Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 3In dit hoofdstuk en het volgende hebben wij de geschiedenis van Israëls doortocht door de Jordaan om in Kanan te komen, en het is een zeer gedenkwaardige geschiedenis. Lang daarna wordt hun bevolen te gedenken wat God voor hen gedaan heeft tussen Sittim, vanwaar zij opbraken, Joshua 3:1, en Gilgal, waar zij vervolgens legerden, Hoofdst.4. 19, Micah 6:5, OPDAT ZIJ DE GERECHTIGHEDEN DES HEEREN ZOUDEN KENNEN. Op bevel van Jozua marcheerden zij naar de oever van de rivier, Joshua 3:1, en toen heeft de almacht Gods hen er doorheen gevoerd. Door de Rode Zee zijn zij onverwacht in hun vlucht des nachts heengegaan, maar er wordt hun enige tijd tevoren kennis gegeven, dat zij door de Jordaan zullen gaan, en zo werd hun verwachting opgewekt.
1. Aan het volk wordt bevolen de ark te volgen, Joshua 3:2.
II. Zij krijgen bevel zich te heiligen, Joshua 3:5.
III. De priesters krijgen orders om met de ark de voorhoede te vormen, Joshua 3:6.
IV. Jozua wordt groot gemaakt en tot opperbevelhebber aangesteld, Joshua 3:7, Joshua 3:8..
V. Er wordt openlijk bekend gemaakt wet God voor hen gaat doen, Joshua 3:9.
Vl. Het is geschied, de Jordaan is verdeeld en Israël er veilig doorheen gebracht, Joshua 3:14. Dit is van de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 3In dit hoofdstuk en het volgende hebben wij de geschiedenis van Israëls doortocht door de Jordaan om in Kanan te komen, en het is een zeer gedenkwaardige geschiedenis. Lang daarna wordt hun bevolen te gedenken wat God voor hen gedaan heeft tussen Sittim, vanwaar zij opbraken, Joshua 3:1, en Gilgal, waar zij vervolgens legerden, Hoofdst.4. 19, Micah 6:5, OPDAT ZIJ DE GERECHTIGHEDEN DES HEEREN ZOUDEN KENNEN. Op bevel van Jozua marcheerden zij naar de oever van de rivier, Joshua 3:1, en toen heeft de almacht Gods hen er doorheen gevoerd. Door de Rode Zee zijn zij onverwacht in hun vlucht des nachts heengegaan, maar er wordt hun enige tijd tevoren kennis gegeven, dat zij door de Jordaan zullen gaan, en zo werd hun verwachting opgewekt.
1. Aan het volk wordt bevolen de ark te volgen, Joshua 3:2.
II. Zij krijgen bevel zich te heiligen, Joshua 3:5.
III. De priesters krijgen orders om met de ark de voorhoede te vormen, Joshua 3:6.
IV. Jozua wordt groot gemaakt en tot opperbevelhebber aangesteld, Joshua 3:7, Joshua 3:8..
V. Er wordt openlijk bekend gemaakt wet God voor hen gaat doen, Joshua 3:9.
Vl. Het is geschied, de Jordaan is verdeeld en Israël er veilig doorheen gebracht, Joshua 3:14. Dit is van de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
Verzen 1-6
Jozua 3:1-6Toen Rachab aan de verspieders zei, dat het bericht van het uitdrogen van de wateren van de Schelfzee meer dan iets anders de Kananieten verschrikt had, gaf zij hiermede te kennen dat zij, die aan deze zijde van het water waren, verwachtten dat de Jordaan, de grote, natuurlijke verdediging van hun land, evenzo voor hen zou wijken. Of de Israëlieten zelf dit verwachtten, blijkt niet. God heeft dikwijls dingen voor hen gedaan, die zij niet verwachtten, Isaiah 64:3. Nu wordt ons hier gezegd:
I. Dat zij tot de Jordaan kwamen, en aldaar overnachtten, Joshua 3:1. Hoewel hun nog niet gezegd was hoe zij de rivier zouden passeren en zij niet voorzien waren van de gewone middelen om er over heen te komen, zijn zij toch in het geloof voorwaarts gegaan, daar hun gezegd was, Joshua 1:11, dat zij over de Jordaan zullen gaan. Wij moeten voortgaan op de weg van onze plicht, al voorzien wij ook moeilijkheden, en vertrouwende dat God er ons doorheen zal helpen, als wij er toe komen. Laat ons voortgaan zover wij kunnen, en voor hetgeen wij onszelf ongenoegzaam vinden, steunen op de genoegzaamheid Gods. Op deze mars heeft Jozua hen aangevoerd, en er wordt bijzonder nota genomen van zijn vroeg opstaan, zoals ook later bij andere gelegenheden, Joshua 6:12, Joshua 7:16, Joshua 8:10, hetgeen aanduidt hoe weinig hij op zijn gemak gesteld was, hoe grotelijks hij zijn werk liefhad, en welke zorg en moeite hij zich gaarne er voor getroostte. Zij, die grote dingen tot stand willen brengen, moeten vroeg opstaan. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt. Jozua heeft hierin een goed voorbeeld gegeven aan de beambten onder hem, en hun geleerd vroeg op te staan, en aan allen, die op een openbare post geplaatst zijn, om steeds de plichten van hun ambt te behartigen.
II. Dat aan het volk bevolen was de ark te volgen, ambtlieden moesten door het leger gaan om deze bevelen over te brengen, Joshua 3:2 opdat iedere Israëliet zou weten, beide wat hij had te doen en waarop hij had te steunen en te vertrouwen.
1. Zij konden er op rekenen dat de ark hen zou leiden, dat is: zij konden er op rekenen dat God zelf, van wiens tegenwoordigheid de ark het symbool was, hen zou leiden. De wolk en vuurkolom scheen toen weggenomen te zijn, anders zou die hen geleid hebben, tenzij wij veronderstellen dat zij nu boven de ark zweefde, en zij aldus een tweeledige gids hadden, er was eer gelegd op de ark, en een beschutting over dat heerlijke. Zij wordt hier genoemd de ark des verbonds des Heeren, huns Gods. Welke grotere bemoediging konden zij hebben dan dit: dat de Heere hun God was een God in verbond met hen? Hier was de ark des verbonds. Indien God onze God is, dan behoeven wij geen kwaad te vrezen. Hij was hun nabij, onder hen tegenwoordig, Hij ging voor hun aangezicht heen. Welk kwaad kon hun overkomen, die aldus geleid, aldus bewaakt en bewaard werden? Vroeger werd de ark in het midden des legers gedragen, maar nu ging zij voor hen henen om voor hen een rustplaats uit te zoeken, Numbers 10:33, hun, als het ware, acte van inbezitstelling te geven van het beloofde land en er hen in het bezit van te stellen. In de ark waren de stenen tafels van de wet, en boven haar het verzoendeksel, want de Goddelijke wet en genade, heersende in het hart, zijn de zekerste onderpanden van Gods tegenwoordigheid en gunst, en zij, die naar het hemelse Kanan geleid willen worden, moeten de wet Gods tot hun gids nemen, (wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden) en de grote verzoening op het oog hebben, verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.
