Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Judges 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/judges-5.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Judges 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 5Dit hoofdstuk bevat het overwinningslied, dat samengesteld en gezongen werd bij gelegenheid van de overwinning, door Israël behaald over de krijgsmacht van Jabin, koning van Kanan, en de gelukkige gevolgen van de overwinning. Het was waarschijnlijk toen het gebruik, om bij zodanige gelegenheden gedichten te maken, doch van al de gedichten uit de tijd van de richteren is dit het enige dat bewaard bleef, omdat het gedicht werd door Debora een profetes, en bestemd werd om toen als een lofpsalm te worden gezongen, en omdat het een voorbeeld was van lofzegging voor latere eeuwen, en het zeer veel licht verspreidt over de geschiedenis van de tijden.
I.Het begint met lof aan God, Judges 5:2,Judges 5:3.
II. De inhoud van dit lied doet de gedachtenis voortleven aan deze grote krijgsverrichting.
1.Gods verschijningen voor hen bij deze gelegenheid vergelijkende met Zijn verschijningen aan hen op de berg Sinai, Judges 5:4,Judges 5:5..
2 Verheerlijkende hun verlossing uit aanmerking van de rampzaliger toestand waarin zij geweest zijn, Judges 5:6. .
3 Hen oproepende om zich te verenigen in Zijn lof, die gedeeld hebben In de weldaad van hun voorspoed. Judges 5:9. .
4 Eer gevende aan de stammen, die ijverig werkzaam waren geweest in die oorlog, en schande roepende over hen, die geweigerd hebben zich tot deze dienst te begeven, Judges 5:14, Judges 5:23. ,
5 Er nota van nemende, dat God zelf Sisera gedood heeft, en daarover is het lied zeer uitvoerig, Judges 5:24.
Het besluit met een gebed tot God, Judges 5:31.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 5Dit hoofdstuk bevat het overwinningslied, dat samengesteld en gezongen werd bij gelegenheid van de overwinning, door Israël behaald over de krijgsmacht van Jabin, koning van Kanan, en de gelukkige gevolgen van de overwinning. Het was waarschijnlijk toen het gebruik, om bij zodanige gelegenheden gedichten te maken, doch van al de gedichten uit de tijd van de richteren is dit het enige dat bewaard bleef, omdat het gedicht werd door Debora een profetes, en bestemd werd om toen als een lofpsalm te worden gezongen, en omdat het een voorbeeld was van lofzegging voor latere eeuwen, en het zeer veel licht verspreidt over de geschiedenis van de tijden.
I.Het begint met lof aan God, Judges 5:2,Judges 5:3.
II. De inhoud van dit lied doet de gedachtenis voortleven aan deze grote krijgsverrichting.
1.Gods verschijningen voor hen bij deze gelegenheid vergelijkende met Zijn verschijningen aan hen op de berg Sinai, Judges 5:4,Judges 5:5..
2 Verheerlijkende hun verlossing uit aanmerking van de rampzaliger toestand waarin zij geweest zijn, Judges 5:6. .
3 Hen oproepende om zich te verenigen in Zijn lof, die gedeeld hebben In de weldaad van hun voorspoed. Judges 5:9. .
4 Eer gevende aan de stammen, die ijverig werkzaam waren geweest in die oorlog, en schande roepende over hen, die geweigerd hebben zich tot deze dienst te begeven, Judges 5:14, Judges 5:23. ,
5 Er nota van nemende, dat God zelf Sisera gedood heeft, en daarover is het lied zeer uitvoerig, Judges 5:24.
Het besluit met een gebed tot God, Judges 5:31.
Verzen 1-5
Richteren 5:1-5Het vorige hoofdstuk liet ons weten, welke grote dingen God gedaan heeft voor Israël, in dit hoofdstuk hebben wij hun dankerkentenis aan God, opdat alle eeuwen van de kerk het hemelse werk zouden leren van God te loven.
I. God wordt geloofd door een lied. Dat is:
1. Een zeer natuurlijke uiting van blijdschap: Is iemand goedsmoeds? Dat hij zinge, en heilige vreugde is de ziel en de wortel van lof en dankzegging. Het behaagt God zich verheerlijkt te achten door onze blijdschap in Hem en Zijn wonderwerken. De blijdschap van Zijn dienstknechten is Zijn verlustiging, en hun lofzangen zijn Hem een lieflijk geklank.
2. Een zeer gepast middel om de kennis te verspreiden van grote gebeurtenissen en de herinnering er aan te bewaren. Buren zullen dit lied van elkaar leren, kinderen zullen het leren van hun ouders, en zodoende zullen zij, die geen boeken hadden, of niet konden lezen, bekend gemaakt worden met deze werken van God, en het een geslacht zal aldus Gods werken loven en aanbevelen aan een ander geslacht, en Zijn mogendheden verkondigen, Psalms 145:4 en verv.
II. Debora zelf heeft, zoals blijkt uit Judges 5:7, dit lied geschreven, totdat ik, Debora, opstond. En de eerste woorden behoren overgezet te worden: Toen zong zij, Debora. Zij gebruikte haar gaven als profetes in het samenstellen van dit lied, en de toon er van is van het begin tot het einde zeer schoon en verheven, de beeldspraak is levendig, de uitdrukkingen zijn sierlijk, en er is in geheel dit lied een bewonderenswaardige vermenging van lieflijkheid en majesteit. Geen poëzie is te vergelijken bij gewijde poëzie. En wij kunnen veronderstellen, dat zij haar macht als vorstin gebruikte om het zegevierende leger Israëls te verplichten om dit lied van buiten te leren en te zingen. Zij verwacht niet dat zij door hun gedichten haar lof zullen verkondigen en haar zullen verheerlijken, maar verlangt dat zij in dit gedicht zich met haar zullen verenigen om Gods lof te verkondigen en Hem groot te maken. Zij is het eerste kamrad geweest in de veldslag, en nu is zij het ook in de dankzegging.
III. Het werd gezongen te dien dage, niet op de eigen dag van de veldslag maar bij die gelegenheid, en spoedig daarna, zodra er een geschikte dag van dankzegging kon bepaald worden. Als wij zegen van God verkregen hebben, dan behoren wij snel en vaardig te zijn in onze dankzegging er voor, als de indruk van de ons bewezen weldaad nog vers is. Het is een rente, die op de dag uitbetaald moet worden.
1. Zij begint met een algemeen Hallelujah: Looft (of zegent, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse woord) de Heere, Judges 5:2. Het doel van het lied is eer te geven aan God dit wordt dus het eerst gesteld ten einde hetgeen volgt te verklaren en te leiden, zoals de eerste bede in het gebed onzes Heeren: Uw naam worde geheiligd. God wordt hier geprezen voor twee dingen:
a. Voor de wraak, die Hij gedaan heeft aan Israëls vijanden, voor de wraak van Israël op hun trotse en wrede verdrukkers, weergevende in hun schoot al het kwaad, dat zij Zijn volk gedaan hebben. De Heere is bekend als een rechtvaardig God, en de God, wiens de wrake is, door het recht dat Hij doet, Psalm. 9:17. b. De genade, die HU gaf aan Israëls vrienden, toen het volk zich gewillig heeft aangeboden om in deze krijg te dienen. God moet de eer hebben van al de goede diensten, die ons te eniger tijd gedaan worden, en hoe gewilliger zij gedaan worden, hoe meer Hij gezien moet worden in de genade die beide het willen en het volbrengen werkt. Voor deze twee dingen besluit zij dit lied in de geschiedenis te doen vermelden tot eer van de eeuwige God, Judges 5:3. Ik, de Heere zal ik zingen, de Heere, JAHWEH, die God van onbetwistbare heerschappij en onweerstaanbare macht, de Heere, de God Israels, zal ik psalmzingen, die alles bestuurt ten goede van Zijn kerk.
2. Zij roept de groten van de wereld, die aan het boveneinde van de tafel zitten, op om acht te geven op haar lied, en kennis te nemen van het onderwerp er van. Hoort, gij koningen! neemt ter ore, gij vorsten!
a. Zij wil hen doen weten dat, hoe groot en hoog zij ook zijn, er n boven hen is, met wie te strijden dwaasheid is, en aan wie zich te onderwerpen hun belang is, dat paarden en wagens ijdele dingen zijn om op te vertrouwen, en veiligheid of behoudenis van te verwachten.
b. Zij wil dat zij zich met haar verenigen in het loven van de God Israëls, en dat zij niet langer hun nagemaakte goden zouden prijzen, zoals Belsazar gedaan heeft, Daniel 5:4 :Hij prees de gouden en zilveren goden. Zij vermaant hen, zoals de psalmist, Psalms 2:10,11:"Nu dan, gij koningen! handelt verstandiglijk, dient de Heere met vreze."
c. Zij wil dat zij zich laten waarschuwen door het lot van Sisera, en het dus niet wagen leed te doen aan het volk van God, wier zaak God vroeg of laat tot de Zijne zal maken, als Hij het hun aangedane onrecht zal wreken.
3. Zij ziet terug op Gods vroegere verschijningen, en vergelijkt deze er mede, ten einde de hoogheerlijken werker van deze grote verlossing te meer groot te maken. Wat God doet moet ons voor de geest brengen wat Hij gedaan heeft, want Hij is dezelfde, gisteren, en heden, en tot in eeuwigheid, Judges 5:4. Heere, toen Gij voorttoogt van Seir. Dat kan verstaan worden, hetzij:
a. Van de verschijningen van Gods macht en gerechtigheid tegen de vijanden van Israël om hen te beteugelen en ten onder te brengen, en dan komt Habakkuk 3:3, Habakkuk 3:4 en verv. hiermede overeen, waar de verwoesting van de vijanden van de kerk aldus beschreven wordt. Toen God Zijn volk uit het land van Edom had geleid, heeft Hij Sihon en Og aan hen onderworpen. zo'n verschrikking en verbazing over hen doende komen, dat het hun was alsof hemel en aarde zich tegen hen hadden verenigd. Hun hart versmolt, alsof geheel de wereld om hen heen versmolten was. Of het geeft de heerlijke tentoonspreidingen te kennen van de Goddelijke Majesteit, de verbazingwekkende uitwerkselen van Gods kracht, die genoeg is om de aarde te doen beven, de hemelen te doen smelten als sneeuw voor de zon, en de bergen te doen wijken. Vergelijk Psalms 18:8. Het is er zo verre vandaan, dat Gods raadsbesluiten door enigerlei schepsel verhinderd kunnen worden, dat, als de tijd voor hun tenuitvoerlegging gekomen is, hetgeen hun in de weg scheen te staan, niet slechts voor hen zal wijken, maar er dienstbaar aan gemaakt zal worden. Zie Isaiah 64:1, Isaiah 64:2. Of:
b. Het is bedoeld van de verschijningen van Gods majesteit en heerlijkheid in Israël, toen Hij hun Zijn wet gaf op Sinaï. Toen was het letterlijk waar: Toen beefde de aarde, ook droop de hemel. Vergel. Deuteronomy 33:2, Psalms 68:8, Psalms 68:9. Laat al de koningen en vorsten weten, dat dit de God is, die Debora prijst, en niet de minne, onmachtige godheden, waaraan zij hulde en aanbidding brengen. De Chaldeeuwse paraphrast past dit toe op de wetgeving, maar geeft ons een vreemde uitlegging van deze woorden: "De bergen vluchten. Thabor, Hermon en Karmel streden onder elkaar. De n zei: Laat de Goddelijke Majesteit op mij wonen, de andere zei: Laat haar op mij wonen, maar God liet haar wonen op de berg Sinai, de geringste van al de bergen." Ik veronderstel dat de bedoeling is: de minst kostelijke, of minst van waarde, omdat hij rotsachtig en onvruchtbaar is.
Verzen 1-5
Richteren 5:1-5Het vorige hoofdstuk liet ons weten, welke grote dingen God gedaan heeft voor Israël, in dit hoofdstuk hebben wij hun dankerkentenis aan God, opdat alle eeuwen van de kerk het hemelse werk zouden leren van God te loven.
I. God wordt geloofd door een lied. Dat is:
1. Een zeer natuurlijke uiting van blijdschap: Is iemand goedsmoeds? Dat hij zinge, en heilige vreugde is de ziel en de wortel van lof en dankzegging. Het behaagt God zich verheerlijkt te achten door onze blijdschap in Hem en Zijn wonderwerken. De blijdschap van Zijn dienstknechten is Zijn verlustiging, en hun lofzangen zijn Hem een lieflijk geklank.
2. Een zeer gepast middel om de kennis te verspreiden van grote gebeurtenissen en de herinnering er aan te bewaren. Buren zullen dit lied van elkaar leren, kinderen zullen het leren van hun ouders, en zodoende zullen zij, die geen boeken hadden, of niet konden lezen, bekend gemaakt worden met deze werken van God, en het een geslacht zal aldus Gods werken loven en aanbevelen aan een ander geslacht, en Zijn mogendheden verkondigen, Psalms 145:4 en verv.
