Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-38.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 38In dit hoofdstuk, evenals in het vorige, vinden wij Jeremia grotelijks vernederd onder de ontevredenheid van de vorsten, en toch grotelijks geëerd door de gunst des konings. Zij behandelden hem als een misdadiger, hij behandelde hem als een geheim-raadslid Hier,
I. Wordt Jeremia om zijn getrouwheid door de vorsten in de gevangenis gezet, Jeremiah 38:1.
II. Door de tussenkomst van Ebed-Melech, de Moorman, en op bijzonder bevel van de koning, wordt hij uit zijn gevangenis opgetrokken en in het voorhof van de bewaring opgesloten, Jeremiah 38:7.
III. Hij heeft een particulier onderhoud met de koning over de tegenwoordige crisis, Jeremiah 38:14.
IV. Er worden maatregelen genomen om dat onderhoud geheim te houden, Jeremiah 38:24.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 38In dit hoofdstuk, evenals in het vorige, vinden wij Jeremia grotelijks vernederd onder de ontevredenheid van de vorsten, en toch grotelijks geëerd door de gunst des konings. Zij behandelden hem als een misdadiger, hij behandelde hem als een geheim-raadslid Hier,
I. Wordt Jeremia om zijn getrouwheid door de vorsten in de gevangenis gezet, Jeremiah 38:1.
II. Door de tussenkomst van Ebed-Melech, de Moorman, en op bijzonder bevel van de koning, wordt hij uit zijn gevangenis opgetrokken en in het voorhof van de bewaring opgesloten, Jeremiah 38:7.
III. Hij heeft een particulier onderhoud met de koning over de tegenwoordige crisis, Jeremiah 38:14.
IV. Er worden maatregelen genomen om dat onderhoud geheim te houden, Jeremiah 38:24.
Verzen 1-13
Jeremia 38:1-13Hier,
1. Volhardt Jeremia in zijn duidelijke prediking, wat hij al vaak gezegd had, zegt hij nog steeds, Jeremiah 38:3, Deze stad zal in de hand des konings van Babel gegeven worden, al houdt zij het lang uit, zij zal ten slotte genomen worden. Hij zou deze onwelkome boodschap niet zo dikwijls herhaald hebben als het niet was om hun een zekere weg te wijzen, zo niet om de stad te redden, dan toch om zichzelf te redden, zodat iedereen zijn ziel tot een buit kon hebben, als hij zich liet raden, Jeremiah 38:2. Hij moet niet in de stad blijven, in de hoop die te verdedigen, want dat zal niet baten maar hij moet "tot de Chaldeën" uitgaan, en zich aan hun barmhartigheid overgeven, voordat de zaken tot het uiterste gekomen zijn, en de zal hij leven, zij zullen hem niet over de kling jagen, maar hem kwartier geven "(satis est prostrasse leoni-de leeuw is er tevreden mee zijn tegenstander neergelegd te hebben)," en hij zal "de honger en de pestilentie" ontsnappen, die de dood zullen zijn van menigten in de stad. Zij zullen er beter aan toe zijn, die zich geduldig onderwerpen aan de straffen van de voorzienigheid dan die er zich tegen verzetten. En, als wij geen vrijheid kunnen hebben, moeten wij dankbaar zijn ons leven te behouden, en het niet dwaselijk aan ons eergevoel opofferen, het kan voor betere tijden bewaard blijven.
2. De vorsten volharden in hun boosheid tegen Jeremia. Hij was getrouw aan zijn land en aan zijn profetische taak, hoewel hij vele malen geleden had om zijn getrouwheid, en hoewel hij op het ogenblik des konings brood at, toch werd zijn mond daardoor niet gestopt. Maar zijn vervolgers waren nog bitter tegen hem, en klaagden, dat hij de vrijheid om in de voorhof van de gevangenis te wandelen, misbruikte, want, hoewel hij niet naar de tempel kon gaan om te prediken, toch uitte hij dezelfde dingen in bijzondere gesprekken met degenen, die hem kwamen bezoeken, en daarom, Jeremiah 38:4 stelden zij hem aan de koning voor als een gevaarlijk man, vervreemd van zijn land en van de regering waaronder hij leefde: Hij zoekt van dit volk de vrede niet, maar het kwaad-een onbillijke aantijging, want niemand had zich meer ingespannen ten bate van Jeruzalem dan hij gedaan had. Zij stellen zijn prediking voor als van noodlottige strekking. Het doel er van was eenvoudig de mensen tot berouw en tot bekering tot God te brengen, wat evenveel als iets anders geweest zou zijn tot sterking van de handen, beide van de soldaten en van de burgers, en toch stelden zij het voor, alsof die "hun handen slap" maakte en hen ontmoedigde, en, als het dat deed, was het hun eigen schuld. Het is iets gewoons dat goddeloze mensen Gods trouwe dienaren als hun vijanden beschouwen, alleen, omdat zij hun tonen, hoe vijandig zij zichzelf zijn, zolang zij onboetvaardig blijven.
