Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Leviticus 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 9

Nu Aaron en zijn zonen plechtig tot het priesterschap gewijd zijn, zien wij hen in dit hoofdstuk in functie treden, en wel op de volgende dag nadat hun wijding voltooid was.

I. Mozes bepaalt (ongetwijfeld volgens de aanwijzing Gods) een samenkomst van God en Zijn priesters, als de vertegenwoordigers van Zijn volk, hen gebiedende tot Hem te naderen, en hun verzekerende, dat Hij hun zou verschijnen, Leviticus 9:1.

II. De samenkomst heeft plaats.

1. Aaron nadert tot God met offeranden, een zondoffer en een brandoffer offerende voor zichzelf, Leviticus 9:8, en daarna de offeranden voor het volk, dat hij zegent in de naam van de Heere, Leviticus 9:15.

2. God geeft zijn welgevallen te kennen:

a. In hun persoon, door hun Zijn heerlijkheid te doen zien, Leviticus 9:23.

b. In hun offeranden, door ze te verteren met vuur van de hemel, Leviticus 9:24.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 9

Nu Aaron en zijn zonen plechtig tot het priesterschap gewijd zijn, zien wij hen in dit hoofdstuk in functie treden, en wel op de volgende dag nadat hun wijding voltooid was.

I. Mozes bepaalt (ongetwijfeld volgens de aanwijzing Gods) een samenkomst van God en Zijn priesters, als de vertegenwoordigers van Zijn volk, hen gebiedende tot Hem te naderen, en hun verzekerende, dat Hij hun zou verschijnen, Leviticus 9:1.

II. De samenkomst heeft plaats.

1. Aaron nadert tot God met offeranden, een zondoffer en een brandoffer offerende voor zichzelf, Leviticus 9:8, en daarna de offeranden voor het volk, dat hij zegent in de naam van de Heere, Leviticus 9:15.

2. God geeft zijn welgevallen te kennen:

a. In hun persoon, door hun Zijn heerlijkheid te doen zien, Leviticus 9:23.

b. In hun offeranden, door ze te verteren met vuur van de hemel, Leviticus 9:24.

Verzen 1-7

Leviticus 9:1-7

Hier worden bevelen geven voor nog een plechtigheid op de achtste dag, want de pas gewijde priesters werden, nadat de dagen van hun wijding voltooid waren, terstond aan het werk gezet, om hun te doen weten dat zij niet gewijd waren om lui en ledig te zijn. Zo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk, dat met meer lust en verlangen beschouwd moet worden dan de eer en het voordeel er van. Aan de priesters werd geen enkele dag verlof gegeven van de dienst, om zich te vermaken en de gelukwensen van hun vrienden met hun bevordering in ontvangst te nemen, maar reeds de volgende dag werden zij druk aan het werk gezet, want hun wijding was het vullen van hun handen. Voor Gods geestelijke priesters is voortdurend werk bereid, naar de plicht van elke dag het vereist, en zij, die met vreugde hun rekenschap wensen af te leggen, moeten de tijd uitkopen, zie Ezechiël 43:26, 27.

1. Mozes wekt verwachting bij hen van een heerlijke verschijning van God aan hen op deze dag, Leviticus 9:4. Heden zal de Heere u verschijnen, dat is: aan u, die priesters zijn. En als de gehele vergadering samengeroepen is, en voor het aangezicht van de Heere staat, zegt hij hun Leviticus 9:6, de heerlijkheid van de Heere zal u verschijnen. Ofschoon zij, volgens de algemene verzekering, die ons gegeven is, dat Hij een beloner is dergenen, die Hem zoeken, reden genoeg hadden om te geloven in Gods welgevallen aan al hetgeen zij naar Zijn wil en voorschrift gedaan hadden (al had Hij er hun geen zichtbaar teken van gegeven) is toch, opdat zij en de hunnen krachtdadig verplicht en gehouden zouden zijn tot de dienst en de aanbidding Gods en zich nooit zouden afwenden tot de afgoden, de heerlijkheid Gods hun verschenen, en heeft Hij hun een zichtbaar teken gegeven van Zijn goedkeuring van hetgeen zij gedaan hadden. Thans hebben wij zodanige verschijningen niet te verwachten, wij, Christenen, wandelen meer door geloof, en minder door aanschouwen, dan zij gedaan hebben. Maar wij kunnen er van verzekerd zijn, dat God nadert tot hen, die tot Hem naderen en dat de offeranden van geloof Hem wezenlijk welbehaaglijk zijn, ofschoon, daar die offeranden geestelijk zijn, de tekenen van Zijn welbehagen ook geestelijk zijn. Aan hen, die wezenlijk Gode gewijd zijn, zal Hij zich ongetwijfeld openbaren.

