Lectionary Calendar
Thursday, May 16th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Job 28

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 28

De stijl en toon van dit hoofdstuk gelijken volstrekt niet op die van het overige van dit boek. Job vergeet zijn zweren en zijn smarten, en spreekt als een wijsgeer of een virtuoos. Er is in deze rede zeer veel over natuurkunde en zedekunde, maar nu is de vraag: Hoe komt het hier? Het was ongetwijfeld niet bloot vermaak, of een afleiding van het twistgeding, ofschoon het misschien niet heel verkeerd zou geweest zijn, indien het dit wel ware geweest. Als het twistvuur hoog opvlamt, dan is het beter de kwestie te laten zoals zij is, dan om uit ons humeur te geraken. Maar deze rede is gepast en houdt verband met de zaak, waarover zij handelden. Job en zijn vrienden hadden gesproken over de beschikkingen van Gods voorzienigheid nopens de goddelozen en onrechtvaardigen. Job had aangetoond dat sommige goddeloze mensen leven en sterven in voorspoed, terwijl anderen terstond en openlijk door de oordelen Gods worden aangegrepen. Zo nu iemand vraagt waarom sommigen in deze wereld worden gestraft en anderen niet, dan moet hem gezegd worden, dat dit een vraag is, waarop geen antwoord gegeven kan worden. De kennis van de redenen van staat in Gods regering van de wereld is ons onthouden, en wij moeten er noch aanspraak op maken noch er naar haken. Zofar heeft gewenst dat God Job de verborgenheden van de wijsheid zou bekendmaken, Hoofdst. 11:6. Neen, zegt Job, de verborgen dingen zijn niet voor ons, maar de geopenbaarde, Deuteronomy 29:29. En hier toont hij aan:

I. Betreffende wereldlijke rijkdom, hoe vlijtig de kinderen van de mensen die zoeken en najagen, welke moeite zij doen, welke bedenkselen zij hebben, en aan welke gevaren zij zich blootstellen om trein te verkrijgen, Job 28:1.

II. Betreffende wijsheid, Job 28:12. In het algemeen: zij is van onschatbare waardij, Job 28:15. De plaats ervan is zeer verborgen, Job 28:14, Job 28:20, Job 28:22. In het bijzonder: Er is een wijsheid, die verborgen is In God, Job 28:23, en er is een wijsheid, die aan de kinderen van de mensen is geopenbaard, Job 28:28. Ons vragen naar de eerste moet beteugeld, naar de laatste aangemoedigd worden, want deze is het die ons aangaat en voor ons is.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 28

De stijl en toon van dit hoofdstuk gelijken volstrekt niet op die van het overige van dit boek. Job vergeet zijn zweren en zijn smarten, en spreekt als een wijsgeer of een virtuoos. Er is in deze rede zeer veel over natuurkunde en zedekunde, maar nu is de vraag: Hoe komt het hier? Het was ongetwijfeld niet bloot vermaak, of een afleiding van het twistgeding, ofschoon het misschien niet heel verkeerd zou geweest zijn, indien het dit wel ware geweest. Als het twistvuur hoog opvlamt, dan is het beter de kwestie te laten zoals zij is, dan om uit ons humeur te geraken. Maar deze rede is gepast en houdt verband met de zaak, waarover zij handelden. Job en zijn vrienden hadden gesproken over de beschikkingen van Gods voorzienigheid nopens de goddelozen en onrechtvaardigen. Job had aangetoond dat sommige goddeloze mensen leven en sterven in voorspoed, terwijl anderen terstond en openlijk door de oordelen Gods worden aangegrepen. Zo nu iemand vraagt waarom sommigen in deze wereld worden gestraft en anderen niet, dan moet hem gezegd worden, dat dit een vraag is, waarop geen antwoord gegeven kan worden. De kennis van de redenen van staat in Gods regering van de wereld is ons onthouden, en wij moeten er noch aanspraak op maken noch er naar haken. Zofar heeft gewenst dat God Job de verborgenheden van de wijsheid zou bekendmaken, Hoofdst. 11:6. Neen, zegt Job, de verborgen dingen zijn niet voor ons, maar de geopenbaarde, Deuteronomy 29:29. En hier toont hij aan:

I. Betreffende wereldlijke rijkdom, hoe vlijtig de kinderen van de mensen die zoeken en najagen, welke moeite zij doen, welke bedenkselen zij hebben, en aan welke gevaren zij zich blootstellen om trein te verkrijgen, Job 28:1.

II. Betreffende wijsheid, Job 28:12. In het algemeen: zij is van onschatbare waardij, Job 28:15. De plaats ervan is zeer verborgen, Job 28:14, Job 28:20, Job 28:22. In het bijzonder: Er is een wijsheid, die verborgen is In God, Job 28:23, en er is een wijsheid, die aan de kinderen van de mensen is geopenbaard, Job 28:28. Ons vragen naar de eerste moet beteugeld, naar de laatste aangemoedigd worden, want deze is het die ons aangaat en voor ons is.

Verzen 1-11

Job 28:1-11

Hier toont Job:

1. Hoe ver het vernuft van de mens gaan kan door in te dringen in de diepten van de natuur en haar schatten te bemachtigen, van hoeveel kennis en rijkdom de mensen zich door hun vernuftige en naarstige nasporingen meester kunnen maken. Maar volgt hier nu uit, dat de mensen door hun verstand en vernuft de redenen kunnen begrijpen waarom sommige goddelozen voorspoedig zijn en anderen gestraft worden, waarom sommige Godvruchtigen voorspoed hebben, en anderen worden beproefd? Geenszins. De holen en spelonken van de aarde kunnen ontdekt worden, maar niet de raadsbesluiten des hemels.

2. Hoeveel zorg wereldse mensen hebben en hoeveel moeite zij doen om rijkdom te verkrijgen. Van de goddeloze had hij gezegd, Hoofdst. 27:16, dat hij zilver ophoopt als stof, nu toont hij hier vanwaar dat zilver kwam, en hoe hij er aan gekomen is, waar hij zo verzot op is, om aan te tonen dat goddeloze rijken weinig reden hebben om trots te zijn op hun rijkdom en pracht.

Merk hier op:

I. De rijkdom van deze wereld is verborgen in de aarde. Vandaar komen het zilver en het goud dat men daarna loutert, Job 28:1. Daar lag het vermengd met zeer veel slijk en schuim als iets, dat waardeloos is en van niet meer belang dan gewone aarde. En zeer veel ervan zal daar veronachtzaamd blijven liggen, totdat de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden.

IJzer en koper, minder kostbare, maar nuttiger metalen worden uit de aarde genomen, Job 28:2, en worden er in grote overvloed gevonden, waardoor wel de prijs ervan verminderd wordt maar voor de mens is dit een grote weldaad, want hij zou veel beter zonder goud kunnen dan zonder ijzer. Ja meer: uit de aarde komt het brood voort, dat is: broodkoren, het noodzakelijkste levensonderhoud, Job 28:5. Vandaar wordt des mensen onderhoud gehaald, om hem te herinneren aan zijn oorsprong, hij is uit de aarde en spoedt zich heen naar de aarde. Onder zich wordt zij veranderd alsof zij vuur ware, edelgesteenten, die schitteren en fonkelen als vuur, zwavel die licht ontvlambaar is, steenkool, die geschikt is om vuur te onderhouden. Evenals ons voedsel hebben wij ook onze brandstof uit de aarde. Daar zijn de saffieren en andere edelgesteenten en vandaar wordt stofgoud opgegraven, Job 28:6. De wijsheid van de Schepper heeft deze dingen geplaatst:

1. Buiten ons gezicht, om ons te leren "er onze ogen niet op te laten vliegen,' Proverbs 23:5.

2. Onder onze voeten, om ons te leren er niet ons hart op te zetten, maar ze veeleer met heilige minachting te vertreden. Zie "hoe vol de aarde is van Gods goederen," Psalms 104:24, en leid hieruit af, niet alleen hoe groot een God Hij is, "wiens de aarde is mitsgaders haar volheid," Psalms 24:1, maar ook hoe vol de hemel moet zijn van Gods schatten, die de stad is des groten Konings, in vergelijking waarmee deze aarde slechts een arm land is.