3. Hierop wordt Jeremia, met toestemming van de koning, in de gevangenis gezet, met de bedoeling, hem te laten omkomen. Zedekia had geen moed om het te erkennen, hoewel hij zich overtuigd gevoelde, dat Jeremia een profeet, en van God gezonden was, maar bezweek voorde woede van zijn vervolgers, Jeremiah 38:5. Hij is in uw hand, en een erger vonnis kon hij niet over hem uitgesproken hebben. Wij vonden onder Jojakims regering, dat de vorsten de profeet beter genegen waren dan de koning, Jeremiah 36:25, maar nu waren zij feller tegen hem, een teken, dat zij snel rijp werden voor hun verderf. Was het in een zaak geweest, die zijn eigen eer of voordeel betrof, dan had hij hun laten weten, dat het de koning is, die doen kon, wat hem behaagt, of zij het goedvonden of niet, maar in de zaak van God en Zijn profeet, waarvoor hij niet warm was, kruipt hij laaghartig, en onderwerpt zich aan hen, "de koning zou geen ding tegen u vermogen." Zij zullen veel te verantwoorden hebben, die, hoewel zij in `t geheim vriendelijk zijn jegens goede mensen, er in tijd van nood niet voor uit durven komen, en niet willen doen, wat in hun macht staat, om het kwaad te voorkomen, dat tegen hen beraamd is. Zodra de vorsten deze algemene volmacht van de koning hebben, zetten zij terstond de arme Jeremia in "de kuil van Malchia, die in het voorhof van de bewaring was," Jeremiah 38:6, een diepe kerker, want "zij lieten hem met zelen af, en een vuile, want er was geen water in, maar slijk, en hij zonk in het slijk tot aan de hals" zegt Josephus. Die hem daar brachten bedoelden ongetwijfeld, dat hij er sterven zou, sterven van honger, sterven van kou, ellendig en in `t verborgene, vrezende, dat, als zij hem openlijk ter dood brachten, het volk getroffen zou worden door wat hij zeggen zou en tegen hen verbitterd worden. Velen van Gods getuigen zijn zo in `t geheim uit de weg geruimd, en aan de hongerdood prijs gegeven in gevangenissen, en wier bloed verantwoord zal moeten worden op de dag van de openbaring. Hier wordt ons niet gezegd, wat Jeremia deed in deze ellende, maar hij verhaalt het in Lamentations 3:55, 57:"Heere, Ik heb Uw naam aangeroepen uit de onderste kuil, en Gij zijt genaderd, Gij hebt gezegd: Vrees niet."
4. Een eerlijk hoveling, Ebed-Melech, een van de kamerheren, wendde zich tot de koning ten behoeve van de arme lijder. Hoewel de vorsten de zaak zo geheim behandeld hadden, als zij maar konden, toch kwam het deze goede man ter ore, die waarschijnlijk iedere gelegenheid te baat nam om goed te doen. Misschien kwam het te van zijn kennis, door het horen van Jeremia's gekreun uit de kerker, want het was in des konings huis, Jeremiah 38:7. Ebed-Melech was een Moorman, een vreemdeling van het burgerschap Israëls, en toch was er in hem meer menselijkheid, en meer godsvrucht ook, dan de geboren Israëlieten bezaten. Christus vond meer geloof onder de heidenen dan onder de Joden. Ebed-Melech leefde aan een goddeloos hof en in een bedorven, ontaarde tijd, en toch had hij veel gevoel voor billijkheid en voor vroomheid, God heeft Zijn overblijfsel in alle plaatsen, onder alle soorten van mensen. Er waren zelfs heiligen "in het huis des keizers. De koning nu zat in de poort van Benjamin, om recht te spreken, en te luisteren naar hen, die zich op hem beriepen of een gunst wilden vragen, of misschien om een krijgsraad te houden". Daar ging Ebed-Melech terstond tot hem, want het geval liet geen uitstel toe, de profeet had kunnen omkomen, als hij getalmd of het uitgestald had, totdat er gelegenheid was de koning alleen te spreken. Er mag geen tijd verloren gaan, als er een leven in gevaar is, vooral zo'n kostbaar leven. Hij betuigt moedig, dat Jeremia een groot onrecht aangedaan is, en is niet bevreesd het de koning te zeggen, al waren het dan ook vorsten, die het gedaan hadden, hoewel zij nu aan het hof tegenwoordig waren en hoewel zij volmacht van de koning hadden om het te doen. Waarheen zal verdrukte onschuld om bescherming vluchten, zo het niet is tot de troon, vooral als de onderdrukkers aanzienlijke mannen zijn? Ebed-Melech blijkt waarlijk dapper te zijn in deze zaak. Hij wimpelt de zaak niet af, hoewel hij een plaats aan het hof had, die hij gevaar liep te verliezen door zijn openhartigheid, toch zegt hij het de koning getrouwelijk, hij moge het dan opvatten zoals hij wil. Deze mannen hebben kwalijk gehandeld in alles wat zij gedaan hebben aan de profeet Jeremia. Zij hadden onbillijk gehandeld, want hij had in `t geheel geen straf verdiend, en zij hadden hem wreed behandeld, zoals zij niet gewoon waren de gemeenste misdadigers te behandelen. En het was ook niet nodig, dat zij hem zo'n ellendige dood lieten sterven, want als zij hem rustig gelaten hadden, waar hij was, zou hij toch in zijn plaats gestorven zijn vanwege de honger, dat is: in het voorhof van de bewaring, waar hij opgesloten was, dewijl geen brood meer in de stad was, de voorraad waarvan hij zijn portie moest hebben, Jeremiah 37:21, was, in zekere mate, verbruikt. Zie hoe God Zijn volk vrienden kon verwekken in de benauwdheid, waar zij weinig dachten aan die mogelijkheid, en mensen voor Zijn dienst bezielen, zelfs boven verwachting. 5. Terstond worden bevelen gegeven voor zijn invrijheidstelling, en Ebed-Melech draagt zorg, dat zij uitgevoerd worden. De koning, die voor deze niets tegen de vorsten durfde te doen, was plotseling wonderlijk van mening veranderd, en wil Jeremia nu loslaten, ten spijt van de vorsten, want daarom beveelt hij niet minder dan dertig man, en wel van zijn lijfwacht, te nemen, om hem uit de kerker te halen, opdat de vorsten geen mannen zouden verzamelen om er zich tegen te verzetten, Jeremiah 38:10. Laat dit ons bemoedigen om stoutmoedig voor God te verschijnen-wij kunnen beter slagen dan wij verwacht hadden, want het hart van de koningen is in Gods hand. Ebed-Melech bereikte zijn doel, en bracht Jeremia spoedig het goede nieuws, en het is opmerkelijk hoe nauwkeurig de manier waarop hij uit de kerker getrokken werd, verhaald wordt, "want God is niet onrechtvaardig, dat Hij de arbeid van de liefde zou vergeten," die Zijn volk of dienaren bewezen is, neen, geen enkele omstandigheid er van, Hebrews 6:10, bijzondere aandacht wordt geschonken aan zijn grote tederheid om oude lompen te halen voor Jeremia om onder zijn okselen te doen, om daaronder de zelen te bevestigen, waarmee hij opgetrokken moest worden, zonder hem pijn te doen, daar zijn oksels waarschijnlijk gekwetst waren door de zelen waarmee hij neergelaten was. Ook wierp hij de lompen niet naar beneden, opdat zij niet in het slijk zouden vallen, maar hij liet ze zorgvuldig af, Jeremiah 38:11,Jeremiah 38:12. Die in ellende zijn, moeten niet alleen geholpen worden, maar geholpen met liefde en tekenen van eerbied, van al `t welk aantekening gehouden zal worden en goede getuigenis gegeven ten dage van de vergelding. Zie welk een goed gebruik gemaakt kan worden zelfs van oude versleten lompen, die derhalve niet weggeworpen moeten worden, zomin als broodkruimels, zelfs in des konings huis, en wel "onder de schatkamer," werden deze zorgvuldig bewaard, ten dienste van de armen of zieken. Jeremia wordt opgetrokken uit de kerker, en bevindt zich nu, waar hij eerst was, in het voorhof van de bewaring, Jeremiah 38:13. Misschien kon Ebed-Melech zijn invloed bij de koning gebruikt hebben, om hem ook daaruit te bevrijden, nu hij des konings oor had, maar hij bevond, dat hij daar veiliger en beter verzorgd zou zijn dan ergens anders. God kan, als het Hem behaagt, van een gevangenis een toevluchtsoord en een schuilplaats maken voor Zijn vork, als het in ellende en gevaar verkeert.
Verzen 1-13
Jeremia 38:1-13Hier,
1. Volhardt Jeremia in zijn duidelijke prediking, wat hij al vaak gezegd had, zegt hij nog steeds, Jeremiah 38:3, Deze stad zal in de hand des konings van Babel gegeven worden, al houdt zij het lang uit, zij zal ten slotte genomen worden. Hij zou deze onwelkome boodschap niet zo dikwijls herhaald hebben als het niet was om hun een zekere weg te wijzen, zo niet om de stad te redden, dan toch om zichzelf te redden, zodat iedereen zijn ziel tot een buit kon hebben, als hij zich liet raden, Jeremiah 38:2. Hij moet niet in de stad blijven, in de hoop die te verdedigen, want dat zal niet baten maar hij moet "tot de Chaldeën" uitgaan, en zich aan hun barmhartigheid overgeven, voordat de zaken tot het uiterste gekomen zijn, en de zal hij leven, zij zullen hem niet over de kling jagen, maar hem kwartier geven "(satis est prostrasse leoni-de leeuw is er tevreden mee zijn tegenstander neergelegd te hebben)," en hij zal "de honger en de pestilentie" ontsnappen, die de dood zullen zijn van menigten in de stad. Zij zullen er beter aan toe zijn, die zich geduldig onderwerpen aan de straffen van de voorzienigheid dan die er zich tegen verzetten. En, als wij geen vrijheid kunnen hebben, moeten wij dankbaar zijn ons leven te behouden, en het niet dwaselijk aan ons eergevoel opofferen, het kan voor betere tijden bewaard blijven.
2. De vorsten volharden in hun boosheid tegen Jeremia. Hij was getrouw aan zijn land en aan zijn profetische taak, hoewel hij vele malen geleden had om zijn getrouwheid, en hoewel hij op het ogenblik des konings brood at, toch werd zijn mond daardoor niet gestopt. Maar zijn vervolgers waren nog bitter tegen hem, en klaagden, dat hij de vrijheid om in de voorhof van de gevangenis te wandelen, misbruikte, want, hoewel hij niet naar de tempel kon gaan om te prediken, toch uitte hij dezelfde dingen in bijzondere gesprekken met degenen, die hem kwamen bezoeken, en daarom, Jeremiah 38:4 stelden zij hem aan de koning voor als een gevaarlijk man, vervreemd van zijn land en van de regering waaronder hij leefde: Hij zoekt van dit volk de vrede niet, maar het kwaad-een onbillijke aantijging, want niemand had zich meer ingespannen ten bate van Jeruzalem dan hij gedaan had. Zij stellen zijn prediking voor als van noodlottige strekking. Het doel er van was eenvoudig de mensen tot berouw en tot bekering tot God te brengen, wat evenveel als iets anders geweest zou zijn tot sterking van de handen, beide van de soldaten en van de burgers, en toch stelden zij het voor, alsof die "hun handen slap" maakte en hen ontmoedigde, en, als het dat deed, was het hun eigen schuld. Het is iets gewoons dat goddeloze mensen Gods trouwe dienaren als hun vijanden beschouwen, alleen, omdat zij hun tonen, hoe vijandig zij zichzelf zijn, zolang zij onboetvaardig blijven.