2. Hij bereidde beide priesters en volk voor om de gunst te ontvangen, die God hun wilde verlenen. Aaron en zijn zonen benevens de oudsten Israëls worden opgeroepen, Leviticus 9:1. God zal zich openbaren in de plechtige vergaderingen van Zijn volk en van Zijn dienstknechten en zij, die de vertroosting en het voordeel willen genieten van Gods verschijningen, moeten die vergaderingen bijwonen.

a. Aan Aaron wordt bevolen om zijn offeranden te bereiden Leviticus 9:2. Een kalf, een jong rund, ten zondoffer. De Joodse schrijvers opperen de mening, dat een kalf was voorgeschreven ten zondoffer, om hem te doen gedenken aan zijn zonde in het maken van het gouden kalf, waardoor hij zich voor altijd de eer van het priesterschap onwaardig had gemaakt, en waaraan hij alle reden had om met schaamte en droefheid te denken bij al de verzoening, die hij deed.

b. Aaron moet het volk bevelen het hun gereed te maken. Tot nu toe had Mozes aan het volk gezegd wat zij moesten doen, maar nu moet Aaron, als de hogepriester over het huis Gods, hun leraar zijn in de dingen, die bij God te doen zijn. Spreekt tot de kinderen Israëls, Leviticus 9:3. Nu hij voor hen tot God moest spreken in de offers, (welke taal wel verstaan werd door Hem, die ze voorgeschreven had) moet hij van God tot hen spreken in de wetten op de offers. Aldus wilde Mozes hem de eerbied en de gehoorzaamheid van het volk verzekeren, als die hen voorstander was in de Heere, om hen te vermanen. c. Aaron moet eerst zijn offerande offeren, en daarna die van het volk, Leviticus 9:7. Aaron moet nu tot het altaar naderen, daar Mozes hem getoond had hoe hij moest naderen, en daar moet hij:

a.a. Voor zich verzoening doen, want daar de hogepriester met zwakheid omvangen is, moet hij, gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelf offeren voor de zonden, Hebrews 5:2, Hebrews 5:3, en voor zichzelf het eerst, want hoe kunnen wij verwachten in onze gebeden voor anderen welbehaaglijk te zijn, als wij zelf niet met God verzoend zijn? Ook is voor God generlei dienst welbehaaglijk voordat de schuld weggenomen is door ons deel in de grote verzoening. Zij, die de zorg hebben over de zielen van anderen, moeten hier ook uit leren, in de eerste plaats wl acht te geven op hun eigen ziel. Deze liefdadigheid moet bij onszelf beginnen, hoewel zij er niet mag eindigen. Het is de opdracht aan Timotheus: acht te hebben op zichzelf, eerst zichzelf te behouden en dan hen, die hem horen 1 Timothy 4:16. De hogepriester deed verzoening voor zichzelf, als behorende tot de zondaars maar wij hebben een Hogepriester, die afgescheiden was van de zondaren, en het niet behoefde. Toen Messias, de Vorst, uitgeroeid werd als een offer, was het niet voor Hemzelf, want Hij heeft geen zonde gekend.

b.b. Hij moet verzoening doen voor het volk door hun offeranden te offeren. Nu hij tot hogepriester was gemaakt, moet hij de belangen van het volk op het hart dragen, en wel als hun groot belang: hun verzoening met God en het wegnemen van de zonde, die tussen hen en God scheiding had gemaakt. Hij moet verzoening doen gelijk als de Heere geboden heeft. Zie hier de wondervolle neerbuigende genade Gods, dat Hij niet slechts vergunt dat er verzoening gedaan wordt, maar het gebiedt, niet slechts toelaat dat wij met Hem verzoend zijn, maar het eist. Er is dus geen plaats gelaten voor twijfel of de verzoening, die geboden is, wel aangenomen zal worden.

Verzen 1-7

Leviticus 9:1-7

Hier worden bevelen geven voor nog een plechtigheid op de achtste dag, want de pas gewijde priesters werden, nadat de dagen van hun wijding voltooid waren, terstond aan het werk gezet, om hun te doen weten dat zij niet gewijd waren om lui en ledig te zijn. Zo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk, dat met meer lust en verlangen beschouwd moet worden dan de eer en het voordeel er van. Aan de priesters werd geen enkele dag verlof gegeven van de dienst, om zich te vermaken en de gelukwensen van hun vrienden met hun bevordering in ontvangst te nemen, maar reeds de volgende dag werden zij druk aan het werk gezet, want hun wijding was het vullen van hun handen. Voor Gods geestelijke priesters is voortdurend werk bereid, naar de plicht van elke dag het vereist, en zij, die met vreugde hun rekenschap wensen af te leggen, moeten de tijd uitkopen, zie Ezechiël 43:26, 27.