II. Debora zelf heeft, zoals blijkt uit Judges 5:7, dit lied geschreven, totdat ik, Debora, opstond. En de eerste woorden behoren overgezet te worden: Toen zong zij, Debora. Zij gebruikte haar gaven als profetes in het samenstellen van dit lied, en de toon er van is van het begin tot het einde zeer schoon en verheven, de beeldspraak is levendig, de uitdrukkingen zijn sierlijk, en er is in geheel dit lied een bewonderenswaardige vermenging van lieflijkheid en majesteit. Geen poëzie is te vergelijken bij gewijde poëzie. En wij kunnen veronderstellen, dat zij haar macht als vorstin gebruikte om het zegevierende leger Israëls te verplichten om dit lied van buiten te leren en te zingen. Zij verwacht niet dat zij door hun gedichten haar lof zullen verkondigen en haar zullen verheerlijken, maar verlangt dat zij in dit gedicht zich met haar zullen verenigen om Gods lof te verkondigen en Hem groot te maken. Zij is het eerste kamrad geweest in de veldslag, en nu is zij het ook in de dankzegging.
III. Het werd gezongen te dien dage, niet op de eigen dag van de veldslag maar bij die gelegenheid, en spoedig daarna, zodra er een geschikte dag van dankzegging kon bepaald worden. Als wij zegen van God verkregen hebben, dan behoren wij snel en vaardig te zijn in onze dankzegging er voor, als de indruk van de ons bewezen weldaad nog vers is. Het is een rente, die op de dag uitbetaald moet worden.
1. Zij begint met een algemeen Hallelujah: Looft (of zegent, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse woord) de Heere, Judges 5:2. Het doel van het lied is eer te geven aan God dit wordt dus het eerst gesteld ten einde hetgeen volgt te verklaren en te leiden, zoals de eerste bede in het gebed onzes Heeren: Uw naam worde geheiligd. God wordt hier geprezen voor twee dingen:
a. Voor de wraak, die Hij gedaan heeft aan Israëls vijanden, voor de wraak van Israël op hun trotse en wrede verdrukkers, weergevende in hun schoot al het kwaad, dat zij Zijn volk gedaan hebben. De Heere is bekend als een rechtvaardig God, en de God, wiens de wrake is, door het recht dat Hij doet, Psalm. 9:17. b. De genade, die HU gaf aan Israëls vrienden, toen het volk zich gewillig heeft aangeboden om in deze krijg te dienen. God moet de eer hebben van al de goede diensten, die ons te eniger tijd gedaan worden, en hoe gewilliger zij gedaan worden, hoe meer Hij gezien moet worden in de genade die beide het willen en het volbrengen werkt. Voor deze twee dingen besluit zij dit lied in de geschiedenis te doen vermelden tot eer van de eeuwige God, Judges 5:3. Ik, de Heere zal ik zingen, de Heere, JAHWEH, die God van onbetwistbare heerschappij en onweerstaanbare macht, de Heere, de God Israels, zal ik psalmzingen, die alles bestuurt ten goede van Zijn kerk.
2. Zij roept de groten van de wereld, die aan het boveneinde van de tafel zitten, op om acht te geven op haar lied, en kennis te nemen van het onderwerp er van. Hoort, gij koningen! neemt ter ore, gij vorsten!
a. Zij wil hen doen weten dat, hoe groot en hoog zij ook zijn, er n boven hen is, met wie te strijden dwaasheid is, en aan wie zich te onderwerpen hun belang is, dat paarden en wagens ijdele dingen zijn om op te vertrouwen, en veiligheid of behoudenis van te verwachten.
b. Zij wil dat zij zich met haar verenigen in het loven van de God Israëls, en dat zij niet langer hun nagemaakte goden zouden prijzen, zoals Belsazar gedaan heeft, Daniel 5:4 :Hij prees de gouden en zilveren goden. Zij vermaant hen, zoals de psalmist, Psalms 2:10,11:"Nu dan, gij koningen! handelt verstandiglijk, dient de Heere met vreze."
c. Zij wil dat zij zich laten waarschuwen door het lot van Sisera, en het dus niet wagen leed te doen aan het volk van God, wier zaak God vroeg of laat tot de Zijne zal maken, als Hij het hun aangedane onrecht zal wreken.
3. Zij ziet terug op Gods vroegere verschijningen, en vergelijkt deze er mede, ten einde de hoogheerlijken werker van deze grote verlossing te meer groot te maken. Wat God doet moet ons voor de geest brengen wat Hij gedaan heeft, want Hij is dezelfde, gisteren, en heden, en tot in eeuwigheid, Judges 5:4. Heere, toen Gij voorttoogt van Seir. Dat kan verstaan worden, hetzij:
a. Van de verschijningen van Gods macht en gerechtigheid tegen de vijanden van Israël om hen te beteugelen en ten onder te brengen, en dan komt Habakkuk 3:3, Habakkuk 3:4 en verv. hiermede overeen, waar de verwoesting van de vijanden van de kerk aldus beschreven wordt. Toen God Zijn volk uit het land van Edom had geleid, heeft Hij Sihon en Og aan hen onderworpen. zo'n verschrikking en verbazing over hen doende komen, dat het hun was alsof hemel en aarde zich tegen hen hadden verenigd. Hun hart versmolt, alsof geheel de wereld om hen heen versmolten was. Of het geeft de heerlijke tentoonspreidingen te kennen van de Goddelijke Majesteit, de verbazingwekkende uitwerkselen van Gods kracht, die genoeg is om de aarde te doen beven, de hemelen te doen smelten als sneeuw voor de zon, en de bergen te doen wijken. Vergelijk Psalms 18:8. Het is er zo verre vandaan, dat Gods raadsbesluiten door enigerlei schepsel verhinderd kunnen worden, dat, als de tijd voor hun tenuitvoerlegging gekomen is, hetgeen hun in de weg scheen te staan, niet slechts voor hen zal wijken, maar er dienstbaar aan gemaakt zal worden. Zie Isaiah 64:1, Isaiah 64:2. Of:
b. Het is bedoeld van de verschijningen van Gods majesteit en heerlijkheid in Israël, toen Hij hun Zijn wet gaf op Sinaï. Toen was het letterlijk waar: Toen beefde de aarde, ook droop de hemel. Vergel. Deuteronomy 33:2, Psalms 68:8, Psalms 68:9. Laat al de koningen en vorsten weten, dat dit de God is, die Debora prijst, en niet de minne, onmachtige godheden, waaraan zij hulde en aanbidding brengen. De Chaldeeuwse paraphrast past dit toe op de wetgeving, maar geeft ons een vreemde uitlegging van deze woorden: "De bergen vluchten. Thabor, Hermon en Karmel streden onder elkaar. De n zei: Laat de Goddelijke Majesteit op mij wonen, de andere zei: Laat haar op mij wonen, maar God liet haar wonen op de berg Sinai, de geringste van al de bergen." Ik veronderstel dat de bedoeling is: de minst kostelijke, of minst van waarde, omdat hij rotsachtig en onvruchtbaar is.
Verzen 6-11
Richteren 5:6-11I. Hier beschrijft Debora de rampzalige toestand van Israël onder de tirannie van Jabin, opdat de grootheid van hun benauwdheid de verlossing zoveel heerlijker zal doen uitkomen Judges 5:6. "In de dagen van Samgar, die iets gedaan heeft ter verlossing Israëls van de Filistijnen, tot aan de dagen van Jael, dat is: tot op de huidige dag, waarin Jael zich onderscheiden heeft, is het land verwoest geworden."
1. Er was geen handel. Uit gebrek aan krijgslieden om de kooplieden in hun doen van zaken te beschermen tegen de invallen van de vijand, en uit gebrek aan magistraten om dieven en rovers in hun eigen midden te beteugelen en te straffen (mannen aan wie, zoals men zegt, het geluk was tegengelopen, en geen werk of bezigheid hebbende struikrovers zijn geworden) zodat alle bedrijf stilstond, de grote wegen vermeden werden, en er nu geen karavanen van kooplieden meer gezien werden.
2. Er werd niet gereisd. In tijden, toen er nog een regering was en orde heerste, konden de reizigers veilig over de openbare wegen gaan, en waren de rovers genoodzaakt zich op bijwegen op te houden, maar nu maakten de rovers de grote wegen onveilig en waren de eerzame reizigers genoodzaakt om in voortdurenden angst langs bijwegen te gaan.
3. Er was geen landbouw. De akkers moesten wel braak liggen, als de dorpsbewoners, de landlieden, hun bedrijf staakten, hun huizen verlieten, waar zij voortdurend verontrust en geplunderd werden, om voor zich en hun gezin een toevlucht te zoeken in bemuurde en versterkte steden.
4. Geen bedeling van het recht. Er was strijd in de poorten, waar hun gerechtshoven zitting hielden, Judges 5:8, zodat des Heeren volk niet af kon gaan tot de poorten voordat deze verlossing gewerkt was. De onophoudelijke invallen van de vijand beroofden de magistraten van hun waardigheid en het volk van de weldaad hunner regering,
5. Er was geen vrede voor hem, die uitging, of voor hem, die inkwam. De poorten, door welke zij heen en weer gingen, werden bezocht door vijanden, ja zelfs de plaatsen waar men water schept werden verontrust door de schutters-het was zeker wel een grote heldendaad, om de personen, die water schepten, te verschrikken!
6. Zij hadden wapens noch kloekmoedigheid, om zichzelf te helpen, onder veertig duizend in Israël werd schild noch spies gezien Judges 5:8. Zij zijn f door hun verdrukkers ontwapend, of zij hadden de krijgskunst veronachtzaamd, zodat, al hadden zij ook spiesen en schilden, zij toch niet gezien werden, zij waren ter zijde geworpen, of zij hadden ze laten verroesten, daar zij noch de bekwaamheid, noch de wil hadden om ze te gebruiken.
II. Zij toont in n woord wat het was, dat al deze ellende over hen had gebracht: Zij verkoren nieuwe goden, Judges 5:8. Het was hun afgoderij, die God er toe bracht om hen aldus in de handen van hun vijanden over te geven. De Heere hun God was een Heere, maar dat was hun niet genoeg, zij moesten meer hebben veel meer, nog meer. Hun God was de Oude van dagen, nog dezelfde, en daarom werden zij Hem moede, en moesten zij nieuwe goden hebben, waar zij op verzot waren, zoals kinderen op nieuwe kleren, namen, die pas uitgevonden waren, helden, die pas tot goden waren verklaard. Toen aan hun vaderen de keus was voorgesteld, hebben zij de Heere tot hun God verkoren, Joshua 24:21, s maar zij wilden bij die keuze niet blijven, zij moeten goden hebben, die zij zichzelf hebben verkoren.
III. Zij neemt nota van Gods grote goedheid jegens Israël, door de zodanigen te verwekken, die hun leed en hun bezwaren konden verlichten. In de eerste plaats: zij zelf, Judges 5:7. Totdat ik, Debora, opstond, om hen te beteugelen en te bestraffen, die de openbare vrede verstoorden, de mensen bij hun beroep en bedrijf te beschermen, en toen kregen de zaken spoedig een geheel ander aanzien. Toen dit blijde licht aanbrak, hebben deze roofdieren zich teruggetrokken, "de mens ging weer uit tot zijn werk en naar zijn arbeid,' Psalms 104:22, Psalms 104:23. Aldus werd zij een moeder in Israël, een voedstermoeder, zo groot was de liefde, die zij haar volk toedroeg, en zoveel zorg en moeite heeft zij zich gegeven voor het openbare welzijn. Onder haar waren nog andere bestuurders van Israël, Judges 5:9. die evenals zij, het hun gedaan hebben om Israël te hervormen, en toen, evenals zij, zich vrijwillig hebben aangeboden, om in deze oorlog te dienen, niet aandringende op de vrijstelling, waarop hun ambt en waardigheid hun het recht gaven, toen zij zo'n schone gelegenheid hadden om voor de zaak van hun land op te treden, en ongetwijfeld heeft het voorbeeld van de regeerders invloed gehad op het volk, om zich gewillig aan te bieden, Judges 5:2. Van deze regeerders, of wetgevers, zegt zij: mijn hart is tot hen, dat is: "Ik bemin en acht hen, zij hebben voor altijd mijn hart gewonnen, ik zal hen nooit vergeten," Diegenen zijn dubbele eer waardig, die vrijwillig de eisen van hun eer en hun belang opgeven, ten einde God en Zijn kerk te dienen.
IV. Zij roept hen op, die bijzonder deel hadden in de weldaad en het voordeel van deze grote verlossing, om er nu ook bijzonder dank voor te brengen aan God, Judges 5:10, Judges 5:11. Laat ieder spreken, naarmate hij de goedheid Gods heeft bevonden in deze gelukkige ommekeer van het aanzien van de publieke aangelegenheden.
1. Gij, die op witte ezelinnen rijdt, dat is: de hoge adel en de aanzienlijken. Paarden waren weinig in gebruik in dat land, waarschijnlijk hadden zij een veel beter en fraaier ras van ezels dan wij hebben, maar personen van rang en aanzien schijnen onderscheiden te zijn geworden door de kleur van de ezels, die zij bereden, de witte, meer zeldzaam zijnde, werden daarom het meest op prijs gesteld. Er wordt nota van genomen, dat Abdons zonen en kleinzonen op ezelsveulens reden, hetgeen hen kenmerkte als mannen van aanzien, Judges 12:14. Laat zodanigen, die door deze verlossing hersteld zijn in hun vrijheid niet alleen, zoals andere Israëlieten, maar ook in hun waardigheid, Gods lof verkondigen.