2. Het volk moest de ark volgen. Verreist van uw plaats en volgt haar. a. Als besloten zijnde haar nooit te verlaten. Waar Gods inzettingen zijn, daar moeten wij wezen, indien, zij naar een andere plaats gaan, dan moeten wij ze volgen.
b. Als volkomen tevreden met haar leiding, overtuigd zijnde dat zij zal leiden. op de besten weg en naar het beste doel, en daarom: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. Al hun zorg moet wezen te letten op de bewegingen van de ark, en haar in onvoorwaardelijk geloof te volgen. Aldus moeten wij in alles wandelen naar de regelen des Woords en de leiding des Geestes, dan zal vrede over ons wezen, zoals hij nu over Gods Israël was. Zij moesten de priesters volgen zo ver zij de ark droegen, maar niet verder, en zo moeten wij onze leraren volgen in zoverre zij Christus volgen.
3. In hun volgen van de ark moeten zij op een afstand blijven, Joshua 3:4. Niemand van hun mag binnen duizend meter van de ark komen.
a. Aldus moeten zij hun diepe eerbied tonen voor dit teken van Gods tegenwoordigheid, opdat hun gemeenzaamheid er mee geen minachting zal teweegbrengen. Dit bevel aan hen om niet naderbij te komen, was in overstemming met die bedeling van duisternis, dienstbaarheid en verschrikking, maar thans hebben wij door Christus vrijmoedigheid om toe te gaan.
b. Hieruit bleek dat de ark zichzelv kon beschermen, en het niet nodig had om door de krijgslieden te worden beschermd maar integendeel hun een bescherming was. Met welk een edel tarten van de vijand liet zij al haar vrienden een halve mijl achter zich, behalve de ongewapende priesters die haar droegen, als volkomen genoegzaam voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van hen, die haar volgden!
c. Aldus kon zij des te beter gezien worden door hen, die haar leiding moesten volgen, opdat gijlieden die weg weet, die gij gaan moet, hem, als het ware, afgebakend zijnde door de ark. Indien het hun vergund ware geweest naderbij te komen, zij zouden haar omringd hebben, en niemand zou er het gezicht op gehad hebben behalve degenen, die er vlak bij waren, maar daar zij op zo'n afstand van hen bleef, konden zij allen de voldoening hebben van haar te zien, en door dit gezicht worden bemoedigd. En het was met goede reden, dat deze maatregel was getroffen tot hun bemoediging, want gijlieden zijt door deze weg niet gegaan gisteren en eergisteren. Dit was de hoedanigheid van geheel hun weg door de woestijn, het was een onbetreden pad, maar inzonderheid van deze weg door de Jordaan. Zolang wij hier op aarde zijn, moeten wij verwachten en ons bereiden op ongewone gebeurtenissen, wegen te gaan, die wij nooit tevoren gegaan zijn, en nog veel meer als wij van hier gaan, onze weg door het dal van de schaduwen des doods is een weg, die wij tevoren niet gegaan zijn, waardoor hij des te meer geducht wordt. Maar als wij de verzekerdheid hebben van Gods tegenwoordigheid, dan behoeven wij niet te vrezen, deze zal ons een kracht geven, die wij nooit gehad hebben, als wij er toe komen om een werk te doen, dat wij nooit gedaan hebben.
III. Hun wordt bevolen zich te heiligen, ten einde bereid te zijn de ark te volgen, en er was een goede reden voor, want morgen zal de Heere wonderheden in het midden van ulieden doen, Joshua 3:5. Zie hoe majestueus hij spreekt van Gods werken, Hij doet wonderheden, en daarom moet Hij worden aangebeden, moet Hij bewonderd en op Hem vertrouwd worden. Zie hoe vertrouwd Jozua met de Goddelijke raadsbesluiten bekend was, hij kon tevoren zeggen wat God doen zou, en wanneer Hij het doen zou. Zie hoe wij ons moeten bereiden om de openbaringen van Gods heerlijkheid te ontvangen en de mededelingen van Zijn genade: wij moeten ons heiligen. Dit moeten wij doen als wij de ark volgen en God door haar wonderen gaat doen onder ons, wij moeten ons afscheiden van alle andere zorgen, ons toewijden aan Gods eer, en onszelf reinigen van alle besmettingen des vleses en des geestes. Het volk van Israël ging nu het heilige land binnentrekken, en daarom moeten zij zich heiligen. God gaat hun ongewone bewijzen geven van Zijn gunst, ten zij moeten door overdenking en gebed hun geest en gemoed er toe bereiden om ze zeer zorgvuldig op te merken, ten einde Gode de eer te geven, en voor zichzelf de vertroostingen van deze gunsten aan te nemen.
IV. Aan de priesters wordt bevolen de ark op te nemen en haar voor het aangezicht des volks te dragen, Joshua 3:6. Gewoonlijk was het het werk van de Levieten om de ark te dragen Numbers 4:15. Maar bij deze grote gelegenheid kregen de priesters bevel om haar te dragen. En zij deden wat hun bevolen was, zij namen de ark op, en achtten zich niet verkleind door dit werk, en zij gingen voor het aangezicht des volks, en achtten zich niet aan gevaar blootgesteld, de ark, die zij droegen, was beide hun eer en hun bescherming. En nu kunnen wij veronderstellen, dat het gebed van Mozes werd gebeden toen de ark voorwaarts ging: Sta op, Heere, en laat Uw vijanden verstrooid worden Numbers 10:35. Aan magistraten wordt hier geleerd om de leraren op te wekken tot hun werk en gebruik te maken van hun gezag ter bevordering van de Godsdienst, en evenzo moeten de bedienaren van de Godsdienst leren voor te gaan in de weg Gods, en niet te aarzelen of terug te deinzen als er gevaren zijn op de weg. Zij moeten verwachten, dat op hen de meeste slagen gericht zullen worden maar zij weten op wie zij hebben vertrouwd.
Verzen 1-6
Jozua 3:1-6Toen Rachab aan de verspieders zei, dat het bericht van het uitdrogen van de wateren van de Schelfzee meer dan iets anders de Kananieten verschrikt had, gaf zij hiermede te kennen dat zij, die aan deze zijde van het water waren, verwachtten dat de Jordaan, de grote, natuurlijke verdediging van hun land, evenzo voor hen zou wijken. Of de Israëlieten zelf dit verwachtten, blijkt niet. God heeft dikwijls dingen voor hen gedaan, die zij niet verwachtten, Isaiah 64:3. Nu wordt ons hier gezegd:
I. Dat zij tot de Jordaan kwamen, en aldaar overnachtten, Joshua 3:1. Hoewel hun nog niet gezegd was hoe zij de rivier zouden passeren en zij niet voorzien waren van de gewone middelen om er over heen te komen, zijn zij toch in het geloof voorwaarts gegaan, daar hun gezegd was, Joshua 1:11, dat zij over de Jordaan zullen gaan. Wij moeten voortgaan op de weg van onze plicht, al voorzien wij ook moeilijkheden, en vertrouwende dat God er ons doorheen zal helpen, als wij er toe komen. Laat ons voortgaan zover wij kunnen, en voor hetgeen wij onszelf ongenoegzaam vinden, steunen op de genoegzaamheid Gods. Op deze mars heeft Jozua hen aangevoerd, en er wordt bijzonder nota genomen van zijn vroeg opstaan, zoals ook later bij andere gelegenheden, Joshua 6:12, Joshua 7:16, Joshua 8:10, hetgeen aanduidt hoe weinig hij op zijn gemak gesteld was, hoe grotelijks hij zijn werk liefhad, en welke zorg en moeite hij zich gaarne er voor getroostte. Zij, die grote dingen tot stand willen brengen, moeten vroeg opstaan. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt. Jozua heeft hierin een goed voorbeeld gegeven aan de beambten onder hem, en hun geleerd vroeg op te staan, en aan allen, die op een openbare post geplaatst zijn, om steeds de plichten van hun ambt te behartigen.
II. Dat aan het volk bevolen was de ark te volgen, ambtlieden moesten door het leger gaan om deze bevelen over te brengen, Joshua 3:2 opdat iedere Israëliet zou weten, beide wat hij had te doen en waarop hij had te steunen en te vertrouwen.
1. Zij konden er op rekenen dat de ark hen zou leiden, dat is: zij konden er op rekenen dat God zelf, van wiens tegenwoordigheid de ark het symbool was, hen zou leiden. De wolk en vuurkolom scheen toen weggenomen te zijn, anders zou die hen geleid hebben, tenzij wij veronderstellen dat zij nu boven de ark zweefde, en zij aldus een tweeledige gids hadden, er was eer gelegd op de ark, en een beschutting over dat heerlijke. Zij wordt hier genoemd de ark des verbonds des Heeren, huns Gods. Welke grotere bemoediging konden zij hebben dan dit: dat de Heere hun God was een God in verbond met hen? Hier was de ark des verbonds. Indien God onze God is, dan behoeven wij geen kwaad te vrezen. Hij was hun nabij, onder hen tegenwoordig, Hij ging voor hun aangezicht heen. Welk kwaad kon hun overkomen, die aldus geleid, aldus bewaakt en bewaard werden? Vroeger werd de ark in het midden des legers gedragen, maar nu ging zij voor hen henen om voor hen een rustplaats uit te zoeken, Numbers 10:33, hun, als het ware, acte van inbezitstelling te geven van het beloofde land en er hen in het bezit van te stellen. In de ark waren de stenen tafels van de wet, en boven haar het verzoendeksel, want de Goddelijke wet en genade, heersende in het hart, zijn de zekerste onderpanden van Gods tegenwoordigheid en gunst, en zij, die naar het hemelse Kanan geleid willen worden, moeten de wet Gods tot hun gids nemen, (wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden) en de grote verzoening op het oog hebben, verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.
2. Het volk moest de ark volgen. Verreist van uw plaats en volgt haar. a. Als besloten zijnde haar nooit te verlaten. Waar Gods inzettingen zijn, daar moeten wij wezen, indien, zij naar een andere plaats gaan, dan moeten wij ze volgen.
b. Als volkomen tevreden met haar leiding, overtuigd zijnde dat zij zal leiden. op de besten weg en naar het beste doel, en daarom: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. Al hun zorg moet wezen te letten op de bewegingen van de ark, en haar in onvoorwaardelijk geloof te volgen. Aldus moeten wij in alles wandelen naar de regelen des Woords en de leiding des Geestes, dan zal vrede over ons wezen, zoals hij nu over Gods Israël was. Zij moesten de priesters volgen zo ver zij de ark droegen, maar niet verder, en zo moeten wij onze leraren volgen in zoverre zij Christus volgen.
3. In hun volgen van de ark moeten zij op een afstand blijven, Joshua 3:4. Niemand van hun mag binnen duizend meter van de ark komen.
a. Aldus moeten zij hun diepe eerbied tonen voor dit teken van Gods tegenwoordigheid, opdat hun gemeenzaamheid er mee geen minachting zal teweegbrengen. Dit bevel aan hen om niet naderbij te komen, was in overstemming met die bedeling van duisternis, dienstbaarheid en verschrikking, maar thans hebben wij door Christus vrijmoedigheid om toe te gaan.
b. Hieruit bleek dat de ark zichzelv kon beschermen, en het niet nodig had om door de krijgslieden te worden beschermd maar integendeel hun een bescherming was. Met welk een edel tarten van de vijand liet zij al haar vrienden een halve mijl achter zich, behalve de ongewapende priesters die haar droegen, als volkomen genoegzaam voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van hen, die haar volgden!
c. Aldus kon zij des te beter gezien worden door hen, die haar leiding moesten volgen, opdat gijlieden die weg weet, die gij gaan moet, hem, als het ware, afgebakend zijnde door de ark. Indien het hun vergund ware geweest naderbij te komen, zij zouden haar omringd hebben, en niemand zou er het gezicht op gehad hebben behalve degenen, die er vlak bij waren, maar daar zij op zo'n afstand van hen bleef, konden zij allen de voldoening hebben van haar te zien, en door dit gezicht worden bemoedigd. En het was met goede reden, dat deze maatregel was getroffen tot hun bemoediging, want gijlieden zijt door deze weg niet gegaan gisteren en eergisteren. Dit was de hoedanigheid van geheel hun weg door de woestijn, het was een onbetreden pad, maar inzonderheid van deze weg door de Jordaan. Zolang wij hier op aarde zijn, moeten wij verwachten en ons bereiden op ongewone gebeurtenissen, wegen te gaan, die wij nooit tevoren gegaan zijn, en nog veel meer als wij van hier gaan, onze weg door het dal van de schaduwen des doods is een weg, die wij tevoren niet gegaan zijn, waardoor hij des te meer geducht wordt. Maar als wij de verzekerdheid hebben van Gods tegenwoordigheid, dan behoeven wij niet te vrezen, deze zal ons een kracht geven, die wij nooit gehad hebben, als wij er toe komen om een werk te doen, dat wij nooit gedaan hebben.
III. Hun wordt bevolen zich te heiligen, ten einde bereid te zijn de ark te volgen, en er was een goede reden voor, want morgen zal de Heere wonderheden in het midden van ulieden doen, Joshua 3:5. Zie hoe majestueus hij spreekt van Gods werken, Hij doet wonderheden, en daarom moet Hij worden aangebeden, moet Hij bewonderd en op Hem vertrouwd worden. Zie hoe vertrouwd Jozua met de Goddelijke raadsbesluiten bekend was, hij kon tevoren zeggen wat God doen zou, en wanneer Hij het doen zou. Zie hoe wij ons moeten bereiden om de openbaringen van Gods heerlijkheid te ontvangen en de mededelingen van Zijn genade: wij moeten ons heiligen. Dit moeten wij doen als wij de ark volgen en God door haar wonderen gaat doen onder ons, wij moeten ons afscheiden van alle andere zorgen, ons toewijden aan Gods eer, en onszelf reinigen van alle besmettingen des vleses en des geestes. Het volk van Israël ging nu het heilige land binnentrekken, en daarom moeten zij zich heiligen. God gaat hun ongewone bewijzen geven van Zijn gunst, ten zij moeten door overdenking en gebed hun geest en gemoed er toe bereiden om ze zeer zorgvuldig op te merken, ten einde Gode de eer te geven, en voor zichzelf de vertroostingen van deze gunsten aan te nemen.
IV. Aan de priesters wordt bevolen de ark op te nemen en haar voor het aangezicht des volks te dragen, Joshua 3:6. Gewoonlijk was het het werk van de Levieten om de ark te dragen Numbers 4:15. Maar bij deze grote gelegenheid kregen de priesters bevel om haar te dragen. En zij deden wat hun bevolen was, zij namen de ark op, en achtten zich niet verkleind door dit werk, en zij gingen voor het aangezicht des volks, en achtten zich niet aan gevaar blootgesteld, de ark, die zij droegen, was beide hun eer en hun bescherming. En nu kunnen wij veronderstellen, dat het gebed van Mozes werd gebeden toen de ark voorwaarts ging: Sta op, Heere, en laat Uw vijanden verstrooid worden Numbers 10:35. Aan magistraten wordt hier geleerd om de leraren op te wekken tot hun werk en gebruik te maken van hun gezag ter bevordering van de Godsdienst, en evenzo moeten de bedienaren van de Godsdienst leren voor te gaan in de weg Gods, en niet te aarzelen of terug te deinzen als er gevaren zijn op de weg. Zij moeten verwachten, dat op hen de meeste slagen gericht zullen worden maar zij weten op wie zij hebben vertrouwd.
Verzen 7-13
Jozua 3:7-13Wij kunnen hier opmerken hoe God Jozua eert, en door het wonder, dat Hij zal werken aan Israël wil doen weten, dat hij hun heerser en bestuurder is. En dan, hoe Jozua God eert, en Israël daardoor poogt te doen weten dat Hij hun God is. Zo zal God hen eren, die Hem eren, en zij, die door Hem verhoogd werden moeten doen wat zij kunnen in hun plaats om Hem groot te maken en te verheerlijken.
I. God spreekt tot Jozua om hem eer aan te doen, Joshua 3:7, Joshua 3:8.
1. Het was een grote eer, die God hem aandeed, dat Hij tot hem sprak zoals Hij met Mozes gesproken had, van het verzoendeksel voordat de priesters met de ark vertrokken. Het zal aan Jozua gerustheid geven voor zichzelf, en hem groot maken onder het volk dat het Gode behaagd heeft om op gemeenzame wijze tot hem te spreken.
2. Dat Hij bedoelde hem groot te maken voor de ogen van het gehele volk Israël. Tevoren had Hij hem gezegd, dat Hij met hem zal zijn Joshua 1:5, dat heeft hem vertroost, maar nu zal geheel Israël het zien, en dat zal hem groot maken. Diegenen zijn waarlijk groot met wie God is, en die Hij in Zijn dienst gebruikt en zegent. God maakte hem groot, omdat Hij wilde dat het volk hem groot zou maken. Godvrezende overheidspersonen moeten grotelijks geëerd worden en als openbare zegeningen worden beschouwd, en hoe meer wij van God met hen zien, hoe meer wij hen moeten eren. Door het klieven van de Rode Zee was Israël overtuigd, dat God met Mozes was toen hij hen heeft uitgeleid uit Egypte, daarom worden zij gezegd met Mozes gedoopt te zijn in de zee 1 Corinthiers 10:2. En bij die gelegenheid geloofden zij aan hem, Exodus 14:31. En nu zullen zij door de verdeling van de Jordaan overtuigd zijn, dat God evenzo met Jozua is, om hen in Kanan te brengen. God had Jozua tevoren bij verschillende gelegenheden groot gemaakt maar nu begon Hij hem groot te maken als de opvolger van Mozes in de regering. Sommigen hebben opgemerkt dat het aan de oever van de Jordaan was, dat God Jozua begon groot te maken, en aan dezelfde plaats is Hij begonnen onze Heere Jezus groot te maken als Middelaar, want Johannes was dopende te Bethabara, het huis van de overtocht, en hier was het dat, toen onze Heiland gedoopt was, van Hem bekend werd gemaakt: "Deze is Mijn geliefde Zoon."
3. Dat Hij door hem orders gaf aan de priesters zelf, hoewel deze Zijn onmiddellijke dienstknechten waren, Joshua 3:8. Gij dan zult de priesters gebieden, dat is: "Gij zult hun in deze zaak het gebod Gods bekendmaken en zorgdragen, dat zij het opvolgen, om stil te staan aan de oever van de Jordaan, terwijl de wateren gescheiden worden, opdat het blijke te zijn op de tegenwoordigheid des Heeren, van de machtige God van Jakob, dat de Jordaan achterwaarts gekeerd werd, Psalms 114:5, Psalms 114:7. God kon de rivier verdeeld hebben zonder de priesters, maar zij konden het niet zonder Hem. De priesters moeten hierin een goed voorbeeld geven aan het volk en hen leren hun uiterste best te doen in de dienst van God, en op Hem te vertrouwen voor hulp in de tijd van nood.
II. Jozua spreekt tot het volk, en daarin eert hij God.
1. Hij vraagt om hun aandacht Joshua 3:9. Nadert herwaarts tot mij, zovelen als binnen het bereik van mijn stem kunnen komen, en eer gij de wonderen ziet, "hoort de woorden des Heeren, uws Gods, opdat gij ze kunt vergelijken, en zij elkaar kunnen ophelderen." Hij had hun bevolen zich te heiligen, en daarom roept hij hen om het woord Gods te horen, want dat is het gewone middel voor heiligmaking, John 17:17.
2. Hij zegt hun nu eindelijk, hoe zij over de Jordaan zullen gaan, namelijk door het stilstaan van zijn stroom, Joshua 3:13, de wateren van de Jordaan zullen afgesneden worden. God zou door een plotselinge en wonderdadige vorst de oppervlakte hebben kunnen doen stollen zodat zij allen over het ijs hadden kunnen gaan, daar dit echter iets was, dat zelfs in dat land soms door de gewone kracht van de natuur geschiedt Job 38:30 :"Als meteen steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des afgronds is bevroren, zou dit niet zo tot eerzijn geweest van Israëls God", noch zo'n verschrikking voor Israëls vijanden, daarom moet het op zo'n wijze geschieden, dat er geen ander voorbeeld van was dan het klieven van de Rode Zee, en dat wonder wordt hier herhaald om te tonen dat God nog dezelfde macht heeft om de verlossing Zijns volks te voltooien als Hij gehad heeft, om haar te beginnen, want Hij is "de Alfa en de Omega," en dat het woord des Heeren (zoals de lezing is in het Chaldeeuws, Joshua 3:7) het essentiële eeuwige Woord, even waarlijk met Jozua was, als Hij met Mozes geweest is. En door de wateren af te scheiden van de wateren en het droge zichtbaar te doen worden, dat met de wateren bedekt was geweest, wilde God hen doen gedenken aan hetgeen Mozes hun door openbaring geleerd had betreffende het werk van de schepping, Genesis 1:6, Genesis 1:9. Opdat door hetgeen zij nu zagen hun geloof in hetgeen zij daar lazen geholpen en ondersteund zou worden, en zij zouden weten dat de God, die zij aanbaden dezelfde God is die de wereld heeft gemaakt, en dat het dezelfde macht was, die nu tot hun behoeve gebruikt werd.
3. Daar aan het volk tevoren bevolen was de ark te volgen, wordt hun nu gezegd dat zij voor hunlieder aangezicht in de Jordaan zal gaan, Joshua 3:11.
Merk op:
a. De ark des verbonds moet hun gids zijn. Gedurende Mozes' regering was de wolkkolom hun gids, maar nu onder Jozua's regering, de ark, beide waren zichtbare tekenen van Gods tegenwoordigheid en bestuur, maar de Goddelijke genade is onder de Mozaïsche bedeling door een wolk omhuld en onder een deksel, terwijl zij door Christus, onze Jozua, geopenbaard is in de onomsluierde ark des verbonds.
b. Zij wordt genoemd "de ark des verbonds des Heeren van de gehele aarde".
c. Hun wordt gezegd, "dat de ark voor hen in de Jordaan zal gaan." God wilde hun niet bevelen ergens te gaan, dan waar Hij zelf voor hun aangezicht heen zou gaan, en met hen zou gaan, en zij kunnen zich veilig wagen, zelfs in de Jordaan, als de ark des verbonds voor hen heen gaat. Zolang wij Gods geboden ons ten richtsnoer stellen, Zijn beloften tot onze steun maken, en Zijn voorzienigheid tot onze gids hebben, behoeven wij ook voor de grootste moeilijkheden niet te vrezen, die wij op onze weg kunnen ontmoeten, zo het de weg is van onze plicht. Deze belofte is vast al de zade, Isaiah 43:2 :"Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen."
4. Uit hetgeen God nu voor hen ging doen leidt hij de verzekering af van hetgeen Hij nog verder doen zal. Hiervan spreekt hij het eerst, zozeer was zijn hart er van vervuld en zo groot was de blijdschap, die het hem gaf, Joshua 3:10. "Hieraan zult gijlieden bekennen dat de levende God, (de ware God, de God van macht niet een van de dode goden van de heidenen) in het midden van u is, hoewel gij Hem niet ziet noch enig beeld van Hem kunt hebben, onder u is om u de wet te geven, uw welvaren te verzekeren, en uw hulde te ontvangen, onder u is in de grote onderneming, die nu voor u ligt, en daarom zult gij, of liever zal Hij, ganselijk voor uw aangezicht uitdrijven de Kananieten." Zodat de verdeling van de Jordaan bestemd was om hun te zijn:
a. Een stellig teken van Gods tegenwoordigheid onder hen, hieraan moesten zij wel weten, "dat God in het midden van hen was," tenzij hun ongeloof even hardnekkig was tegen het meest overtuigend bewijs, als dat van hun vaderen geweest is, die terstond nadat God de Rode Zee voor hen gekliefd had, onbeschaamd de vraag hebben gesteld: "Is de Heere in het midden van ons of niet?" Exodus 17:7.
b. Een gewis onderpand van de verovering van Kanan, indien de levende God in het midden van ulieden is, dan zal Hij de Kananieten voor uw aangezicht uitdrijvende uitdrijven, zoals de uitdrukking luidt in het Hebreeuws. Hij zal het zeker doen, het krachtdadig doen. Wat zou Hem kunnen hinderen? Wat kan Hem in de weg wezen, voor wiens aangezicht rivieren worden verdeeld en opgedroogd? Het forceren van de liniën was een stellig voorteken van het verderf van al hun heirlegers, hoe zullen zij standhouden als de Jordaan zelf achterwaarts wordt gedreven? Als zij de moed niet hadden om deze pas te verdedigen, maar beefden op de nadering van de machtigen God Jakobs, Psalms 114:7, welke tegenstand konden zij daarna nog bieden? Deze verzekering, die Jozua hun hier geeft, was zo wel gegrond, dat zij een Israëliet instaat zal stellen om duizend Kananieten te jagen, en twee om tienduizend op de vlucht te doen sterven, en zij zal nog zeer versterkt worden door Mozes' lied te gedenken dat veertig jaren tevoren hem ingegeven was, en duidelijk het verdelen van de Jordaan voorspelde, en de invloed, die dit zou hebben op het uitdrijven van de Kananieten Exodus 15:15. Al de ingezetenen van Kanan zullen versmelten, en aldus volkomen uitgedreven worden, zij zullen verstommen als een steen, totdat Uw volk, Heere, er doorheen kome, en dan zult Gij hen inbrengen en planten. Gods heerlijke verschijningen voor Zijn kerk en volk moeten door ons aangewend worden ter bemoediging van ons geloof en onze hoop voor de toekomst. Gods weg is volmaakt. Indien de Jordaanstroom hen niet buiten Kanan kan houden, dan zal Kanans strijdmacht hen niet weer uitwerpen, als zij er eenmaal in zijn.
5. Hij gebiedt hun twaalf mannen gereed te houden, uit iedere stam n, om de orders te ontvangen, die Jozua hun later geven zal, Joshua 3:12. Het blijkt niet dat zij de priesters moesten vergezellen, en met hen medelopen als zij de ark droegen, ten einde meer onmiddellijk getuigen te zijn van de wonderen die er door geschieden zouden, maar zij moesten gereed zijn voor de dienst, waartoe zij geroepen zullen worden, Joshua 4:4 en verv.
Verzen 7-13
Jozua 3:7-13Wij kunnen hier opmerken hoe God Jozua eert, en door het wonder, dat Hij zal werken aan Israël wil doen weten, dat hij hun heerser en bestuurder is. En dan, hoe Jozua God eert, en Israël daardoor poogt te doen weten dat Hij hun God is. Zo zal God hen eren, die Hem eren, en zij, die door Hem verhoogd werden moeten doen wat zij kunnen in hun plaats om Hem groot te maken en te verheerlijken.
I. God spreekt tot Jozua om hem eer aan te doen, Joshua 3:7, Joshua 3:8.
1. Het was een grote eer, die God hem aandeed, dat Hij tot hem sprak zoals Hij met Mozes gesproken had, van het verzoendeksel voordat de priesters met de ark vertrokken. Het zal aan Jozua gerustheid geven voor zichzelf, en hem groot maken onder het volk dat het Gode behaagd heeft om op gemeenzame wijze tot hem te spreken.
2. Dat Hij bedoelde hem groot te maken voor de ogen van het gehele volk Israël. Tevoren had Hij hem gezegd, dat Hij met hem zal zijn Joshua 1:5, dat heeft hem vertroost, maar nu zal geheel Israël het zien, en dat zal hem groot maken. Diegenen zijn waarlijk groot met wie God is, en die Hij in Zijn dienst gebruikt en zegent. God maakte hem groot, omdat Hij wilde dat het volk hem groot zou maken. Godvrezende overheidspersonen moeten grotelijks geëerd worden en als openbare zegeningen worden beschouwd, en hoe meer wij van God met hen zien, hoe meer wij hen moeten eren. Door het klieven van de Rode Zee was Israël overtuigd, dat God met Mozes was toen hij hen heeft uitgeleid uit Egypte, daarom worden zij gezegd met Mozes gedoopt te zijn in de zee 1 Corinthiers 10:2. En bij die gelegenheid geloofden zij aan hem, Exodus 14:31. En nu zullen zij door de verdeling van de Jordaan overtuigd zijn, dat God evenzo met Jozua is, om hen in Kanan te brengen. God had Jozua tevoren bij verschillende gelegenheden groot gemaakt maar nu begon Hij hem groot te maken als de opvolger van Mozes in de regering. Sommigen hebben opgemerkt dat het aan de oever van de Jordaan was, dat God Jozua begon groot te maken, en aan dezelfde plaats is Hij begonnen onze Heere Jezus groot te maken als Middelaar, want Johannes was dopende te Bethabara, het huis van de overtocht, en hier was het dat, toen onze Heiland gedoopt was, van Hem bekend werd gemaakt: "Deze is Mijn geliefde Zoon."
3. Dat Hij door hem orders gaf aan de priesters zelf, hoewel deze Zijn onmiddellijke dienstknechten waren, Joshua 3:8. Gij dan zult de priesters gebieden, dat is: "Gij zult hun in deze zaak het gebod Gods bekendmaken en zorgdragen, dat zij het opvolgen, om stil te staan aan de oever van de Jordaan, terwijl de wateren gescheiden worden, opdat het blijke te zijn op de tegenwoordigheid des Heeren, van de machtige God van Jakob, dat de Jordaan achterwaarts gekeerd werd, Psalms 114:5, Psalms 114:7. God kon de rivier verdeeld hebben zonder de priesters, maar zij konden het niet zonder Hem. De priesters moeten hierin een goed voorbeeld geven aan het volk en hen leren hun uiterste best te doen in de dienst van God, en op Hem te vertrouwen voor hulp in de tijd van nood.
II. Jozua spreekt tot het volk, en daarin eert hij God.
1. Hij vraagt om hun aandacht Joshua 3:9. Nadert herwaarts tot mij, zovelen als binnen het bereik van mijn stem kunnen komen, en eer gij de wonderen ziet, "hoort de woorden des Heeren, uws Gods, opdat gij ze kunt vergelijken, en zij elkaar kunnen ophelderen." Hij had hun bevolen zich te heiligen, en daarom roept hij hen om het woord Gods te horen, want dat is het gewone middel voor heiligmaking, John 17:17.
2. Hij zegt hun nu eindelijk, hoe zij over de Jordaan zullen gaan, namelijk door het stilstaan van zijn stroom, Joshua 3:13, de wateren van de Jordaan zullen afgesneden worden. God zou door een plotselinge en wonderdadige vorst de oppervlakte hebben kunnen doen stollen zodat zij allen over het ijs hadden kunnen gaan, daar dit echter iets was, dat zelfs in dat land soms door de gewone kracht van de natuur geschiedt Job 38:30 :"Als meteen steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des afgronds is bevroren, zou dit niet zo tot eerzijn geweest van Israëls God", noch zo'n verschrikking voor Israëls vijanden, daarom moet het op zo'n wijze geschieden, dat er geen ander voorbeeld van was dan het klieven van de Rode Zee, en dat wonder wordt hier herhaald om te tonen dat God nog dezelfde macht heeft om de verlossing Zijns volks te voltooien als Hij gehad heeft, om haar te beginnen, want Hij is "de Alfa en de Omega," en dat het woord des Heeren (zoals de lezing is in het Chaldeeuws, Joshua 3:7) het essentiële eeuwige Woord, even waarlijk met Jozua was, als Hij met Mozes geweest is. En door de wateren af te scheiden van de wateren en het droge zichtbaar te doen worden, dat met de wateren bedekt was geweest, wilde God hen doen gedenken aan hetgeen Mozes hun door openbaring geleerd had betreffende het werk van de schepping, Genesis 1:6, Genesis 1:9. Opdat door hetgeen zij nu zagen hun geloof in hetgeen zij daar lazen geholpen en ondersteund zou worden, en zij zouden weten dat de God, die zij aanbaden dezelfde God is die de wereld heeft gemaakt, en dat het dezelfde macht was, die nu tot hun behoeve gebruikt werd.
3. Daar aan het volk tevoren bevolen was de ark te volgen, wordt hun nu gezegd dat zij voor hunlieder aangezicht in de Jordaan zal gaan, Joshua 3:11.
Merk op:
a. De ark des verbonds moet hun gids zijn. Gedurende Mozes' regering was de wolkkolom hun gids, maar nu onder Jozua's regering, de ark, beide waren zichtbare tekenen van Gods tegenwoordigheid en bestuur, maar de Goddelijke genade is onder de Mozaïsche bedeling door een wolk omhuld en onder een deksel, terwijl zij door Christus, onze Jozua, geopenbaard is in de onomsluierde ark des verbonds.
b. Zij wordt genoemd "de ark des verbonds des Heeren van de gehele aarde".
c. Hun wordt gezegd, "dat de ark voor hen in de Jordaan zal gaan." God wilde hun niet bevelen ergens te gaan, dan waar Hij zelf voor hun aangezicht heen zou gaan, en met hen zou gaan, en zij kunnen zich veilig wagen, zelfs in de Jordaan, als de ark des verbonds voor hen heen gaat. Zolang wij Gods geboden ons ten richtsnoer stellen, Zijn beloften tot onze steun maken, en Zijn voorzienigheid tot onze gids hebben, behoeven wij ook voor de grootste moeilijkheden niet te vrezen, die wij op onze weg kunnen ontmoeten, zo het de weg is van onze plicht. Deze belofte is vast al de zade, Isaiah 43:2 :"Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen."
4. Uit hetgeen God nu voor hen ging doen leidt hij de verzekering af van hetgeen Hij nog verder doen zal. Hiervan spreekt hij het eerst, zozeer was zijn hart er van vervuld en zo groot was de blijdschap, die het hem gaf, Joshua 3:10. "Hieraan zult gijlieden bekennen dat de levende God, (de ware God, de God van macht niet een van de dode goden van de heidenen) in het midden van u is, hoewel gij Hem niet ziet noch enig beeld van Hem kunt hebben, onder u is om u de wet te geven, uw welvaren te verzekeren, en uw hulde te ontvangen, onder u is in de grote onderneming, die nu voor u ligt, en daarom zult gij, of liever zal Hij, ganselijk voor uw aangezicht uitdrijven de Kananieten." Zodat de verdeling van de Jordaan bestemd was om hun te zijn:
a. Een stellig teken van Gods tegenwoordigheid onder hen, hieraan moesten zij wel weten, "dat God in het midden van hen was," tenzij hun ongeloof even hardnekkig was tegen het meest overtuigend bewijs, als dat van hun vaderen geweest is, die terstond nadat God de Rode Zee voor hen gekliefd had, onbeschaamd de vraag hebben gesteld: "Is de Heere in het midden van ons of niet?" Exodus 17:7.
b. Een gewis onderpand van de verovering van Kanan, indien de levende God in het midden van ulieden is, dan zal Hij de Kananieten voor uw aangezicht uitdrijvende uitdrijven, zoals de uitdrukking luidt in het Hebreeuws. Hij zal het zeker doen, het krachtdadig doen. Wat zou Hem kunnen hinderen? Wat kan Hem in de weg wezen, voor wiens aangezicht rivieren worden verdeeld en opgedroogd? Het forceren van de liniën was een stellig voorteken van het verderf van al hun heirlegers, hoe zullen zij standhouden als de Jordaan zelf achterwaarts wordt gedreven? Als zij de moed niet hadden om deze pas te verdedigen, maar beefden op de nadering van de machtigen God Jakobs, Psalms 114:7, welke tegenstand konden zij daarna nog bieden? Deze verzekering, die Jozua hun hier geeft, was zo wel gegrond, dat zij een Israëliet instaat zal stellen om duizend Kananieten te jagen, en twee om tienduizend op de vlucht te doen sterven, en zij zal nog zeer versterkt worden door Mozes' lied te gedenken dat veertig jaren tevoren hem ingegeven was, en duidelijk het verdelen van de Jordaan voorspelde, en de invloed, die dit zou hebben op het uitdrijven van de Kananieten Exodus 15:15. Al de ingezetenen van Kanan zullen versmelten, en aldus volkomen uitgedreven worden, zij zullen verstommen als een steen, totdat Uw volk, Heere, er doorheen kome, en dan zult Gij hen inbrengen en planten. Gods heerlijke verschijningen voor Zijn kerk en volk moeten door ons aangewend worden ter bemoediging van ons geloof en onze hoop voor de toekomst. Gods weg is volmaakt. Indien de Jordaanstroom hen niet buiten Kanan kan houden, dan zal Kanans strijdmacht hen niet weer uitwerpen, als zij er eenmaal in zijn.
5. Hij gebiedt hun twaalf mannen gereed te houden, uit iedere stam n, om de orders te ontvangen, die Jozua hun later geven zal, Joshua 3:12. Het blijkt niet dat zij de priesters moesten vergezellen, en met hen medelopen als zij de ark droegen, ten einde meer onmiddellijk getuigen te zijn van de wonderen die er door geschieden zouden, maar zij moesten gereed zijn voor de dienst, waartoe zij geroepen zullen worden, Joshua 4:4 en verv.
Verzen 14-17
Jozua 3:14-17Hier hebben wij een kort en duidelijk bericht van de verdeling van de wateren van de Jordaan, en Israëls doortocht door deze rivier. Het verhaal is niet opgesmukt met de bloemen van de redekunst, goud behoeft niet verguld te worden, maar kort en eenvoudig deelt het ons het feit mede.
1. Dat deze rivier nu breder en dieper was dan zij gewoonlijk is op andere tijden van het jaar, Joshua 3:15. De oorzaak daarvan was het smelten van de sneeuw op de Libanon, dicht bij welk gebergte deze rivier haar oorsprong had, zodat in de tijd van de gersteoogst, die in de lente voorviel, de Jordaan al haar oevers overstroomde. Deze grote vloed juist in die tijd, (die Gods voorzienigheid voor ditmaal had kunnen weerhouden, of God had hun ook kunnen bevelen de stroom op een andere tijd van het jaar over te trekken) verheerlijkte groots de macht van God en Zijn goedheid jegens Israël. Het tegenstaan van de verlossing van Gods volk kan wel alle mogelijke voordelen aan zijn zijde hebben maar God kan en zal ze allen overwinnen. Laat de wateren van de Jordaan al haar oevers vol doen zijn z vol dat zij overvloeien, het is voor de Almacht even gemakkelijk om ze te verdelen en ze uit te drogen, alsof zij nog zo smal of nog zo ondiep waren-voor de Heere is dit volkomen gelijk.
2. Dat zodra de voeten van de priesters in het uiterste des waters ingedoopt waren, de stroom onmiddellijk bleef stilstaan, alsof er een sluis gemaakt ware, om hem af te dammen, Joshua 3:15. Zodat aan de bovenzijde de wateren zwollen, op een hoop stonden, en terugvloeiden en zich, naar het schijnt toch niet verspreidden maar stolden. Dit onverklaarbare rijzen van de rivier werd met verbazing opgemerkt door hen, die vele vele mijlen verder aan de oevers woonden, en de herinnering er aan bleef lange tijd onder hen voortduren. Aan de andere zijde van die onzichtbare dam vloeide het water natuurlijk af, en liet de bodem van de rivier even ver afwaarts droog, als zij waarschijnlijk naar de bovenzijde zwol. Toen zij door de Rode Zee gingen, waren de wateren aan weerszijden een muur, hier slechts aan de rechterzijde. De God van de natuur kan, als het Hem behaagt, de loop van de natuur veranderen, haar eigenschappen wijzigen, kan vloeibare lichamen in vaste lichamen verkeren, wateren in staande rotsen, evenals van de anderen kant "de rotssteen in een watervloed, om Zijn eigen doeleinden tot stand te brengen". Zie Psalms 114:5, Psalms 114:8. Wat kan God niet doen? Wat zal Hij niet doen om de verlossing Zijn volks volkomen te maken? Soms klooft Hij de aarde met rivieren, Habakkuk 3:9, en soms klooft Hij, zoals hier, de rivieren zonder aarde. Men kan zich gemakkelijk voorstellen hoe, toen de loop van deze sterke en snelle stroom plotseling gestuit werd, "de wateren bruisten en beroerd werden, zodat de bergen daverden door derzelver verheffing," Psalms 46:4, "hoe de rivieren haar bruisen verhieven, de rivieren haar aanstoting verhieven, terwijl de Heere in de hoogte geweldiger was dan het bruisen van grote wateren" Psalms 93:3, Psalms 93:4. Dienaangaande vraagt de profeet: "Was de Heere ontstoken tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee?" Habakkuk 3:8. "Neen, Gij toogt uit tot verlossing van Uw volks," Joshua 3:13. In toespeling hierop is voorzegd dat, onder de grote dingen, die God in de laatste dagen doen zal voor de Evangeliekerk, de grote rivier Eufraat uitgedroogd zal wezen, opdat bereid zou worden de weg van de koningen, die van de opgang van de zon komen zullen, Revelation 16:12. Als de tijd daar is voor Israels ingaan in het land van de belofte, zullen alle moeilijkheden worden overwonnen, "zullen bergen tot vlakke velden worden," Zacheria 4:7, en rivieren droog, opdat de verlosten des Heeren daar doorgaan. Als wij onze pelgrimstocht door deze woestijn volbracht hebben, dan zal de dood evenals deze Jordaan, tussen ons en het hemelse Kanan wezen, maar de ark des verbonds heeft ons een weg er door heen bereid, het is de laatste vijand, die teniet gedaan zei worden. 3. Dat het volk overtrok tegenover Jericho, hetgeen:
a. Een bewijs was van hun stoutmoedigheid en een edel tarten van hun vijanden. Jericho was een van de sterkste steden, en toch durfden zij tegen haar optrekken.
b. Het was een aanmoediging voor hen om door de Jordaan te gaan, want Jericho was een schone stad, en het omliggende land uiterst lieflijk, dit nu, als het hun op het oog hebbende welke moeilijkheden zouden hen nu kunnen weerhouden om er bezit van te nemen?
c. Dat het de verwarring en schrik hunner vijanden zal vermeerderen, die ongetwijfeld hun bewegingen nauwkeurig hebben gadegeslagen, en de verbaasde toeschouwers zijn geweest van dit wonderwerk.
4. Dat de priesters steevast op het droge in het midden van de Jordaan stonden totdat al het volk geëindigd had door de Jordaan te trekken, Joshua 3:17. Daar moest de ark blijven om te tonen dat dezelfde macht, die de wateren verdeeld had, ze verdeeld hield zolang dit nodig was, en indien de Goddelijke tegenwoordigheid, waarvan de ark het symbool was, hen niet had beveiligd, het water zou wedergekeerd zijn en hen hebben bedolven. Daar hadden de priesters bevel stil te blijven staan:
a. Om hun geloof te beproeven, of zij het wagen konden de post in te nemen, die God hun had aangewezen, met bergen van water boven hun hoofd, gelijk zij een stoutmoedige stap hadden gedaan, toen zij de eerste voet in de Jordaan gezet hebben, zo bleven zij nu stoutmoedig staan, toen zij het langst in de Jordaan verbleven, maar zij wisten dat zij hun bescherming met zich droegen. In tijden van gevaar moeten Evangeliedienaren voorbeelden zijn van moed en vertrouwen in de goedheid Gods.
b. Het was om het geloof aan te moedigen van het volk, opdat zij juichend Kanan zouden binnentrekken, en "geen kwaad vrezen, neen zelfs niet in dit dal van de schaduwen des doods," (want dat is de verdeelde rivier geweest) verzekerd zijnde van Gods tegenwoordigheid, die zich stelde tussen hen en het grootste gevaar tussen hen en de stoute wateren, die anders over hun ziel zouden gegaan zijn. Aldus worden de heiligen in de grootste gevaren vertroost door Zijn stok en Zijn staf, Psalms 23:4.
Verzen 14-17
Jozua 3:14-17Hier hebben wij een kort en duidelijk bericht van de verdeling van de wateren van de Jordaan, en Israëls doortocht door deze rivier. Het verhaal is niet opgesmukt met de bloemen van de redekunst, goud behoeft niet verguld te worden, maar kort en eenvoudig deelt het ons het feit mede.
1. Dat deze rivier nu breder en dieper was dan zij gewoonlijk is op andere tijden van het jaar, Joshua 3:15. De oorzaak daarvan was het smelten van de sneeuw op de Libanon, dicht bij welk gebergte deze rivier haar oorsprong had, zodat in de tijd van de gersteoogst, die in de lente voorviel, de Jordaan al haar oevers overstroomde. Deze grote vloed juist in die tijd, (die Gods voorzienigheid voor ditmaal had kunnen weerhouden, of God had hun ook kunnen bevelen de stroom op een andere tijd van het jaar over te trekken) verheerlijkte groots de macht van God en Zijn goedheid jegens Israël. Het tegenstaan van de verlossing van Gods volk kan wel alle mogelijke voordelen aan zijn zijde hebben maar God kan en zal ze allen overwinnen. Laat de wateren van de Jordaan al haar oevers vol doen zijn z vol dat zij overvloeien, het is voor de Almacht even gemakkelijk om ze te verdelen en ze uit te drogen, alsof zij nog zo smal of nog zo ondiep waren-voor de Heere is dit volkomen gelijk.
2. Dat zodra de voeten van de priesters in het uiterste des waters ingedoopt waren, de stroom onmiddellijk bleef stilstaan, alsof er een sluis gemaakt ware, om hem af te dammen, Joshua 3:15. Zodat aan de bovenzijde de wateren zwollen, op een hoop stonden, en terugvloeiden en zich, naar het schijnt toch niet verspreidden maar stolden. Dit onverklaarbare rijzen van de rivier werd met verbazing opgemerkt door hen, die vele vele mijlen verder aan de oevers woonden, en de herinnering er aan bleef lange tijd onder hen voortduren. Aan de andere zijde van die onzichtbare dam vloeide het water natuurlijk af, en liet de bodem van de rivier even ver afwaarts droog, als zij waarschijnlijk naar de bovenzijde zwol. Toen zij door de Rode Zee gingen, waren de wateren aan weerszijden een muur, hier slechts aan de rechterzijde. De God van de natuur kan, als het Hem behaagt, de loop van de natuur veranderen, haar eigenschappen wijzigen, kan vloeibare lichamen in vaste lichamen verkeren, wateren in staande rotsen, evenals van de anderen kant "de rotssteen in een watervloed, om Zijn eigen doeleinden tot stand te brengen". Zie Psalms 114:5, Psalms 114:8. Wat kan God niet doen? Wat zal Hij niet doen om de verlossing Zijn volks volkomen te maken? Soms klooft Hij de aarde met rivieren, Habakkuk 3:9, en soms klooft Hij, zoals hier, de rivieren zonder aarde. Men kan zich gemakkelijk voorstellen hoe, toen de loop van deze sterke en snelle stroom plotseling gestuit werd, "de wateren bruisten en beroerd werden, zodat de bergen daverden door derzelver verheffing," Psalms 46:4, "hoe de rivieren haar bruisen verhieven, de rivieren haar aanstoting verhieven, terwijl de Heere in de hoogte geweldiger was dan het bruisen van grote wateren" Psalms 93:3, Psalms 93:4. Dienaangaande vraagt de profeet: "Was de Heere ontstoken tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee?" Habakkuk 3:8. "Neen, Gij toogt uit tot verlossing van Uw volks," Joshua 3:13. In toespeling hierop is voorzegd dat, onder de grote dingen, die God in de laatste dagen doen zal voor de Evangeliekerk, de grote rivier Eufraat uitgedroogd zal wezen, opdat bereid zou worden de weg van de koningen, die van de opgang van de zon komen zullen, Revelation 16:12. Als de tijd daar is voor Israels ingaan in het land van de belofte, zullen alle moeilijkheden worden overwonnen, "zullen bergen tot vlakke velden worden," Zacheria 4:7, en rivieren droog, opdat de verlosten des Heeren daar doorgaan. Als wij onze pelgrimstocht door deze woestijn volbracht hebben, dan zal de dood evenals deze Jordaan, tussen ons en het hemelse Kanan wezen, maar de ark des verbonds heeft ons een weg er door heen bereid, het is de laatste vijand, die teniet gedaan zei worden. 3. Dat het volk overtrok tegenover Jericho, hetgeen:
a. Een bewijs was van hun stoutmoedigheid en een edel tarten van hun vijanden. Jericho was een van de sterkste steden, en toch durfden zij tegen haar optrekken.
b. Het was een aanmoediging voor hen om door de Jordaan te gaan, want Jericho was een schone stad, en het omliggende land uiterst lieflijk, dit nu, als het hun op het oog hebbende welke moeilijkheden zouden hen nu kunnen weerhouden om er bezit van te nemen?
c. Dat het de verwarring en schrik hunner vijanden zal vermeerderen, die ongetwijfeld hun bewegingen nauwkeurig hebben gadegeslagen, en de verbaasde toeschouwers zijn geweest van dit wonderwerk.
4. Dat de priesters steevast op het droge in het midden van de Jordaan stonden totdat al het volk geëindigd had door de Jordaan te trekken, Joshua 3:17. Daar moest de ark blijven om te tonen dat dezelfde macht, die de wateren verdeeld had, ze verdeeld hield zolang dit nodig was, en indien de Goddelijke tegenwoordigheid, waarvan de ark het symbool was, hen niet had beveiligd, het water zou wedergekeerd zijn en hen hebben bedolven. Daar hadden de priesters bevel stil te blijven staan:
a. Om hun geloof te beproeven, of zij het wagen konden de post in te nemen, die God hun had aangewezen, met bergen van water boven hun hoofd, gelijk zij een stoutmoedige stap hadden gedaan, toen zij de eerste voet in de Jordaan gezet hebben, zo bleven zij nu stoutmoedig staan, toen zij het langst in de Jordaan verbleven, maar zij wisten dat zij hun bescherming met zich droegen. In tijden van gevaar moeten Evangeliedienaren voorbeelden zijn van moed en vertrouwen in de goedheid Gods.
b. Het was om het geloof aan te moedigen van het volk, opdat zij juichend Kanan zouden binnentrekken, en "geen kwaad vrezen, neen zelfs niet in dit dal van de schaduwen des doods," (want dat is de verdeelde rivier geweest) verzekerd zijnde van Gods tegenwoordigheid, die zich stelde tussen hen en het grootste gevaar tussen hen en de stoute wateren, die anders over hun ziel zouden gegaan zijn. Aldus worden de heiligen in de grootste gevaren vertroost door Zijn stok en Zijn staf, Psalms 23:4.