1. Mozes wekt verwachting bij hen van een heerlijke verschijning van God aan hen op deze dag, Leviticus 9:4. Heden zal de Heere u verschijnen, dat is: aan u, die priesters zijn. En als de gehele vergadering samengeroepen is, en voor het aangezicht van de Heere staat, zegt hij hun Leviticus 9:6, de heerlijkheid van de Heere zal u verschijnen. Ofschoon zij, volgens de algemene verzekering, die ons gegeven is, dat Hij een beloner is dergenen, die Hem zoeken, reden genoeg hadden om te geloven in Gods welgevallen aan al hetgeen zij naar Zijn wil en voorschrift gedaan hadden (al had Hij er hun geen zichtbaar teken van gegeven) is toch, opdat zij en de hunnen krachtdadig verplicht en gehouden zouden zijn tot de dienst en de aanbidding Gods en zich nooit zouden afwenden tot de afgoden, de heerlijkheid Gods hun verschenen, en heeft Hij hun een zichtbaar teken gegeven van Zijn goedkeuring van hetgeen zij gedaan hadden. Thans hebben wij zodanige verschijningen niet te verwachten, wij, Christenen, wandelen meer door geloof, en minder door aanschouwen, dan zij gedaan hebben. Maar wij kunnen er van verzekerd zijn, dat God nadert tot hen, die tot Hem naderen en dat de offeranden van geloof Hem wezenlijk welbehaaglijk zijn, ofschoon, daar die offeranden geestelijk zijn, de tekenen van Zijn welbehagen ook geestelijk zijn. Aan hen, die wezenlijk Gode gewijd zijn, zal Hij zich ongetwijfeld openbaren.

2. Hij bereidde beide priesters en volk voor om de gunst te ontvangen, die God hun wilde verlenen. Aaron en zijn zonen benevens de oudsten Israëls worden opgeroepen, Leviticus 9:1. God zal zich openbaren in de plechtige vergaderingen van Zijn volk en van Zijn dienstknechten en zij, die de vertroosting en het voordeel willen genieten van Gods verschijningen, moeten die vergaderingen bijwonen.

a. Aan Aaron wordt bevolen om zijn offeranden te bereiden Leviticus 9:2. Een kalf, een jong rund, ten zondoffer. De Joodse schrijvers opperen de mening, dat een kalf was voorgeschreven ten zondoffer, om hem te doen gedenken aan zijn zonde in het maken van het gouden kalf, waardoor hij zich voor altijd de eer van het priesterschap onwaardig had gemaakt, en waaraan hij alle reden had om met schaamte en droefheid te denken bij al de verzoening, die hij deed.

b. Aaron moet het volk bevelen het hun gereed te maken. Tot nu toe had Mozes aan het volk gezegd wat zij moesten doen, maar nu moet Aaron, als de hogepriester over het huis Gods, hun leraar zijn in de dingen, die bij God te doen zijn. Spreekt tot de kinderen Israëls, Leviticus 9:3. Nu hij voor hen tot God moest spreken in de offers, (welke taal wel verstaan werd door Hem, die ze voorgeschreven had) moet hij van God tot hen spreken in de wetten op de offers. Aldus wilde Mozes hem de eerbied en de gehoorzaamheid van het volk verzekeren, als die hen voorstander was in de Heere, om hen te vermanen. c. Aaron moet eerst zijn offerande offeren, en daarna die van het volk, Leviticus 9:7. Aaron moet nu tot het altaar naderen, daar Mozes hem getoond had hoe hij moest naderen, en daar moet hij:

a.a. Voor zich verzoening doen, want daar de hogepriester met zwakheid omvangen is, moet hij, gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelf offeren voor de zonden, Hebrews 5:2, Hebrews 5:3, en voor zichzelf het eerst, want hoe kunnen wij verwachten in onze gebeden voor anderen welbehaaglijk te zijn, als wij zelf niet met God verzoend zijn? Ook is voor God generlei dienst welbehaaglijk voordat de schuld weggenomen is door ons deel in de grote verzoening. Zij, die de zorg hebben over de zielen van anderen, moeten hier ook uit leren, in de eerste plaats wl acht te geven op hun eigen ziel. Deze liefdadigheid moet bij onszelf beginnen, hoewel zij er niet mag eindigen. Het is de opdracht aan Timotheus: acht te hebben op zichzelf, eerst zichzelf te behouden en dan hen, die hem horen 1 Timothy 4:16. De hogepriester deed verzoening voor zichzelf, als behorende tot de zondaars maar wij hebben een Hogepriester, die afgescheiden was van de zondaren, en het niet behoefde. Toen Messias, de Vorst, uitgeroeid werd als een offer, was het niet voor Hemzelf, want Hij heeft geen zonde gekend.