2. Laat hen, die aan het gericht zitten, er zich van bewust zijn, en er dankbaar voor wezen als voor een zeer groten zegen, dat zij er veilig kunnen nederzitten, dat hun het zwaard van de gerechtigheid niet uit de hand wordt geslagen door het zwaard van de oorlog.
3. Laat hen, die over weg wandelen, en daar niemand ontmoeten, die hun schrik aanjaagt, in vrome overdenking spreken tot zichzelf, en in Godsdienstige gesprekken tot hun medereizigers, van de goedheid Gods in het bevrijden van de wegen van de bandieten, die ze zo lang onveilig hadden gemaakt.
4. Laat hen, die in vrede water scheppen, aan wie de put niet wordt ontnomen of toegestopt, noch in gevaar zijn van door de vijand te worden gevangen, als zij uitgaan om daar te putten, waar zij zich zo veel veiliger vinden en zoveel meer gerust, dan zij er geweest zijn tezamen spreken van de gerechtigheden des Heeren, niet van de daden van Debora, of van Barak, maar van de Heere, opmerkende hoe Zijn hand vrede maakt in onze landpalen, dat is de daad des Heeren. Merkt op in deze Zijn daden:
a. Gerechtigheid, geoefend aan Zijn vermetele vijanden. Dat zijn de rechtvaardige daden des Heeren. Ziet Hem een rechtvaardige zaak bepleitende, rechtmatig zittende op Zijn troon van het gericht, en eert Hem als de Rechter van de gehele aarde.
b. Goedertierenheid, bewezen aan Zijn sidderend volk, de bewoners van de dorpen, die het meest blootgesteld waren aan de vijand, hadden het meest geleden, en waren in het grootste gevaar, Ezechiël 38:11. Het is de eer en heerlijkheid Gods om hen te beschermen, die het meest aan gevaar zijn blootgesteld, en de zwaksten te hulp te komen. Laat ons allen opmerken het aandeel, dat wij, in het bijzonder hebben in openbare vrede en rust inzonderheid de bewoners van de dorpen, en er Gode de lof voor geven.
Verzen 6-11
Richteren 5:6-11I. Hier beschrijft Debora de rampzalige toestand van Israël onder de tirannie van Jabin, opdat de grootheid van hun benauwdheid de verlossing zoveel heerlijker zal doen uitkomen Judges 5:6. "In de dagen van Samgar, die iets gedaan heeft ter verlossing Israëls van de Filistijnen, tot aan de dagen van Jael, dat is: tot op de huidige dag, waarin Jael zich onderscheiden heeft, is het land verwoest geworden."
1. Er was geen handel. Uit gebrek aan krijgslieden om de kooplieden in hun doen van zaken te beschermen tegen de invallen van de vijand, en uit gebrek aan magistraten om dieven en rovers in hun eigen midden te beteugelen en te straffen (mannen aan wie, zoals men zegt, het geluk was tegengelopen, en geen werk of bezigheid hebbende struikrovers zijn geworden) zodat alle bedrijf stilstond, de grote wegen vermeden werden, en er nu geen karavanen van kooplieden meer gezien werden.
2. Er werd niet gereisd. In tijden, toen er nog een regering was en orde heerste, konden de reizigers veilig over de openbare wegen gaan, en waren de rovers genoodzaakt zich op bijwegen op te houden, maar nu maakten de rovers de grote wegen onveilig en waren de eerzame reizigers genoodzaakt om in voortdurenden angst langs bijwegen te gaan.
3. Er was geen landbouw. De akkers moesten wel braak liggen, als de dorpsbewoners, de landlieden, hun bedrijf staakten, hun huizen verlieten, waar zij voortdurend verontrust en geplunderd werden, om voor zich en hun gezin een toevlucht te zoeken in bemuurde en versterkte steden.
4. Geen bedeling van het recht. Er was strijd in de poorten, waar hun gerechtshoven zitting hielden, Judges 5:8, zodat des Heeren volk niet af kon gaan tot de poorten voordat deze verlossing gewerkt was. De onophoudelijke invallen van de vijand beroofden de magistraten van hun waardigheid en het volk van de weldaad hunner regering,
5. Er was geen vrede voor hem, die uitging, of voor hem, die inkwam. De poorten, door welke zij heen en weer gingen, werden bezocht door vijanden, ja zelfs de plaatsen waar men water schept werden verontrust door de schutters-het was zeker wel een grote heldendaad, om de personen, die water schepten, te verschrikken!
6. Zij hadden wapens noch kloekmoedigheid, om zichzelf te helpen, onder veertig duizend in Israël werd schild noch spies gezien Judges 5:8. Zij zijn f door hun verdrukkers ontwapend, of zij hadden de krijgskunst veronachtzaamd, zodat, al hadden zij ook spiesen en schilden, zij toch niet gezien werden, zij waren ter zijde geworpen, of zij hadden ze laten verroesten, daar zij noch de bekwaamheid, noch de wil hadden om ze te gebruiken.
II. Zij toont in n woord wat het was, dat al deze ellende over hen had gebracht: Zij verkoren nieuwe goden, Judges 5:8. Het was hun afgoderij, die God er toe bracht om hen aldus in de handen van hun vijanden over te geven. De Heere hun God was een Heere, maar dat was hun niet genoeg, zij moesten meer hebben veel meer, nog meer. Hun God was de Oude van dagen, nog dezelfde, en daarom werden zij Hem moede, en moesten zij nieuwe goden hebben, waar zij op verzot waren, zoals kinderen op nieuwe kleren, namen, die pas uitgevonden waren, helden, die pas tot goden waren verklaard. Toen aan hun vaderen de keus was voorgesteld, hebben zij de Heere tot hun God verkoren, Joshua 24:21, s maar zij wilden bij die keuze niet blijven, zij moeten goden hebben, die zij zichzelf hebben verkoren.
III. Zij neemt nota van Gods grote goedheid jegens Israël, door de zodanigen te verwekken, die hun leed en hun bezwaren konden verlichten. In de eerste plaats: zij zelf, Judges 5:7. Totdat ik, Debora, opstond, om hen te beteugelen en te bestraffen, die de openbare vrede verstoorden, de mensen bij hun beroep en bedrijf te beschermen, en toen kregen de zaken spoedig een geheel ander aanzien. Toen dit blijde licht aanbrak, hebben deze roofdieren zich teruggetrokken, "de mens ging weer uit tot zijn werk en naar zijn arbeid,' Psalms 104:22, Psalms 104:23. Aldus werd zij een moeder in Israël, een voedstermoeder, zo groot was de liefde, die zij haar volk toedroeg, en zoveel zorg en moeite heeft zij zich gegeven voor het openbare welzijn. Onder haar waren nog andere bestuurders van Israël, Judges 5:9. die evenals zij, het hun gedaan hebben om Israël te hervormen, en toen, evenals zij, zich vrijwillig hebben aangeboden, om in deze oorlog te dienen, niet aandringende op de vrijstelling, waarop hun ambt en waardigheid hun het recht gaven, toen zij zo'n schone gelegenheid hadden om voor de zaak van hun land op te treden, en ongetwijfeld heeft het voorbeeld van de regeerders invloed gehad op het volk, om zich gewillig aan te bieden, Judges 5:2. Van deze regeerders, of wetgevers, zegt zij: mijn hart is tot hen, dat is: "Ik bemin en acht hen, zij hebben voor altijd mijn hart gewonnen, ik zal hen nooit vergeten," Diegenen zijn dubbele eer waardig, die vrijwillig de eisen van hun eer en hun belang opgeven, ten einde God en Zijn kerk te dienen.
IV. Zij roept hen op, die bijzonder deel hadden in de weldaad en het voordeel van deze grote verlossing, om er nu ook bijzonder dank voor te brengen aan God, Judges 5:10, Judges 5:11. Laat ieder spreken, naarmate hij de goedheid Gods heeft bevonden in deze gelukkige ommekeer van het aanzien van de publieke aangelegenheden.
1. Gij, die op witte ezelinnen rijdt, dat is: de hoge adel en de aanzienlijken. Paarden waren weinig in gebruik in dat land, waarschijnlijk hadden zij een veel beter en fraaier ras van ezels dan wij hebben, maar personen van rang en aanzien schijnen onderscheiden te zijn geworden door de kleur van de ezels, die zij bereden, de witte, meer zeldzaam zijnde, werden daarom het meest op prijs gesteld. Er wordt nota van genomen, dat Abdons zonen en kleinzonen op ezelsveulens reden, hetgeen hen kenmerkte als mannen van aanzien, Judges 12:14. Laat zodanigen, die door deze verlossing hersteld zijn in hun vrijheid niet alleen, zoals andere Israëlieten, maar ook in hun waardigheid, Gods lof verkondigen.
2. Laat hen, die aan het gericht zitten, er zich van bewust zijn, en er dankbaar voor wezen als voor een zeer groten zegen, dat zij er veilig kunnen nederzitten, dat hun het zwaard van de gerechtigheid niet uit de hand wordt geslagen door het zwaard van de oorlog.
3. Laat hen, die over weg wandelen, en daar niemand ontmoeten, die hun schrik aanjaagt, in vrome overdenking spreken tot zichzelf, en in Godsdienstige gesprekken tot hun medereizigers, van de goedheid Gods in het bevrijden van de wegen van de bandieten, die ze zo lang onveilig hadden gemaakt.
4. Laat hen, die in vrede water scheppen, aan wie de put niet wordt ontnomen of toegestopt, noch in gevaar zijn van door de vijand te worden gevangen, als zij uitgaan om daar te putten, waar zij zich zo veel veiliger vinden en zoveel meer gerust, dan zij er geweest zijn tezamen spreken van de gerechtigheden des Heeren, niet van de daden van Debora, of van Barak, maar van de Heere, opmerkende hoe Zijn hand vrede maakt in onze landpalen, dat is de daad des Heeren. Merkt op in deze Zijn daden:
a. Gerechtigheid, geoefend aan Zijn vermetele vijanden. Dat zijn de rechtvaardige daden des Heeren. Ziet Hem een rechtvaardige zaak bepleitende, rechtmatig zittende op Zijn troon van het gericht, en eert Hem als de Rechter van de gehele aarde.
b. Goedertierenheid, bewezen aan Zijn sidderend volk, de bewoners van de dorpen, die het meest blootgesteld waren aan de vijand, hadden het meest geleden, en waren in het grootste gevaar, Ezechiël 38:11. Het is de eer en heerlijkheid Gods om hen te beschermen, die het meest aan gevaar zijn blootgesteld, en de zwaksten te hulp te komen. Laat ons allen opmerken het aandeel, dat wij, in het bijzonder hebben in openbare vrede en rust inzonderheid de bewoners van de dorpen, en er Gode de lof voor geven.
Verzen 12-23
Richteren 5:12-23I. Hier wekt Debora zichzelf en Barak op om op de plechtigste wijze deze overwinning te bezingen tot heerlijkheid Gods en ter ere van Israël, ter aanmoediging van hun vrienden en ter groter beschaming van hun vijanden, Judges 5:12.
1. Als profetes moet Debora het doen door een lied, en zij wekt zich op om het te dichten en te zingen, Waak op, waak op, Debora, en wederom: Waak op, waak op. Hiermede geeft zij te kennen zich bewust te zijn van het voortreffelijke en het moeilijke van het werk, het behoefde en verdiende de uiterste levendigheid en kracht van ziel in het volbrengen er van, al de krachten en gaven van de geest moeten er voor gebruikt worden. En aldus geeft zij ook uitdrukking aan de bewustheid, die zij had van haar eigen zwakheid, van haar neiging om in het werk te verslappen. Het loven van God is een werk, waartoe wij ons moeten opwekken, Psalms 108:3.
2. Barak, als generaal, moet het doen door een zegepraal. Leid uw gevangenen gevangen. Hoewel Sisera's leger te velde verslagen werd en geen lijfsgenade werd verleend, kunnen wij toch veronderstellen, dat bij het opvolgen van de overwinning, toen de krijg inhet landvan de vijand werd overgebracht, er velen gevonden werden, die geen wapens droegen, en dat deze tot krijgsgevangenen werden gemaakt, deze wilde zij in ketenen Barak doen volgen, als hij zijn openbare intocht hield in de stad, om zijn triomf op te luisteren, niet, alsof het hem een genoegen was zijn medeschepselen te vertreden, maar aldus moet hij eer geven aan God, en het goede doeleinde van Zijn regering dienen, welke daarin bestaat: de hoogmoedigen te zien en hen te vernederen.
II. Zij geeft een goede reden op voor deze lof en triomf, Judges 5:13. Deze glorierijke overwinning had aan het overblijfsel van Israël en aan Debora in het bijzonder, een zeer groot aanzien gegeven, en zij waren dit volstrekt en alleen aan God verschuldigd.
1. De Israëlieten waren weinig talrijk en onbeduidend geworden, en toch gaf God hun heerschappij over de heerlijken, dat is de edelen. Velen van hen waren door de vijand gedood, velen stierven van verdriet, en misschien waren sommigen van hen met hun gezin en hun bezitting uitgeweken naar vreemde landen, en toch hebben de weinigen, die overgebleven waren, door de hulp Gods en met een enkele kloekmoedige daad, niet alleen het juk van de verdrukking afgeschud van hun eigen hals, maar macht verkregen over hun verdrukkers. Zolang er nog iemand van Gods Israël is overgebleven, (en ook in de slechtsten tijd zal God nog een overblijfsel hebben) is er hoop, al is dit overblijfsel ook nog zo klein, want God kan hem, die overgebleven is, al is hij slechts een enkel persoon, over de machtigsten en hoogmoedigsten doen zegevieren.
2. Debora zelf behoorde tot de zwakkere kunne, die sedert de val veroordeeld was tot onderworpenheid, en toch heeft de Heere, die zelf hoger is dan de hoogsten, haar gemachtigd om over de geweldigen te heersen, de geweldigsten van Israël, die zich gewillig onderwierpen aan haar leiding, en haar instaat gesteld om over de geweldigsten van Kanan te zegevieren, die vielen voor het leger, dat onder haar bevelen stond, zo verwonderlijk heeft Hij de nederen staat van Zijn dienstmaagd aangezien. "De Heere heeft mij, een vrouw, doen heersen over de geweldigen." Een verachte steen wordt tot hoofd des hoeks gesteld. Dit is van de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen. III. Zij maakt bijzondere opmerkingen op hen die in deze grote krijgsverrichting betrokken waren, nota er van nemende, wie tegen hen streed wie voor hen streed, en wie onzijdig bleven.
1. Wie tegen hen streed. Er moet nota worden genomen van de macht van de vijand opdat de overwinning zoveel glorierijker uitkomt. Jabin en Sisera waren vermeld in de geschiedenis, maar hier blijkt nu nog:
a. Dat Amalek in verbond was met Jabin, en hem hulp zond, of dit tenminste poogde te doen. Efraïm wordt hier gezegd tegen Amalek te hebben gestreden Judges 5:14, waarschijnlijk had hij hulptroepen van de Amalekieten onderschept en afgesneden, die op weg waren om zich met Sisera's krijgsmacht te verenigen. Amalek had Moab geholpen om Israël te verdrukken, Judges 3:13, en had nu Jabin geholpen. De Amalekieten waren onverzoenlijke vijanden van Gods volk, wier hand altijd op de troon des Heeren was, Exodus 17:16, en daarom te meer gevaarlijk.
b. Dat anderen uit de koningen van Kanan, die na de nederlaag, hun door Jozua toegebracht, zich enigszins hersteld hadden, zich bij Jabin hadden gevoegd, zijn leger met hun hulptroepen hadden versterkt, daar zij dezelfde onverzoenlijke vijandschap koesterden tegen Israël als hij, en die koninkrijken, toen zij in hun kracht waren onderworpen zijn geweest aan de koning van Hazor, Joshua 11:10 s. Deze koningen kwamen en streden, Judges 5:19. Israël had geen koning, hun vijanden hadden velen, wier macht en invloed, inzonderheid als zij in verbond met elkaar handelden, hen zeer geducht maakten maar toch was Israël, dat de Heere tot zijn Koning had, hun allen te sterk. Van deze koningen wordt gezegd: Zij brachten geen gewin des zilvers daarvan, het waren geen huurlingen in de dienst van Jabin, (de zodanigen blijken dikwijls onbetrouwbaar in de nood) neen, het waren vrijwilligers, van harte de zaak tegen Israël toegedaan. Zij begeerden de schatten niet van zilver, zegt de Chaldeer, het was hun slechts om Israëls ondergang te doen. Handelende uit beginsel waren zij des te meer geducht, en zullen des te meer wreed zijn.
2. Wie voor hen streden. Van de verschillende stammen, die hen in deze grote krijgsverrichting bijstonden, wordt hier met ere gesproken, want, hoewel God voornamelijk en in de eerste plaats verheerlijkt moet worden behoren de werktuigen in Zijn dienst toch de hun toekomende lof te ontvangen ter aanmoediging van anderen, maar, met dat al: het was de hemel, die de schaal deed overhellen naar de zijde van Israël.
A. Efraïm en Benjamin, de stammen, onder wie Debora zelf leefde, hebben zich onder haar invloed veel moeite en inspanning getroost, en hielden zich kloekmoedig, want haar palmboom was in de stam van Efraïm, en dicht bij die van Benjamin, Judges 5:14. Uit Efraïm was hun wortel, en in die wortel leven, tegen Amalek. Er was in Efraïm een berg, de berg van de Amalekiet genaamd, (vermeld in Judges 12:15) die, naar sommigen denken, hier bedoeld is en sommigen lezen de zin: Er was een wortel in Amalek, dat is: in die berg, een krachtig besluit in het hart van dat volk, om de verdrukkers het hoofd te bieden, hetgeen de wortel was van de zaak. Hierin had Benjamin een goed voorbeeld gegeven onder zijn volk, Efraïm bewoog zich achter u, Benjamin. Hoewel Benjamin de jongste stam was, en vooral in die tijd zeer achterstond bij Efraïm in aantal zowel als in vermogen, heeft Efraïm toch, waar zij-de Benjaminieten voorgingen, hen gevolgd, en is voor de gemeenschappelijke zaak opgekomen. Als wij de stoutmoedigheid niet hebben om te leiden, voor te gaan, moeten wij toch niet zo trots of zo gemelijk zijn van niet te willen volgen, zelfs onze minderen te volgen, als het in een goed werk is. Efraïm was op enige afstand van de plaats van de handeling, en kon daarom niet veel van zijn takken uitzenden in de dienst. Maar Debora, die een van hun was, wist dat er een wortel in hen was, en dat zij de zaak van harte waren toegedaan. Dr. Lightfoot geeft hier een geheel andere zin aan: Jozua, van Efraïm, is een wortel van zulke overwinningen geweest over Amalek, Exodus 17:1, en Ehud van Benjamin, nu onlangs tegen Amalek en Moab.
B. Het ijs gebroken zijnde door Efraïm en Benjamin, hebben Machir (de halve stam van Manasse aan de andere kant van de Jordaan) en Zebulon mannen gezonden, die zeer dienstig waren voor dit grote doel. Als een leger op de been gebracht moet worden, inzonderheid onder zulke nadelige omstandigheden als veroorzaakt werden door het langdurig ontwend zijn aan het gebruik van de wapenen en de mismoedigheid des volks, dan is het van het grootste belang om voorzien te worden:
a. Van mannen van moed voor officieren, en van dezulken heeft het geslacht van Machir hen voorzien want vandaar kwamen de wetgevers, of eigenlijk de bestuurders. De kinderen van Machir waren inzonderheid vermaard om hun dapperheid in de tijd van Mozes, Numbers 32:39, en het schijnt dat die eigenschap van kloekmoedigheid voortleefde in hun geslacht, temeer, daar zij hun bezittingen hadden aan de grenzen.
b. Van mannen van geleerdheid en vernuft, om secretarissen te zijn van krijgszaken, en van de zodanigen werden zij voorzien uit de stam van Zebulon. Vandaar kwamen mannen, die de pen van de schrijvers hanteerden, schrijvers, die de orders uitvaardigden, circulaires schreven, lastbrieven opstelden, monsterrollen nazagen en de rekeningen bijhielden. Zo moet "een ieder gelijk hij gave ontvangen heeft, haar bedienen aan de anderen, tot welzijn van het algemeen" 1 Peter 4:10. De ogen zien, en de oren horen, voor het gehele lichaam. Ik weet dat het algemeen verstaan wordt van de voortvarendheid zelfs van de geleerden uit die stam, die de wet bestudeerden en verklaarden, om voor deze zaak de wapens op te vatten, hoewel zij meer wisten van boeken dan van de krijgskunst. Zo zegt Sir Richard Blackmore:
"De geleerde schrijvers van Zebulon legden de pen neer en grepen naar het zwaard."
C. Ook Issaschar bewees goede diensten. Hoewel hij de rust zag, dat zij goed was, en daarom zijn schouder boog om te dragen, dat de hoedanigheid is van deze stam, Genesis 49:15, hebben zij het toch nu veracht om het juk te dragen van aan Jabin schatting te betalen, en gaven zij nu de voorkeur aan het moeizame, maar edele werk van de strijd, boven een slaafse rust. Hoewel er niet veel gewone soldaten uit die stam geworven schijnen te zijn, waren toch de vorsten in Issaschar met Debora en Barak, Judges 5:15, waarschijnlijk in een grote krijgsraad om hun in geval van nood van raad te dienen. En het schijnt wel dat deze vorsten van Issaschar in persoon met Barak te velde zijn getogen. Ging hij te voet? Zij liepen met hem, noch met hun achtbaarheid te rade gaande, noch met hun gemak. Ging hij in het dal, de plaats van het meeste gevaar? Zij stelden zich met hem bloot aan het gevaar en waren nog aan zijn rechterhand om hem raad te geven, want "de kinderen Issaschars waren mannen, ervaren in het verstaan van de tijden," 1 Chronicles 12:32.
D. Zebulon en Nafthali waren de stoutsten en bedrijvigsten van al de stammen, niet alleen uit een bijzondere genegenheid voor Barak maar omdat zij het dichtst bij Jabin lagen, en het juk van de verdrukking hun zwaarder was de voor de andere stammen. Beter te sterven in eer, dan te leven in slavernij, en daarom hebben zij in vrome ijver voor God en hun land, hun ziel versmaad ten dode op de hoogten van het veld, Judges 5:18. Met welk een heldhaftige dapperheid rukten zij voorwaarts, deden zij hun aanval, zelfs op de ijzeren wagens, het gevaar verachtende, en in zo goed een zaak de dood zelf tartende!
E. De sterren aan de hemel schenen op Israëls zijde, Judges 5:20. De sterren uit haar loopplaatsen streden volgens de order en het bestuur van Hem, die de grote Heere is van hun heirscharen, tegen Sisera door hun boze invloeden, of door stormen te veroorzaken met donder en hagel, die zoveel hebben bijgedragen tot de volkomen nederlaag van Sisera. De Chaldeër leest de zin: "Van de hemel, van de plaats waar de sterren uitgaan, werd strijd gevoerd tegen Sisera, " dat is: de macht van de God des hemels was tegen hem, gebruik makende van de dienst van de engelen van de hemel. Op de een of andere wijze hebben de hemellichamen (niet in hun loop gestuit, zoals toen op Jozua's woord de zon stilstond, maar hun loop vervolgende) tegen Sisera gestreden. Tegen hen, van wie God een vijand is, voert geheel de schepping krijg. Misschien hebben de bliksemstralen, waarmee de sterren streden, de paarden verschrikt, zodat zij renden totdat hun hoeven verpletterd waren, Judges 5:22, en waarschijnlijk de ijzeren wagens, die zij trokken, omvergeworpen werden, misschien wel op hen, die ze bestuurden.
F. De beek Kison streed tegen hun vijanden. Zij wentelde hen weg, die gehoopt hadden er doorheen te zullen ontkomen, Judges 5:21. Gewoonlijk was het slechts een ondiepe beek, en daar zij in hun eigen land stroomde, kunnen wij veronderstellen, dat zij goed met haar waadbare plaatsen bekend waren, maar nu was zij, waarschijnlijk door zware regens zo gezwollen, en was de stroom zo diep en sterk, dat zij, die beproefden haar te passeren, verdronken daar zij uitgeput van vermoeienis, zwak waren en niet instaat om er zich een weg door heen te banen. En toen werden de paardenhoeven verpletterd van het stampen of draven. De beek Kison wordt de oude beek genoemd, Judges 5:21 omdat zij door oude geschiedschrijvers beschreven, of door oude dichters bezongen werd, of liever, omdat vanouds in de raad Gods besloten was om op dat tijdstip Zijn doeleinden tegen Sisera te dienen, en het ook deed, alsof zij expres daartoe gemaakt was, zo wordt van de wateren van de oude vijver gezegd, dat God ze lang tevoren geformeerd heeft, voor het gebruik, waartoe zij dienden, Isaiah 22:11.
G. Debora's eigen ziel streed tegen hen. Met een heilig juichen spreekt zij daarvan Judges 5:21. O mijn ziel, gij hebt de sterken vertreden. Zij deed het door anderen op te wekken om het te doen, en hen bijstaande, hetwelk zij van ganser harte gedaan heeft, ook door haar gebed. Gelijk Mozes Amalek overwonnen heeft door zijn hand op te heffen, zo heeft Debora Sisera verslagen door haar hart op te heffen. En als de ziel werkzaam is in heilige oefeningen van de Godsvrucht, en daar hartewerk van gemaakt wordt, dan zullen door de genade van God onze geestelijke vijanden vertreden worden en vallen voor ons aangezicht.
3. Zij merkt op wie in de grote strijd onzijdig is gebleven, niet, zoals verwacht kon worden, aan Israëls zijde heeft gestaan. Het is vreemd te zien hoe velen, zelfs van hen, die Israëlieten werden genaamd, laaghartig deze glorierijke zaak hebben verlaten, geweigerd hebben er voor op te treden. Er wordt geen melding gemaakt van Juda of Simeon onder de stammen, die er bij betrokken waren, omdat zij, zover van het toneel van de oorlog verwijderd zijnde, geen gelegenheid hadden om op te komen, derhalve het van hen ook niet werd verwacht. Maar wat hen betreft die in de nabijheid waren, en toch niets wijden doen, hun wordt hier een onuitwisbaar brandmerk van de schande ingedrukt, en zij verdienden het. A. Ruben heeft laaghartig de dienst geweigerd, Judges 5:15, Judges 5:16. Met recht was hem lang tevoren het voorrecht van de eerstgeboorte ontnomen, en nog kleeft hem het oordeel van zijn stervende vader aan: "Onvast als water, gij zult niet uitmunten." Twee dingen stonden hem in de weg om zich tot de dienst te begeven.
a. Hun verdeeldheid. Tweemaal wordt deze wanluidende snaar door haar aangeroerd tot hun schande. Voor de gedeelten van Ruben (of in deze verdeeldheden) waren grote gedachten, indrukken en onderzoekingen van het hart. Niet alleen voor hun gedeeld of gescheiden zijn van Kanan door de Jordaan, dat behoefde geen verhindering voor hen te zijn, indien zij hart hadden gehad voor de zaak, want Gilead was aan de andere kant van de Jordaan, en toch zijn van Machir in Gilead wetgevers afgetogen, maar het betekent: of dat zij verdeeld waren onder elkaar, het niet eens konden worden wie gaan zou of wie de aanvoerder zou zijn, ieder van hun de post van de eer begerende, en die het gevaar vreesde. De een of andere onzalige twist in hun stam belette hen zich te verenigen met elkaar en met hun broederen tot welzijn van het algemeen. Of, dat zij in mening omtrent deze oorlog verschilden van de overige stammen. Zij dachten dat de onderneming niet te rechtvaardigen of niet uitvoerbaar was, en daarom laakten zij hen, die er aan deelnamen, en weigerden dus om er zelf deel aan te nemen, dit veroorzaakte grote onderzoekingen van het hart bij de overigen, inzonderheid toen zij reden hadden om te vermoeden, dat wet Ruben nu ook mocht voorgeven, zijn stilzitten voortkwam uit verkoeling van zijn genegenheid voor zijn broederen, een vervreemding van het hart van hen, hetgeen vele treurige gedachten bij hen opwekte. Het smart ons te zien dat de kinderen van onze moeder toornig op ons zijn, omdat wij onze plicht doen, ons als vreemdelingen aanzien als wij hun vriendschap en hulp het meest behoeven.
b. Hun wereldlijke zaken en aangelegenheden. Ruben bleef zitten tussen de stallingen, een warmer en veiliger plaats dan het leger, voorgevende dat zij de schapen, die zij hoedden, niet geschiktelijk konden verlaten, zij hoorden gaarne het geblaat van de kudden, of zoals sommigen het lezen, het fluiten van de kudden, de muziek, die de herders maakten op hun herdersfluiten, en de herdersliederen, die zij zongen, deze verkoos Ruben boven de krijgstrompet. Zo worden velen teruggehouden van hun plicht uit vrees voor moeite of last, uit gemakzucht en een ongeregelde gehechtheid aan hun wereldlijk bedrijf en gewin. Mensen van een enghartig, zelfzuchtig bestaan bekommeren zich niet om hetgeen er wordt van de belangen van Gods kerk, zo zij slechts geld kunnen verkrijgen, behouden en opleggen, zij "zoeken allen het hunne," Filipp. 2:21.
B. Dan en Aser deden hetzelfde, Judges 5:17. Deze twee lagen aan de zeekust, en:
a. Dan gaf voor dat hij zijn schepen niet kon verlaten, of zij zouden aan gevaar zijn blootgesteld, en daarom: ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. De mannen uit die stam voerden misschien aan, dat hun zeehandel hen ongeschikt maakte voor krijgsdienst te land en er van afleidde, maar Zebulon was ook een haven voor schepen, een zeevarende stam, en was toch ijverig werkzaam in deze onderneming. Er is geen verontschuldiging, die wij aanvoeren om onze plicht van ons af te schuiven, of anderen hebben haar op zij gezet, wier moed en vastberadenheid tegen ons zullen opstaan en ons zullen beschamen.
b. Aser gaf voor dat hij thuis moest blijven om de scheuren te herstellen, die de zee op sommige plaatsen in zijn land heeft veroorzaakt, en om zijn kusten te versterken tegen de aanvallen van haar golven, of hij bleef in zijn inhammen of kleine havens, waar zijn handelsschepen lagen, om die te bewaken. Het minste en geringste zal hun tot voorwendsel dienen om thuis te blijven, die geen lust hebben om zich tot de dienst te begeven, al is die ook nog zo noodzakelijk, omdat er moeite en gevaar aan verbonden is.
c. Maar bovenal wordt Meroz veroordeeld, en een vloek uitgesproken over de inwoners er van, omdat zij niet gekomen zijn tot de hulpe des Heeren, Judges 5:23. Waarschijnlijk was dit een stad die dicht bij het toneel van de oorlog was gelegen, derhalve de inwoners een schone gelegenheid hadden om hun gehoorzaamheid aan God te tonen, en hun zorgvolle belangstelling in Israël, en om aan de algemene zaak goede diensten te bewijzen, maar zij hebben het laaghartig geweigerd uit vrees voor Jabins ijzeren wagens, daar zij er hun huid niet aan wilden wagen. De Heere had hun hulp niet nodig, Hij heeft getoond dat Hij Zijn werk ook zonder hen wel afkon, maar dit was hun niet te danken, voor zoveel zij wisten zou de onderneming mislukt kunnen zijn uit gebrek aan hun hulp, en daarom werden zij gevloekt wegens hun niet komen tot de hulp des Heeren, toen toch de oproep was uitgegaan: Wie is er aan de zijde des Heeren? die kome en helpe! De zaak tussen God en de machtigen (de overheden en machten van het rijk van de duisternis) laat geen onzijdigheid toe. Op hen, die niet voor Hem zijn, ziet God als tegen Hem te zijn. Deze vloek wordt uitgesproken door de Engel des Heeren, onze Heere Jezus, de Vorst van het heir des Heeren, (en die Hij vloekt zijn in waarheid gevloekt) en verder dan wij van Hem last en bevel er toe ontvangen, mogen wij niet gaan met onze vloek. Hij, die al Zijn goede krijgsknechten rijkelijk zal belonen, zal gewis alle lafaards en deserteurs streng straffen. Deze stad Meroz schijnt toen een aanzienlijke plaats geweest te zijn, daar er iets groots van verwacht werd, maar waarschijnlijk is zij nadat de Engel des Heeren deze vloek er over uitgesproken heeft, achteruitgegaan, en evenals de vijgeboom, die Christus vervloekt had, verdord en vergaan, zodat wij er nooit meer van lezen in de Schrift.
Verzen 12-23
Richteren 5:12-23I. Hier wekt Debora zichzelf en Barak op om op de plechtigste wijze deze overwinning te bezingen tot heerlijkheid Gods en ter ere van Israël, ter aanmoediging van hun vrienden en ter groter beschaming van hun vijanden, Judges 5:12.
1. Als profetes moet Debora het doen door een lied, en zij wekt zich op om het te dichten en te zingen, Waak op, waak op, Debora, en wederom: Waak op, waak op. Hiermede geeft zij te kennen zich bewust te zijn van het voortreffelijke en het moeilijke van het werk, het behoefde en verdiende de uiterste levendigheid en kracht van ziel in het volbrengen er van, al de krachten en gaven van de geest moeten er voor gebruikt worden. En aldus geeft zij ook uitdrukking aan de bewustheid, die zij had van haar eigen zwakheid, van haar neiging om in het werk te verslappen. Het loven van God is een werk, waartoe wij ons moeten opwekken, Psalms 108:3.
2. Barak, als generaal, moet het doen door een zegepraal. Leid uw gevangenen gevangen. Hoewel Sisera's leger te velde verslagen werd en geen lijfsgenade werd verleend, kunnen wij toch veronderstellen, dat bij het opvolgen van de overwinning, toen de krijg inhet landvan de vijand werd overgebracht, er velen gevonden werden, die geen wapens droegen, en dat deze tot krijgsgevangenen werden gemaakt, deze wilde zij in ketenen Barak doen volgen, als hij zijn openbare intocht hield in de stad, om zijn triomf op te luisteren, niet, alsof het hem een genoegen was zijn medeschepselen te vertreden, maar aldus moet hij eer geven aan God, en het goede doeleinde van Zijn regering dienen, welke daarin bestaat: de hoogmoedigen te zien en hen te vernederen.
II. Zij geeft een goede reden op voor deze lof en triomf, Judges 5:13. Deze glorierijke overwinning had aan het overblijfsel van Israël en aan Debora in het bijzonder, een zeer groot aanzien gegeven, en zij waren dit volstrekt en alleen aan God verschuldigd.
1. De Israëlieten waren weinig talrijk en onbeduidend geworden, en toch gaf God hun heerschappij over de heerlijken, dat is de edelen. Velen van hen waren door de vijand gedood, velen stierven van verdriet, en misschien waren sommigen van hen met hun gezin en hun bezitting uitgeweken naar vreemde landen, en toch hebben de weinigen, die overgebleven waren, door de hulp Gods en met een enkele kloekmoedige daad, niet alleen het juk van de verdrukking afgeschud van hun eigen hals, maar macht verkregen over hun verdrukkers. Zolang er nog iemand van Gods Israël is overgebleven, (en ook in de slechtsten tijd zal God nog een overblijfsel hebben) is er hoop, al is dit overblijfsel ook nog zo klein, want God kan hem, die overgebleven is, al is hij slechts een enkel persoon, over de machtigsten en hoogmoedigsten doen zegevieren.
2. Debora zelf behoorde tot de zwakkere kunne, die sedert de val veroordeeld was tot onderworpenheid, en toch heeft de Heere, die zelf hoger is dan de hoogsten, haar gemachtigd om over de geweldigen te heersen, de geweldigsten van Israël, die zich gewillig onderwierpen aan haar leiding, en haar instaat gesteld om over de geweldigsten van Kanan te zegevieren, die vielen voor het leger, dat onder haar bevelen stond, zo verwonderlijk heeft Hij de nederen staat van Zijn dienstmaagd aangezien. "De Heere heeft mij, een vrouw, doen heersen over de geweldigen." Een verachte steen wordt tot hoofd des hoeks gesteld. Dit is van de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen. III. Zij maakt bijzondere opmerkingen op hen die in deze grote krijgsverrichting betrokken waren, nota er van nemende, wie tegen hen streed wie voor hen streed, en wie onzijdig bleven.
1. Wie tegen hen streed. Er moet nota worden genomen van de macht van de vijand opdat de overwinning zoveel glorierijker uitkomt. Jabin en Sisera waren vermeld in de geschiedenis, maar hier blijkt nu nog:
a. Dat Amalek in verbond was met Jabin, en hem hulp zond, of dit tenminste poogde te doen. Efraïm wordt hier gezegd tegen Amalek te hebben gestreden Judges 5:14, waarschijnlijk had hij hulptroepen van de Amalekieten onderschept en afgesneden, die op weg waren om zich met Sisera's krijgsmacht te verenigen. Amalek had Moab geholpen om Israël te verdrukken, Judges 3:13, en had nu Jabin geholpen. De Amalekieten waren onverzoenlijke vijanden van Gods volk, wier hand altijd op de troon des Heeren was, Exodus 17:16, en daarom te meer gevaarlijk.
b. Dat anderen uit de koningen van Kanan, die na de nederlaag, hun door Jozua toegebracht, zich enigszins hersteld hadden, zich bij Jabin hadden gevoegd, zijn leger met hun hulptroepen hadden versterkt, daar zij dezelfde onverzoenlijke vijandschap koesterden tegen Israël als hij, en die koninkrijken, toen zij in hun kracht waren onderworpen zijn geweest aan de koning van Hazor, Joshua 11:10 s. Deze koningen kwamen en streden, Judges 5:19. Israël had geen koning, hun vijanden hadden velen, wier macht en invloed, inzonderheid als zij in verbond met elkaar handelden, hen zeer geducht maakten maar toch was Israël, dat de Heere tot zijn Koning had, hun allen te sterk. Van deze koningen wordt gezegd: Zij brachten geen gewin des zilvers daarvan, het waren geen huurlingen in de dienst van Jabin, (de zodanigen blijken dikwijls onbetrouwbaar in de nood) neen, het waren vrijwilligers, van harte de zaak tegen Israël toegedaan. Zij begeerden de schatten niet van zilver, zegt de Chaldeer, het was hun slechts om Israëls ondergang te doen. Handelende uit beginsel waren zij des te meer geducht, en zullen des te meer wreed zijn.
2. Wie voor hen streden. Van de verschillende stammen, die hen in deze grote krijgsverrichting bijstonden, wordt hier met ere gesproken, want, hoewel God voornamelijk en in de eerste plaats verheerlijkt moet worden behoren de werktuigen in Zijn dienst toch de hun toekomende lof te ontvangen ter aanmoediging van anderen, maar, met dat al: het was de hemel, die de schaal deed overhellen naar de zijde van Israël.
A. Efraïm en Benjamin, de stammen, onder wie Debora zelf leefde, hebben zich onder haar invloed veel moeite en inspanning getroost, en hielden zich kloekmoedig, want haar palmboom was in de stam van Efraïm, en dicht bij die van Benjamin, Judges 5:14. Uit Efraïm was hun wortel, en in die wortel leven, tegen Amalek. Er was in Efraïm een berg, de berg van de Amalekiet genaamd, (vermeld in Judges 12:15) die, naar sommigen denken, hier bedoeld is en sommigen lezen de zin: Er was een wortel in Amalek, dat is: in die berg, een krachtig besluit in het hart van dat volk, om de verdrukkers het hoofd te bieden, hetgeen de wortel was van de zaak. Hierin had Benjamin een goed voorbeeld gegeven onder zijn volk, Efraïm bewoog zich achter u, Benjamin. Hoewel Benjamin de jongste stam was, en vooral in die tijd zeer achterstond bij Efraïm in aantal zowel als in vermogen, heeft Efraïm toch, waar zij-de Benjaminieten voorgingen, hen gevolgd, en is voor de gemeenschappelijke zaak opgekomen. Als wij de stoutmoedigheid niet hebben om te leiden, voor te gaan, moeten wij toch niet zo trots of zo gemelijk zijn van niet te willen volgen, zelfs onze minderen te volgen, als het in een goed werk is. Efraïm was op enige afstand van de plaats van de handeling, en kon daarom niet veel van zijn takken uitzenden in de dienst. Maar Debora, die een van hun was, wist dat er een wortel in hen was, en dat zij de zaak van harte waren toegedaan. Dr. Lightfoot geeft hier een geheel andere zin aan: Jozua, van Efraïm, is een wortel van zulke overwinningen geweest over Amalek, Exodus 17:1, en Ehud van Benjamin, nu onlangs tegen Amalek en Moab.
B. Het ijs gebroken zijnde door Efraïm en Benjamin, hebben Machir (de halve stam van Manasse aan de andere kant van de Jordaan) en Zebulon mannen gezonden, die zeer dienstig waren voor dit grote doel. Als een leger op de been gebracht moet worden, inzonderheid onder zulke nadelige omstandigheden als veroorzaakt werden door het langdurig ontwend zijn aan het gebruik van de wapenen en de mismoedigheid des volks, dan is het van het grootste belang om voorzien te worden:
a. Van mannen van moed voor officieren, en van dezulken heeft het geslacht van Machir hen voorzien want vandaar kwamen de wetgevers, of eigenlijk de bestuurders. De kinderen van Machir waren inzonderheid vermaard om hun dapperheid in de tijd van Mozes, Numbers 32:39, en het schijnt dat die eigenschap van kloekmoedigheid voortleefde in hun geslacht, temeer, daar zij hun bezittingen hadden aan de grenzen.
b. Van mannen van geleerdheid en vernuft, om secretarissen te zijn van krijgszaken, en van de zodanigen werden zij voorzien uit de stam van Zebulon. Vandaar kwamen mannen, die de pen van de schrijvers hanteerden, schrijvers, die de orders uitvaardigden, circulaires schreven, lastbrieven opstelden, monsterrollen nazagen en de rekeningen bijhielden. Zo moet "een ieder gelijk hij gave ontvangen heeft, haar bedienen aan de anderen, tot welzijn van het algemeen" 1 Peter 4:10. De ogen zien, en de oren horen, voor het gehele lichaam. Ik weet dat het algemeen verstaan wordt van de voortvarendheid zelfs van de geleerden uit die stam, die de wet bestudeerden en verklaarden, om voor deze zaak de wapens op te vatten, hoewel zij meer wisten van boeken dan van de krijgskunst. Zo zegt Sir Richard Blackmore:
"De geleerde schrijvers van Zebulon legden de pen neer en grepen naar het zwaard."
C. Ook Issaschar bewees goede diensten. Hoewel hij de rust zag, dat zij goed was, en daarom zijn schouder boog om te dragen, dat de hoedanigheid is van deze stam, Genesis 49:15, hebben zij het toch nu veracht om het juk te dragen van aan Jabin schatting te betalen, en gaven zij nu de voorkeur aan het moeizame, maar edele werk van de strijd, boven een slaafse rust. Hoewel er niet veel gewone soldaten uit die stam geworven schijnen te zijn, waren toch de vorsten in Issaschar met Debora en Barak, Judges 5:15, waarschijnlijk in een grote krijgsraad om hun in geval van nood van raad te dienen. En het schijnt wel dat deze vorsten van Issaschar in persoon met Barak te velde zijn getogen. Ging hij te voet? Zij liepen met hem, noch met hun achtbaarheid te rade gaande, noch met hun gemak. Ging hij in het dal, de plaats van het meeste gevaar? Zij stelden zich met hem bloot aan het gevaar en waren nog aan zijn rechterhand om hem raad te geven, want "de kinderen Issaschars waren mannen, ervaren in het verstaan van de tijden," 1 Chronicles 12:32.
D. Zebulon en Nafthali waren de stoutsten en bedrijvigsten van al de stammen, niet alleen uit een bijzondere genegenheid voor Barak maar omdat zij het dichtst bij Jabin lagen, en het juk van de verdrukking hun zwaarder was de voor de andere stammen. Beter te sterven in eer, dan te leven in slavernij, en daarom hebben zij in vrome ijver voor God en hun land, hun ziel versmaad ten dode op de hoogten van het veld, Judges 5:18. Met welk een heldhaftige dapperheid rukten zij voorwaarts, deden zij hun aanval, zelfs op de ijzeren wagens, het gevaar verachtende, en in zo goed een zaak de dood zelf tartende!
E. De sterren aan de hemel schenen op Israëls zijde, Judges 5:20. De sterren uit haar loopplaatsen streden volgens de order en het bestuur van Hem, die de grote Heere is van hun heirscharen, tegen Sisera door hun boze invloeden, of door stormen te veroorzaken met donder en hagel, die zoveel hebben bijgedragen tot de volkomen nederlaag van Sisera. De Chaldeër leest de zin: "Van de hemel, van de plaats waar de sterren uitgaan, werd strijd gevoerd tegen Sisera, " dat is: de macht van de God des hemels was tegen hem, gebruik makende van de dienst van de engelen van de hemel. Op de een of andere wijze hebben de hemellichamen (niet in hun loop gestuit, zoals toen op Jozua's woord de zon stilstond, maar hun loop vervolgende) tegen Sisera gestreden. Tegen hen, van wie God een vijand is, voert geheel de schepping krijg. Misschien hebben de bliksemstralen, waarmee de sterren streden, de paarden verschrikt, zodat zij renden totdat hun hoeven verpletterd waren, Judges 5:22, en waarschijnlijk de ijzeren wagens, die zij trokken, omvergeworpen werden, misschien wel op hen, die ze bestuurden.
F. De beek Kison streed tegen hun vijanden. Zij wentelde hen weg, die gehoopt hadden er doorheen te zullen ontkomen, Judges 5:21. Gewoonlijk was het slechts een ondiepe beek, en daar zij in hun eigen land stroomde, kunnen wij veronderstellen, dat zij goed met haar waadbare plaatsen bekend waren, maar nu was zij, waarschijnlijk door zware regens zo gezwollen, en was de stroom zo diep en sterk, dat zij, die beproefden haar te passeren, verdronken daar zij uitgeput van vermoeienis, zwak waren en niet instaat om er zich een weg door heen te banen. En toen werden de paardenhoeven verpletterd van het stampen of draven. De beek Kison wordt de oude beek genoemd, Judges 5:21 omdat zij door oude geschiedschrijvers beschreven, of door oude dichters bezongen werd, of liever, omdat vanouds in de raad Gods besloten was om op dat tijdstip Zijn doeleinden tegen Sisera te dienen, en het ook deed, alsof zij expres daartoe gemaakt was, zo wordt van de wateren van de oude vijver gezegd, dat God ze lang tevoren geformeerd heeft, voor het gebruik, waartoe zij dienden, Isaiah 22:11.
G. Debora's eigen ziel streed tegen hen. Met een heilig juichen spreekt zij daarvan Judges 5:21. O mijn ziel, gij hebt de sterken vertreden. Zij deed het door anderen op te wekken om het te doen, en hen bijstaande, hetwelk zij van ganser harte gedaan heeft, ook door haar gebed. Gelijk Mozes Amalek overwonnen heeft door zijn hand op te heffen, zo heeft Debora Sisera verslagen door haar hart op te heffen. En als de ziel werkzaam is in heilige oefeningen van de Godsvrucht, en daar hartewerk van gemaakt wordt, dan zullen door de genade van God onze geestelijke vijanden vertreden worden en vallen voor ons aangezicht.
3. Zij merkt op wie in de grote strijd onzijdig is gebleven, niet, zoals verwacht kon worden, aan Israëls zijde heeft gestaan. Het is vreemd te zien hoe velen, zelfs van hen, die Israëlieten werden genaamd, laaghartig deze glorierijke zaak hebben verlaten, geweigerd hebben er voor op te treden. Er wordt geen melding gemaakt van Juda of Simeon onder de stammen, die er bij betrokken waren, omdat zij, zover van het toneel van de oorlog verwijderd zijnde, geen gelegenheid hadden om op te komen, derhalve het van hen ook niet werd verwacht. Maar wat hen betreft die in de nabijheid waren, en toch niets wijden doen, hun wordt hier een onuitwisbaar brandmerk van de schande ingedrukt, en zij verdienden het. A. Ruben heeft laaghartig de dienst geweigerd, Judges 5:15, Judges 5:16. Met recht was hem lang tevoren het voorrecht van de eerstgeboorte ontnomen, en nog kleeft hem het oordeel van zijn stervende vader aan: "Onvast als water, gij zult niet uitmunten." Twee dingen stonden hem in de weg om zich tot de dienst te begeven.
a. Hun verdeeldheid. Tweemaal wordt deze wanluidende snaar door haar aangeroerd tot hun schande. Voor de gedeelten van Ruben (of in deze verdeeldheden) waren grote gedachten, indrukken en onderzoekingen van het hart. Niet alleen voor hun gedeeld of gescheiden zijn van Kanan door de Jordaan, dat behoefde geen verhindering voor hen te zijn, indien zij hart hadden gehad voor de zaak, want Gilead was aan de andere kant van de Jordaan, en toch zijn van Machir in Gilead wetgevers afgetogen, maar het betekent: of dat zij verdeeld waren onder elkaar, het niet eens konden worden wie gaan zou of wie de aanvoerder zou zijn, ieder van hun de post van de eer begerende, en die het gevaar vreesde. De een of andere onzalige twist in hun stam belette hen zich te verenigen met elkaar en met hun broederen tot welzijn van het algemeen. Of, dat zij in mening omtrent deze oorlog verschilden van de overige stammen. Zij dachten dat de onderneming niet te rechtvaardigen of niet uitvoerbaar was, en daarom laakten zij hen, die er aan deelnamen, en weigerden dus om er zelf deel aan te nemen, dit veroorzaakte grote onderzoekingen van het hart bij de overigen, inzonderheid toen zij reden hadden om te vermoeden, dat wet Ruben nu ook mocht voorgeven, zijn stilzitten voortkwam uit verkoeling van zijn genegenheid voor zijn broederen, een vervreemding van het hart van hen, hetgeen vele treurige gedachten bij hen opwekte. Het smart ons te zien dat de kinderen van onze moeder toornig op ons zijn, omdat wij onze plicht doen, ons als vreemdelingen aanzien als wij hun vriendschap en hulp het meest behoeven.
b. Hun wereldlijke zaken en aangelegenheden. Ruben bleef zitten tussen de stallingen, een warmer en veiliger plaats dan het leger, voorgevende dat zij de schapen, die zij hoedden, niet geschiktelijk konden verlaten, zij hoorden gaarne het geblaat van de kudden, of zoals sommigen het lezen, het fluiten van de kudden, de muziek, die de herders maakten op hun herdersfluiten, en de herdersliederen, die zij zongen, deze verkoos Ruben boven de krijgstrompet. Zo worden velen teruggehouden van hun plicht uit vrees voor moeite of last, uit gemakzucht en een ongeregelde gehechtheid aan hun wereldlijk bedrijf en gewin. Mensen van een enghartig, zelfzuchtig bestaan bekommeren zich niet om hetgeen er wordt van de belangen van Gods kerk, zo zij slechts geld kunnen verkrijgen, behouden en opleggen, zij "zoeken allen het hunne," Filipp. 2:21.
B. Dan en Aser deden hetzelfde, Judges 5:17. Deze twee lagen aan de zeekust, en:
a. Dan gaf voor dat hij zijn schepen niet kon verlaten, of zij zouden aan gevaar zijn blootgesteld, en daarom: ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. De mannen uit die stam voerden misschien aan, dat hun zeehandel hen ongeschikt maakte voor krijgsdienst te land en er van afleidde, maar Zebulon was ook een haven voor schepen, een zeevarende stam, en was toch ijverig werkzaam in deze onderneming. Er is geen verontschuldiging, die wij aanvoeren om onze plicht van ons af te schuiven, of anderen hebben haar op zij gezet, wier moed en vastberadenheid tegen ons zullen opstaan en ons zullen beschamen.
b. Aser gaf voor dat hij thuis moest blijven om de scheuren te herstellen, die de zee op sommige plaatsen in zijn land heeft veroorzaakt, en om zijn kusten te versterken tegen de aanvallen van haar golven, of hij bleef in zijn inhammen of kleine havens, waar zijn handelsschepen lagen, om die te bewaken. Het minste en geringste zal hun tot voorwendsel dienen om thuis te blijven, die geen lust hebben om zich tot de dienst te begeven, al is die ook nog zo noodzakelijk, omdat er moeite en gevaar aan verbonden is.
c. Maar bovenal wordt Meroz veroordeeld, en een vloek uitgesproken over de inwoners er van, omdat zij niet gekomen zijn tot de hulpe des Heeren, Judges 5:23. Waarschijnlijk was dit een stad die dicht bij het toneel van de oorlog was gelegen, derhalve de inwoners een schone gelegenheid hadden om hun gehoorzaamheid aan God te tonen, en hun zorgvolle belangstelling in Israël, en om aan de algemene zaak goede diensten te bewijzen, maar zij hebben het laaghartig geweigerd uit vrees voor Jabins ijzeren wagens, daar zij er hun huid niet aan wilden wagen. De Heere had hun hulp niet nodig, Hij heeft getoond dat Hij Zijn werk ook zonder hen wel afkon, maar dit was hun niet te danken, voor zoveel zij wisten zou de onderneming mislukt kunnen zijn uit gebrek aan hun hulp, en daarom werden zij gevloekt wegens hun niet komen tot de hulp des Heeren, toen toch de oproep was uitgegaan: Wie is er aan de zijde des Heeren? die kome en helpe! De zaak tussen God en de machtigen (de overheden en machten van het rijk van de duisternis) laat geen onzijdigheid toe. Op hen, die niet voor Hem zijn, ziet God als tegen Hem te zijn. Deze vloek wordt uitgesproken door de Engel des Heeren, onze Heere Jezus, de Vorst van het heir des Heeren, (en die Hij vloekt zijn in waarheid gevloekt) en verder dan wij van Hem last en bevel er toe ontvangen, mogen wij niet gaan met onze vloek. Hij, die al Zijn goede krijgsknechten rijkelijk zal belonen, zal gewis alle lafaards en deserteurs streng straffen. Deze stad Meroz schijnt toen een aanzienlijke plaats geweest te zijn, daar er iets groots van verwacht werd, maar waarschijnlijk is zij nadat de Engel des Heeren deze vloek er over uitgesproken heeft, achteruitgegaan, en evenals de vijgeboom, die Christus vervloekt had, verdord en vergaan, zodat wij er nooit meer van lezen in de Schrift.
Verzen 24-31
Richteren 5:24-31Hier eindigt Debora haar triomfzang.
I. Met de lof van Jael, haar zusterheldin wier kloeke daad de overwinning had voltooid en gekroond. Zij had tevoren melding van haar gemaakt, Judges 5:6, als n die haar land gediend zou hebben, zo dit in haar macht ware geweest, nu juicht zij haar toe als een, die het bewonderenswaardig wl had gediend toen het in haar macht was. Haar poëzie is het schoonst en bloemrijkst in het laatste gedeelte van haar lied. Met hoeveel eer spreekt zij van Jael, Judges 5:24, die aan vrede met de God van Israël de voorkeur gaf boven vrede met de koning van Kanan, en hoewel van geboorte geen Israëlietische (niet voor zover blijkt tenminste) toch hartelijk de zaak van Israël in dit moeilijk tijdsgewricht is toegedaan, haar leven even waarlijk in de waagschaal had gesteld, alsof zij op de hoogten des velds ware geweest, en kloekmoedig heeft gestreden voor hen voor wie zij zag, dat God streed! Gezegend zij boven de vrouwen Jael de huisvrouw van Heber de Keniet, gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent. Indien zij, wier levenslot in de tent is, in een geringe, enge sfeer van werkzaamheid, God er in dienen naar haar vermogen, dan zullen zij haar loon geenszins verliezen. Jael in de tent verkrijgt even rijk een zegen, als Barak in het veld.
Niets is beschamender, smartelijker en schandelijker dan teleurstelling, en Debora beschrijft hier op zeer sierlijke wijze twee grote teleurstellingen, waarvan de schande typisch was van des zondaars eeuwige beschaming.
1. Sisera vond een doodsvijand toen hij dacht een getrouwe vriendin te vinden.
a. Jael betoonde hem de goedheid van een vriendin, en wellicht heeft zij op dat ogenblik ook niets anders dan vriendelijkheid bedoeld, totdat God door een onmiddellijke werking of aandrift in haar hart (en op zo'n aandrift moest in die tijd wel acht geslagen worden, omdat zij zo sterk een getuigenis met zich bracht van God te zijn, dat men er gerust op aan kon, terwijl men thans nooit zo iets mag of kan geloven of beweren) haar neigde om geheel anders te handen, Judges 5:25. Hij vroeg haar slechts om schoon water om zijn dorst te lessen, maar niet alleen om haar bedrevenheid als huisvrouw en huishoudster te tonen, doch om hem haar achting te bewijzen, gaf zij hem melk, en bracht boter, dat is: (zeggen sommige Schriftverklaarders) melk waaruit de boter genomen was, wij noemen het karnemelk. Nu (zeggen anderen) het was melk, waar de boter nog in was, wij noemen het room. Wlke soort van melk het nu ook moge geweest zijn, waarschijnlijk was het de beste, die zij in huis had, en om haar aangenaam en smakelijk te doen uitzien, bracht zij ze in een herenschaal, die zij zo noemde, de fraaiste, die zij had, en die zij gewoonlijk niet op haar eigen tafel gebruikte. Dit bevestigde Sisera's mening van haar vriendschap en bracht hem des te dieper in slaap. Maar,
b. Zij bleek toen zijn doodsvijand te zijn, en bracht hem de dodelijken slag toe, het is keurig beschreven, Judges 5:26, Judges 5:27.
Welk een groots aanzien heeft Jael, als zij met haar hamer de trotse man verplettert, die zolang de schrik van de machtigen is geweest, en hem verslagen ter helle doet neerdalen "met zijn ongerechtigheid op zijn beenderen " Ezechiël 32:27. Zij schijnt het met niet meer vrees of bezorgdheid gedaan te hebben, dan wanneer zij een plank of richel van haar tent had vastgespijkerd, z overtuigd was zij van de Goddelijke hulp en bescherming. Wij lezen de zin: zij streek zijn hoofd af, waarschijnlijk met zijn eigen zwaard, dat zij, nu zijn hoofd doornageld was, van zijn zijde durfde nemen, maar niet eerder, uit vrees van hem te wekken. Omdat het echter niet nodig is geweest hem het hoofd af te houwen, en het ook niet in het geschiedverhaal wordt vermeld, denken velen dat hier gelezen moet worden Zij sloeg (de tentpin door zijn hoofd. Dat hoofd hetwelk trots opgeheven was tegen God en Israël, en waarin bloedige ontwerpen gesmeed waren tot verderf en ondergang van Gods volk, daar vindt Jael een weke plaats in, en daar drijft zij de tentpin door heen.
Hoe nietig en min een aanzien heeft Sisera, als hij aan Jaels voeten is gevallen. Aan de voeten van deze dienares van de Goddelijke gerechtigheid, kromde hij zich en viel, zijn worstelen om het leven baat niet, zij volgde haar slag op, totdat hij dood neerlag. Daar ligt nu het dode lichaam van die hoogmoedige, niet op het bed van eer, niet op de hoge plaatsen in het veld, met geen glorierijke wond, toegebracht door een glinsterend zwaard of een stalen boog maar in de hoek van een tent aan de voeten van een vrouw, met een smadelijke wond, veroorzaakt door een armzalige spijker, die door zijn hoofd geslagen is. Aldus is schande het lot van de hovaardigen. En het is een zeer levendige voorstelling van het verderf van deze zondaren, wier voorspoed hen doodt, hij vleit en liefkoost hen met melk en boter in een herenschaal, alsof hij hen gerust en gelukkig wilde maken, maar hij nagelt hun hoofd, en ook hun hart, aan de grond in aardsgezindheid, en doorsteekt hen met vele smarten, zijn vleierijen zijn noodlottig en doen hen verzieken in verderf en ondergang, 1 Timothy 6:9, 1 Timothy 6:10.
2. Aan Sisera's moeder werd de tijding gebracht van de val en het verderf van haar zoon, toen zij vol verwachting was van zijn glorierijke, triomfantelijke terugkeer, Judges 5:28, waar wij hebben:
A. Haar vurige begeerte om haar zoon in triomf te zien weerkeren. Waarom vertoeft zijn wagen te komen? Zij zegt dit niet zozeer uit bezorgdheid om zijn veiligheid, of enige vrees voor mislukking (zij was zo zeker van zijn succes, dat die vrees niet bij haar opkwam) maar uit verlangen naar zijn eer en roem waarnaar zij in haar vrouwelijke zwakheid met hartstochtelijk ongeduld uitzag, knorrende en scheldende op de toevende wagen en klagende over zijn uitblijven, weinig denkende, dat haar ongelukkige zoon al voor enige tijd genoodzaakt was geweest die wagen te verlaten, waarop zij zo trots was geweest, en die zij nu waande zo achterlijk te zijn, zo traag en langzaam om aan te komen. "De wagens van zijn heerlijkheid waren nu de schande van zijn huis geworden,' Isaiah 22:18. Wachten wij ons van toe te geven aan zulke begeerten naar enigerlei tijdelijk goed, inzonderheid naar hetgeen onze ijdele eer voedt, want dat was het waar haar hart zo aan hing. Hartstochtelijk ongeduld in onze begeerten doet ons veel kwaad, maakt ons ieder tegenvallen ondraaglijk. Maar wl moeten wij met vurigheid verlangen naar de wederkomst van Jezus Christus en naar de heerlijkheid van die dag. "Kom, Heere Jezus kom haastelijk," want hier kunnen wij niet teleurgesteld worden.
B. Haar dwaze hoop en vertrouwen, dat hij eindelijk in zoveel te meer pracht en praal komen zal. Haar wijze staatsvrouwen antwoordden haar en dachten dat zij een zeer goede reden opgaven voor de vertraging, ja zij zelf gaf (in haar wijsheid, zegt de Chaldeër) spottend het antwoord: "Hebben zij geen voorspoed gehad? of zijn zij niet geslaagd?" Judges 5:30. Ongetwijfeld zijn zij geslaagd en wat hen ophoudt is, dat zij de buit verdelen, die zo groot en rijk is, dat het verdelen er van een werk van tijd is." In de buit, waaraan te denken haar zulk een verlustiging is, valt op te merken: a. Hoe onbeschaamd deze vrouwen tot smaad en schande van haar sekse snoeven op de menigte van jonge maagden, die de krijgslieden zullen misbruiken en mishandelen.
b. Hoe kinderachtig zij zich vleien met de hoop van Sisera zelf in een veelvervigen mantel te zien, hoe bekoorlijk zal zo'n mantel wezen, een veelvervigen mantel aan beide zijden gestikt, of geborduurd, gestolen uit de garderobe van de een of andere aanzienlijke Israëlietische vrouw. De uitroep wordt herhaald, daar het iets is, dat meer dan wat het ook zij haar verbeelding gestreeld heeft: van verscheiden verf, aan beide zijden gestikt en daarom zeer rijk. Zulke stukken borduurwerk hoopten zij, dat Sisera voor zijn moeder en haar staatsvrouwen zou medebrengen. Zo onderhevig zijn wij er aan om onszelf te bedriegen met grote verwachtingen te koesteren van eer, en genot, en rijkdom in deze wereld, waardoor wij ons dan de schande en smart bereiden van de teleurstelling. En zo brengt God dikwijls verderf over Zijn vijanden, als zij het hoogst verheven zijn.
II. Zij besluit het alles met een gebed tot God:
1. Om het verderf van al Zijn vijanden. "Laat alzo smadelijk, alzo ellendig, al Uw vijanden omkomen, o Heere, Judges 5:31. Laat allen, die hopen te juichen in Israëls verderf aldus teleurgesteld worden, "Doe hen allen als Sisera," Psalms 83:10. Ofschoon wij voor onze vijanden moeten bidden, is het toch onze plicht om te bidden tegen Gods vijanden, en als wij sommigen van Gods vijanden op merkwaardige wijze vernederd en naar de diepte zijn gebracht, dan is dit een aanmoediging voor ons om te bidden om de val van al de anderen. Debora was een profetes, en dit gebed was een voorzegging dat, te bestemder tijd, al Gods vijanden zullen omkomen, Psalms 92:10. Nooit heeft iemand zijn hart verhard en is voorspoedig geweest.
2. Voor de verhoging en het welvaren van al Zijn vrienden. "Maar laat hen die Hem liefhebben en van harte Zijn koninkrijk onder de mensen zijn toegedaan, wezen als de zon, wanneer zij opgaat in haar kracht, laat hen even helder en heerlijk schijnen in de ogen van de gehele wereld, zulke weldadige invloeden uitoefenen, evenzo buiten het bereik zijn van hun vijanden, die de zon vloeken als zij opgaat, omdat zij hen schroeit, laat hen vrolijk zijn als een held om het pad te lopen, Psalms 19:6. Laat hen, als brandende en schijnende lichten in hun plaats de nevelen van de duisternis verdrijven, met al meer en meer kracht en luister tot de volle dag toe, Proverbs 4:18. Zodanig zal de eer, en zodanig zal de blijdschap wezen van allen, die God in oprechtheid liefhebben, en zij zullen tot in eeuwigheid schijnen als de zon aan het uitspansel onzes Vaders.
De overwinning, bezongen door dit lied was van zo'n gelukkig gevolg voor Israël, dat zij gedurende een groot gedeelte van een eeuw de vrede genoten, waartoe zij de weg heeft gebaand. Het land was rustig veertig jaren, dat is: van deze overwinning af, tot aan het optreden van Gideon. En het zou wl geweest zijn, indien, toen de kerken en de stammen rust hadden, zij opgebouwd waren, en in de vreze des Heeren hadden gewandeld.
Verzen 24-31
Richteren 5:24-31Hier eindigt Debora haar triomfzang.
I. Met de lof van Jael, haar zusterheldin wier kloeke daad de overwinning had voltooid en gekroond. Zij had tevoren melding van haar gemaakt, Judges 5:6, als n die haar land gediend zou hebben, zo dit in haar macht ware geweest, nu juicht zij haar toe als een, die het bewonderenswaardig wl had gediend toen het in haar macht was. Haar poëzie is het schoonst en bloemrijkst in het laatste gedeelte van haar lied. Met hoeveel eer spreekt zij van Jael, Judges 5:24, die aan vrede met de God van Israël de voorkeur gaf boven vrede met de koning van Kanan, en hoewel van geboorte geen Israëlietische (niet voor zover blijkt tenminste) toch hartelijk de zaak van Israël in dit moeilijk tijdsgewricht is toegedaan, haar leven even waarlijk in de waagschaal had gesteld, alsof zij op de hoogten des velds ware geweest, en kloekmoedig heeft gestreden voor hen voor wie zij zag, dat God streed! Gezegend zij boven de vrouwen Jael de huisvrouw van Heber de Keniet, gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent. Indien zij, wier levenslot in de tent is, in een geringe, enge sfeer van werkzaamheid, God er in dienen naar haar vermogen, dan zullen zij haar loon geenszins verliezen. Jael in de tent verkrijgt even rijk een zegen, als Barak in het veld.
Niets is beschamender, smartelijker en schandelijker dan teleurstelling, en Debora beschrijft hier op zeer sierlijke wijze twee grote teleurstellingen, waarvan de schande typisch was van des zondaars eeuwige beschaming.
1. Sisera vond een doodsvijand toen hij dacht een getrouwe vriendin te vinden.
a. Jael betoonde hem de goedheid van een vriendin, en wellicht heeft zij op dat ogenblik ook niets anders dan vriendelijkheid bedoeld, totdat God door een onmiddellijke werking of aandrift in haar hart (en op zo'n aandrift moest in die tijd wel acht geslagen worden, omdat zij zo sterk een getuigenis met zich bracht van God te zijn, dat men er gerust op aan kon, terwijl men thans nooit zo iets mag of kan geloven of beweren) haar neigde om geheel anders te handen, Judges 5:25. Hij vroeg haar slechts om schoon water om zijn dorst te lessen, maar niet alleen om haar bedrevenheid als huisvrouw en huishoudster te tonen, doch om hem haar achting te bewijzen, gaf zij hem melk, en bracht boter, dat is: (zeggen sommige Schriftverklaarders) melk waaruit de boter genomen was, wij noemen het karnemelk. Nu (zeggen anderen) het was melk, waar de boter nog in was, wij noemen het room. Wlke soort van melk het nu ook moge geweest zijn, waarschijnlijk was het de beste, die zij in huis had, en om haar aangenaam en smakelijk te doen uitzien, bracht zij ze in een herenschaal, die zij zo noemde, de fraaiste, die zij had, en die zij gewoonlijk niet op haar eigen tafel gebruikte. Dit bevestigde Sisera's mening van haar vriendschap en bracht hem des te dieper in slaap. Maar,
b. Zij bleek toen zijn doodsvijand te zijn, en bracht hem de dodelijken slag toe, het is keurig beschreven, Judges 5:26, Judges 5:27.
Welk een groots aanzien heeft Jael, als zij met haar hamer de trotse man verplettert, die zolang de schrik van de machtigen is geweest, en hem verslagen ter helle doet neerdalen "met zijn ongerechtigheid op zijn beenderen " Ezechiël 32:27. Zij schijnt het met niet meer vrees of bezorgdheid gedaan te hebben, dan wanneer zij een plank of richel van haar tent had vastgespijkerd, z overtuigd was zij van de Goddelijke hulp en bescherming. Wij lezen de zin: zij streek zijn hoofd af, waarschijnlijk met zijn eigen zwaard, dat zij, nu zijn hoofd doornageld was, van zijn zijde durfde nemen, maar niet eerder, uit vrees van hem te wekken. Omdat het echter niet nodig is geweest hem het hoofd af te houwen, en het ook niet in het geschiedverhaal wordt vermeld, denken velen dat hier gelezen moet worden Zij sloeg (de tentpin door zijn hoofd. Dat hoofd hetwelk trots opgeheven was tegen God en Israël, en waarin bloedige ontwerpen gesmeed waren tot verderf en ondergang van Gods volk, daar vindt Jael een weke plaats in, en daar drijft zij de tentpin door heen.
Hoe nietig en min een aanzien heeft Sisera, als hij aan Jaels voeten is gevallen. Aan de voeten van deze dienares van de Goddelijke gerechtigheid, kromde hij zich en viel, zijn worstelen om het leven baat niet, zij volgde haar slag op, totdat hij dood neerlag. Daar ligt nu het dode lichaam van die hoogmoedige, niet op het bed van eer, niet op de hoge plaatsen in het veld, met geen glorierijke wond, toegebracht door een glinsterend zwaard of een stalen boog maar in de hoek van een tent aan de voeten van een vrouw, met een smadelijke wond, veroorzaakt door een armzalige spijker, die door zijn hoofd geslagen is. Aldus is schande het lot van de hovaardigen. En het is een zeer levendige voorstelling van het verderf van deze zondaren, wier voorspoed hen doodt, hij vleit en liefkoost hen met melk en boter in een herenschaal, alsof hij hen gerust en gelukkig wilde maken, maar hij nagelt hun hoofd, en ook hun hart, aan de grond in aardsgezindheid, en doorsteekt hen met vele smarten, zijn vleierijen zijn noodlottig en doen hen verzieken in verderf en ondergang, 1 Timothy 6:9, 1 Timothy 6:10.
2. Aan Sisera's moeder werd de tijding gebracht van de val en het verderf van haar zoon, toen zij vol verwachting was van zijn glorierijke, triomfantelijke terugkeer, Judges 5:28, waar wij hebben:
A. Haar vurige begeerte om haar zoon in triomf te zien weerkeren. Waarom vertoeft zijn wagen te komen? Zij zegt dit niet zozeer uit bezorgdheid om zijn veiligheid, of enige vrees voor mislukking (zij was zo zeker van zijn succes, dat die vrees niet bij haar opkwam) maar uit verlangen naar zijn eer en roem waarnaar zij in haar vrouwelijke zwakheid met hartstochtelijk ongeduld uitzag, knorrende en scheldende op de toevende wagen en klagende over zijn uitblijven, weinig denkende, dat haar ongelukkige zoon al voor enige tijd genoodzaakt was geweest die wagen te verlaten, waarop zij zo trots was geweest, en die zij nu waande zo achterlijk te zijn, zo traag en langzaam om aan te komen. "De wagens van zijn heerlijkheid waren nu de schande van zijn huis geworden,' Isaiah 22:18. Wachten wij ons van toe te geven aan zulke begeerten naar enigerlei tijdelijk goed, inzonderheid naar hetgeen onze ijdele eer voedt, want dat was het waar haar hart zo aan hing. Hartstochtelijk ongeduld in onze begeerten doet ons veel kwaad, maakt ons ieder tegenvallen ondraaglijk. Maar wl moeten wij met vurigheid verlangen naar de wederkomst van Jezus Christus en naar de heerlijkheid van die dag. "Kom, Heere Jezus kom haastelijk," want hier kunnen wij niet teleurgesteld worden.
B. Haar dwaze hoop en vertrouwen, dat hij eindelijk in zoveel te meer pracht en praal komen zal. Haar wijze staatsvrouwen antwoordden haar en dachten dat zij een zeer goede reden opgaven voor de vertraging, ja zij zelf gaf (in haar wijsheid, zegt de Chaldeër) spottend het antwoord: "Hebben zij geen voorspoed gehad? of zijn zij niet geslaagd?" Judges 5:30. Ongetwijfeld zijn zij geslaagd en wat hen ophoudt is, dat zij de buit verdelen, die zo groot en rijk is, dat het verdelen er van een werk van tijd is." In de buit, waaraan te denken haar zulk een verlustiging is, valt op te merken: a. Hoe onbeschaamd deze vrouwen tot smaad en schande van haar sekse snoeven op de menigte van jonge maagden, die de krijgslieden zullen misbruiken en mishandelen.
b. Hoe kinderachtig zij zich vleien met de hoop van Sisera zelf in een veelvervigen mantel te zien, hoe bekoorlijk zal zo'n mantel wezen, een veelvervigen mantel aan beide zijden gestikt, of geborduurd, gestolen uit de garderobe van de een of andere aanzienlijke Israëlietische vrouw. De uitroep wordt herhaald, daar het iets is, dat meer dan wat het ook zij haar verbeelding gestreeld heeft: van verscheiden verf, aan beide zijden gestikt en daarom zeer rijk. Zulke stukken borduurwerk hoopten zij, dat Sisera voor zijn moeder en haar staatsvrouwen zou medebrengen. Zo onderhevig zijn wij er aan om onszelf te bedriegen met grote verwachtingen te koesteren van eer, en genot, en rijkdom in deze wereld, waardoor wij ons dan de schande en smart bereiden van de teleurstelling. En zo brengt God dikwijls verderf over Zijn vijanden, als zij het hoogst verheven zijn.
II. Zij besluit het alles met een gebed tot God:
1. Om het verderf van al Zijn vijanden. "Laat alzo smadelijk, alzo ellendig, al Uw vijanden omkomen, o Heere, Judges 5:31. Laat allen, die hopen te juichen in Israëls verderf aldus teleurgesteld worden, "Doe hen allen als Sisera," Psalms 83:10. Ofschoon wij voor onze vijanden moeten bidden, is het toch onze plicht om te bidden tegen Gods vijanden, en als wij sommigen van Gods vijanden op merkwaardige wijze vernederd en naar de diepte zijn gebracht, dan is dit een aanmoediging voor ons om te bidden om de val van al de anderen. Debora was een profetes, en dit gebed was een voorzegging dat, te bestemder tijd, al Gods vijanden zullen omkomen, Psalms 92:10. Nooit heeft iemand zijn hart verhard en is voorspoedig geweest.
2. Voor de verhoging en het welvaren van al Zijn vrienden. "Maar laat hen die Hem liefhebben en van harte Zijn koninkrijk onder de mensen zijn toegedaan, wezen als de zon, wanneer zij opgaat in haar kracht, laat hen even helder en heerlijk schijnen in de ogen van de gehele wereld, zulke weldadige invloeden uitoefenen, evenzo buiten het bereik zijn van hun vijanden, die de zon vloeken als zij opgaat, omdat zij hen schroeit, laat hen vrolijk zijn als een held om het pad te lopen, Psalms 19:6. Laat hen, als brandende en schijnende lichten in hun plaats de nevelen van de duisternis verdrijven, met al meer en meer kracht en luister tot de volle dag toe, Proverbs 4:18. Zodanig zal de eer, en zodanig zal de blijdschap wezen van allen, die God in oprechtheid liefhebben, en zij zullen tot in eeuwigheid schijnen als de zon aan het uitspansel onzes Vaders.
De overwinning, bezongen door dit lied was van zo'n gelukkig gevolg voor Israël, dat zij gedurende een groot gedeelte van een eeuw de vrede genoten, waartoe zij de weg heeft gebaand. Het land was rustig veertig jaren, dat is: van deze overwinning af, tot aan het optreden van Gideon. En het zou wl geweest zijn, indien, toen de kerken en de stammen rust hadden, zij opgebouwd waren, en in de vreze des Heeren hadden gewandeld.