II. Het is slechts met zeer veel moeite, dat men bij de schatten kan komen, die in de aarde verborgen zijn. Het is moeilijk ze te ontdekken slechts hier en daar is er voor het zilver een uitgang, Job 28:1. De edelgesteenten, hoewel schitterend in zichzelf, worden echter, omdat zij in duisternis zijn begraven en buiten het gezicht zijn, het gesteente van de donkerheid genoemd en van de schaduw des doods. De mensen kunnen lang zoeken eer zij ze aantreffen, en zijn zij ontdekt, dan kost het nog grote moeite om ze tevoorschijn te brengen. Der mensen vernuft moet wegen en middelen bedenken om die schatten in handen te krijgen, zij moeten met hun lampen een einde maken aan de duisternis, en indien het een hulpmiddel mislukt, de ene methode tekort schiet, dan moeten zij het met een ander beproeven, totdat zij het uiterste onderzocht hebben en niets onbeproefd laten om tot het doel te geraken Job 28:2. Zij hebben te worstelen met onderaardse wateren, Job 28:4, Job 28:10, Job 28:11, moeten zich een weg banen door rotsen heen die, als het ware, de wortelen van de bergen zijn, Job 28:9. Nu heeft God het verkrijgen van goud, zilver en edelgesteenten zo moeilijk gemaakt:

a. Ten einde de ijver en de vlijt van de mensen op te wekken. Dii "laboribus omnia verdunt-Arbeid is de prijs, die de goden gesteld hebben voor alle dingen". Als men gemakkelijk aan kostbare dingen kon komen, dan zouden de mensen zich nooit moeite geven. Maar de moeilijkheid om de schatten van deze aarde te verkrijgen, kan er ons een denkbeeld van geven welk geweld het koninkrijk van de hemelen wordt aangedaan.

b. Ter beteugeling en beperking van pracht en weelde. Hetgeen noodzakelijk is, wordt met weinig arbeid van de oppervlakte van de aarde verkregen, maar hetgeen voor sieraad dient, dat moet met grote moeite uit de ingewanden van de aarde worden opgegraven. Gevoed te worden is goedkoop, maar zich fraai op te schikken kost veel moeite en geld.

III. Hoewel de onderaardse schatten aldus moeilijk te verkrijgen zijn, willen de mensen ze toch hebben. Hij, die zilver liefheeft, wordt van zilver niet verzadigd, maar is toch niet tevreden als hij het niet heeft, en zij, die veel hebben, moeten nog meer hebben. Zie hier:

1. Welke bedenkselen de mensen hebben om aan die schatten te komen. Zij onderzoeken al het uiterste, Job 28:3. Zij bezitten kunst en werktuigen om de wateren op te drogen en ze weg te voeren, als zij tot hen doorbreken in de mijnen en dreigen hun werk onder water te zetten, Job 28:4. Zij hebben pompen, buizen en kanalen om hun weg vrij te maken, en hindernissen weggeruimd zijnde, betreden zij het pad, dat de roofvogel niet heeft gekend, Job 28:7, Job 28:8, dat niet gezien wordt door het oog van de gier, hoe scherpziend ook, en onbetreden is door de leeuwenwelpen, die al de paden van de woestijn doorkruisen.

2. Welke moeite de mensen doen en welke onkosten zij zich getroosten om die schatten te verkrijgen. Zij banen zich een weg door de rotsen heen en ondermijnen de bergen, Job 28:10.

3. Aan welke gevaren zij zich blootstellen. Zij, die graven in de mijnen, stellen hun ziel, hun leven, in hun handen, want zij moeten de rivieren toebinden, opdat zij het omliggende land niet overstromen, Job 28:11, en zij zijn steeds in gevaar van door dampen bedwelmd of verstikt te worden, of verpletterd, of levend begraven te worden door het neerstorten van aarde. Zie hoe dwaselijk de mens nog toevoegt aan zijn lasten. Hij is veroordeeld om in het zweet zijns aanschijns zijn brood te eten, maar alsof dit niet genoeg ware wil hij nog met levensgevaar goud en zilver verkrijgen, ofschoon hoe meer er van verkregen wordt hoe minder de waardij ervan is, want in Salomo's tijd was het zilver als stenen. Maar: 4. Merk op wat het is, dat de mensen door al die gevaren heen helpt. Zijn oog ziet al het kostelijke, Job 28:10. Zilver en goud zijn voor hen kostelijke zaken, en die hebben zij bij al hun streven op het oog, zij menen ze te zien glinsteren voor hun ogen, en in het vooruitzicht van ze te bezitten achten zij de moeilijkheden niet, want zij verkrijgen er ten laatste iets van, hun arbeid en moeite worden beloond, het verborgene brengt hij uit in het licht, Job 28:11. Wat onder de grond verborgen lag, wordt op het talud gelegd, het metaal, dat in het erts was verborgen, wordt, gezuiverd van het schuim, rein uit de smeltkroes tevoorschijn gebracht, en dan denkt hij dat al zijn moeite ruim beloond is. Ga dan tot de mijnwerkers, gij luiaard in de Godsdienst, zie hun wegen en word wijs. Laat hun moed, hun vlijt en standvastigheid in het zoeken naar schatten die vergaan, ons wegschamen uit onze traagheid en flauwhartigheid in het arbeiden voor het najagen van de ware, blijvende schatten. Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen dan uitgegraven goud! Hoeveel gemakkelijker en veiliger! Toch wordt goud gezocht en genade veronachtzaamd. Zal de hoop om kostelijke dingen uit de aarde te verkrijgen (zo noemen zij ze, maar in werkelijkheid zijn het armzalige en vergankelijke dingen) zo'n prikkel zijn voor de industrie en zal dan het stellige vooruitzicht op wezenlijke, echte kostelijke dingen in de hemel dit niet nog veel meer zijn?

Verzen 1-11

Job 28:1-11

Hier toont Job:

1. Hoe ver het vernuft van de mens gaan kan door in te dringen in de diepten van de natuur en haar schatten te bemachtigen, van hoeveel kennis en rijkdom de mensen zich door hun vernuftige en naarstige nasporingen meester kunnen maken. Maar volgt hier nu uit, dat de mensen door hun verstand en vernuft de redenen kunnen begrijpen waarom sommige goddelozen voorspoedig zijn en anderen gestraft worden, waarom sommige Godvruchtigen voorspoed hebben, en anderen worden beproefd? Geenszins. De holen en spelonken van de aarde kunnen ontdekt worden, maar niet de raadsbesluiten des hemels.

2. Hoeveel zorg wereldse mensen hebben en hoeveel moeite zij doen om rijkdom te verkrijgen. Van de goddeloze had hij gezegd, Hoofdst. 27:16, dat hij zilver ophoopt als stof, nu toont hij hier vanwaar dat zilver kwam, en hoe hij er aan gekomen is, waar hij zo verzot op is, om aan te tonen dat goddeloze rijken weinig reden hebben om trots te zijn op hun rijkdom en pracht.

Merk hier op:

I. De rijkdom van deze wereld is verborgen in de aarde. Vandaar komen het zilver en het goud dat men daarna loutert, Job 28:1. Daar lag het vermengd met zeer veel slijk en schuim als iets, dat waardeloos is en van niet meer belang dan gewone aarde. En zeer veel ervan zal daar veronachtzaamd blijven liggen, totdat de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden.

IJzer en koper, minder kostbare, maar nuttiger metalen worden uit de aarde genomen, Job 28:2, en worden er in grote overvloed gevonden, waardoor wel de prijs ervan verminderd wordt maar voor de mens is dit een grote weldaad, want hij zou veel beter zonder goud kunnen dan zonder ijzer. Ja meer: uit de aarde komt het brood voort, dat is: broodkoren, het noodzakelijkste levensonderhoud, Job 28:5. Vandaar wordt des mensen onderhoud gehaald, om hem te herinneren aan zijn oorsprong, hij is uit de aarde en spoedt zich heen naar de aarde. Onder zich wordt zij veranderd alsof zij vuur ware, edelgesteenten, die schitteren en fonkelen als vuur, zwavel die licht ontvlambaar is, steenkool, die geschikt is om vuur te onderhouden. Evenals ons voedsel hebben wij ook onze brandstof uit de aarde. Daar zijn de saffieren en andere edelgesteenten en vandaar wordt stofgoud opgegraven, Job 28:6. De wijsheid van de Schepper heeft deze dingen geplaatst:

1. Buiten ons gezicht, om ons te leren "er onze ogen niet op te laten vliegen,' Proverbs 23:5.

2. Onder onze voeten, om ons te leren er niet ons hart op te zetten, maar ze veeleer met heilige minachting te vertreden. Zie "hoe vol de aarde is van Gods goederen," Psalms 104:24, en leid hieruit af, niet alleen hoe groot een God Hij is, "wiens de aarde is mitsgaders haar volheid," Psalms 24:1, maar ook hoe vol de hemel moet zijn van Gods schatten, die de stad is des groten Konings, in vergelijking waarmee deze aarde slechts een arm land is.