b.b. Hij moet verzoening doen voor het volk door hun offeranden te offeren. Nu hij tot hogepriester was gemaakt, moet hij de belangen van het volk op het hart dragen, en wel als hun groot belang: hun verzoening met God en het wegnemen van de zonde, die tussen hen en God scheiding had gemaakt. Hij moet verzoening doen gelijk als de Heere geboden heeft. Zie hier de wondervolle neerbuigende genade Gods, dat Hij niet slechts vergunt dat er verzoening gedaan wordt, maar het gebiedt, niet slechts toelaat dat wij met Hem verzoend zijn, maar het eist. Er is dus geen plaats gelaten voor twijfel of de verzoening, die geboden is, wel aangenomen zal worden.

Verzen 8-22

Leviticus 9:8-22

Daar dit de eerste offeranden waren, die ooit door de Levietische priesterschap naar de pas ingestelde wet op de offeranden geofferd waren, wordt de wijze, waarop dit geschiedde, zeer omstandig beschreven, opdat zou blijken hoe nauwkeurig het voorschrift er bij gevolgd was.

1. Met eigen handen heeft Aaron het kalf van het zondoffer geslacht, Leviticus 9:8, en deed toen het werk van de mindere priesters, want groot als hij was, moest hij toch geen dienst beneden zich achten, die hij ter ere Gods doen kon, en gelijk Mozes hem getoond had hoe het werk bekwamelijk en naar behoren te verrichten zo toonde hij het nu aan zijn zonen, opdat zij evenzo zouden doen, want dat is de beste manier van onderwijzen, en aldus behoren ouders door hun voorbeeld hun kinderen te onderwijzen. Daarom heeft Aaron nu gelijk Mozes tevoren, sommige van ieder van de verschillende offers, die voorgeschreven waren en waarvan de ritus verschillend was, geofferd opdat zij tot alle goed werk volmaakt toegerust zouden zijn.

2. Hij offerde die behalve het morgenbrandoffer, Leviticus 9:17, dat iedere dag het eerst geofferd werd. Onze gewone oefeningen van de Godsvrucht `s morgens en `s avonds, afzonderlijk en met ons gezin, moeten onder generlei voorwendsel verzuimd of nagelaten worden, neen, ook niet als er buitengewone diensten verricht moeten worden, wat er ook aan toegevoegd moge worden, daarvan mag niets worden afgenomen.

3. Het is niet duidelijk of, als er gezegd wordt, dat hij deze of die delen van de offers op het altaar verbrandde, Leviticus 9:10, bedoeld is, dat hij ze terstond en met gewoon vuur verbrand heeft, zoals tevoren, of dat hij ze op het altaar gelegd heeft, gereed om met het vuur van de hemel verbrand te worden, dat zij verwachtten, Leviticus 9:24, of dat hij, gelijk de mening is van bisschop Patrick, de offeranden voor zichzelf met gewoon vuur verbrandde, maar toen deze verbrand waren, de offeranden van het volk op het altaar legde, welke door het vuur van de Heere verteerd werden. Ik voor mij vermoed veeleer dat hij, wijl er van al deze offers gezegd is, dat hij ze verbrandde (behalve van het brandoffer van het volk, waarvan gezegd is, dat hij het offerde naar het recht, Leviticus 9:16, het vuur niet aangestoken heeft om ze te verbranden, maar dat het vuur van de Heere er op kwam, en het vuur uitdoofde, dat hij aangestoken had (wij weten dat een groter vuur een kleiner vuur uitdooft) en plotseling het overblijvende verteerde, dat door het vuur, hetwelk hij had ontstoken, langzaam verteerd zou zijn.

4. Toen Aaron alles gedaan had wat hij voor de offers te doen had, hief hij zijn handen op tot het volk en zegende hen, Leviticus 9:22. Dit was een deel van het werk van de priesters, waarin hij een type was van Christus, die in de wereld gekomen is om ons te zegenen, en toen Hij bij Zijn hemelvaart scheidde van Zijn discipelen, hief Hij Zijn handen op en zegende hen, en in hen, geheel Zijn kerk, waarvan zij de oudsten en vertegenwoordigers waren, als de grote Hogepriester van onze belijdenis. Aaron hief zijn handen op als hij hen zegende, om aan te duiden vanwaar hij wenste en verwachtte, dat de zegen komen zou, namelijk van de hemel, die Gods troon is. Aaron kon slechts vragen om een zegen, het is Gods kroonrecht de zegen te gebieden. Toen Aaron hen gezegend had, kwam hij af, toen Christus zegende, voer Hij op.

Verzen 8-22

Leviticus 9:8-22

Daar dit de eerste offeranden waren, die ooit door de Levietische priesterschap naar de pas ingestelde wet op de offeranden geofferd waren, wordt de wijze, waarop dit geschiedde, zeer omstandig beschreven, opdat zou blijken hoe nauwkeurig het voorschrift er bij gevolgd was.

1. Met eigen handen heeft Aaron het kalf van het zondoffer geslacht, Leviticus 9:8, en deed toen het werk van de mindere priesters, want groot als hij was, moest hij toch geen dienst beneden zich achten, die hij ter ere Gods doen kon, en gelijk Mozes hem getoond had hoe het werk bekwamelijk en naar behoren te verrichten zo toonde hij het nu aan zijn zonen, opdat zij evenzo zouden doen, want dat is de beste manier van onderwijzen, en aldus behoren ouders door hun voorbeeld hun kinderen te onderwijzen. Daarom heeft Aaron nu gelijk Mozes tevoren, sommige van ieder van de verschillende offers, die voorgeschreven waren en waarvan de ritus verschillend was, geofferd opdat zij tot alle goed werk volmaakt toegerust zouden zijn.

2. Hij offerde die behalve het morgenbrandoffer, Leviticus 9:17, dat iedere dag het eerst geofferd werd. Onze gewone oefeningen van de Godsvrucht `s morgens en `s avonds, afzonderlijk en met ons gezin, moeten onder generlei voorwendsel verzuimd of nagelaten worden, neen, ook niet als er buitengewone diensten verricht moeten worden, wat er ook aan toegevoegd moge worden, daarvan mag niets worden afgenomen.

3. Het is niet duidelijk of, als er gezegd wordt, dat hij deze of die delen van de offers op het altaar verbrandde, Leviticus 9:10, bedoeld is, dat hij ze terstond en met gewoon vuur verbrand heeft, zoals tevoren, of dat hij ze op het altaar gelegd heeft, gereed om met het vuur van de hemel verbrand te worden, dat zij verwachtten, Leviticus 9:24, of dat hij, gelijk de mening is van bisschop Patrick, de offeranden voor zichzelf met gewoon vuur verbrandde, maar toen deze verbrand waren, de offeranden van het volk op het altaar legde, welke door het vuur van de Heere verteerd werden. Ik voor mij vermoed veeleer dat hij, wijl er van al deze offers gezegd is, dat hij ze verbrandde (behalve van het brandoffer van het volk, waarvan gezegd is, dat hij het offerde naar het recht, Leviticus 9:16, het vuur niet aangestoken heeft om ze te verbranden, maar dat het vuur van de Heere er op kwam, en het vuur uitdoofde, dat hij aangestoken had (wij weten dat een groter vuur een kleiner vuur uitdooft) en plotseling het overblijvende verteerde, dat door het vuur, hetwelk hij had ontstoken, langzaam verteerd zou zijn.

4. Toen Aaron alles gedaan had wat hij voor de offers te doen had, hief hij zijn handen op tot het volk en zegende hen, Leviticus 9:22. Dit was een deel van het werk van de priesters, waarin hij een type was van Christus, die in de wereld gekomen is om ons te zegenen, en toen Hij bij Zijn hemelvaart scheidde van Zijn discipelen, hief Hij Zijn handen op en zegende hen, en in hen, geheel Zijn kerk, waarvan zij de oudsten en vertegenwoordigers waren, als de grote Hogepriester van onze belijdenis. Aaron hief zijn handen op als hij hen zegende, om aan te duiden vanwaar hij wenste en verwachtte, dat de zegen komen zou, namelijk van de hemel, die Gods troon is. Aaron kon slechts vragen om een zegen, het is Gods kroonrecht de zegen te gebieden. Toen Aaron hen gezegend had, kwam hij af, toen Christus zegende, voer Hij op.

