Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-16.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 16Het is jammer dat dit en het volgende hoofdstuk gescheiden zijn, want beide geven ons het lot van de kinderen van Jozef, Efraïm en Manasse, die na Juda de plaats van de ere zullen hebben, en dus niet eerste en beste deel verkregen in het noordelijk deel van Kanan, zoals Juda het nu in het zuidelijk deel had. In dit hoofdstuk hebben wij:
1. Een algemeen bericht van het lot, dat deze twee stammen tezamen hadden Joshua 16:1.
II De grenzen van het lot van Efraïm in het bijzonder, Joshua 16:5. Dat van Manasse komt in het volgende hoofdstuk.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 16Het is jammer dat dit en het volgende hoofdstuk gescheiden zijn, want beide geven ons het lot van de kinderen van Jozef, Efraïm en Manasse, die na Juda de plaats van de ere zullen hebben, en dus niet eerste en beste deel verkregen in het noordelijk deel van Kanan, zoals Juda het nu in het zuidelijk deel had. In dit hoofdstuk hebben wij:
1. Een algemeen bericht van het lot, dat deze twee stammen tezamen hadden Joshua 16:1.
II De grenzen van het lot van Efraïm in het bijzonder, Joshua 16:5. Dat van Manasse komt in het volgende hoofdstuk.
Verzen 1-4
Jozua 16:1-4Hoewel Jozef een van de jongere zonen van Jakob was, was hij toch de oudste van de twee zonen, die Rachel, zijn meest beminde huisvrouw hem gebaard had, en hij zelf was zijn meest geliefde zoon, en was het grootste sieraad en de steun van zijn familie, bewaarde haar van om te komen in een tijd van hongersnood, hij is de herder en steen Israëls geweest, en daarom werden zijn nakomelingen zeer begunstigd door het lot. Hun erfdeel lag in het hart des lands. Het strekte zich uit van de Jordaan in het oosten, Joshua 16:1. naar de Middellandse Zee in het westen, zodat het van zij tot zij de gehele breedte van Kanan besloeg. Ongetwijfeld heeft ook de vruchtbaarheid van de grond beantwoord aan de zegen beide van Jakob en van Mozes, Genesis 49:35, Genesis 49:26, Deuteronomy 33:13.
De erfdelen van Efraïm en Manasse zijn niet zo in bijzonderheden beschreven als die van de andere stammen, wij hebben slechts de grenzen, die ze omsloten, niet de steden, die er in gevonden worden, zoals wij die van Juda gehad hebben, en later die van de andere stammen zullen krijgen. Hier kan geen reden voor worden opgegeven, tenzij wij mogen veronderstellen dat het aan Jozua die zelf uit de kinderen van Jozef was, overgelaten werd om de onderscheidene steden, die in hun lot lagen, naar goeddunken onder hen te verdelen, omdat hij de namen hunner steden niet overlegde in de groten raad hunner oversten, die zitting hield over deze zaak, en zo kwam het dat zij niet met de overige in de boeken werden geregistreerd.
Verzen 1-4
Jozua 16:1-4Hoewel Jozef een van de jongere zonen van Jakob was, was hij toch de oudste van de twee zonen, die Rachel, zijn meest beminde huisvrouw hem gebaard had, en hij zelf was zijn meest geliefde zoon, en was het grootste sieraad en de steun van zijn familie, bewaarde haar van om te komen in een tijd van hongersnood, hij is de herder en steen Israëls geweest, en daarom werden zijn nakomelingen zeer begunstigd door het lot. Hun erfdeel lag in het hart des lands. Het strekte zich uit van de Jordaan in het oosten, Joshua 16:1. naar de Middellandse Zee in het westen, zodat het van zij tot zij de gehele breedte van Kanan besloeg. Ongetwijfeld heeft ook de vruchtbaarheid van de grond beantwoord aan de zegen beide van Jakob en van Mozes, Genesis 49:35, Genesis 49:26, Deuteronomy 33:13.
De erfdelen van Efraïm en Manasse zijn niet zo in bijzonderheden beschreven als die van de andere stammen, wij hebben slechts de grenzen, die ze omsloten, niet de steden, die er in gevonden worden, zoals wij die van Juda gehad hebben, en later die van de andere stammen zullen krijgen. Hier kan geen reden voor worden opgegeven, tenzij wij mogen veronderstellen dat het aan Jozua die zelf uit de kinderen van Jozef was, overgelaten werd om de onderscheidene steden, die in hun lot lagen, naar goeddunken onder hen te verdelen, omdat hij de namen hunner steden niet overlegde in de groten raad hunner oversten, die zitting hield over deze zaak, en zo kwam het dat zij niet met de overige in de boeken werden geregistreerd.
Verzen 5-10
Jozua 16:5-101. De grens van het lot van Efraïm wordt hier gesteld, door welke het ten zuiden gescheiden werd van Benjamin en Dan, die tussen Efraïm en Juda lagen. Ten noorden grensde het aan Manasse, ten oosten werd het door de Jordaan, ten westen door de Middellandse Zee begrensd. De geleerden, die er naar streven om nauwkeurig de lijn te trekken naar de hier gegeven aanwijzingen, zijn in zeer grote verlegenheid, daar de beschrijving kort en ingewikkeld is. De berichten van hen, die in deze latere tijden die landen hebben bereisd, kunnen de moeilijkheden niet uit de weg ruimen, daar het land thans zo ontzaglijk verschilt van wat het toen was, niet slechts zijn steden verwoest, zodat er geen spoor van overig is, maar beken zijn uitgedroogd, de loop van rivieren is veranderd, en zelfs "een berg vallende vergaat, en een rots wordt verzet uit haar plaats," Job 14:18. Tenzij ik kon hopen de twijfelingen op te lossen ten opzichte van deze schets van Efraïms grenzen, zou het geen nut hebben ze hier te noemen. Ongetwijfeld zijn zij toen volkomen duidelijk geweest, zodat aan de eerste bedoeling van ze te vermelden, volkomen beantwoord werd, de bedoeling namelijk om de oude landpalen te doen kennen, die door het nageslacht niet veranderd mochten worden.
2. Er wordt gesproken van enige afzonderlijke steden, die niet binnen deze grenzen lagen, tenminste niet, als de grenslijn recht getrokken was, maar binnen het lot van Manasse, Joshua 16:9, dat beter gelezen kon worden: er waren afgezonderde steden voor de kinderen Efraïms onder het erfdeel van de kinderen van Manasse, omdat het bleek dat Manasse ze kon missen en Efraïm ze nodig had, en men kon hopen dat er geen ongerief zou ontstaan uit deze vermenging van de twee stammen, die beide zonen Jozefs waren en elkaar als broeders behoorden lief te hebben. En hieruit blijkt dat, hoewel Manasse, toen de stammen in de vlakke velden van Moab geteld werden, een voorsprong had op Efraïm in getal, want de getelden van Manasse waren toen twee en vijftig duizend, en die van Efraïm slechts twee en dertig duizend, Numbers 26:34, Numbers 26:37 toch in de tijd, toen zij goed gevestigd waren in Kanan, de handen wederom gekruist zijn, en de zegen van Mozes bewaarheid werd, Deuteronomy 33:17, deze zijn de tienduizenden van Efraïm, en deze zijn de duizenden van Manasse. Geslachten en koninkrijken nemen af en nemen toe, nemen toe en nemen weer af, naar het Gode behaagt.
3. Er wordt een schandmerk geplaatst op de Efraïmieten, omdat zij de Kananieten van Gezer niet uitgedreven hebben, Joshua 16:10. Dit was of door onverschilligheid of lafhartigheid uit gebrek aan geloof in de belofte Gods, dat Hij hen voorspoedig zou maken, indien zij een krachtige poging wilden doen, of uit gebrek aan ijver voor het gebod Gods, dat hen verplichtte de Kananieten ten enenmale uit te drijven, en geen vrede met hen te sluiten. En nu hoopten zij wel aan de wet te voldoen door hen belastingplichtig te maken, maar dat maakte de zaak nog erger (zoals Calvijn denkt) want het toonde dat zij hen spaarden uit geldgierigheid, om van hun arbeid te kunnen profiteren en door met hen over hun schatting te onderhandelen, waren zij in gevaar om door hun afgoderij te worden besmet. Maar sommigen denken, dat zij hen, toen zij hen belastingplichtig maakten, verplichtten om hun afgoden te verzaken en de zeven geboden van de zonen van Noach te onderhouden, en ik zou dit wel willen aannemen, indien wij in het vervolg van de geschiedenis niet bevonden dat de Israëlieten, wel verre van de afgoderij tegen te gaan in anderen, er zelf spoedig toe vervallen zijn.
Vele vermaarde plaatsen waren binnen dit lot van de stam van Efraïm, ofschoon zij hier niet genoemd zijn. Daar waren Rama, Samuëls stad, in het Nieuwe Testament Arimathea genoemd, van waar Jozef was, die voor de begrafenis onzes Heeren heeft gezorgd, en Silo, waar de tabernakel eerst werd opgericht. Thirza ook, de koninklijke stad van Jerobeam en zijn opvolgers, en Debora's palmboom, onder welke zij Israël richtte, waren in deze stam. Samaria gebouwd door Omri, na het verbranden van het koninklijk paleis van Thirza was in deze stam, en was gedurende langen tijd de koninklijke stad van het rijk van de tien stammen. Niet ver van daar waren Sichem, en de bergen Ebal en Gerizim, en Sichar, nabij welke plaats Jakobs put was, waar Christus met de Samaritaanse vrouw heeft gesproken. In de geschiedenis van de Richteren lezen wij veel van het gebergte Efraïm, en van een stad, genaamd Efraïm, waarschijnlijk in deze stam, naar welke Christus zich teruggetrokken heeft, John 11:54. Het gehele rijk van de tien stammen wordt in de profeten, inzonderheid in Hosea, Efraïm genoemd.
Verzen 5-10
Jozua 16:5-101. De grens van het lot van Efraïm wordt hier gesteld, door welke het ten zuiden gescheiden werd van Benjamin en Dan, die tussen Efraïm en Juda lagen. Ten noorden grensde het aan Manasse, ten oosten werd het door de Jordaan, ten westen door de Middellandse Zee begrensd. De geleerden, die er naar streven om nauwkeurig de lijn te trekken naar de hier gegeven aanwijzingen, zijn in zeer grote verlegenheid, daar de beschrijving kort en ingewikkeld is. De berichten van hen, die in deze latere tijden die landen hebben bereisd, kunnen de moeilijkheden niet uit de weg ruimen, daar het land thans zo ontzaglijk verschilt van wat het toen was, niet slechts zijn steden verwoest, zodat er geen spoor van overig is, maar beken zijn uitgedroogd, de loop van rivieren is veranderd, en zelfs "een berg vallende vergaat, en een rots wordt verzet uit haar plaats," Job 14:18. Tenzij ik kon hopen de twijfelingen op te lossen ten opzichte van deze schets van Efraïms grenzen, zou het geen nut hebben ze hier te noemen. Ongetwijfeld zijn zij toen volkomen duidelijk geweest, zodat aan de eerste bedoeling van ze te vermelden, volkomen beantwoord werd, de bedoeling namelijk om de oude landpalen te doen kennen, die door het nageslacht niet veranderd mochten worden.
2. Er wordt gesproken van enige afzonderlijke steden, die niet binnen deze grenzen lagen, tenminste niet, als de grenslijn recht getrokken was, maar binnen het lot van Manasse, Joshua 16:9, dat beter gelezen kon worden: er waren afgezonderde steden voor de kinderen Efraïms onder het erfdeel van de kinderen van Manasse, omdat het bleek dat Manasse ze kon missen en Efraïm ze nodig had, en men kon hopen dat er geen ongerief zou ontstaan uit deze vermenging van de twee stammen, die beide zonen Jozefs waren en elkaar als broeders behoorden lief te hebben. En hieruit blijkt dat, hoewel Manasse, toen de stammen in de vlakke velden van Moab geteld werden, een voorsprong had op Efraïm in getal, want de getelden van Manasse waren toen twee en vijftig duizend, en die van Efraïm slechts twee en dertig duizend, Numbers 26:34, Numbers 26:37 toch in de tijd, toen zij goed gevestigd waren in Kanan, de handen wederom gekruist zijn, en de zegen van Mozes bewaarheid werd, Deuteronomy 33:17, deze zijn de tienduizenden van Efraïm, en deze zijn de duizenden van Manasse. Geslachten en koninkrijken nemen af en nemen toe, nemen toe en nemen weer af, naar het Gode behaagt.
3. Er wordt een schandmerk geplaatst op de Efraïmieten, omdat zij de Kananieten van Gezer niet uitgedreven hebben, Joshua 16:10. Dit was of door onverschilligheid of lafhartigheid uit gebrek aan geloof in de belofte Gods, dat Hij hen voorspoedig zou maken, indien zij een krachtige poging wilden doen, of uit gebrek aan ijver voor het gebod Gods, dat hen verplichtte de Kananieten ten enenmale uit te drijven, en geen vrede met hen te sluiten. En nu hoopten zij wel aan de wet te voldoen door hen belastingplichtig te maken, maar dat maakte de zaak nog erger (zoals Calvijn denkt) want het toonde dat zij hen spaarden uit geldgierigheid, om van hun arbeid te kunnen profiteren en door met hen over hun schatting te onderhandelen, waren zij in gevaar om door hun afgoderij te worden besmet. Maar sommigen denken, dat zij hen, toen zij hen belastingplichtig maakten, verplichtten om hun afgoden te verzaken en de zeven geboden van de zonen van Noach te onderhouden, en ik zou dit wel willen aannemen, indien wij in het vervolg van de geschiedenis niet bevonden dat de Israëlieten, wel verre van de afgoderij tegen te gaan in anderen, er zelf spoedig toe vervallen zijn.
Vele vermaarde plaatsen waren binnen dit lot van de stam van Efraïm, ofschoon zij hier niet genoemd zijn. Daar waren Rama, Samuëls stad, in het Nieuwe Testament Arimathea genoemd, van waar Jozef was, die voor de begrafenis onzes Heeren heeft gezorgd, en Silo, waar de tabernakel eerst werd opgericht. Thirza ook, de koninklijke stad van Jerobeam en zijn opvolgers, en Debora's palmboom, onder welke zij Israël richtte, waren in deze stam. Samaria gebouwd door Omri, na het verbranden van het koninklijk paleis van Thirza was in deze stam, en was gedurende langen tijd de koninklijke stad van het rijk van de tien stammen. Niet ver van daar waren Sichem, en de bergen Ebal en Gerizim, en Sichar, nabij welke plaats Jakobs put was, waar Christus met de Samaritaanse vrouw heeft gesproken. In de geschiedenis van de Richteren lezen wij veel van het gebergte Efraïm, en van een stad, genaamd Efraïm, waarschijnlijk in deze stam, naar welke Christus zich teruggetrokken heeft, John 11:54. Het gehele rijk van de tien stammen wordt in de profeten, inzonderheid in Hosea, Efraïm genoemd.