3. Hierop wordt Jeremia, met toestemming van de koning, in de gevangenis gezet, met de bedoeling, hem te laten omkomen. Zedekia had geen moed om het te erkennen, hoewel hij zich overtuigd gevoelde, dat Jeremia een profeet, en van God gezonden was, maar bezweek voorde woede van zijn vervolgers, Jeremiah 38:5. Hij is in uw hand, en een erger vonnis kon hij niet over hem uitgesproken hebben. Wij vonden onder Jojakims regering, dat de vorsten de profeet beter genegen waren dan de koning, Jeremiah 36:25, maar nu waren zij feller tegen hem, een teken, dat zij snel rijp werden voor hun verderf. Was het in een zaak geweest, die zijn eigen eer of voordeel betrof, dan had hij hun laten weten, dat het de koning is, die doen kon, wat hem behaagt, of zij het goedvonden of niet, maar in de zaak van God en Zijn profeet, waarvoor hij niet warm was, kruipt hij laaghartig, en onderwerpt zich aan hen, "de koning zou geen ding tegen u vermogen." Zij zullen veel te verantwoorden hebben, die, hoewel zij in `t geheim vriendelijk zijn jegens goede mensen, er in tijd van nood niet voor uit durven komen, en niet willen doen, wat in hun macht staat, om het kwaad te voorkomen, dat tegen hen beraamd is. Zodra de vorsten deze algemene volmacht van de koning hebben, zetten zij terstond de arme Jeremia in "de kuil van Malchia, die in het voorhof van de bewaring was," Jeremiah 38:6, een diepe kerker, want "zij lieten hem met zelen af, en een vuile, want er was geen water in, maar slijk, en hij zonk in het slijk tot aan de hals" zegt Josephus. Die hem daar brachten bedoelden ongetwijfeld, dat hij er sterven zou, sterven van honger, sterven van kou, ellendig en in `t verborgene, vrezende, dat, als zij hem openlijk ter dood brachten, het volk getroffen zou worden door wat hij zeggen zou en tegen hen verbitterd worden. Velen van Gods getuigen zijn zo in `t geheim uit de weg geruimd, en aan de hongerdood prijs gegeven in gevangenissen, en wier bloed verantwoord zal moeten worden op de dag van de openbaring. Hier wordt ons niet gezegd, wat Jeremia deed in deze ellende, maar hij verhaalt het in Lamentations 3:55, 57:"Heere, Ik heb Uw naam aangeroepen uit de onderste kuil, en Gij zijt genaderd, Gij hebt gezegd: Vrees niet."
4. Een eerlijk hoveling, Ebed-Melech, een van de kamerheren, wendde zich tot de koning ten behoeve van de arme lijder. Hoewel de vorsten de zaak zo geheim behandeld hadden, als zij maar konden, toch kwam het deze goede man ter ore, die waarschijnlijk iedere gelegenheid te baat nam om goed te doen. Misschien kwam het te van zijn kennis, door het horen van Jeremia's gekreun uit de kerker, want het was in des konings huis, Jeremiah 38:7. Ebed-Melech was een Moorman, een vreemdeling van het burgerschap Israëls, en toch was er in hem meer menselijkheid, en meer godsvrucht ook, dan de geboren Israëlieten bezaten. Christus vond meer geloof onder de heidenen dan onder de Joden. Ebed-Melech leefde aan een goddeloos hof en in een bedorven, ontaarde tijd, en toch had hij veel gevoel voor billijkheid en voor vroomheid, God heeft Zijn overblijfsel in alle plaatsen, onder alle soorten van mensen. Er waren zelfs heiligen "in het huis des keizers. De koning nu zat in de poort van Benjamin, om recht te spreken, en te luisteren naar hen, die zich op hem beriepen of een gunst wilden vragen, of misschien om een krijgsraad te houden". Daar ging Ebed-Melech terstond tot hem, want het geval liet geen uitstel toe, de profeet had kunnen omkomen, als hij getalmd of het uitgestald had, totdat er gelegenheid was de koning alleen te spreken. Er mag geen tijd verloren gaan, als er een leven in gevaar is, vooral zo'n kostbaar leven. Hij betuigt moedig, dat Jeremia een groot onrecht aangedaan is, en is niet bevreesd het de koning te zeggen, al waren het dan ook vorsten, die het gedaan hadden, hoewel zij nu aan het hof tegenwoordig waren en hoewel zij volmacht van de koning hadden om het te doen. Waarheen zal verdrukte onschuld om bescherming vluchten, zo het niet is tot de troon, vooral als de onderdrukkers aanzienlijke mannen zijn? Ebed-Melech blijkt waarlijk dapper te zijn in deze zaak. Hij wimpelt de zaak niet af, hoewel hij een plaats aan het hof had, die hij gevaar liep te verliezen door zijn openhartigheid, toch zegt hij het de koning getrouwelijk, hij moge het dan opvatten zoals hij wil. Deze mannen hebben kwalijk gehandeld in alles wat zij gedaan hebben aan de profeet Jeremia. Zij hadden onbillijk gehandeld, want hij had in `t geheel geen straf verdiend, en zij hadden hem wreed behandeld, zoals zij niet gewoon waren de gemeenste misdadigers te behandelen. En het was ook niet nodig, dat zij hem zo'n ellendige dood lieten sterven, want als zij hem rustig gelaten hadden, waar hij was, zou hij toch in zijn plaats gestorven zijn vanwege de honger, dat is: in het voorhof van de bewaring, waar hij opgesloten was, dewijl geen brood meer in de stad was, de voorraad waarvan hij zijn portie moest hebben, Jeremiah 37:21, was, in zekere mate, verbruikt. Zie hoe God Zijn volk vrienden kon verwekken in de benauwdheid, waar zij weinig dachten aan die mogelijkheid, en mensen voor Zijn dienst bezielen, zelfs boven verwachting. 5. Terstond worden bevelen gegeven voor zijn invrijheidstelling, en Ebed-Melech draagt zorg, dat zij uitgevoerd worden. De koning, die voor deze niets tegen de vorsten durfde te doen, was plotseling wonderlijk van mening veranderd, en wil Jeremia nu loslaten, ten spijt van de vorsten, want daarom beveelt hij niet minder dan dertig man, en wel van zijn lijfwacht, te nemen, om hem uit de kerker te halen, opdat de vorsten geen mannen zouden verzamelen om er zich tegen te verzetten, Jeremiah 38:10. Laat dit ons bemoedigen om stoutmoedig voor God te verschijnen-wij kunnen beter slagen dan wij verwacht hadden, want het hart van de koningen is in Gods hand. Ebed-Melech bereikte zijn doel, en bracht Jeremia spoedig het goede nieuws, en het is opmerkelijk hoe nauwkeurig de manier waarop hij uit de kerker getrokken werd, verhaald wordt, "want God is niet onrechtvaardig, dat Hij de arbeid van de liefde zou vergeten," die Zijn volk of dienaren bewezen is, neen, geen enkele omstandigheid er van, Hebrews 6:10, bijzondere aandacht wordt geschonken aan zijn grote tederheid om oude lompen te halen voor Jeremia om onder zijn okselen te doen, om daaronder de zelen te bevestigen, waarmee hij opgetrokken moest worden, zonder hem pijn te doen, daar zijn oksels waarschijnlijk gekwetst waren door de zelen waarmee hij neergelaten was. Ook wierp hij de lompen niet naar beneden, opdat zij niet in het slijk zouden vallen, maar hij liet ze zorgvuldig af, Jeremiah 38:11,Jeremiah 38:12. Die in ellende zijn, moeten niet alleen geholpen worden, maar geholpen met liefde en tekenen van eerbied, van al `t welk aantekening gehouden zal worden en goede getuigenis gegeven ten dage van de vergelding. Zie welk een goed gebruik gemaakt kan worden zelfs van oude versleten lompen, die derhalve niet weggeworpen moeten worden, zomin als broodkruimels, zelfs in des konings huis, en wel "onder de schatkamer," werden deze zorgvuldig bewaard, ten dienste van de armen of zieken. Jeremia wordt opgetrokken uit de kerker, en bevindt zich nu, waar hij eerst was, in het voorhof van de bewaring, Jeremiah 38:13. Misschien kon Ebed-Melech zijn invloed bij de koning gebruikt hebben, om hem ook daaruit te bevrijden, nu hij des konings oor had, maar hij bevond, dat hij daar veiliger en beter verzorgd zou zijn dan ergens anders. God kan, als het Hem behaagt, van een gevangenis een toevluchtsoord en een schuilplaats maken voor Zijn vork, als het in ellende en gevaar verkeert.