Verzen 23-24

Leviticus 9:23-24

Er wordt ons niet gezegd wat Mozes en Aaron in de tabernakel gingen doen, Leviticus 9:23. Sommigen van de Joodse schrijvers zeggen: "Zij gingen er in om te bidden om de verschijning van de Goddelijke heerlijkheid." Zeer waarschijnlijk gingen zij er in opdat Mozes Aaron zou onderrichten hoe de dienst aldaar verricht moest worden-hoe de wierook gebrand, de lampen aangestoken, de toonbroden geschikt moesten worden, enz, en opdat Aaron zijn zonen hierin zou kunnen onderrichten. Maar toen zij naar buiten kwamen, hebben beide zich verenigd om het volk te zegenen, dat daar stond om op de beloofde verschijning van de heerlijkheid Gods te wachten, en nu was het (toen Mozes en Aaron samenstemden in gebed) dat zij verkregen wat zij verwachtten. Gods openbaringen van zichzelf, van Zijn heerlijkheid en Zijn genade, worden gewoonlijk geschonken op het gebed. Toen Christus bad, "werd de hemel geopend," Luke 3:21. De heerlijkheid Gods verscheen niet terwijl de offeranden geofferd werden, maar terwijl de priesters baden (zoals in 2 Chronicles 5:13, toen zij God loofden) hetgeen aanduidt dat de gebeden en lofzeggingen van Gods geestelijke priesters Gode meer welbehaaglijk zijn dan alle brandoffers en slachtoffers.

Toen de plechtigheid volbracht, de zegen uitgesproken en de vergadering bij het einde van de dag op het punt was om uit elkaar te gaan, toen heeft God Zijn welbehagen betuigd, hetgeen hun zo'n blijdschap en voldoening gaf, dat het wel waardig was er op te wachten.

1. De heerlijkheid des Heeren verscheen al den volke, Leviticus 9:23. Wat de verschijning er van was, of waarin zij bestond, wordt ons niet gezegd, ongetwijfeld was zij van zo'n aard dat er het blijk en bewijs van in lag opgesloten. De heerlijkheid des Heeren, die de tabernakel vervulde, Exodus 40:34, openbaarde zich nu aan de deur van de tabernakel voor hen, die daar waren vergaderd, zoals een vorst zich aan een verwachtende volksmenigte toont om haar genoegen te geven. Hiermede toonde God Zijn goedkeuring van hun gaven. Zij, die naarstig de eredienst Gods op de door Hem bepaalde wijze waarnemen, zullen zo'n gezicht verkrijgen op, Zijn heerlijkheid, dat hun dit een overvloedige blijdschap en voldoening zal wezen. Die in Gods huis wonen, kunnen met het oog van het geloof de lieflijkheid des Heeren aanschouwen.

2. Een vuur ging uit van het aangezicht des Heeren, en verteerde het offer, Leviticus 9:24. De geleerde bisschop Patrick maakt hier de zeer waarschijnlijke gissing, dat Mozes en Aaron in de tabernakel bleven totdat het tijd was voor het avondoffer, dat door Aaron geofferd werd maar hier niet wordt vermeld, omdat dit een gewone zaak was, en dat dit het offer was, dat door het vuur, dat van het aangezicht des Heeren uitging, verteerd werd. Hetzij nu dit vuur van de hemel kwam, of uit het heilige der heiligen of van de zichtbare verschijning van Gods heerlijkheid, die al het volk gezien heeft, het was een duidelijk teken van Gods aanneming van hun dienst, Zijn welbehagen er in, zoals later van Salomo's offer, 2 Chronicles 7:1, en dat van Elia, 1 Kings 18:38. Dit vuur heeft:

A. Het tegenwoordige offer verteerd, of zoals het Hebreeuwse woord eigenlijk is: opgegeten. En op tweeërlei wijze was dit een getuigenis van aanneming.

a. Het betekende dat Gods toorn van hen was afgewend. Gods toorn is een verterend vuur, dit vuur zou rechtvaardig op het volk hebben kunnen komen om hen te verteren vanwege hun zonden, maar dat het op het offer kwam en dat verteerde, betekende Gods aanneming er van, als een verzoening voor de zondaar. b. Het betekende dat God in verbond en gemeenschap met hen kwam, zij aten hun deel van het offer, en zo heeft Hij, als het ware "avondmaal met hen gehouden, en zij met Hem," Revelation 3:20.