II. Het is slechts met zeer veel moeite, dat men bij de schatten kan komen, die in de aarde verborgen zijn. Het is moeilijk ze te ontdekken slechts hier en daar is er voor het zilver een uitgang, Job 28:1. De edelgesteenten, hoewel schitterend in zichzelf, worden echter, omdat zij in duisternis zijn begraven en buiten het gezicht zijn, het gesteente van de donkerheid genoemd en van de schaduw des doods. De mensen kunnen lang zoeken eer zij ze aantreffen, en zijn zij ontdekt, dan kost het nog grote moeite om ze tevoorschijn te brengen. Der mensen vernuft moet wegen en middelen bedenken om die schatten in handen te krijgen, zij moeten met hun lampen een einde maken aan de duisternis, en indien het een hulpmiddel mislukt, de ene methode tekort schiet, dan moeten zij het met een ander beproeven, totdat zij het uiterste onderzocht hebben en niets onbeproefd laten om tot het doel te geraken Job 28:2. Zij hebben te worstelen met onderaardse wateren, Job 28:4, Job 28:10, Job 28:11, moeten zich een weg banen door rotsen heen die, als het ware, de wortelen van de bergen zijn, Job 28:9. Nu heeft God het verkrijgen van goud, zilver en edelgesteenten zo moeilijk gemaakt:

a. Ten einde de ijver en de vlijt van de mensen op te wekken. Dii "laboribus omnia verdunt-Arbeid is de prijs, die de goden gesteld hebben voor alle dingen". Als men gemakkelijk aan kostbare dingen kon komen, dan zouden de mensen zich nooit moeite geven. Maar de moeilijkheid om de schatten van deze aarde te verkrijgen, kan er ons een denkbeeld van geven welk geweld het koninkrijk van de hemelen wordt aangedaan.

b. Ter beteugeling en beperking van pracht en weelde. Hetgeen noodzakelijk is, wordt met weinig arbeid van de oppervlakte van de aarde verkregen, maar hetgeen voor sieraad dient, dat moet met grote moeite uit de ingewanden van de aarde worden opgegraven. Gevoed te worden is goedkoop, maar zich fraai op te schikken kost veel moeite en geld.

III. Hoewel de onderaardse schatten aldus moeilijk te verkrijgen zijn, willen de mensen ze toch hebben. Hij, die zilver liefheeft, wordt van zilver niet verzadigd, maar is toch niet tevreden als hij het niet heeft, en zij, die veel hebben, moeten nog meer hebben. Zie hier:

1. Welke bedenkselen de mensen hebben om aan die schatten te komen. Zij onderzoeken al het uiterste, Job 28:3. Zij bezitten kunst en werktuigen om de wateren op te drogen en ze weg te voeren, als zij tot hen doorbreken in de mijnen en dreigen hun werk onder water te zetten, Job 28:4. Zij hebben pompen, buizen en kanalen om hun weg vrij te maken, en hindernissen weggeruimd zijnde, betreden zij het pad, dat de roofvogel niet heeft gekend, Job 28:7, Job 28:8, dat niet gezien wordt door het oog van de gier, hoe scherpziend ook, en onbetreden is door de leeuwenwelpen, die al de paden van de woestijn doorkruisen.

2. Welke moeite de mensen doen en welke onkosten zij zich getroosten om die schatten te verkrijgen. Zij banen zich een weg door de rotsen heen en ondermijnen de bergen, Job 28:10.

3. Aan welke gevaren zij zich blootstellen. Zij, die graven in de mijnen, stellen hun ziel, hun leven, in hun handen, want zij moeten de rivieren toebinden, opdat zij het omliggende land niet overstromen, Job 28:11, en zij zijn steeds in gevaar van door dampen bedwelmd of verstikt te worden, of verpletterd, of levend begraven te worden door het neerstorten van aarde. Zie hoe dwaselijk de mens nog toevoegt aan zijn lasten. Hij is veroordeeld om in het zweet zijns aanschijns zijn brood te eten, maar alsof dit niet genoeg ware wil hij nog met levensgevaar goud en zilver verkrijgen, ofschoon hoe meer er van verkregen wordt hoe minder de waardij ervan is, want in Salomo's tijd was het zilver als stenen. Maar: 4. Merk op wat het is, dat de mensen door al die gevaren heen helpt. Zijn oog ziet al het kostelijke, Job 28:10. Zilver en goud zijn voor hen kostelijke zaken, en die hebben zij bij al hun streven op het oog, zij menen ze te zien glinsteren voor hun ogen, en in het vooruitzicht van ze te bezitten achten zij de moeilijkheden niet, want zij verkrijgen er ten laatste iets van, hun arbeid en moeite worden beloond, het verborgene brengt hij uit in het licht, Job 28:11. Wat onder de grond verborgen lag, wordt op het talud gelegd, het metaal, dat in het erts was verborgen, wordt, gezuiverd van het schuim, rein uit de smeltkroes tevoorschijn gebracht, en dan denkt hij dat al zijn moeite ruim beloond is. Ga dan tot de mijnwerkers, gij luiaard in de Godsdienst, zie hun wegen en word wijs. Laat hun moed, hun vlijt en standvastigheid in het zoeken naar schatten die vergaan, ons wegschamen uit onze traagheid en flauwhartigheid in het arbeiden voor het najagen van de ware, blijvende schatten. Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen dan uitgegraven goud! Hoeveel gemakkelijker en veiliger! Toch wordt goud gezocht en genade veronachtzaamd. Zal de hoop om kostelijke dingen uit de aarde te verkrijgen (zo noemen zij ze, maar in werkelijkheid zijn het armzalige en vergankelijke dingen) zo'n prikkel zijn voor de industrie en zal dan het stellige vooruitzicht op wezenlijke, echte kostelijke dingen in de hemel dit niet nog veel meer zijn?

Verzen 12-19

Job 28:12-19

Job had gesproken van de rijkdom van de wereld, waaraan de mensen zoveel waarde hechten, en waarvoor zij zich zoveel moeite geven, en nu komt hij er toe om te gewagen van een ander en kostbaarder juweel, en dat is wijsheid en verstand, het kennen en genieten van God en onszelf. Zij, die al deze wegen en middelen hebben ontdekt om zich te verrijken, dachten zeer wijs te zijn, maar Job wil niet erkennen dat dit wijsheid is. Hij onderstelt dat zij hun doel bereikt hebben, dat zij hetgeen zij zochten aan het licht hebben gebracht, Job 28:11, en toch vraagt hij: Waar is wijsheid? want zij is hier niet, deze hun weg is hun dwaasheid. Wij moeten haar dus elders zoeken, en zij zal nergens anders gevonden worden dan in de beginselen en praktijken van de Godsdienst. Er is meer ware kennis, voldoening en geluk in gezonde Godgeleerdheid, die ons de weg wijst naar de genietingen des hemels, dan in natuurkunde en wiskunde, die ons behulpzaam zijn om de weg naar het binnenste van de aarde te vinden.

Er zijn betreffende deze wijsheid twee dingen, die niet ontdekt kunnen worden.

I. De prijs ervan, want die is onwaardeerbaar, haar waardij overtreft oneindig ver alle schatten van deze wereld. De mens weet haar waarde niet Job 28:13, dat is:

1. Slechts weinigen stellen er prijs op. De mensen kennen haar waarde niet, haar innerlijke voortreffelijkheid, hun behoefte er aan, en weten niet van hoe onuitsprekelijk voordeel zij voor hen zijn zal, en daarom hebben zij wel menige prijs in hun handen om deze wijsheid te verkrijgen, maar zij hebben er geen hart voor, Proverbs 17:16. De haan in de fabel kende de waarde niet van het juweel, dat hij in de mesthoop vond, en zou daarom liever een gerstekorrel gevonden hebben. De mensen kennen de waardij niet van genade, en daarom willen zij geen moeite doen om haar te verkrijgen.

2. Niemand kan er bij mogelijkheid een evenredige prijs voor geven, zelfs niet al gaf hij er al de rijkdom van deze wereld voor. Hierover spreekt Job uitvoerig, Job 28:15 en verv, waar hij een inventaris opmaakt van de "bona notabilia-de meest waardevolle schatten van deze wereld". Vijf maal wordt goud genoemd ook zilver wordt vermeld, en dan de verschillende edelgesteenten, de onyx en de saffier paarlen en robijnen, en de topaas van Ethiopië dat zijn de dingen, die op de wereldmarkt van de hoogste waardij zijn, maar indien iemand niet alleen enkele van dezen, maar hopen ervan, al het goed van zijn huis, alles wat hij in de wereld bezit, zou willen geven voor wijsheid, het zou ten enenmale veracht worden. Die dingen kunnen iemand enig voordeel geven bij het zoeken van wijsheid, zoals zij dit aan Salomo gegeven hebben, maar men kan er geen wijsheid mee kopen. Het is een gave des Heiligen Geestes, die door geen geld verkregen wordt, Acts 8:20. Gelijk zij niet is in het bloed, en dus niet door geboorte of afkomst ons ten deel valt, zo kan zij ook niet door geld of aankoop verkregen worden. Geestelijke gaven worden zonder geld en zonder prijs meegedeeld, omdat geen geld er een prijs voor wezen kan. Wijsheid is voor hem, die haar bezit, een kostelijke gave, maakt hem rijker en gelukkiger dan goud of edelgesteenten. Het is beter wijsheid te verkrijgen dan goud. Goud is van iemand anders, wijsheid is van ons, goud is voor het lichaam en de tijd, wijsheid is voor de ziel en de eeuwigheid. Laat hetgeen het kostbaarst is in Gods schatting, dit ook in de onze wezen. Zie Proverbs 3:14 en verv. II. De plaats ervan, want die kan niet ontdekt worden. Maar de wijsheid, vanwaar zal zij gevonden worden? Hij vraagt dit:

1. Als iemand, die haar waarlijk begeert te vinden. Het is een vraag, die wij allen doen moeten, terwijl de meeste mensen vragen: "Waar zal geld gevonden worden?" behoren wij te vragen: Waar kan wijsheid gevonden worden? opdat wij haar mogen zoeken en vinden, geen edele filosofie, noch vleselijke staatkunde, maar ware Godsdienst, want dat is de enig ware wijsheid, die is het, welke onze geestvermogens het best ontwikkelt, en ons geestelijk en eeuwig welzijn het best verzekert, die is het, tot dewelke wij moeten roepen, en die wij moeten nasporen, Proverbs 2:3, Proverbs 2:4.

2. Als iemand, die er ten enenmale aan wanhoopt haar ergens anders te vinden dan in God, en op enigerlei andere wijze dan door Goddelijke openbaring. Zij wordt niet gevonden in het land van de levenden, Job 28:13. Wij kunnen niet tot een recht begrip komen van God en Zijn wil, van onszelf en van onze plicht en ons belang, door enigerlei boeken van mensen te lezen, maar door Gods boek te lezen en door met Godvruchtige mensen om te gaan. De menselijke natuur is z ontaard, dat bij niemand ware wijsheid te vinden is dan bij hen, die wedergeboren zijn en die door genade van de Goddelijke natuur deelachtig zijn geworden. Maar geen anderen, zelfs de vernuftigsten en werkzaamsten niet, kunnen ons tijding geven van deze verloren wijsheid.

a. Vraag aan de mijnwerkers, en door hen zal de afgrond zeggen: zij is mijne niet, Job 28:14. Zij, die in de ingewanden van de aarde graven om er de schatten te plunderen, kunnen in die donkere schuilhoeken dit zeldzame juweel niet vinden, met al hun kunst kunnen zij er zich niet meester van maken.

b. Vraag aan de zeelieden, en door hen zegt de zee, zij is niet bij mij. Zij kan nooit verkregen worden door handel te doen op de wateren, noch door in hun diepten af te dalen nooit uit de overvloed van de zeeën gezogen worden, noch uit de bedekte, verborgen dingen des zands. Waar een ader, dat is een uitgang, is voor het zilver, daar is geen uitgang voor de wijsheid, geen voor de genade. De mensen kunnen gemakkelijker heenbreken door de moeilijkheden, die zij ontmoeten om wereldlijke rijkdom te verkrijgen, dan door die, welke zij ontmoeten om hemelse wijsheid te verkrijgen, en zij zullen meer moeite doen om te leren hoe in deze wereld te leven, dan hoe voor eeuwig te leven in een betere wereld. Zo blind en dwaas is de mens geworden, dat het tevergeefs is om hem te vragen: Waar is de plaats van de wijsheid, en welke is de weg, die er heenleid"?

Verzen 12-19

Job 28:12-19

Job had gesproken van de rijkdom van de wereld, waaraan de mensen zoveel waarde hechten, en waarvoor zij zich zoveel moeite geven, en nu komt hij er toe om te gewagen van een ander en kostbaarder juweel, en dat is wijsheid en verstand, het kennen en genieten van God en onszelf. Zij, die al deze wegen en middelen hebben ontdekt om zich te verrijken, dachten zeer wijs te zijn, maar Job wil niet erkennen dat dit wijsheid is. Hij onderstelt dat zij hun doel bereikt hebben, dat zij hetgeen zij zochten aan het licht hebben gebracht, Job 28:11, en toch vraagt hij: Waar is wijsheid? want zij is hier niet, deze hun weg is hun dwaasheid. Wij moeten haar dus elders zoeken, en zij zal nergens anders gevonden worden dan in de beginselen en praktijken van de Godsdienst. Er is meer ware kennis, voldoening en geluk in gezonde Godgeleerdheid, die ons de weg wijst naar de genietingen des hemels, dan in natuurkunde en wiskunde, die ons behulpzaam zijn om de weg naar het binnenste van de aarde te vinden.

Er zijn betreffende deze wijsheid twee dingen, die niet ontdekt kunnen worden.

I. De prijs ervan, want die is onwaardeerbaar, haar waardij overtreft oneindig ver alle schatten van deze wereld. De mens weet haar waarde niet Job 28:13, dat is:

1. Slechts weinigen stellen er prijs op. De mensen kennen haar waarde niet, haar innerlijke voortreffelijkheid, hun behoefte er aan, en weten niet van hoe onuitsprekelijk voordeel zij voor hen zijn zal, en daarom hebben zij wel menige prijs in hun handen om deze wijsheid te verkrijgen, maar zij hebben er geen hart voor, Proverbs 17:16. De haan in de fabel kende de waarde niet van het juweel, dat hij in de mesthoop vond, en zou daarom liever een gerstekorrel gevonden hebben. De mensen kennen de waardij niet van genade, en daarom willen zij geen moeite doen om haar te verkrijgen.

2. Niemand kan er bij mogelijkheid een evenredige prijs voor geven, zelfs niet al gaf hij er al de rijkdom van deze wereld voor. Hierover spreekt Job uitvoerig, Job 28:15 en verv, waar hij een inventaris opmaakt van de "bona notabilia-de meest waardevolle schatten van deze wereld". Vijf maal wordt goud genoemd ook zilver wordt vermeld, en dan de verschillende edelgesteenten, de onyx en de saffier paarlen en robijnen, en de topaas van Ethiopië dat zijn de dingen, die op de wereldmarkt van de hoogste waardij zijn, maar indien iemand niet alleen enkele van dezen, maar hopen ervan, al het goed van zijn huis, alles wat hij in de wereld bezit, zou willen geven voor wijsheid, het zou ten enenmale veracht worden. Die dingen kunnen iemand enig voordeel geven bij het zoeken van wijsheid, zoals zij dit aan Salomo gegeven hebben, maar men kan er geen wijsheid mee kopen. Het is een gave des Heiligen Geestes, die door geen geld verkregen wordt, Acts 8:20. Gelijk zij niet is in het bloed, en dus niet door geboorte of afkomst ons ten deel valt, zo kan zij ook niet door geld of aankoop verkregen worden. Geestelijke gaven worden zonder geld en zonder prijs meegedeeld, omdat geen geld er een prijs voor wezen kan. Wijsheid is voor hem, die haar bezit, een kostelijke gave, maakt hem rijker en gelukkiger dan goud of edelgesteenten. Het is beter wijsheid te verkrijgen dan goud. Goud is van iemand anders, wijsheid is van ons, goud is voor het lichaam en de tijd, wijsheid is voor de ziel en de eeuwigheid. Laat hetgeen het kostbaarst is in Gods schatting, dit ook in de onze wezen. Zie Proverbs 3:14 en verv. II. De plaats ervan, want die kan niet ontdekt worden. Maar de wijsheid, vanwaar zal zij gevonden worden? Hij vraagt dit:

1. Als iemand, die haar waarlijk begeert te vinden. Het is een vraag, die wij allen doen moeten, terwijl de meeste mensen vragen: "Waar zal geld gevonden worden?" behoren wij te vragen: Waar kan wijsheid gevonden worden? opdat wij haar mogen zoeken en vinden, geen edele filosofie, noch vleselijke staatkunde, maar ware Godsdienst, want dat is de enig ware wijsheid, die is het, welke onze geestvermogens het best ontwikkelt, en ons geestelijk en eeuwig welzijn het best verzekert, die is het, tot dewelke wij moeten roepen, en die wij moeten nasporen, Proverbs 2:3, Proverbs 2:4.

2. Als iemand, die er ten enenmale aan wanhoopt haar ergens anders te vinden dan in God, en op enigerlei andere wijze dan door Goddelijke openbaring. Zij wordt niet gevonden in het land van de levenden, Job 28:13. Wij kunnen niet tot een recht begrip komen van God en Zijn wil, van onszelf en van onze plicht en ons belang, door enigerlei boeken van mensen te lezen, maar door Gods boek te lezen en door met Godvruchtige mensen om te gaan. De menselijke natuur is z ontaard, dat bij niemand ware wijsheid te vinden is dan bij hen, die wedergeboren zijn en die door genade van de Goddelijke natuur deelachtig zijn geworden. Maar geen anderen, zelfs de vernuftigsten en werkzaamsten niet, kunnen ons tijding geven van deze verloren wijsheid.

a. Vraag aan de mijnwerkers, en door hen zal de afgrond zeggen: zij is mijne niet, Job 28:14. Zij, die in de ingewanden van de aarde graven om er de schatten te plunderen, kunnen in die donkere schuilhoeken dit zeldzame juweel niet vinden, met al hun kunst kunnen zij er zich niet meester van maken.

b. Vraag aan de zeelieden, en door hen zegt de zee, zij is niet bij mij. Zij kan nooit verkregen worden door handel te doen op de wateren, noch door in hun diepten af te dalen nooit uit de overvloed van de zeeën gezogen worden, noch uit de bedekte, verborgen dingen des zands. Waar een ader, dat is een uitgang, is voor het zilver, daar is geen uitgang voor de wijsheid, geen voor de genade. De mensen kunnen gemakkelijker heenbreken door de moeilijkheden, die zij ontmoeten om wereldlijke rijkdom te verkrijgen, dan door die, welke zij ontmoeten om hemelse wijsheid te verkrijgen, en zij zullen meer moeite doen om te leren hoe in deze wereld te leven, dan hoe voor eeuwig te leven in een betere wereld. Zo blind en dwaas is de mens geworden, dat het tevergeefs is om hem te vragen: Waar is de plaats van de wijsheid, en welke is de weg, die er heenleid"?

Verzen 20-28

Job 28:20-28

De vraag, die hij gedaan had in Job 28:12, herhaalt hij hier, want zij is van te groot gewicht en te waardig om haar te laten vallen zonder er een antwoord op te bekomen. Dienaangaande moeten wij zoeken totdat wij vinden, er een bevredigend bericht van ontvangen. Door een naarstig voortzetten van dit onderzoek brengt hij het laatste tot deze uitslag, dat er tweeërlei wijsheid is: de ene verborgen in God, die dus niet voor ons is, de andere door Hem bekend gemaakt en aan de mens geopenbaard, die voor ons is en voor onze kinderen.

I. De kennis van Gods verborgen wil, de wil van Zijn voorzienigheid, is buiten ons bereik die heeft God zich voorbehouden, zij is voor de Heere onze God. De bijzonderheden te kennen van hetgeen God hiernamaals doen zal, en de redenen voor hetgeen Hij thans doet, dat is de kennis, waarvan hij hier spreekt.

1. Deze kennis is voor ons verborgen: zij is hoog, wij kunnen er niet bij Job 28:21, Job 28:22. Zij is verholen voor de ogen aller levenden, zelfs voor wijsgeren, staatslieden en heiligen, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen, hoewel zij hoog in het open uitspansel des hemels vliegen, hoewel zij iets dichter bij die bovenwereld schijnen te zijn, waar de bron is van deze wijsheid, hoewel hun ogen van verre zien, Hoofdst. 39:32, kunnen zij tot de raad Gods toch niet doordringen. Neen, de mens is wijzer dan het gevogelte des hemels, en toch komt hij tekort in deze wijsheid. Zelfs zij, die in hun bespiegelingen de hoogste vlucht nemen en zich, evenals de vogelen des hemels, boven de hoofden wanen van andere mensen kunnen toch op die kennis geen aanspraak maken. Job en zijn vrienden hadden geredeneerd over de methoden en de redenen van de beschikkingen van Gods voorzienigheid in het bestuur van de wereld. "Welke dwazen zijn wij", zegt Job, "om aldus in het duister te strijden, te twisten over hetgeen wij niet begrijpen!" Het dieplood van de menselijke rede kan nooit de afgrond peilen van de raadsbesluiten Gods. Wie kan het op zich nemen om een opgaaf van redenen te geven van Gods voorzienigheid, of de grondbeginselen, de maatregelen en de methode te verklaren van Gods regering, deze "arcana imperii-deze kabinetsbesluiten" van de Goddelijke wijsheid? Laat ons dan tevreden zijn om de toekomende verrichtingen van Gods voorzienigheid niet te kennen, totdat de tijd ze ontdekt, Acts 1:7, en de geheime redenen van de voorzienigheid Gods niet te kennen, totdat de eeuwigheid ze ontsluiert. God is thans een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15, rondom Hem zijn wolken en donkerheid. Hoewel deze wijsheid verborgen is voor alle levenden zeggen toch het verderf en de dood: haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord, hoewel zij zelf er geen rekenschap van kunnen geven (want daar is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, en nog veel minder deze wijsheid) er is toch een wereld aan de andere kant van de dood en het graf, waaraan dit duistere gebied grenst, en tot hetwelk wij, door dit gebied heengaande, moeten komen, en daar zullen wij herder en duidelijk zien hetgeen waarover wij nu nog in het duister zijn. "Heb een weinig geduld", zegt de dood tot de weetgierige ziel, "ik zal u binnenkort naar een plaats brengen, waar deze wijsheid te vinden is." Als de verborgenheid Gods vervuld zal zijn, dan zal zij blootgelegd worden, en dan zullen wij kennen gelijk wij gekend zijn, als de voorhang des vleses gescheurd is en de wolken uiteen gedreven zijn, dan zullen wij weten wat God doet, hoewel wij het nu niet weten, John 13:7.

2. Deze kennis is verborgen in God, zoals de apostel spreekt, Efeziers 3:9. Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend, Acts 15:18 hoewel zij ons niet bekend zijn. Er zijn goede redenen voor hetgeen Hij doet, hoewel wij ze niet kunnen aanduiden. God verstaat haar weg. Mensen doen soms wat zij niet weten of niet begrijpen, maar dat doet God nooit. De mensen doen soms wat zij niet bedoelden, nieuwe voorvallen brengen hen tot nieuwe besluiten en verplichten hen tot nieuwe maatregelen, maar God doet alles naar Hij bij zichzelf voorgenomen heeft, welk voornemen Hij nooit verandert. De mensen doen soms iets, waarvoor zij geen goede redenen kunnen opgeven, maar in alles wat God doet is wijsheid en raad, Hij weet wat Hij doet en waarom Hij het doet, Hij kent de gehele reeks van de gebeurtenissen, de orde en de plaats van ieder voorval. Deze kennis bezit God in volkomenheid, maar Hij houdt haar voor zich.

Er worden hier twee redenen gegeven, waarom God Zijn eigen weg wel moet verstaan, en waarom Hij alleen hem moet verstaan.

A. Omdat alle gebeurtenissen thans bestuurd worden door een alziende en alvermogende Voorzienigheid, Job 28:24, Job 28:25. Hij, die de wereld regeert, is:

a. Alwetend, want Hij schouwt tot aan de einden van de aarde, beide voor plaats en tijd, ver verwijderde eeuwen, ver afgelegen landen zijn onder Zijn oog. Wij verstaan onze eigen weg niet, en nog veel minder kunnen wij Gods weg verstaan, want wij zijn kortzichtig. Hoe weinig weten wij van hetgeen er in de wereld geschiedt, en nog veel minder weten wij wat er zal geschieden! Maar de ogen des Heeren doorlopen alle plaatsen, niets is voor Hem verborgen, niets kan voor Hem verborgen zijn, en daarom zijn de redenen waarom sommige goddelozen merkwaardige voorspoed hebben in deze wereld en anderen op merkwaardige wijze gestraft worden, die voor ons verborgen zijn, Hem welbekend. De gebeurtenissen van een dag, en de zaken of aangelegenheden van een mens, staan z in betrekking tot, en zijn z afhankelijk van, die van een andere dag en een andere mens, dat Hij alleen, voor wie alle gebeurtenissen en alle zaken naakt en geopend zijn, en die met een enkele beschouwing het geheel volkomen juist ziet, een bevoegd Rechter van alles is.

b. Hij is almachtig, Hij kan alles doen, en is zeer nauwkeurig in hetgeen Hij doet. Ten bewijze hiervan wijst hij op de wateren, Job 28:25. Wat is lichter dan de wind? Maar God heeft middelen om de wind het gewicht te maken, die Hij uit Zijn schatkameren voortbrengt, Psalms 135:7, zeer nauwkeurig rekening houdende van wat Hij er uit voortbrengt, zoals de mensen rekening houden van de betalingen, die zij doen uit hun schatkist. Niets van hetgeen wij waarnemen is onverklaarbaarder voor ons dan de wind, wij horen zijn geluid en weten toch niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat, maar God geeft hem uit bij gewicht, met wijsheid regelende zowel van welke zijde, welk punt, hij zal waaien, als met welke kracht. De wateren van de zee en het regenwater weegt en meet Hij af, de evenredigheid bepalende van ieder getij en van elke regenbui. Er is een grote, voortdurende gemeenschap tussen de wolken en de zee, de wateren boven het uitspansel en die daar beneden, dampen gaan op, regens komen neer, de lucht wordt tot water verdicht, water wordt verdund tot lucht, maar de grote God houdt nauwkeurig rekening van de voorraad, waarmee deze handel tot welzijn van het algemeen gedreven wordt, en zorgt er voor dat niets ervan verloren zal gaan. Indien nu de Voorzienigheid in deze dingen zo nauwkeurig is, hoeveel te meer nog in het betonen van gunst en afkeuring, in het toebedelen van beloning en straf aan de kinderen van de mensen overeenkomstig de regelen van de billijkheid! B. Omdat alle gebeurtenissen van eeuwigheid door een onfeilbare voorwetenschap en een onveranderlijk raadsbesluit bestemd en bepaald waren, Job 28:26, Job 28:27. Toen Hij de loop van de natuur heeft vastgesteld, heeft Hij al de werkingen van Zijn regering voorverordineerd.

a. Hij stelde de loop van de natuur vast. Job maakt er inzonderheid melding van, dat Hij de regen een gezette orde maakte en een weg voor het weerlicht van de donderen. De algemene methode en de bijzondere strekking van deze ontzaglijke werkingen, haar oorzaken en haar gevolgen werden door het Goddelijke raadsbesluit vastgesteld, vandaar dat van Hem gezegd wordt: Hij maakt de bliksemen met de regen Psalms 135:7, Jeremiah 10:13.

b. Toen Hij dat deed, heeft Hij al de maatregelen van Zijn voorzienigheid genomen, een nauwkeurig plan opgemaakt van het gehele werk van het begin tot het einde, toen van eeuwigheid af heeft Hij het ontwerp van Zijn handelingen in zichzelf gezien en voor zichzelf verklaard, heeft Hij het bereid, vastgesteld en bevestigd, alles in gereedheid gebracht voor al Zijn werken, zodat er, als er iets verricht moest worden niets behoefde te worden gezocht, en er niets onvoorziens geschieden kon, om het buiten zijn methode, of buiten zijn tijd te stellen, want alles was zo nauwkeurig geregeld, alsof Hij het bestudeerd had, het had opgespoord en ontdekt, zodat alles wat God doet in eeuwigheid zal zijn, daar is niet aan toe te doen, en daar is niet af te doen, Ecclesiastes 3:14. Job spreekt hier van de wijsheid als van een persoon: Toen zag hij haar enz, en aldus is dit parallel met hetgeen Salomo zegt betreffende de essentiële wijsheid van de Vader, het eeuwige Woord, Proverbs 8:23 en verv. "Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudheden van de aarde aan" enz, John 1:1, John 1:2.

II. De kennis van Gods geopenbaarde wil, de wil van Zijn gebod, en deze is binnen ons bereik, zij is binnen ons bevattingsvermogen, en zal ons goeddoen, Job 28:28. Tot de mens heeft Hij gezegd: zie, de vreze des Heeren is de wijsheid. Laat er niet gezegd worden dat, toen God Zijn raad voor de mens verborgen heeft en hem die boom van de kennis heeft ontzegd, het was omdat Hij hem misgunde wat tot zijn geluk en zijn voldoening kon strekken, neen, Hij liet hem weten alles wat hij nodig had te weten om zijn plicht te doen en gelukkig te zijn. Er zal hem zoveel van Zijn soevereinen wil bekendgemaakt worden, als nodig en gepast is voor een onderdaan, maar hij moet niet denken dat hij geschikt en bevoegd is om geheimraad te zijn. Hij zei tot Adam-zo verstaan het sommigen-tot de eerste mens, ten dage toen hij geschapen werd, Hij zei hem klaar en duidelijk, dat het hem niet voegde om zich te vermaken met een al te nieuwsgierig doordringen in de geheimen van de natuur of van de schepping, hij zal het noch mogelijk, noch nuttig bevinden om dit te doen. Geen mindere wijsheid, zegt aartsbisschop Tillotson, dan die, welke de wereld gemaakt heeft, kan er de wijsbegeerte volkomen van verstaan. Maar laat hem dit als zijn wijsheid beschouwen: de Heere te vrezen en van het kwaad te wijken, laat hem dat leren en dan is hij geleerd genoeg, Iaat die kennis hem voldoen. Toen God aan de mens de boom van de kennis ontzegd heeft, vergunde Hij hem de boom des levens, en dat is die boom Proverbs 3:18. Wij kunnen niet anders dan door Goddelijke openbaring tot ware wijsheid geraken. "De Heere geeft wijsheid," Proverbs 2:6, niet om de geheimen van de natuur of van de voorzienigheid Gods te ontdekken, maar om de regelen te vinden voor onze praktijk. Tot de mens heeft Hij niet gezegd: "klim op naar de hemel, om vandaar geluk te halen", of "daal af in de afgrond, om het van daar op te brengen." Neen. "het woord is zeer nabij u," Deuteronomy 30:14. Hij heeft u getoond, o mens, niet wat groot is, maar wat goed is, niet wat de Heere uw God voornemens is met u te doen, maar wat Hij "van u eist," Micah 6:8. "Tot u, o mannen, roep Ik," Proverbs 8:4. Heere wat is de mens, dat hij aldus gedacht, aldus bezocht wordt! Zie, let er op, neem er nota van, die oren heeft om te horen, die hore wat de God des hemels zegt tot de kinderen van de mensen: De vreze des Heeren is de wijsheid. Hier is:

1. De beschrijving van de ware, de zuivere en onbevlekte Godsdienst, hij bestaat in de Heere te vrezen en van het kwaad te wijken hetgeen overeenkomt met de hoedanigheid of het karakter door God aan Job toegeschreven Hoofdst. 1:1. De vreze des Heeren is het beginsel van de wijsheid en de hoofdsom van alle Godsdienst. Er is een slaafse vrees voor God voortkomende uit harde gedachten nopens Hem, hetgeen strijdig is met de Godsdienst, Matthew 25:24. Er is een zelfzuchtige vrees voor God voortkomende uit schrikkelijke gedachten nopens Hem, maar die leiden kan tot de ware Godsdienst, Acts 9:5. Maar er is een kinderlijke vreze van God, voortkomende uit grote en hoge gedachten nopens Hem, die het leven en de ziel is van alle Godsdienst. En waar die vreze heerst in het hart, daar zal dit blijken uit de voortdurende zorg "om te wijken van het kwaad," Proverbs 16:6. Deze is het wezenlijke van de Godsdienst, wij moeten eerst aflaten van kwaad doen of wij zullen nooit leren goed doen. "Virtus est vitium fugere-Het is deugd om te vlieden van de ondeugd."

2. De lof of aanprijzing van de Godsdienst het is wijsheid en verstand, waarlijk Godsdienstig te zijn is waarlijk wijs te zijn. Gelijk de wijsheid van God blijkt in de instelling ervan, zo blijkt de wijsheid van de mens in het waarnemen en beoefenen ervan. Het is verstand, want het is de beste kennis van de waarheid, het is wijsheid, want het is het beste bestuur van onze zaken. Niets leidt ons beter op onze weg en leidt ons veiliger naar het doel dan Godsdienstig te zijn.

Verzen 20-28

Job 28:20-28

De vraag, die hij gedaan had in Job 28:12, herhaalt hij hier, want zij is van te groot gewicht en te waardig om haar te laten vallen zonder er een antwoord op te bekomen. Dienaangaande moeten wij zoeken totdat wij vinden, er een bevredigend bericht van ontvangen. Door een naarstig voortzetten van dit onderzoek brengt hij het laatste tot deze uitslag, dat er tweeërlei wijsheid is: de ene verborgen in God, die dus niet voor ons is, de andere door Hem bekend gemaakt en aan de mens geopenbaard, die voor ons is en voor onze kinderen.

I. De kennis van Gods verborgen wil, de wil van Zijn voorzienigheid, is buiten ons bereik die heeft God zich voorbehouden, zij is voor de Heere onze God. De bijzonderheden te kennen van hetgeen God hiernamaals doen zal, en de redenen voor hetgeen Hij thans doet, dat is de kennis, waarvan hij hier spreekt.

1. Deze kennis is voor ons verborgen: zij is hoog, wij kunnen er niet bij Job 28:21, Job 28:22. Zij is verholen voor de ogen aller levenden, zelfs voor wijsgeren, staatslieden en heiligen, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen, hoewel zij hoog in het open uitspansel des hemels vliegen, hoewel zij iets dichter bij die bovenwereld schijnen te zijn, waar de bron is van deze wijsheid, hoewel hun ogen van verre zien, Hoofdst. 39:32, kunnen zij tot de raad Gods toch niet doordringen. Neen, de mens is wijzer dan het gevogelte des hemels, en toch komt hij tekort in deze wijsheid. Zelfs zij, die in hun bespiegelingen de hoogste vlucht nemen en zich, evenals de vogelen des hemels, boven de hoofden wanen van andere mensen kunnen toch op die kennis geen aanspraak maken. Job en zijn vrienden hadden geredeneerd over de methoden en de redenen van de beschikkingen van Gods voorzienigheid in het bestuur van de wereld. "Welke dwazen zijn wij", zegt Job, "om aldus in het duister te strijden, te twisten over hetgeen wij niet begrijpen!" Het dieplood van de menselijke rede kan nooit de afgrond peilen van de raadsbesluiten Gods. Wie kan het op zich nemen om een opgaaf van redenen te geven van Gods voorzienigheid, of de grondbeginselen, de maatregelen en de methode te verklaren van Gods regering, deze "arcana imperii-deze kabinetsbesluiten" van de Goddelijke wijsheid? Laat ons dan tevreden zijn om de toekomende verrichtingen van Gods voorzienigheid niet te kennen, totdat de tijd ze ontdekt, Acts 1:7, en de geheime redenen van de voorzienigheid Gods niet te kennen, totdat de eeuwigheid ze ontsluiert. God is thans een God, die zich verborgen houdt, Isaiah 45:15, rondom Hem zijn wolken en donkerheid. Hoewel deze wijsheid verborgen is voor alle levenden zeggen toch het verderf en de dood: haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord, hoewel zij zelf er geen rekenschap van kunnen geven (want daar is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, en nog veel minder deze wijsheid) er is toch een wereld aan de andere kant van de dood en het graf, waaraan dit duistere gebied grenst, en tot hetwelk wij, door dit gebied heengaande, moeten komen, en daar zullen wij herder en duidelijk zien hetgeen waarover wij nu nog in het duister zijn. "Heb een weinig geduld", zegt de dood tot de weetgierige ziel, "ik zal u binnenkort naar een plaats brengen, waar deze wijsheid te vinden is." Als de verborgenheid Gods vervuld zal zijn, dan zal zij blootgelegd worden, en dan zullen wij kennen gelijk wij gekend zijn, als de voorhang des vleses gescheurd is en de wolken uiteen gedreven zijn, dan zullen wij weten wat God doet, hoewel wij het nu niet weten, John 13:7.

2. Deze kennis is verborgen in God, zoals de apostel spreekt, Efeziers 3:9. Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend, Acts 15:18 hoewel zij ons niet bekend zijn. Er zijn goede redenen voor hetgeen Hij doet, hoewel wij ze niet kunnen aanduiden. God verstaat haar weg. Mensen doen soms wat zij niet weten of niet begrijpen, maar dat doet God nooit. De mensen doen soms wat zij niet bedoelden, nieuwe voorvallen brengen hen tot nieuwe besluiten en verplichten hen tot nieuwe maatregelen, maar God doet alles naar Hij bij zichzelf voorgenomen heeft, welk voornemen Hij nooit verandert. De mensen doen soms iets, waarvoor zij geen goede redenen kunnen opgeven, maar in alles wat God doet is wijsheid en raad, Hij weet wat Hij doet en waarom Hij het doet, Hij kent de gehele reeks van de gebeurtenissen, de orde en de plaats van ieder voorval. Deze kennis bezit God in volkomenheid, maar Hij houdt haar voor zich.

Er worden hier twee redenen gegeven, waarom God Zijn eigen weg wel moet verstaan, en waarom Hij alleen hem moet verstaan.

A. Omdat alle gebeurtenissen thans bestuurd worden door een alziende en alvermogende Voorzienigheid, Job 28:24, Job 28:25. Hij, die de wereld regeert, is:

a. Alwetend, want Hij schouwt tot aan de einden van de aarde, beide voor plaats en tijd, ver verwijderde eeuwen, ver afgelegen landen zijn onder Zijn oog. Wij verstaan onze eigen weg niet, en nog veel minder kunnen wij Gods weg verstaan, want wij zijn kortzichtig. Hoe weinig weten wij van hetgeen er in de wereld geschiedt, en nog veel minder weten wij wat er zal geschieden! Maar de ogen des Heeren doorlopen alle plaatsen, niets is voor Hem verborgen, niets kan voor Hem verborgen zijn, en daarom zijn de redenen waarom sommige goddelozen merkwaardige voorspoed hebben in deze wereld en anderen op merkwaardige wijze gestraft worden, die voor ons verborgen zijn, Hem welbekend. De gebeurtenissen van een dag, en de zaken of aangelegenheden van een mens, staan z in betrekking tot, en zijn z afhankelijk van, die van een andere dag en een andere mens, dat Hij alleen, voor wie alle gebeurtenissen en alle zaken naakt en geopend zijn, en die met een enkele beschouwing het geheel volkomen juist ziet, een bevoegd Rechter van alles is.

b. Hij is almachtig, Hij kan alles doen, en is zeer nauwkeurig in hetgeen Hij doet. Ten bewijze hiervan wijst hij op de wateren, Job 28:25. Wat is lichter dan de wind? Maar God heeft middelen om de wind het gewicht te maken, die Hij uit Zijn schatkameren voortbrengt, Psalms 135:7, zeer nauwkeurig rekening houdende van wat Hij er uit voortbrengt, zoals de mensen rekening houden van de betalingen, die zij doen uit hun schatkist. Niets van hetgeen wij waarnemen is onverklaarbaarder voor ons dan de wind, wij horen zijn geluid en weten toch niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat, maar God geeft hem uit bij gewicht, met wijsheid regelende zowel van welke zijde, welk punt, hij zal waaien, als met welke kracht. De wateren van de zee en het regenwater weegt en meet Hij af, de evenredigheid bepalende van ieder getij en van elke regenbui. Er is een grote, voortdurende gemeenschap tussen de wolken en de zee, de wateren boven het uitspansel en die daar beneden, dampen gaan op, regens komen neer, de lucht wordt tot water verdicht, water wordt verdund tot lucht, maar de grote God houdt nauwkeurig rekening van de voorraad, waarmee deze handel tot welzijn van het algemeen gedreven wordt, en zorgt er voor dat niets ervan verloren zal gaan. Indien nu de Voorzienigheid in deze dingen zo nauwkeurig is, hoeveel te meer nog in het betonen van gunst en afkeuring, in het toebedelen van beloning en straf aan de kinderen van de mensen overeenkomstig de regelen van de billijkheid! B. Omdat alle gebeurtenissen van eeuwigheid door een onfeilbare voorwetenschap en een onveranderlijk raadsbesluit bestemd en bepaald waren, Job 28:26, Job 28:27. Toen Hij de loop van de natuur heeft vastgesteld, heeft Hij al de werkingen van Zijn regering voorverordineerd.

a. Hij stelde de loop van de natuur vast. Job maakt er inzonderheid melding van, dat Hij de regen een gezette orde maakte en een weg voor het weerlicht van de donderen. De algemene methode en de bijzondere strekking van deze ontzaglijke werkingen, haar oorzaken en haar gevolgen werden door het Goddelijke raadsbesluit vastgesteld, vandaar dat van Hem gezegd wordt: Hij maakt de bliksemen met de regen Psalms 135:7, Jeremiah 10:13.

b. Toen Hij dat deed, heeft Hij al de maatregelen van Zijn voorzienigheid genomen, een nauwkeurig plan opgemaakt van het gehele werk van het begin tot het einde, toen van eeuwigheid af heeft Hij het ontwerp van Zijn handelingen in zichzelf gezien en voor zichzelf verklaard, heeft Hij het bereid, vastgesteld en bevestigd, alles in gereedheid gebracht voor al Zijn werken, zodat er, als er iets verricht moest worden niets behoefde te worden gezocht, en er niets onvoorziens geschieden kon, om het buiten zijn methode, of buiten zijn tijd te stellen, want alles was zo nauwkeurig geregeld, alsof Hij het bestudeerd had, het had opgespoord en ontdekt, zodat alles wat God doet in eeuwigheid zal zijn, daar is niet aan toe te doen, en daar is niet af te doen, Ecclesiastes 3:14. Job spreekt hier van de wijsheid als van een persoon: Toen zag hij haar enz, en aldus is dit parallel met hetgeen Salomo zegt betreffende de essentiële wijsheid van de Vader, het eeuwige Woord, Proverbs 8:23 en verv. "Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudheden van de aarde aan" enz, John 1:1, John 1:2.

II. De kennis van Gods geopenbaarde wil, de wil van Zijn gebod, en deze is binnen ons bereik, zij is binnen ons bevattingsvermogen, en zal ons goeddoen, Job 28:28. Tot de mens heeft Hij gezegd: zie, de vreze des Heeren is de wijsheid. Laat er niet gezegd worden dat, toen God Zijn raad voor de mens verborgen heeft en hem die boom van de kennis heeft ontzegd, het was omdat Hij hem misgunde wat tot zijn geluk en zijn voldoening kon strekken, neen, Hij liet hem weten alles wat hij nodig had te weten om zijn plicht te doen en gelukkig te zijn. Er zal hem zoveel van Zijn soevereinen wil bekendgemaakt worden, als nodig en gepast is voor een onderdaan, maar hij moet niet denken dat hij geschikt en bevoegd is om geheimraad te zijn. Hij zei tot Adam-zo verstaan het sommigen-tot de eerste mens, ten dage toen hij geschapen werd, Hij zei hem klaar en duidelijk, dat het hem niet voegde om zich te vermaken met een al te nieuwsgierig doordringen in de geheimen van de natuur of van de schepping, hij zal het noch mogelijk, noch nuttig bevinden om dit te doen. Geen mindere wijsheid, zegt aartsbisschop Tillotson, dan die, welke de wereld gemaakt heeft, kan er de wijsbegeerte volkomen van verstaan. Maar laat hem dit als zijn wijsheid beschouwen: de Heere te vrezen en van het kwaad te wijken, laat hem dat leren en dan is hij geleerd genoeg, Iaat die kennis hem voldoen. Toen God aan de mens de boom van de kennis ontzegd heeft, vergunde Hij hem de boom des levens, en dat is die boom Proverbs 3:18. Wij kunnen niet anders dan door Goddelijke openbaring tot ware wijsheid geraken. "De Heere geeft wijsheid," Proverbs 2:6, niet om de geheimen van de natuur of van de voorzienigheid Gods te ontdekken, maar om de regelen te vinden voor onze praktijk. Tot de mens heeft Hij niet gezegd: "klim op naar de hemel, om vandaar geluk te halen", of "daal af in de afgrond, om het van daar op te brengen." Neen. "het woord is zeer nabij u," Deuteronomy 30:14. Hij heeft u getoond, o mens, niet wat groot is, maar wat goed is, niet wat de Heere uw God voornemens is met u te doen, maar wat Hij "van u eist," Micah 6:8. "Tot u, o mannen, roep Ik," Proverbs 8:4. Heere wat is de mens, dat hij aldus gedacht, aldus bezocht wordt! Zie, let er op, neem er nota van, die oren heeft om te horen, die hore wat de God des hemels zegt tot de kinderen van de mensen: De vreze des Heeren is de wijsheid. Hier is:

1. De beschrijving van de ware, de zuivere en onbevlekte Godsdienst, hij bestaat in de Heere te vrezen en van het kwaad te wijken hetgeen overeenkomt met de hoedanigheid of het karakter door God aan Job toegeschreven Hoofdst. 1:1. De vreze des Heeren is het beginsel van de wijsheid en de hoofdsom van alle Godsdienst. Er is een slaafse vrees voor God voortkomende uit harde gedachten nopens Hem, hetgeen strijdig is met de Godsdienst, Matthew 25:24. Er is een zelfzuchtige vrees voor God voortkomende uit schrikkelijke gedachten nopens Hem, maar die leiden kan tot de ware Godsdienst, Acts 9:5. Maar er is een kinderlijke vreze van God, voortkomende uit grote en hoge gedachten nopens Hem, die het leven en de ziel is van alle Godsdienst. En waar die vreze heerst in het hart, daar zal dit blijken uit de voortdurende zorg "om te wijken van het kwaad," Proverbs 16:6. Deze is het wezenlijke van de Godsdienst, wij moeten eerst aflaten van kwaad doen of wij zullen nooit leren goed doen. "Virtus est vitium fugere-Het is deugd om te vlieden van de ondeugd."

2. De lof of aanprijzing van de Godsdienst het is wijsheid en verstand, waarlijk Godsdienstig te zijn is waarlijk wijs te zijn. Gelijk de wijsheid van God blijkt in de instelling ervan, zo blijkt de wijsheid van de mens in het waarnemen en beoefenen ervan. Het is verstand, want het is de beste kennis van de waarheid, het is wijsheid, want het is het beste bestuur van onze zaken. Niets leidt ons beter op onze weg en leidt ons veiliger naar het doel dan Godsdienstig te zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Job 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/job-28.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile