediker, een prediker dus, die gaarne gehoord werd door het volk. Hoewel hij schriftgeleerden en Farizeeën, mannen van beschaving en geleerdheid, onder zijn gehoor had, en ook Sadduceeën, mannen van de vrije gedachte, zoals zij zich gaarne noemden, richtte hij zich toch tot het volk, pros ton laon -de leken, en schikte zich naar hun bevatting, daar hij zich onder hen den meesten voorspoed beloofde. Ten vierde, Hij was een Evangelisch prediker, want dat is de betekenis van het woord eueggelizeto. -Hij predikte den volke het Evangelie, in al zijne vermaningen wees hij de mensen op Christus, wekte hij hun verwachtingen van Hem op en moedigde hen aan. Als wij de mensen aansporen tot plichtsbetrachting, dan moeten wij hen op Christus wijzen voor gerechtigheid en voor kracht. Ten vijfde, Hij was een overvloedig prediker, polla men kai hetera -vele en verschillende dingen. Hij predikte veel, liet niet na den gehelen raad Gods te verkondigen, en hij bracht afwisseling, verscheidenheid in zijne prediking, zodat zij, die door de ene waarheid niet werden getroffen, of er geen indruk van ontvingen, onder den invloed ener andere konden komen.
III. Hoe aan Johannes' prediking voor goed een einde werd gemaakt. Temidden van zijn nuttigen, zo veelbelovenden arbeid werd hij door de boosaardigheid van Herodes in den kerker geworpen, Luke 3:19, Luke 3:20. Als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd, niet slechts wegens zijn leven in bloedschande met de huisvrouw van zijn broeder Filippus, maar ook over alle boze stukken, die Herodes deed - want zij, die slecht zijn in het ene, zijn het gewoonlijk ook in vele andere dingen. Herodes kon de bestraffing niet verdragen, hij vatte een tegenzin tegen hem op wegens zijne oprechtheid en zo heeft hij bij al zijne goddeloosheid nog daartoe gedaan, hetgeen inderdaad boven alles was, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft, die brandende en lichtende kaars onder een korenmaat heeft gezet. Omdat hij zijne bestraffingen niet kon verdragen, moeten anderen van het voorrecht beroofd worden van zijn onderwijs en raad te ontvangen. Een weinig goed zal hij nog kunnen doen aan hen, die toegang tot hem hadden in de gevangenis, maar dit was niets, in vergelijking met hetgeen hij had kunnen doen, indien hij, evenals vroeger, vrij het land door had kunnen gaan. Wij kunnen niet denken aan deze daad van Herodes zonder het grootste medelijden, noch aan Gods toelating er van zonder de diepte te bewonderen van de Goddelijke raadsbesluiten, waarvan wij de reden niet kunnen bevroeden. Moet hem het zwijgen worden opgelegd, die. de stem des roependen is in de woestijn? Moet zulk een prediker in de gevangenis worden opgesloten, dien men in de voorhoven des tempels had moeten laten optreden? Maar aldus moet het geloof zijner discipelen beproefd worden, aldus moet het ongeloof worden gestraft van hen, die hem verwierpen, aldus moet hij, in lijden, zowel als in prediking, Christus' voorloper zijn, en aldus moet hij, na ongeveer anderhalf jaar het volk te hebben bereid voor Christus, nu plaats voor Hem maken. De Zon opgegaan zijnde, moet de morgenster natuurlijk verdwijnen.
Verzen 15-20
Lukas 3:15-20Thans naderen wij tot den tijd der openbare verschijning van onzen Heere Jezus, niet lang na de morgenster verrijst de zon aan de kim. Er wordt ons hier gezegd:
I. Hoe het volk naar aanleiding van den doop en de bediening van Johannes er toe gebracht werd om aan den Messias te denken, Hem zich voor te stellen als aan de deur, als reeds gekomen. Aldus was de weg des Heeren bereid, en was het volk bereid om Christus welkom te heten, want als de verwachtingen der mensen zijn opgewekt, dan wordt het verwachte dubbel welkom. Toen zij nu bemerkten welk een voortreffelijke leer het was, die Johannes predikte, en van hoe Goddelijke kracht zij vergezeld ging, en welk een strekking zij had om ene hervorming teweeg te brengen in de wereld, begonnen zij te bedenken dat het nu de tijd was, waarop de Messias moest verschijnen. De scepter was van Juda geweken, want zij hadden geen koning dan den keizer, ja, en ook de wetgever was geweken van tussen zijne voeten, want Herodes had nu onlangs het sanhedrin omgebracht. Daniëls zeventig weken liepen ten einde, en daarom waren er nu slechts drie of vier jaren na welke, naar zij dachten, het koninkrijk der hemelen openbaar zou worden, Luke 19:11. Nooit was voor den verdorven staat der Joden meer behoefte aan ene hervorming, en voor hun ellendig-verdrukten staat meer behoefte aan verlossing, dan nu. En de volgende gedachte, die bij hen opkwam, was: Is deze niet degene, die komen zou? Alle denkende mensen peinsden, overlegden in hun harten van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware. Wl had hij niets van de uitwendige pracht en grootheid, waarmee zij over het algemeen den Messias verwachtten, maar zijn leven was nauwgezet en heilig, zijne prediking krachtig en gezaghebbend, en dus: waarom. zouden wij niet mogen denken, dat hij de Messias is en dat hij weldra zijne vermomming zal afwerpen, om dan in meer glans en heerlijkheid op te treden? Hetgeen de mensen doet nadenken en bij zich zelven overleggen, bereidt den weg voor Christus.
II. Hoe Johannes alle aanspraak afwees op de eer van zelf de Messias te zijn, maar hen bevestigde in hun verwachting van Hem, die wezenlijk de Messias was, Luke 3:16, Luke 3:17. Johannes' ambt als heraut bestond in aan te kondigen, dat het koninkrijk Gods en de koning van dat koninkrijk nabij waren, daarom heeft hij, na aan allerlei mensen ieder afzonderlijk gezegd te hebben wat zij doen moesten- "Gij moet dit doen, en gij moet dat doen" -hen nog gezegd wat zij allen moesten doen: zij moeten verwachten, dat de Messias nu weldra zal verschijnen. En dit dient tot antwoord op hun overleggingen en gesprekken nopens hem zelven. Hoewel hij hun gedachten niet kende, heeft hij toch door hun dit te verklaren, er op geantwoord.
1. Hij verklaart dat het uiterste wat hij voor hen doen kon was: hen te dopen met water. Hij had geen toegang tot den Geest, dien kon hij niet gebieden, of op Hem werken, hij kon hen slechts vermanen om zich te bekeren, en hun verzekeren dat zij op hun bekering vergeving van zonden zouden verkrijgen. Hij kon de bekering niet in hen werken, en hun gene vergiffenis verlenen.
2. Hij verwijst hen naar, geeft hen als het ware over aan, Jezus Christus, voor wie hij gezonden was om Hem den weg te bereiden, en aan wie hij gaarne bereid was de genegenheid, die het volk voor hem had, over te dragen. Hij wilde hen niet langer onder elkaar laten redetwisten over de vraag of hij al of niet de Messias was, hij verlangde dat zij zouden uitzien naar Hem, die het werkelijk was. a. Johannes erkent dat in den Messias groter voortreffelijkheid was dan hij bezat, dat Hij in alle opzichten boven hem te verkiezen is, Hij is iemand, wiens schoenriem hij zich niet waardig acht te ontbinden, hij acht zich zelven onwaardig om de geringste Zijner dienstknechten te zijn, Hem bij het uit- en aantrekken Zijner schoenen behulpzaam te wezen. Johannes was profeet, ja meer dan een profeet, meer profeet dan een der Oud Testamentische profeten, maar Christus was een Profeet, meerder en groter dan Johannes, want het was beide door den Geest van Christus en de genade van Christus, dat alle profeten geprofeteerd hebben, en Johannes onder hen, 1 Peter 1:10, 1 Peter 1:11. Dit was een grote waarheid, die Johannes is komen prediken, maar de wijze, waarop hij het uitdrukt, toont zijne nederigheid, en daarin laat hij den Heere Jezus niet slechts recht wedervaren, maar eert hij Hem tevens. "Hij is iemand, wie is niet waardig ben te naderen, ja zelf niet als een dienstknecht." Het betaamt ons op zo hoog-eerbiedige wijze van Christus te spreken, en met zoveel nederigheid van ons zelven.
b. Hij erkent dat Hij grotere kracht bezit dan hij had: "Hij is sterker dan ik, doet wat ik niet doen kan, zowel voor de vertroosting der gelovigen als voor de verschrikking van de geveinsden." Zij dachten dat er een wonderbare kracht uitging van Johannes, maar wat was die, vergeleken bij de kracht en macht, waarmee Jezus bekleed was! Johannes kan niet meer dan dopen met water, ten teken dat zij zich behoorden te reinigen, maar Christus kan en zal dopen met den Heiligen Geest. Hij kan den Geest geven om het hart te reinigen, niet slechts zoals water het vuil afwast van de buitenzijde, maar zoals vuur het schuim en vuil uitzuivert dat in het binnenste is, en het metaal doet smelten, opdat het in een nieuwen vorm gegoten kan worden. Johannes kan slechts een onderscheidende leer prediken en door woord en teken "het kostelijke van het snode uittrekken", maar Christus heeft Zijne wan in Zijne hand, waarmee Hij de tarwe van het kaf volkomen kan en zal afscheiden. Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, het is de Zijne, en daarom zal Hij hem doorzuiveren, en Hij zal de ongelovige en onboetvaardige Joden uit Zijne kerk werpen, en in Zijne kerk bevestigen allen, die Hem getrouwelijk volgen. Johannes kan slechts van troost spreken tot hen, die het Evangelie aannemen, en, evenals de andere profeten, tot de rechtvaardigen zeggen, dat het hun wel zal gaan, maar Jezus Christus zal hun troost geven. Johannes kan hun slechts beloven, dat zij behouden zullen worden, maar Christus kan hen behouden, kan hen zalig maken: Hij zal de tarwe in Zijne schuur samenbrengen. Goede, ernstige, degelijke mensen zal Hij thans samenbrengen in Zijne kerk op aarde, die uit zulke mensen bestaan zal, en weldra zal Hij hen vergaderen in Zijne kerk in den hemel, waar zij voor altijd beschut zullen zijn. Johannes kan de geveinsden slechts dreigen, en den onvruchtbaren bomen aanzeggen, dat zij uitgehouwen en in het vuur geworpen zullen worden, maar Christus kan die bedreiging ten uitvoer brengen, Hij zal hen, die als kaf zijn, licht en ledig en waardeloos, met onuitblusselijk vuur verbranden. Johannes verwijst hier naar Malachi 3:18, Malachi 4:1, Malachi 4:2. Dan, als de dorsvloer doorzuiverd is, zult gijlieden wederom zien het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, want ziet, die dag komt, brandende als een oven. De evangelist besluit zijn bericht van Johannes' prediking met een "En zo voort", Luke 3:18.
Hij dan ook nog vele andere dingen vermanende, die niet vermeld worden, verkondigde den volke het Evangelie. Ten eerste: Johannes was een liefdevol prediker, hij was parakaloon-vermanende, smekende, hij legde zijnen hoorders de zaken aan het hart, hij hield zich aan zijne leer, als iemand wie het ernst is. Ten tweede: Hij was een praktisch prediker. Veel van zijne prediking bestond in vermanen, hen opwekkende tot hun plicht, hen hieromtrent den weg wijzende, en hen met geen bespiegelingen bezighoudende. Ten derde: Hij was een populair prediker, een prediker dus, die gaarne gehoord werd door het volk. Hoewel hij schriftgeleerden en Farizeeën, mannen van beschaving en geleerdheid, onder zijn gehoor had, en ook Sadduceeën, mannen van de vrije gedachte, zoals zij zich gaarne noemden, richtte hij zich toch tot het volk, pros ton laon -de leken, en schikte zich naar hun bevatting, daar hij zich onder hen den meesten voorspoed beloofde. Ten vierde, Hij was een Evangelisch prediker, want dat is de betekenis van het woord eueggelizeto. -Hij predikte den volke het Evangelie, in al zijne vermaningen wees hij de mensen op Christus, wekte hij hun verwachtingen van Hem op en moedigde hen aan. Als wij de mensen aansporen tot plichtsbetrachting, dan moeten wij hen op Christus wijzen voor gerechtigheid en voor kracht. Ten vijfde, Hij was een overvloedig prediker, polla men kai hetera -vele en verschillende dingen. Hij predikte veel, liet niet na den gehelen raad Gods te verkondigen, en hij bracht afwisseling, verscheidenheid in zijne prediking, zodat zij, die door de ene waarheid niet werden getroffen, of er geen indruk van ontvingen, onder den invloed ener andere konden komen.
III. Hoe aan Johannes' prediking voor goed een einde werd gemaakt. Temidden van zijn nuttigen, zo veelbelovenden arbeid werd hij door de boosaardigheid van Herodes in den kerker geworpen, Luke 3:19, Luke 3:20. Als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd, niet slechts wegens zijn leven in bloedschande met de huisvrouw van zijn broeder Filippus, maar ook over alle boze stukken, die Herodes deed - want zij, die slecht zijn in het ene, zijn het gewoonlijk ook in vele andere dingen. Herodes kon de bestraffing niet verdragen, hij vatte een tegenzin tegen hem op wegens zijne oprechtheid en zo heeft hij bij al zijne goddeloosheid nog daartoe gedaan, hetgeen inderdaad boven alles was, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft, die brandende en lichtende kaars onder een korenmaat heeft gezet. Omdat hij zijne bestraffingen niet kon verdragen, moeten anderen van het voorrecht beroofd worden van zijn onderwijs en raad te ontvangen. Een weinig goed zal hij nog kunnen doen aan hen, die toegang tot hem hadden in de gevangenis, maar dit was niets, in vergelijking met hetgeen hij had kunnen doen, indien hij, evenals vroeger, vrij het land door had kunnen gaan. Wij kunnen niet denken aan deze daad van Herodes zonder het grootste medelijden, noch aan Gods toelating er van zonder de diepte te bewonderen van de Goddelijke raadsbesluiten, waarvan wij de reden niet kunnen bevroeden. Moet hem het zwijgen worden opgelegd, die. de stem des roependen is in de woestijn? Moet zulk een prediker in de gevangenis worden opgesloten, dien men in de voorhoven des tempels had moeten laten optreden? Maar aldus moet het geloof zijner discipelen beproefd worden, aldus moet het ongeloof worden gestraft van hen, die hem verwierpen, aldus moet hij, in lijden, zowel als in prediking, Christus' voorloper zijn, en aldus moet hij, na ongeveer anderhalf jaar het volk te hebben bereid voor Christus, nu plaats voor Hem maken. De Zon opgegaan zijnde, moet de morgenster natuurlijk verdwijnen.
Verzen 21-38
Lukas 3:21-38De evangelist vermeldt Johannes' gevangenneming voor den doop van Christus, hoewel zij bijna een jaar later plaatshad, omdat hij de geschiedenis van Johannes' bediening wilde eindigen, om dan die van Christus in te leiden, Nu hebben wij hier:
I. Een kort bericht van Christus' doop, die meer uitvoerig door Mattheus is meegedeeld. Jezus kwam om van Johannes gedoopt te worden, en werd ook door hem gedoopt, Luke 3:21, Luke 3:22.
1. Er wordt hier gezegd, dat toen al het volk gedoopt werd, Jezus ook gedoopt werd, allen die toen tegenwoordig waren. Christus wilde het laatst gedoopt worden, onder het gewone volk, en na hen. Aldus heeft Hij zich vernederd, heeft Hij zich vernietigd, als een der minsten en geringsten, ja als minder dan de minsten. Hij zag hoe grote scharen aldus toebereid werden om Hem te ontvangen, en toen verscheen Hij
2. Er wordt opgemerkt, dat Christus bad toen Hij gedoopt werd, hetgeen in Mattheus niet wordt vermeld, gedoopt zijnde en biddende. Hij deed gene belijdenis van zonde, zoals anderen, want Hij had gene zonden te belijden, maar Hij bad, zoals anderen, want aldus wilde Hij gemeenschap oefenen met Zijn Vader. De innerlijke en geestelijke genade, waarvan de sacramenten de uitwendige en zichtbare tekenen zijn, moet verkregen worden op het gebed, en daarom moeten zij altijd gepaard gaan met gebed. Wij hebben reden te denken dat Christus nu bad om die openbaring van Gods gunst over Hem, welke onmiddellijk volgde. Hij bad om de ontdekking van Gods gunst jegens Hem en om de nederdaling van den Geest. Wat aan Christus beloofd was, moet Hij verkrijgen door gebed: Eis van Mij, en Ik zal U geven, enz. Aldus wilde Hij het gebed eren, er ons aan binden, er ons toe aanmoedigen.
3. Toen Hij bad, werd de hemel geopend. Hij, die door Zijne macht de wateren vaneen heeft gescheiden, om er een weg door heen te banen naar Kanan, heeft nu door Zijne macht de lucht gekliefd, een ander vloeibaar element, om een weg van gemeenschap te openen met het hemelse Kanan. Aldus werd er voor Christus, en door Hem voor ons, een verse en levende weg geopend naar het heiligdom. De zonde had den hemel gesloten, het gebed van Christus heeft hem weer geopend. Het gebed is ene inzetting, die den hemel opent: Klopt en u zal opengedaan worden.
4. De Heilige Geest daalde op Hem neer in lichamelijke gedaante. Onze Heere Jezus zal nu den Geest ontvangen in grotere mate dan tevoren,.ten einde Hem voor Zijn profetisch ambt bekwaam te maken, Isaiah 61:1. Als Hij begint te prediken, is de Geest des Heeren op Hem. Nu wordt dit hier door een bewijs, dat door de zinnen waargenomen kon worden, uitgedrukt ter Zijner bemoediging in Zijn werk, en tot voldoening van Johannes de Doper, want hem was tevoren gezegd, dat hem door dit teken bekend zou worden gemaakt wie Christus is. Dr. Lightfoot oppert de mening, dat de Heilige Geest in lichamelijke gedaante nederdaalde, opdat Hij geopenbaard zou worden als een persoonlijke zelfstandigheid, en niet bloot als een werking van de Godheid, en dus- zegt hij-werd een volledig, duidelijk en merkbaar bewijs gegeven van de Drie-eenheid bij het begin van het Evangelie, en zeer voegzaam is dit geschied bij den doop van Christus, die de instelling van den doop tot het teken zou maken van de belijdenis van dat geloof in de leer der Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest. 5. Ene stem geschiedde uit den hemel, van God den Vader, van de hoogwaardige heerlijkheid - zoals het in 2 Peter 1:17 is uitgedrukt-Gij zijt Mijn geliefde Zoon. Hier en in Markus wordt dit uitgedrukt als gesproken tot Christus, in Mattheus als gesproken van Hem: Deze is Mijn geliefde Zoon. Het komt op hetzelfde neer, het was bedoeld als ene bekendmaking aan Johannes, en als zodanig was het juist uitgedrukt door: Deze is Mijn geliefde Zoon, en evenzo als een antwoord op, of verhoring van Zijn gebed, en als zodanig wordt het het best uitgedrukt door: Gij zijt. Het was voorzegd van den Messias: Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon, 2 Samuel 7:14. Ik zal hem ten eerstgeborenen zoon stellen. Psalms 89:28. Ook was voorzegd, dat Hij Gods uitverkorene zou zijn, in wie Zijne ziel een welbehagen heeft, Isaiah 42:1, en dienovereenkomstig wordt Hem hier verklaard: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen.
II. Een uitvoerig bericht van Christus' stamboom, die door Mattheus korter wordt vermeld. Hier is:
1. Zijn leeftijd: Hij begon omtrent dertig jaren oud te wezen. Zo oud was Jozef, toen hij voor Farao stond, Genesis 41:46, David, toen hij begon te regeren, 2 Samuel 5:4, en op dien leeftijd gingen de priesters in tot de volle uitoefening van hun ambt, Numbers 4:3. Dr. Lightfoot acht het, door de wijze van uitdrukking, die hier gebruikt is, duidelijk dat Hij toen juist Zijn negen en twintigste jaar volbracht had, en Zijn dertigste was ingetreden, in de maand Tisri, dat Hij daarna drie en een half jaar heeft geleefd, en gestorven is, toen Hij twee en dertig en een half jaar oud was. Drie en een half jaar, het tijdperk van Christus openbaar dienstwerk, is een zeer merkwaardig tijdperk in de Schrift. Drie jaar en zes maanden was in den tijd van Elias de hemel gesloten, Luke 4:25, James 5:17. Dit was de halve week, waarin de Messias het verbond zou bevestigen, Daniel 9:27. Dit tijdperk wordt in de profetische Schriften aangeduid door de uitdrukking: een tijd en tijden en een halve tijd, Daniel 12:7, Revelation 12:14, en door twee en veertig maanden, en duizend twee honderd en zestig dagen, Revelation 11:2, Revelation 11:3. Het is de tijd, vastgesteld voor het profeteren der getuigen, die met zakken bekleed zijn, in overeenstemming met Christus' prediking in Zijne vernedering gedurende eenzelfde tijdperk.
2. Zijn stamboom, Luke 3:23 en verder. Mattheus had ons daar reeds iets van meegedeeld. Hij gaat niet verder dan tot Abraham, maar Lukas klimt op tot aan Adam. Mattheus' bedoeling was aan te tonen, dat Christus de zoon was van Abraham, in wie alle geslachten der aarde gezegend zijn, en dat Hij erfgenaam was van den troon van David, en daarom begint hij met Abraham, en brengt het geslachtsregister tot op Jakob, den vader van Jozef, een mannelijke erfgenaam van het huis van David. Maar Lukas, bedoelende aan te tonen, dat Christus het Zaad der vrouw was, dat den kop der slang zou vermorzelen, voert Zijn stamboom op tot Adam, en doet hem aanvangen met Eli, of Heli, die de vader was, niet van Jozef, maar van de maagd Maria. Het verschil bij de twee evangelisten in de geslachtslijst van Christus is een struikelblok geweest voor de ongelovigen, die het woord bedillen, maar het is uit den weg geruimd door den arbeid van geleerde mannen, zowel in de eerste eeuwen van de Christelijke kerk, als in latere tijden, waarnaar wij verwijzen. Mattheus ontleent het geslachtsregister aan Salomo, wiens nakomelingschap eindigt in Jechonias, het wettelijk recht ging toen over op Salathiël, die van het huis was van Nathan, een anderen zoon van David, wiens linie hier door Lukas wordt gevolgd, en aldus al de koningen van Juda uitlaat. Het is goed voor ons, dat onze zaligheid niet afhangt van onze bekwaamheid om al die moeilijkheden op te lossen, ook wordt het Goddelijk gezag der evangeliën er niet in het minst door verzwakt, want het is niet te denken dat de evangelisten deze geslachtsregisters zelf naar hun eigen weten, of door Goddelijke ingeving hebben opgesteld, maar dat zij ze naar de authentieke registers van de geslachtslijsten der Joden hebben afgeschreven. In deze registers vonden zij den stamboom van Jakob, den vader van Jozef, zoals die opgegeven is in Mattheus, en den stamboom van Heli, den vader van Maria, zoals hij hier door Lukas is vermeld. En dat is de betekenis van hoos enomizeto, Luke 3:23, niets "alzo men meende", als alleen betrekking hebbende op Jozef, maar uti sancitum est lege - gelijk het is opgetekend in de boeken, waaruit blijkt dat Jezus zowel van vaders als van moederszijde de zoon van David was, getuige dit extract uit hun eigen registers, dat door iedereen in dien tijd met het oorspronkelijke kon worden vergeleken, en verder behoefden de evangelisten niet te gaan, ja, indien zij daarvan waren afgeweken, zouden zij hun doel niet hebben bereikt. Dat het in dien tijd niet werd tegengesproken, is voor ons thans bewijs genoeg dat het een juist en nauwkeurig afschrift was. Voorts is het opmerkenswaardig, dat, toen deze Joodse geslachtsregisters nog dertig of veertig jaren bestaan hadden, nadat deze uittreksels er van vervaardigd waren, dus lang genoeg om er de evangelisten in te rechtvaardigen, allen met den Joodsen staat tenietgingen, want zij waren nu niet langer nodig. Er is ene moeilijkheid tussen Abraham en Noach, die ons enigszins in verlegenheid brengt, Luke 3:35, Luke 3:36. Sala wordt daar genoemd als de zoon van Kaïnan, en deze als de zoon van Arfaxad, terwijl Sala de zoon was van Arfaxad, Genesis 10:24, Genesis 11:12, en Kaïnan aldaar niet wordt aangetroffen. Maar hieromtrent kan het volstaan te zeggen, dat de zeventig Joodse overzetters, die voor de geboorte van onzen Zaligmaker het Oude Testament in het Grieks hebben vertaald, om redenen, die hun het best bekend waren, dezen Kaïnan hebben ingelast, en Lukas, die onder de Griekse Joden heeft geschreven, was verplicht om van deze vertaling gebruik te maken, en dus de zaak te nemen, zoals hij haar vond. De geslachtslijst eindigt met de woorden: den zoon van Adam, den zoon van God.
a. Volgens sommigen ziet dit op Adam, die op bijzondere wijze de zoon van God was, daar hij meer onmiddellijk dan iemand zijner nakomelingen door de schepping van Gods geslacht was.
b. Volgens anderen ziet het op Christus, zodat dan de laatste woorden van deze geslachtslijst Zijn Goddelijke en menselijke naturen aanduiden. Hij was beide de Zoon van Adam en de Zoon van God, opdat Hij een geschikte Middelaar zou zijn tussen God en de kinderen van Adam, en de kinderen van Adam door Hem er toe gebracht zouden worden, kinderen Gods te zijn.
Verzen 21-38
Lukas 3:21-38De evangelist vermeldt Johannes' gevangenneming voor den doop van Christus, hoewel zij bijna een jaar later plaatshad, omdat hij de geschiedenis van Johannes' bediening wilde eindigen, om dan die van Christus in te leiden, Nu hebben wij hier:
I. Een kort bericht van Christus' doop, die meer uitvoerig door Mattheus is meegedeeld. Jezus kwam om van Johannes gedoopt te worden, en werd ook door hem gedoopt, Luke 3:21, Luke 3:22.
1. Er wordt hier gezegd, dat toen al het volk gedoopt werd, Jezus ook gedoopt werd, allen die toen tegenwoordig waren. Christus wilde het laatst gedoopt worden, onder het gewone volk, en na hen. Aldus heeft Hij zich vernederd, heeft Hij zich vernietigd, als een der minsten en geringsten, ja als minder dan de minsten. Hij zag hoe grote scharen aldus toebereid werden om Hem te ontvangen, en toen verscheen Hij
2. Er wordt opgemerkt, dat Christus bad toen Hij gedoopt werd, hetgeen in Mattheus niet wordt vermeld, gedoopt zijnde en biddende. Hij deed gene belijdenis van zonde, zoals anderen, want Hij had gene zonden te belijden, maar Hij bad, zoals anderen, want aldus wilde Hij gemeenschap oefenen met Zijn Vader. De innerlijke en geestelijke genade, waarvan de sacramenten de uitwendige en zichtbare tekenen zijn, moet verkregen worden op het gebed, en daarom moeten zij altijd gepaard gaan met gebed. Wij hebben reden te denken dat Christus nu bad om die openbaring van Gods gunst over Hem, welke onmiddellijk volgde. Hij bad om de ontdekking van Gods gunst jegens Hem en om de nederdaling van den Geest. Wat aan Christus beloofd was, moet Hij verkrijgen door gebed: Eis van Mij, en Ik zal U geven, enz. Aldus wilde Hij het gebed eren, er ons aan binden, er ons toe aanmoedigen.
3. Toen Hij bad, werd de hemel geopend. Hij, die door Zijne macht de wateren vaneen heeft gescheiden, om er een weg door heen te banen naar Kanan, heeft nu door Zijne macht de lucht gekliefd, een ander vloeibaar element, om een weg van gemeenschap te openen met het hemelse Kanan. Aldus werd er voor Christus, en door Hem voor ons, een verse en levende weg geopend naar het heiligdom. De zonde had den hemel gesloten, het gebed van Christus heeft hem weer geopend. Het gebed is ene inzetting, die den hemel opent: Klopt en u zal opengedaan worden.
4. De Heilige Geest daalde op Hem neer in lichamelijke gedaante. Onze Heere Jezus zal nu den Geest ontvangen in grotere mate dan tevoren,.ten einde Hem voor Zijn profetisch ambt bekwaam te maken, Isaiah 61:1. Als Hij begint te prediken, is de Geest des Heeren op Hem. Nu wordt dit hier door een bewijs, dat door de zinnen waargenomen kon worden, uitgedrukt ter Zijner bemoediging in Zijn werk, en tot voldoening van Johannes de Doper, want hem was tevoren gezegd, dat hem door dit teken bekend zou worden gemaakt wie Christus is. Dr. Lightfoot oppert de mening, dat de Heilige Geest in lichamelijke gedaante nederdaalde, opdat Hij geopenbaard zou worden als een persoonlijke zelfstandigheid, en niet bloot als een werking van de Godheid, en dus- zegt hij-werd een volledig, duidelijk en merkbaar bewijs gegeven van de Drie-eenheid bij het begin van het Evangelie, en zeer voegzaam is dit geschied bij den doop van Christus, die de instelling van den doop tot het teken zou maken van de belijdenis van dat geloof in de leer der Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest. 5. Ene stem geschiedde uit den hemel, van God den Vader, van de hoogwaardige heerlijkheid - zoals het in 2 Peter 1:17 is uitgedrukt-Gij zijt Mijn geliefde Zoon. Hier en in Markus wordt dit uitgedrukt als gesproken tot Christus, in Mattheus als gesproken van Hem: Deze is Mijn geliefde Zoon. Het komt op hetzelfde neer, het was bedoeld als ene bekendmaking aan Johannes, en als zodanig was het juist uitgedrukt door: Deze is Mijn geliefde Zoon, en evenzo als een antwoord op, of verhoring van Zijn gebed, en als zodanig wordt het het best uitgedrukt door: Gij zijt. Het was voorzegd van den Messias: Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon, 2 Samuel 7:14. Ik zal hem ten eerstgeborenen zoon stellen. Psalms 89:28. Ook was voorzegd, dat Hij Gods uitverkorene zou zijn, in wie Zijne ziel een welbehagen heeft, Isaiah 42:1, en dienovereenkomstig wordt Hem hier verklaard: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen.
II. Een uitvoerig bericht van Christus' stamboom, die door Mattheus korter wordt vermeld. Hier is:
1. Zijn leeftijd: Hij begon omtrent dertig jaren oud te wezen. Zo oud was Jozef, toen hij voor Farao stond, Genesis 41:46, David, toen hij begon te regeren, 2 Samuel 5:4, en op dien leeftijd gingen de priesters in tot de volle uitoefening van hun ambt, Numbers 4:3. Dr. Lightfoot acht het, door de wijze van uitdrukking, die hier gebruikt is, duidelijk dat Hij toen juist Zijn negen en twintigste jaar volbracht had, en Zijn dertigste was ingetreden, in de maand Tisri, dat Hij daarna drie en een half jaar heeft geleefd, en gestorven is, toen Hij twee en dertig en een half jaar oud was. Drie en een half jaar, het tijdperk van Christus openbaar dienstwerk, is een zeer merkwaardig tijdperk in de Schrift. Drie jaar en zes maanden was in den tijd van Elias de hemel gesloten, Luke 4:25, James 5:17. Dit was de halve week, waarin de Messias het verbond zou bevestigen, Daniel 9:27. Dit tijdperk wordt in de profetische Schriften aangeduid door de uitdrukking: een tijd en tijden en een halve tijd, Daniel 12:7, Revelation 12:14, en door twee en veertig maanden, en duizend twee honderd en zestig dagen, Revelation 11:2, Revelation 11:3. Het is de tijd, vastgesteld voor het profeteren der getuigen, die met zakken bekleed zijn, in overeenstemming met Christus' prediking in Zijne vernedering gedurende eenzelfde tijdperk.
2. Zijn stamboom, Luke 3:23 en verder. Mattheus had ons daar reeds iets van meegedeeld. Hij gaat niet verder dan tot Abraham, maar Lukas klimt op tot aan Adam. Mattheus' bedoeling was aan te tonen, dat Christus de zoon was van Abraham, in wie alle geslachten der aarde gezegend zijn, en dat Hij erfgenaam was van den troon van David, en daarom begint hij met Abraham, en brengt het geslachtsregister tot op Jakob, den vader van Jozef, een mannelijke erfgenaam van het huis van David. Maar Lukas, bedoelende aan te tonen, dat Christus het Zaad der vrouw was, dat den kop der slang zou vermorzelen, voert Zijn stamboom op tot Adam, en doet hem aanvangen met Eli, of Heli, die de vader was, niet van Jozef, maar van de maagd Maria. Het verschil bij de twee evangelisten in de geslachtslijst van Christus is een struikelblok geweest voor de ongelovigen, die het woord bedillen, maar het is uit den weg geruimd door den arbeid van geleerde mannen, zowel in de eerste eeuwen van de Christelijke kerk, als in latere tijden, waarnaar wij verwijzen. Mattheus ontleent het geslachtsregister aan Salomo, wiens nakomelingschap eindigt in Jechonias, het wettelijk recht ging toen over op Salathiël, die van het huis was van Nathan, een anderen zoon van David, wiens linie hier door Lukas wordt gevolgd, en aldus al de koningen van Juda uitlaat. Het is goed voor ons, dat onze zaligheid niet afhangt van onze bekwaamheid om al die moeilijkheden op te lossen, ook wordt het Goddelijk gezag der evangeliën er niet in het minst door verzwakt, want het is niet te denken dat de evangelisten deze geslachtsregisters zelf naar hun eigen weten, of door Goddelijke ingeving hebben opgesteld, maar dat zij ze naar de authentieke registers van de geslachtslijsten der Joden hebben afgeschreven. In deze registers vonden zij den stamboom van Jakob, den vader van Jozef, zoals die opgegeven is in Mattheus, en den stamboom van Heli, den vader van Maria, zoals hij hier door Lukas is vermeld. En dat is de betekenis van hoos enomizeto, Luke 3:23, niets "alzo men meende", als alleen betrekking hebbende op Jozef, maar uti sancitum est lege - gelijk het is opgetekend in de boeken, waaruit blijkt dat Jezus zowel van vaders als van moederszijde de zoon van David was, getuige dit extract uit hun eigen registers, dat door iedereen in dien tijd met het oorspronkelijke kon worden vergeleken, en verder behoefden de evangelisten niet te gaan, ja, indien zij daarvan waren afgeweken, zouden zij hun doel niet hebben bereikt. Dat het in dien tijd niet werd tegengesproken, is voor ons thans bewijs genoeg dat het een juist en nauwkeurig afschrift was. Voorts is het opmerkenswaardig, dat, toen deze Joodse geslachtsregisters nog dertig of veertig jaren bestaan hadden, nadat deze uittreksels er van vervaardigd waren, dus lang genoeg om er de evangelisten in te rechtvaardigen, allen met den Joodsen staat tenietgingen, want zij waren nu niet langer nodig. Er is ene moeilijkheid tussen Abraham en Noach, die ons enigszins in verlegenheid brengt, Luke 3:35, Luke 3:36. Sala wordt daar genoemd als de zoon van Kaïnan, en deze als de zoon van Arfaxad, terwijl Sala de zoon was van Arfaxad, Genesis 10:24, Genesis 11:12, en Kaïnan aldaar niet wordt aangetroffen. Maar hieromtrent kan het volstaan te zeggen, dat de zeventig Joodse overzetters, die voor de geboorte van onzen Zaligmaker het Oude Testament in het Grieks hebben vertaald, om redenen, die hun het best bekend waren, dezen Kaïnan hebben ingelast, en Lukas, die onder de Griekse Joden heeft geschreven, was verplicht om van deze vertaling gebruik te maken, en dus de zaak te nemen, zoals hij haar vond. De geslachtslijst eindigt met de woorden: den zoon van Adam, den zoon van God.
a. Volgens sommigen ziet dit op Adam, die op bijzondere wijze de zoon van God was, daar hij meer onmiddellijk dan iemand zijner nakomelingen door de schepping van Gods geslacht was.
b. Volgens anderen ziet het op Christus, zodat dan de laatste woorden van deze geslachtslijst Zijn Goddelijke en menselijke naturen aanduiden. Hij was beide de Zoon van Adam en de Zoon van God, opdat Hij een geschikte Middelaar zou zijn tussen God en de kinderen van Adam, en de kinderen van Adam door Hem er toe gebracht zouden worden, kinderen Gods te zijn.