B. Dit vuur heeft, als het ware, bezit genomen van het altaar. Aldus was in Gods huis het vuur ontstoken, dat zou aanblijven zolang het huis staan bleef, zoals wij tevoren gelezen hebben, Leviticus 6:13. Ook dit was een beeld of type van toekomende goederen: de Geest is in vuur op de apostelen nedergedaald, Acts 2:3, hun opdracht bekrachtigende, zoals het vuur, waarvan hier gesproken wordt, de opdracht van de priesters bekrachtigde. En de nederdaling van dit vuur in onze zielen om er Godvruchtige neigingen in te ontsteken naar God, en zo'n heilige ijver, dat het vlees met zijn lusten er door verteerd wordt is een stellig teken van Gods genadig welbehagen in ons en ons werk. Hetgeen het werk is van Zijn eigen genade in ons, strekt tot Gods eer en heerlijkheid. "Hieraan kennen wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft," 1 John 4:13. Van nu voortaan moeten al hun offers en hun reukwerk met dit vuur geofferd worden. Niets gaat tot God dan hetgeen van God komt. Wij moeten genade hebben, het heilige vuur van de God van genade, want anders kunnen wij "Hem niet welbehaaglijk dienen," Hebrews 12:28. De priesters moesten het vuur brandende houden met een gestadige toevoer van brandstof, en die brandstof moet hout wezen, de reinste van alle brandstoffen. Zo moeten zij, aan wie God genade heeft gegeven, er zich voor wachten om de Geest uit te blussen.

Eindelijk. Er wordt ons hier gezegd, hoe het volk bewogen was door deze openbaring van Gods heerlijkheid en genade. Zij ontvingen haar:

a. Met de grootste blijdschap, zij juichten, aldus zichzelf en elkaar opwekkende tot een heilige vreugde in de verzekerdheid die zij nu hadden, dat God hun nabij was, waarvan gesproken wordt als van de grootheid van hun volk, Deuteronomy 4:7.

b. Met de diepste eerbied: zij vielen op hun aangezichten, in ootmoedige aanbidding van de majesteit van die God, die zich verwaardigde om zich aldus te openbaren. Het is een zondige vrees, die ons van God wegdrijft, maar een Godvruchtige vrees maakt, dat wij ons voor Hem neerbuigen. Voor het ogenblik werden zeer goede indrukken op hen teweeggebracht, maar spoedig verflauwden die indrukken, zoals het gewoonlijk gaat met die, welke teweeggebracht worden door wat zichtbaar is, maar de indrukken van het geloof zijn duurzaam.

Verzen 23-24

Leviticus 9:23-24

Er wordt ons niet gezegd wat Mozes en Aaron in de tabernakel gingen doen, Leviticus 9:23. Sommigen van de Joodse schrijvers zeggen: "Zij gingen er in om te bidden om de verschijning van de Goddelijke heerlijkheid." Zeer waarschijnlijk gingen zij er in opdat Mozes Aaron zou onderrichten hoe de dienst aldaar verricht moest worden-hoe de wierook gebrand, de lampen aangestoken, de toonbroden geschikt moesten worden, enz, en opdat Aaron zijn zonen hierin zou kunnen onderrichten. Maar toen zij naar buiten kwamen, hebben beide zich verenigd om het volk te zegenen, dat daar stond om op de beloofde verschijning van de heerlijkheid Gods te wachten, en nu was het (toen Mozes en Aaron samenstemden in gebed) dat zij verkregen wat zij verwachtten. Gods openbaringen van zichzelf, van Zijn heerlijkheid en Zijn genade, worden gewoonlijk geschonken op het gebed. Toen Christus bad, "werd de hemel geopend," Luke 3:21. De heerlijkheid Gods verscheen niet terwijl de offeranden geofferd werden, maar terwijl de priesters baden (zoals in 2 Chronicles 5:13, toen zij God loofden) hetgeen aanduidt dat de gebeden en lofzeggingen van Gods geestelijke priesters Gode meer welbehaaglijk zijn dan alle brandoffers en slachtoffers.

Toen de plechtigheid volbracht, de zegen uitgesproken en de vergadering bij het einde van de dag op het punt was om uit elkaar te gaan, toen heeft God Zijn welbehagen betuigd, hetgeen hun zo'n blijdschap en voldoening gaf, dat het wel waardig was er op te wachten.

1. De heerlijkheid des Heeren verscheen al den volke, Leviticus 9:23. Wat de verschijning er van was, of waarin zij bestond, wordt ons niet gezegd, ongetwijfeld was zij van zo'n aard dat er het blijk en bewijs van in lag opgesloten. De heerlijkheid des Heeren, die de tabernakel vervulde, Exodus 40:34, openbaarde zich nu aan de deur van de tabernakel voor hen, die daar waren vergaderd, zoals een vorst zich aan een verwachtende volksmenigte toont om haar genoegen te geven. Hiermede toonde God Zijn goedkeuring van hun gaven. Zij, die naarstig de eredienst Gods op de door Hem bepaalde wijze waarnemen, zullen zo'n gezicht verkrijgen op, Zijn heerlijkheid, dat hun dit een overvloedige blijdschap en voldoening zal wezen. Die in Gods huis wonen, kunnen met het oog van het geloof de lieflijkheid des Heeren aanschouwen.

2. Een vuur ging uit van het aangezicht des Heeren, en verteerde het offer, Leviticus 9:24. De geleerde bisschop Patrick maakt hier de zeer waarschijnlijke gissing, dat Mozes en Aaron in de tabernakel bleven totdat het tijd was voor het avondoffer, dat door Aaron geofferd werd maar hier niet wordt vermeld, omdat dit een gewone zaak was, en dat dit het offer was, dat door het vuur, dat van het aangezicht des Heeren uitging, verteerd werd. Hetzij nu dit vuur van de hemel kwam, of uit het heilige der heiligen of van de zichtbare verschijning van Gods heerlijkheid, die al het volk gezien heeft, het was een duidelijk teken van Gods aanneming van hun dienst, Zijn welbehagen er in, zoals later van Salomo's offer, 2 Chronicles 7:1, en dat van Elia, 1 Kings 18:38. Dit vuur heeft:

A. Het tegenwoordige offer verteerd, of zoals het Hebreeuwse woord eigenlijk is: opgegeten. En op tweeërlei wijze was dit een getuigenis van aanneming.

a. Het betekende dat Gods toorn van hen was afgewend. Gods toorn is een verterend vuur, dit vuur zou rechtvaardig op het volk hebben kunnen komen om hen te verteren vanwege hun zonden, maar dat het op het offer kwam en dat verteerde, betekende Gods aanneming er van, als een verzoening voor de zondaar. b. Het betekende dat God in verbond en gemeenschap met hen kwam, zij aten hun deel van het offer, en zo heeft Hij, als het ware "avondmaal met hen gehouden, en zij met Hem," Revelation 3:20.

B. Dit vuur heeft, als het ware, bezit genomen van het altaar. Aldus was in Gods huis het vuur ontstoken, dat zou aanblijven zolang het huis staan bleef, zoals wij tevoren gelezen hebben, Leviticus 6:13. Ook dit was een beeld of type van toekomende goederen: de Geest is in vuur op de apostelen nedergedaald, Acts 2:3, hun opdracht bekrachtigende, zoals het vuur, waarvan hier gesproken wordt, de opdracht van de priesters bekrachtigde. En de nederdaling van dit vuur in onze zielen om er Godvruchtige neigingen in te ontsteken naar God, en zo'n heilige ijver, dat het vlees met zijn lusten er door verteerd wordt is een stellig teken van Gods genadig welbehagen in ons en ons werk. Hetgeen het werk is van Zijn eigen genade in ons, strekt tot Gods eer en heerlijkheid. "Hieraan kennen wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft," 1 John 4:13. Van nu voortaan moeten al hun offers en hun reukwerk met dit vuur geofferd worden. Niets gaat tot God dan hetgeen van God komt. Wij moeten genade hebben, het heilige vuur van de God van genade, want anders kunnen wij "Hem niet welbehaaglijk dienen," Hebrews 12:28. De priesters moesten het vuur brandende houden met een gestadige toevoer van brandstof, en die brandstof moet hout wezen, de reinste van alle brandstoffen. Zo moeten zij, aan wie God genade heeft gegeven, er zich voor wachten om de Geest uit te blussen.

Eindelijk. Er wordt ons hier gezegd, hoe het volk bewogen was door deze openbaring van Gods heerlijkheid en genade. Zij ontvingen haar:

a. Met de grootste blijdschap, zij juichten, aldus zichzelf en elkaar opwekkende tot een heilige vreugde in de verzekerdheid die zij nu hadden, dat God hun nabij was, waarvan gesproken wordt als van de grootheid van hun volk, Deuteronomy 4:7.

b. Met de diepste eerbied: zij vielen op hun aangezichten, in ootmoedige aanbidding van de majesteit van die God, die zich verwaardigde om zich aldus te openbaren. Het is een zondige vrees, die ons van God wegdrijft, maar een Godvruchtige vrees maakt, dat wij ons voor Hem neerbuigen. Voor het ogenblik werden zeer goede indrukken op hen teweeggebracht, maar spoedig verflauwden die indrukken, zoals het gewoonlijk gaat met die, welke teweeggebracht worden door wat zichtbaar is, maar de indrukken van het geloof zijn duurzaam.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Leviticus 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/leviticus-9.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile