Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-27.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 27Terwijl Jeremia de profeet het volk niet kan bewegen om zich aan Gods gebod te onderwerpen, en aldus de verwoesting van hun land door de koning van Babel te voorkomen, tracht hij hen hier te overreden zich te onderwerpen aan Gods leiding, door gedwee voor de koning van Babel te buigen, en zijn schatplichtigen te worden, wat de wijste weg was, die zij nu konden nemen, en die de ramp minder zou maken, en verhinderen, dat het land te vuur en te zwaard verwoest werd, de opoffering van hun vrijheden zou het behoud van hun lever, zijn.
I. Hij geeft deze raad in Gods naam, aan de koningen van de naburige volken, opdat zij het kwaad zo gering mogelijk konden maken terwijl hij hen verzekerde, dat er niets aan te doen was, dat zij de koning van Babel moesten dienen, en toch zou er na verloop van tijd uitkomst zijn, want zijn heerschappij zou slechts zeventig jaar duren Jeremiah 27:1.
II. Hij geeft deze raad in `t bijzonder aan Zedekia, koning van Juda, Jeremiah 27:12, en aan de priesters en het volk, en verzekerde hun, dat de koning van Babel tot het uiterste zou voortgaan tegen hen te krijgen, en, dat een geduldige onderwerping het enige middel was om de ramp te verzachten en draaglijk te maken, Jeremiah 27:16. Zo zou de profeet, als zij meer naar hem hadden willen luisteren, hen geleid hebben op de paden van een juiste staatkunde en tevens van ware vroomheid.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 27Terwijl Jeremia de profeet het volk niet kan bewegen om zich aan Gods gebod te onderwerpen, en aldus de verwoesting van hun land door de koning van Babel te voorkomen, tracht hij hen hier te overreden zich te onderwerpen aan Gods leiding, door gedwee voor de koning van Babel te buigen, en zijn schatplichtigen te worden, wat de wijste weg was, die zij nu konden nemen, en die de ramp minder zou maken, en verhinderen, dat het land te vuur en te zwaard verwoest werd, de opoffering van hun vrijheden zou het behoud van hun lever, zijn.
I. Hij geeft deze raad in Gods naam, aan de koningen van de naburige volken, opdat zij het kwaad zo gering mogelijk konden maken terwijl hij hen verzekerde, dat er niets aan te doen was, dat zij de koning van Babel moesten dienen, en toch zou er na verloop van tijd uitkomst zijn, want zijn heerschappij zou slechts zeventig jaar duren Jeremiah 27:1.
II. Hij geeft deze raad in `t bijzonder aan Zedekia, koning van Juda, Jeremiah 27:12, en aan de priesters en het volk, en verzekerde hun, dat de koning van Babel tot het uiterste zou voortgaan tegen hen te krijgen, en, dat een geduldige onderwerping het enige middel was om de ramp te verzachten en draaglijk te maken, Jeremiah 27:16. Zo zou de profeet, als zij meer naar hem hadden willen luisteren, hen geleid hebben op de paden van een juiste staatkunde en tevens van ware vroomheid.
Verzen 1-11
Jeremia 27:1-11Enige moeilijkheid doet zich hier voor met betrekking tot de tijd van de profetie. Er staat dat dit kwam tot Jeremia in het begin des koninkrijks van Jojakim, Jeremiah 27:1, en toch staat er dat de boodschappers, wie hij de tekens van de slavernij moet geven, tot Zedekia, de koning van Juda, komen, die pas regeerde elf jaar na het begin van Jojakims regering. Sommigen denken aan een fout van de afschrijver, en lezen aldus, Jeremiah 27:1 :In het begin des koninkrijks van Zedekia, in plaats waarvan een onoplettend schrijver, die naar de titel van het vorige hoofdstuk zag, Jojakim schreef. En, als men ergens een fout veronderstelt, dan moet het hier zijn, want Zedekia wordt opnieuw genoemd Jeremiah 27:12, en de volgende profetie is gedateerd van hetzelfde jaar, en in het begin des koninkrijks van Zedekia, Jeremiah 28:1. Dr. Lightfoot geeft deze oplossing: In het begin van Jojakims regering moet Jeremia deze banden en jukken maken, en aan zijn hals doen, ten teken van Juda's onderwerping aan de koning van Babel, die om die tijd begon, maar hij moet ze naar de naburige koningen zenden later, onder de regering van Zedekia, van wie bij wijze van voorspelling, vermeld wordt, dat hij Jojakim opvolgde, en, dat hem gezanten gezonden werden.
I. Jeremia moet een teken in gereedheid brengen van de algemene onderwerping van al deze landen aan de macht van de koning van Babel, Jeremiah 27:2 :Maak u banden en jukken, jukken met banden om ze vast te maken, opdat het dier zijn hals niet uit het juk zal trekken. Deze moet Jeremia aan zijn eigen hals doen, opdat men er acht op geven zou als op een profetische voorstelling, want iedereen zou vragen: Wat is de bedoeling van Jeremia's jukken? Wij vinden, dat Jeremia ze aan heeft in Jeremiah 28:10. Hiermee gaf hij te kennen dat hij hun aanried niets te doen dan wat hij zelf besloten was te doen: want hij was niet van hen, die "lasten binden op de schouders van anderen, die zij zelf niet met hun vinger willen verroeren." Zo moeten predikanten zichzelf de last en de verplichting opleggen, die zij aan anderen prediken.
II. Hij moet deze, met een prediking eraan toegevoegd, tot al de naburige vorsten zender, die het dichtst bij het land Kanan woonden worden hier vermeld, Jeremiah 27:3. Het schijnt wel, dat er een verdrag van bondgenootschap op til was, tussen de koning van Juda en die andere kringen. Jeruzalem was aangewezen als de plaats van onderhandeling. Daarheen zonden zij allen hun gevolmachtigden, en men was overeengekomen, een offensief en defensief verbond te sluiten om elkaar bij te staan, tegen de groeiende en dreigende macht van de koning van Babel, en zijn buitensporige macht te knotten. Zij hadden groot vertrouwen in hun aldus verenigde kracht, en waren gereed zich de hoge bondgenoten te noemen, maar, als de zendelingen, ieder naar zijn eigen meester terugkeren met de bekrachtiging van dit verdrag, geeft Jeremia aan ieder van hen een juk om naar zijn meester te brengen, om hen te beduiden, dat hij, vrijwillig of gedwongen, een knecht van de koning van Babel moet worden, hij moge dan kiezen, wat hij wil. In de prediking bij dit teken,
1. Betuigt God Zijn onbetwistbaar recht om over de koninkrijken te beschikken naar Hem behaagt, Jeremiah 27:5. Hij is de Schepper van alle dingen, "Hij schiep de aarde in de beginne, stelde ze vast, en dat blijft ze: het is nog steeds zo, hoewel het ene geslacht gaat en het andere komt." Door een voortzetting van de schepping brengt Hij nog steeds "de mens en het vee voort, die op de aardbodem zijn, en dat door Zijn grote kracht en uitgestrekten arm." Zijn arm heeft onbepaalde kracht, al is hij uitgestrekt. Wat dat betreft, kan hij eigendom en heerschappij geven en schenken aan wie Hij wil. Zoals Hij genadiglijk "de aarde van de mensen kinderen gegeven heeft" Psalms 115:16, in `t algemeen, zo geeft Hij aan ieder zijn deel, `t zij meer of minder. Al wat iemand heeft van de goederen van de aarde, is hetgeen God voor hen gepast oordeelt, daarom moeten wij zelf tevreden zijn, al hebben wij nog zo weinig, en niemand zijn aandeel benijden, al is het ook nog zoveel.
2. Hij kondigt af, dat Hij al deze landen aan Nebukadnezar schenkt. Dat allen het weten door hen, die tegenwoordig zijn. "Suant praesentes et futuri-Dat die van de tegenwoordige, en die van de toekomende tijd het weten." Bij deze betuig Ik, aan allen, wie het aangaat, dat "Ik al deze landen en al hun rijkdom heb gegeven, in de hand van de koning van Babel, zelfs ook het gedierte des velde, tam of wild, heb Ik hem gegeven, bossen en weiden, zij zijn alle zijne". Nebukadnezar was een trots, goddeloos man, een afgodendienaar, en toch geeft God hem, in Zijn voorzienigheid dit grote gebied, deze uitgestrekte bezittingen. De dingen van deze wereld zijn niet de beste, want God geeft dikwijls het grootste deel aan slechte mensen, die Zijn mededingers en tegen Hem in opstand zijn. Hij was een goddeloos man, en toch wat hij had, had hij door goddelijke schenking. Heerschappij is niet gefundeerd op genade. Zij, die geen aannemelijk recht hebben op eeuwige gelukzaligheid, kunnen toch in `t rechtmatig bezit zijn van hun tijdelijke goederen. Nebukadnezar is een zeer slecht man, en toch noemt God hem Zijn knecht, omdat Hij hem gebruikte als een werktuig van Zijn voorzienigheid ter kastijding van de volken, en in `t bijzonder Zijn eigen volk, en voor zijn diensten in die zaak wordt hij zo ruim beloond. Die God gebruikt, zullen er niet bij verliezen, veel meer zal Hij bevonden worden de overvloedige beloner van allen, die Hem welbewust en oprecht gediend hebben.
3. Hij verzekert hun, dat zij allen onvermijdelijk een tijd lang onder de heerschappij van de koning van Babel gebracht zouden worden, Jeremiah 27:7 :Alle volken, al deze en vele andere, zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen. Zijn zoon was Evil-Merodach, en zijns zoons zoon Belsazar, met wie het koninkrijk eindigde: toen kwam de tijd van afrekening met dit land, de kans keerde, en "machtige volken en grote koningen, ingelijfd in het rijk van de Meden en Perzen, deden zich van hem dienen, als tevoren", Jeremiah 25:14. Aldus werd Adonibezek vertrapt, zoals hij zelf andere koningen vertrapt had.
4. Hij dreigt met straf van oorlog hen, die zich schrap zetten en zich niet wilden onderwerpen aan de koning van Babel, Jeremiah 27:8 :het volk, dat zijn hals niet zal geven onder zijn juk, over dat volk zal Ik bezoeking doen door het zwaard, en door de honger, het ene oordeel na het andere, totdat het verteerd zal zijn door zijn hand. Nebukadnezar toonde zich zeer onrechtvaardig en onbeschaafd met aldus inbreuk te maken op de rechten en vrijheden van zijn naburen, en ze te dwingen tot onderwerping aan hen toch had God rechtvaardige en heilige bedoelingen, daar Hij hem toestond dat te doen, om namelijk deze volken te straffen voor hun afgoderij en grove onzedelijkheid. Zij, die de God, die hen gemaakt had, niet wilden dienen, werden rechtvaardiglijk gedwongen hun vijanden te dienen, die hun verderf zochten.
5. Hij toont hun de ijdelheid van de hoop, die zij koesteren, dat zij hun vrijheden zullen bewaren, Jeremiah 27:9, Jeremiah 27:10. Deze volken hadden ook hun profeten, die toekomstige gebeurtenissen beweerden te voorspellen uit de sterren, uit dromen, of tovenarij, en om hun beschermers te behagen en omdat zij het zelf graag wilden, vleiden zij zich met verzekeringen, dat zij de koning van Babel niet zouden dienen. Zo wilden zij hen bezielen tot een krachtige tegenstand, en, hoewel zij er geen grond voor hadden, hoopten zij hun hiermee een dienst te doen. Maar hij zegt hun, dat het tot hun verderf zou blijken te zijn, want door weerstand zouden zij de overwinnaar tarten om hen streng te behandelen, om hen verre uit hun land te brengen, en uit te stoten in een ellendige gevangenschap, waarin zij allen verdwijnen en in vergetelheid begraven worden zouden. Bijzondere profetieën tegen de volken, die aan Israël grensden, afzonderlijk, wier ondergang hier in `t algemeen wordt voorspeld, zullen wij ontmoeten in Jeremiah 49:1 en 50, en in Eze. 25, die door dezelfde gebeurtenissen vervuld werden. Als God oordeelt, overwint Hij ook.
6. Hij doet hun een goed middel aan de hand, om hun onderwerping te voorkomen, een rustige en kalme onderwerping, Jeremiah 27:11. De volken, die de koning van Babel gewillig zullen dienen, en hem schatting betalen zeventig jaar lang, die zal Hij in hun land laten. Die buigen willen, zullen niet breken. Misschien zal de heerschappij van de koning van Babel niet zwaarder op hen drukken dan die van hun eigen koningen gedaan had. Het is dikwijls meer een punt van eer dan ware wijsheid, de vrijheid te verkiezen boven het leven. Het wordt niet vermeld tot schande van Issaschar, dat, omdat hij zag, "dat de rust goed was en, dat het land lustig was, dat hij er vreedzaam van kon genieten, hij zijn schouder boog om te dragen en was dienende onder tribuut," Genesis 49:14,Genesis 49:15 zoals hier hun geraden wordt te doen: "Brengt uw halzen onder het juk des konings van Babel en gij zult uw land bouwen en daarin wonen." Sommigen wilden dit veroordelen als de uiting van een laag karakter, maar de profeet beveelt het aan als uiting van een zacht karakter, dat voor de noodzakelijkheid wijkt, en door een rustige onderwerping aan de hardste veranderingen van de Voorzienigheid, zich in zijn lot schikt: het is beter dat te doen. dan het erger te maken door er tegen in te gaan.
-Levius fit patientia Quicquid corrigere est nefas-Hor. Geduld maakt lichter. Wat ons niet voegt te veranderen.
Menigeen had de straf van de Voorzienigheid kunnen voorkomen door zich te buigen onder vernederende leidingen. Het is beter een licht kruis op te nemen, dat op onze weg is, dan onszelf een zwaar op de hals te halen.
Verzen 1-11
Jeremia 27:1-11Enige moeilijkheid doet zich hier voor met betrekking tot de tijd van de profetie. Er staat dat dit kwam tot Jeremia in het begin des koninkrijks van Jojakim, Jeremiah 27:1, en toch staat er dat de boodschappers, wie hij de tekens van de slavernij moet geven, tot Zedekia, de koning van Juda, komen, die pas regeerde elf jaar na het begin van Jojakims regering. Sommigen denken aan een fout van de afschrijver, en lezen aldus, Jeremiah 27:1 :In het begin des koninkrijks van Zedekia, in plaats waarvan een onoplettend schrijver, die naar de titel van het vorige hoofdstuk zag, Jojakim schreef. En, als men ergens een fout veronderstelt, dan moet het hier zijn, want Zedekia wordt opnieuw genoemd Jeremiah 27:12, en de volgende profetie is gedateerd van hetzelfde jaar, en in het begin des koninkrijks van Zedekia, Jeremiah 28:1. Dr. Lightfoot geeft deze oplossing: In het begin van Jojakims regering moet Jeremia deze banden en jukken maken, en aan zijn hals doen, ten teken van Juda's onderwerping aan de koning van Babel, die om die tijd begon, maar hij moet ze naar de naburige koningen zenden later, onder de regering van Zedekia, van wie bij wijze van voorspelling, vermeld wordt, dat hij Jojakim opvolgde, en, dat hem gezanten gezonden werden.
I. Jeremia moet een teken in gereedheid brengen van de algemene onderwerping van al deze landen aan de macht van de koning van Babel, Jeremiah 27:2 :Maak u banden en jukken, jukken met banden om ze vast te maken, opdat het dier zijn hals niet uit het juk zal trekken. Deze moet Jeremia aan zijn eigen hals doen, opdat men er acht op geven zou als op een profetische voorstelling, want iedereen zou vragen: Wat is de bedoeling van Jeremia's jukken? Wij vinden, dat Jeremia ze aan heeft in Jeremiah 28:10. Hiermee gaf hij te kennen dat hij hun aanried niets te doen dan wat hij zelf besloten was te doen: want hij was niet van hen, die "lasten binden op de schouders van anderen, die zij zelf niet met hun vinger willen verroeren." Zo moeten predikanten zichzelf de last en de verplichting opleggen, die zij aan anderen prediken.
II. Hij moet deze, met een prediking eraan toegevoegd, tot al de naburige vorsten zender, die het dichtst bij het land Kanan woonden worden hier vermeld, Jeremiah 27:3. Het schijnt wel, dat er een verdrag van bondgenootschap op til was, tussen de koning van Juda en die andere kringen. Jeruzalem was aangewezen als de plaats van onderhandeling. Daarheen zonden zij allen hun gevolmachtigden, en men was overeengekomen, een offensief en defensief verbond te sluiten om elkaar bij te staan, tegen de groeiende en dreigende macht van de koning van Babel, en zijn buitensporige macht te knotten. Zij hadden groot vertrouwen in hun aldus verenigde kracht, en waren gereed zich de hoge bondgenoten te noemen, maar, als de zendelingen, ieder naar zijn eigen meester terugkeren met de bekrachtiging van dit verdrag, geeft Jeremia aan ieder van hen een juk om naar zijn meester te brengen, om hen te beduiden, dat hij, vrijwillig of gedwongen, een knecht van de koning van Babel moet worden, hij moge dan kiezen, wat hij wil. In de prediking bij dit teken,
1. Betuigt God Zijn onbetwistbaar recht om over de koninkrijken te beschikken naar Hem behaagt, Jeremiah 27:5. Hij is de Schepper van alle dingen, "Hij schiep de aarde in de beginne, stelde ze vast, en dat blijft ze: het is nog steeds zo, hoewel het ene geslacht gaat en het andere komt." Door een voortzetting van de schepping brengt Hij nog steeds "de mens en het vee voort, die op de aardbodem zijn, en dat door Zijn grote kracht en uitgestrekten arm." Zijn arm heeft onbepaalde kracht, al is hij uitgestrekt. Wat dat betreft, kan hij eigendom en heerschappij geven en schenken aan wie Hij wil. Zoals Hij genadiglijk "de aarde van de mensen kinderen gegeven heeft" Psalms 115:16, in `t algemeen, zo geeft Hij aan ieder zijn deel, `t zij meer of minder. Al wat iemand heeft van de goederen van de aarde, is hetgeen God voor hen gepast oordeelt, daarom moeten wij zelf tevreden zijn, al hebben wij nog zo weinig, en niemand zijn aandeel benijden, al is het ook nog zoveel.
2. Hij kondigt af, dat Hij al deze landen aan Nebukadnezar schenkt. Dat allen het weten door hen, die tegenwoordig zijn. "Suant praesentes et futuri-Dat die van de tegenwoordige, en die van de toekomende tijd het weten." Bij deze betuig Ik, aan allen, wie het aangaat, dat "Ik al deze landen en al hun rijkdom heb gegeven, in de hand van de koning van Babel, zelfs ook het gedierte des velde, tam of wild, heb Ik hem gegeven, bossen en weiden, zij zijn alle zijne". Nebukadnezar was een trots, goddeloos man, een afgodendienaar, en toch geeft God hem, in Zijn voorzienigheid dit grote gebied, deze uitgestrekte bezittingen. De dingen van deze wereld zijn niet de beste, want God geeft dikwijls het grootste deel aan slechte mensen, die Zijn mededingers en tegen Hem in opstand zijn. Hij was een goddeloos man, en toch wat hij had, had hij door goddelijke schenking. Heerschappij is niet gefundeerd op genade. Zij, die geen aannemelijk recht hebben op eeuwige gelukzaligheid, kunnen toch in `t rechtmatig bezit zijn van hun tijdelijke goederen. Nebukadnezar is een zeer slecht man, en toch noemt God hem Zijn knecht, omdat Hij hem gebruikte als een werktuig van Zijn voorzienigheid ter kastijding van de volken, en in `t bijzonder Zijn eigen volk, en voor zijn diensten in die zaak wordt hij zo ruim beloond. Die God gebruikt, zullen er niet bij verliezen, veel meer zal Hij bevonden worden de overvloedige beloner van allen, die Hem welbewust en oprecht gediend hebben.
3. Hij verzekert hun, dat zij allen onvermijdelijk een tijd lang onder de heerschappij van de koning van Babel gebracht zouden worden, Jeremiah 27:7 :Alle volken, al deze en vele andere, zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen. Zijn zoon was Evil-Merodach, en zijns zoons zoon Belsazar, met wie het koninkrijk eindigde: toen kwam de tijd van afrekening met dit land, de kans keerde, en "machtige volken en grote koningen, ingelijfd in het rijk van de Meden en Perzen, deden zich van hem dienen, als tevoren", Jeremiah 25:14. Aldus werd Adonibezek vertrapt, zoals hij zelf andere koningen vertrapt had.
4. Hij dreigt met straf van oorlog hen, die zich schrap zetten en zich niet wilden onderwerpen aan de koning van Babel, Jeremiah 27:8 :het volk, dat zijn hals niet zal geven onder zijn juk, over dat volk zal Ik bezoeking doen door het zwaard, en door de honger, het ene oordeel na het andere, totdat het verteerd zal zijn door zijn hand. Nebukadnezar toonde zich zeer onrechtvaardig en onbeschaafd met aldus inbreuk te maken op de rechten en vrijheden van zijn naburen, en ze te dwingen tot onderwerping aan hen toch had God rechtvaardige en heilige bedoelingen, daar Hij hem toestond dat te doen, om namelijk deze volken te straffen voor hun afgoderij en grove onzedelijkheid. Zij, die de God, die hen gemaakt had, niet wilden dienen, werden rechtvaardiglijk gedwongen hun vijanden te dienen, die hun verderf zochten.
5. Hij toont hun de ijdelheid van de hoop, die zij koesteren, dat zij hun vrijheden zullen bewaren, Jeremiah 27:9, Jeremiah 27:10. Deze volken hadden ook hun profeten, die toekomstige gebeurtenissen beweerden te voorspellen uit de sterren, uit dromen, of tovenarij, en om hun beschermers te behagen en omdat zij het zelf graag wilden, vleiden zij zich met verzekeringen, dat zij de koning van Babel niet zouden dienen. Zo wilden zij hen bezielen tot een krachtige tegenstand, en, hoewel zij er geen grond voor hadden, hoopten zij hun hiermee een dienst te doen. Maar hij zegt hun, dat het tot hun verderf zou blijken te zijn, want door weerstand zouden zij de overwinnaar tarten om hen streng te behandelen, om hen verre uit hun land te brengen, en uit te stoten in een ellendige gevangenschap, waarin zij allen verdwijnen en in vergetelheid begraven worden zouden. Bijzondere profetieën tegen de volken, die aan Israël grensden, afzonderlijk, wier ondergang hier in `t algemeen wordt voorspeld, zullen wij ontmoeten in Jeremiah 49:1 en 50, en in Eze. 25, die door dezelfde gebeurtenissen vervuld werden. Als God oordeelt, overwint Hij ook.
6. Hij doet hun een goed middel aan de hand, om hun onderwerping te voorkomen, een rustige en kalme onderwerping, Jeremiah 27:11. De volken, die de koning van Babel gewillig zullen dienen, en hem schatting betalen zeventig jaar lang, die zal Hij in hun land laten. Die buigen willen, zullen niet breken. Misschien zal de heerschappij van de koning van Babel niet zwaarder op hen drukken dan die van hun eigen koningen gedaan had. Het is dikwijls meer een punt van eer dan ware wijsheid, de vrijheid te verkiezen boven het leven. Het wordt niet vermeld tot schande van Issaschar, dat, omdat hij zag, "dat de rust goed was en, dat het land lustig was, dat hij er vreedzaam van kon genieten, hij zijn schouder boog om te dragen en was dienende onder tribuut," Genesis 49:14,Genesis 49:15 zoals hier hun geraden wordt te doen: "Brengt uw halzen onder het juk des konings van Babel en gij zult uw land bouwen en daarin wonen." Sommigen wilden dit veroordelen als de uiting van een laag karakter, maar de profeet beveelt het aan als uiting van een zacht karakter, dat voor de noodzakelijkheid wijkt, en door een rustige onderwerping aan de hardste veranderingen van de Voorzienigheid, zich in zijn lot schikt: het is beter dat te doen. dan het erger te maken door er tegen in te gaan.
-Levius fit patientia Quicquid corrigere est nefas-Hor. Geduld maakt lichter. Wat ons niet voegt te veranderen.
Menigeen had de straf van de Voorzienigheid kunnen voorkomen door zich te buigen onder vernederende leidingen. Het is beter een licht kruis op te nemen, dat op onze weg is, dan onszelf een zwaar op de hals te halen.
Verzen 12-22
Jeremia 27:12-22Wat tot alle volken gezegd wordt, wordt hier met bijzondere tederheid toegepast op het Joodse volk, dat Jeremia innig genegen was. Het geval stond op het ogenblik zo: Juda en Jeruzalem hadden dikwijls gestreden met de koning van Babel, en waren steeds verslagen, velen van hun aanzienlijken en vele van hun kostbare goederen waren reeds naar Babel gevoerd, en in `t bijzonder van "de vaten van het huis des Heeren." Nu was de vraag, hoe deze worsteling zou aflopen. Er waren er onder hen te Jeruzalem, die beweerden profeten te zijn, welke hen aanspoorden vol te houden, en in korte tijd zouden zij de koning van Babel te sterk zijn, en alles terugkrijgen, wat zij verloren hadden. Nu wordt Jeremia gezonden om hen aan te sporen toe te geven en de minste te zijn, want in plaats van terug te krijgen, wat zij verloren hadden, zouden zij anders allen verliezen, wat er nog over was, en hen daartoe te dringen is de bedoeling van deze verzen.
I. Jeremia spreekt de koning van Juda nederig aan, om hem te overreden zich aan de koning van Babel over te geven. Zijn daad zou die van het volk zijn en hun houding bepalen en daarom spreekt hij tot hem als tot hen allen Jeremiah 27:12 :Brengt uw haken onder het juk des konings van Babel, zo zult gij leven. Is het wijs van hen onder het zware ijzeren juk te gaan van een wreed tiran. om het leven van hun lichaam te redden? En is het niet veel wijzer van ons, te buigen onder het zachte, lichte juk van onze rechtmatige Heere en Meester Jezus Christus, om het leven van onze zielen te redden? Buig uw geest tot berouw en geloof, en gij zijt op de weg om uw geest op te heffen tot de hemel en zijn heerlijkheid. En wij kunnen zielen, die anders verloren gaan met veel meer overtuigende kracht en mededogen vermanen dan Jeremia hier een volk vermaant, dat verloren gaat: "Waarom zoudt gij sterven door het zwaard, door de honger een ellendigen dood, die gij u onvermijdelijk op de hals haalt, onder voorwendsel een ellendig leven te vermijden?" Wat God in `t algemeen gesproken had van al degenen, die zich niet wilden onderwerpen aan de koning van Babel, wilde Hij, dat zij op zichzelf zouden toepassen en er voor vrezen. Het ware te wensen, dat zondaars op dezelfde wijze bevreesd waren voor de ondergang, waarmee bedreigd worden allen, die niet willen, dat Christus koning over hen zij, en aldus bij zich zelf redeneerden: "Waarom zouden wij de tweede dood sterven, die duizend maal erger is dan die door het zwaard en de honger, als wij ons kunnen onderwerpen en leven?"
II. Op dezelfde wijze spreekt hij de priesters aan en het volk, Jeremiah 27:16, om hen te overreden de koning van Babel te dienen, opdat zij mochten leven, en de verwoesting van de stad voorkomen, Jeremiah 27:17 :Waarom zou deze stad tot een woestheid worden, wat zij zeker worden zal, als gij volhoudt? De priesters waren Jeremia's vijanden geweest, en hadden zijn ziel gezocht om hem te doden, toch bewijst hij hun vriend te zijn, en zoekt hun ziel, om hen te bewaren en te beveiligen, wet een voorbeeld is voor ons om kwaad met goed te vergelden. "Als bloedgierige lieden de vrome haten, zoeken toch de oprechten zijn ziel, en haar welzijn". Proverbs 29:10. Zij waren een heel eind heen, zij waren op de rand van hun ondergang, waartoe zij niet gekomen zouden zijn, als zij Jeremia's raad hadden willen opvolgen, toch zet hij zijn vriendelijke vermaningen aan hen voort, om de laatste inzet te redden en dat met wijsheid te doen, en nu, ten laatste, op deze hun dag te verstaan "de dingen, die tot hun vrede dienen, terwijl zij nog maar een dag hadden, om er acht op te geven."
III. In beide deze aanspraken waarschuwt hij om geen geloof te hechten aan de valse profeten, die hen in slaap wiegden in hun zekerheid, omdat zij zagen, dat zij liefhadden te sluimeren: Hoort dan niet naar de woorden van de profeten, Jeremiah 27:14, uwer profeten, Jeremiah 27:16. Zij zijn Gods profeten niet, Hij heeft ze niet gezonden, zij dienen Hem niet, en zoeken Hem niet te behagen, zij zijn uwe, want zij zeggen wat gij wilt, dat zij zullen zeggen, en bedoelen niets dan u te behagen. Twee dingen deden hun profeten hem geloven door hun vleierij:
1. Dat de macht, die de koning van Babel over hen gekregen had, binnenkort gebroken zou worden. Zij zeiden, Jeremiah 27:14 : Gij zult de koning van Babel niet dienen, gij behoeft u met vrijwillig te onderwerpen, want gij zult er niet toe gedwongen worden. Dat voorspelden zij in de naam des Heeren, Jeremiah 27:15, alsof God hen met deze boodschap tot het volk gezonden had, uit vriendelijkheid, om zichzelf niet te onderschatten door een roemloze overgave. Maar het was een leugen. Zij zeiden, dat God hen gezonden had, maar dat was vals, Hij loochent het "Ik heb ze niet gezonden, spreekt de Heere." Zij zeiden, dat zij nooit tot onderwerping aan de koning van Babel gebracht zouden worden, maar dat was ook vals, de afloop bewees het. Zij zeiden, dat stand te houden tot het laatste het middel zou zijn om zichzelf en hun stad te beveiligen, maar dat was vals, want het zou zeker daarmee eindigen, dat zij uitgedreven werden en omkwamen. Zodat alles gelogen was, van a tot z, en de profeten, die het volk met deze leugens bedrogen, bedrogen tenslotte zichzelf, de blinde leiders en de blinde volgelingen vieren tezamen in de gracht: "Opdat gij omkomt, gij en de profeten, die u profeteren, die zo weinig uw veiligheid kunnen waarborgen, dat zij niet eens in staat zijn, zichzelf te beveiligen". Die zondaars aanmoedigen om voort te gaan op hun zondige wegen, zullen in het eind met hen omkomen.
2. Zij profeteerden, dat de vaten van de tempel, die de koning van Babel reeds weggevoerd had, binnenkort teruggebracht zouden worden, Jeremiah 27:16, met deze hoop streelden zij de priesters, wetende, hoe aangenaam dat zou zijn voor hen, die het goud van de tempel meer liefhadden dan de tempel, die het goud heiligde. Deze vaten waren weggenomen, toen Jechonia gevankelijk naar Babel was gevoerd, Jeremiah 27:20. Wij vinden de geschiedenis, en zij is treurig, in 2 Kings 24:13, 2 Kings 24:15, 2 Chronicles 36:10. Alle gouden vaten, die in het huis de Heeren waren, met alle schatten, werden buit gemaakt, en naar Babel gebracht. Dit was smartelijk voor hen, meer dan iets anders, want de tempel was hun trots en hun vertrouwen, en de beroving daarvan was een te duidelijke aanwijzing van wat de ware profeet hun zei, dat God hen verlaten had. Daarom konden de valse profeten hen op geen andere wijze geruststellen dan door hun te zeggen, dat de koning van Babel gedwongen zou worden ze binnen korten tijd terug te brengen. Hier,
a. Verzoekt Jeremia hun er liever aan te denken om de vaten te bewaren, die op hun gebed gebleven waren, dan om terug te brengen, die door hun profetieën weggevoerd waren, Jeremiah 27:18. Zo zij profeten zijn, zoals zij beweren, en zo des Heeren woord bij hen is-als zij enige gemeenschap hebben met de hemel en enige invloed in die plaats, dat zij die dan gebruiken om de voortgang van het oordeel te doen ophouden, dat zij dan in de bres springen, en met hun wierookvat gaan staan tussen de doden en tussen de levenden, tussen hetgeen weggevoerd is en hetgeen overgebleven is, opdat de plaag ophoude, "laaf ze nu bij de Heere van de heirscharen er voor bidden, opdat de vaten, die overgelaten zijn, de andere niet volgen."
b. Laat ze bidden, in plaats van te profeteren. Profeten moeten bidders zijn, door veel in `t gebed te zijn moeten zij laten blijken, dat zij gemeenschap houden met de hemel. Wij kunnen niet geloven, dat zij, als profeten, ooit iets vandaar te horen krijgen, als zij niet vaak hun gebed daarheen opzenden. Door te bidden voor de veiligheid en de voorspoed van het heiligdom, moeten zij laten blijken, dat zij, zoals profeten betaamt, van het algemeen belang doordrongen zijn, en uit het resultaat van hun gebeden zal blijken dat God hen begunstigt. c. In plaats van zich warm te maken om terug te krijgen wat zij verloren hadden, moeten zij zich inspannen om te beveiligen, wat overgelaten was, en het als een grote gunst te beschouwen, als zij daarin slagen. Als Gods oordelen komen, moeten wij niet naar grote dingen zoeken, maar dankbaar zijn voor weinig.
d. Hij verzekert hun, dat zij zelfs daarin niet zullen slagen, maar dat de koperen vaten de gouden zullen volgen, Jeremiah 27:19, Jeremiah 27:22. Nebukadnezar had eens zo'n grote buit gevonden, dat hij zeker terug zou komen, en alles nemen, wat hij vinden kon, niet alleen in "het huis des Heeren, maar ook in des konings huis". Zij zullen allen in triomf naar Babel gevoerd worden, en "aldaar zullen zij zijn". Maar hij besluit met de genadige belofte, dat de tijd zal komen, dat alles teruggebracht zal worden. "Tot de dag toe dat Ik ze bezoeken zal, zoals bepaald is, dan zal Ik ze opvoeren, en zal ze weerbrengen tot deze plaats, hun eigen plaats". Zij waren stellig onder bescherming van een bijzondere Voorzienigheid, anders zouden ze versmolten zijn en voor iets anders gebruikt, maar er zou een tweede tempel zijn, waarvoor ze bewaard werden. Wij lezen bijzonderheden van hun terugkeer in Ezra 1:8. Al valt de terugkeer van de voorspoed van de kerk niet binnen onze tijd, daarom moeten wij er niet aan wanhopen, want hij zal komen op Gods tijd. Hoewel zij, die zeiden: De vaten van des Heeren huis zullen nu haast uit Babel weergebracht worden, valsheid profeteerden, Jeremiah 27:16, toch profeteerde hij de waarheid, die zei: zij zullen ten laatste wedergebracht worden. Wij zijn geneigd onze klok bij die van God voor te zetten, en dan te morren omdat zij niet gelijk lopen, maar de Heere is een God des oordeels, en het voegt ons op Hem te wachten.
Verzen 12-22
Jeremia 27:12-22Wat tot alle volken gezegd wordt, wordt hier met bijzondere tederheid toegepast op het Joodse volk, dat Jeremia innig genegen was. Het geval stond op het ogenblik zo: Juda en Jeruzalem hadden dikwijls gestreden met de koning van Babel, en waren steeds verslagen, velen van hun aanzienlijken en vele van hun kostbare goederen waren reeds naar Babel gevoerd, en in `t bijzonder van "de vaten van het huis des Heeren." Nu was de vraag, hoe deze worsteling zou aflopen. Er waren er onder hen te Jeruzalem, die beweerden profeten te zijn, welke hen aanspoorden vol te houden, en in korte tijd zouden zij de koning van Babel te sterk zijn, en alles terugkrijgen, wat zij verloren hadden. Nu wordt Jeremia gezonden om hen aan te sporen toe te geven en de minste te zijn, want in plaats van terug te krijgen, wat zij verloren hadden, zouden zij anders allen verliezen, wat er nog over was, en hen daartoe te dringen is de bedoeling van deze verzen.
I. Jeremia spreekt de koning van Juda nederig aan, om hem te overreden zich aan de koning van Babel over te geven. Zijn daad zou die van het volk zijn en hun houding bepalen en daarom spreekt hij tot hem als tot hen allen Jeremiah 27:12 :Brengt uw haken onder het juk des konings van Babel, zo zult gij leven. Is het wijs van hen onder het zware ijzeren juk te gaan van een wreed tiran. om het leven van hun lichaam te redden? En is het niet veel wijzer van ons, te buigen onder het zachte, lichte juk van onze rechtmatige Heere en Meester Jezus Christus, om het leven van onze zielen te redden? Buig uw geest tot berouw en geloof, en gij zijt op de weg om uw geest op te heffen tot de hemel en zijn heerlijkheid. En wij kunnen zielen, die anders verloren gaan met veel meer overtuigende kracht en mededogen vermanen dan Jeremia hier een volk vermaant, dat verloren gaat: "Waarom zoudt gij sterven door het zwaard, door de honger een ellendigen dood, die gij u onvermijdelijk op de hals haalt, onder voorwendsel een ellendig leven te vermijden?" Wat God in `t algemeen gesproken had van al degenen, die zich niet wilden onderwerpen aan de koning van Babel, wilde Hij, dat zij op zichzelf zouden toepassen en er voor vrezen. Het ware te wensen, dat zondaars op dezelfde wijze bevreesd waren voor de ondergang, waarmee bedreigd worden allen, die niet willen, dat Christus koning over hen zij, en aldus bij zich zelf redeneerden: "Waarom zouden wij de tweede dood sterven, die duizend maal erger is dan die door het zwaard en de honger, als wij ons kunnen onderwerpen en leven?"
II. Op dezelfde wijze spreekt hij de priesters aan en het volk, Jeremiah 27:16, om hen te overreden de koning van Babel te dienen, opdat zij mochten leven, en de verwoesting van de stad voorkomen, Jeremiah 27:17 :Waarom zou deze stad tot een woestheid worden, wat zij zeker worden zal, als gij volhoudt? De priesters waren Jeremia's vijanden geweest, en hadden zijn ziel gezocht om hem te doden, toch bewijst hij hun vriend te zijn, en zoekt hun ziel, om hen te bewaren en te beveiligen, wet een voorbeeld is voor ons om kwaad met goed te vergelden. "Als bloedgierige lieden de vrome haten, zoeken toch de oprechten zijn ziel, en haar welzijn". Proverbs 29:10. Zij waren een heel eind heen, zij waren op de rand van hun ondergang, waartoe zij niet gekomen zouden zijn, als zij Jeremia's raad hadden willen opvolgen, toch zet hij zijn vriendelijke vermaningen aan hen voort, om de laatste inzet te redden en dat met wijsheid te doen, en nu, ten laatste, op deze hun dag te verstaan "de dingen, die tot hun vrede dienen, terwijl zij nog maar een dag hadden, om er acht op te geven."
III. In beide deze aanspraken waarschuwt hij om geen geloof te hechten aan de valse profeten, die hen in slaap wiegden in hun zekerheid, omdat zij zagen, dat zij liefhadden te sluimeren: Hoort dan niet naar de woorden van de profeten, Jeremiah 27:14, uwer profeten, Jeremiah 27:16. Zij zijn Gods profeten niet, Hij heeft ze niet gezonden, zij dienen Hem niet, en zoeken Hem niet te behagen, zij zijn uwe, want zij zeggen wat gij wilt, dat zij zullen zeggen, en bedoelen niets dan u te behagen. Twee dingen deden hun profeten hem geloven door hun vleierij:
1. Dat de macht, die de koning van Babel over hen gekregen had, binnenkort gebroken zou worden. Zij zeiden, Jeremiah 27:14 : Gij zult de koning van Babel niet dienen, gij behoeft u met vrijwillig te onderwerpen, want gij zult er niet toe gedwongen worden. Dat voorspelden zij in de naam des Heeren, Jeremiah 27:15, alsof God hen met deze boodschap tot het volk gezonden had, uit vriendelijkheid, om zichzelf niet te onderschatten door een roemloze overgave. Maar het was een leugen. Zij zeiden, dat God hen gezonden had, maar dat was vals, Hij loochent het "Ik heb ze niet gezonden, spreekt de Heere." Zij zeiden, dat zij nooit tot onderwerping aan de koning van Babel gebracht zouden worden, maar dat was ook vals, de afloop bewees het. Zij zeiden, dat stand te houden tot het laatste het middel zou zijn om zichzelf en hun stad te beveiligen, maar dat was vals, want het zou zeker daarmee eindigen, dat zij uitgedreven werden en omkwamen. Zodat alles gelogen was, van a tot z, en de profeten, die het volk met deze leugens bedrogen, bedrogen tenslotte zichzelf, de blinde leiders en de blinde volgelingen vieren tezamen in de gracht: "Opdat gij omkomt, gij en de profeten, die u profeteren, die zo weinig uw veiligheid kunnen waarborgen, dat zij niet eens in staat zijn, zichzelf te beveiligen". Die zondaars aanmoedigen om voort te gaan op hun zondige wegen, zullen in het eind met hen omkomen.
2. Zij profeteerden, dat de vaten van de tempel, die de koning van Babel reeds weggevoerd had, binnenkort teruggebracht zouden worden, Jeremiah 27:16, met deze hoop streelden zij de priesters, wetende, hoe aangenaam dat zou zijn voor hen, die het goud van de tempel meer liefhadden dan de tempel, die het goud heiligde. Deze vaten waren weggenomen, toen Jechonia gevankelijk naar Babel was gevoerd, Jeremiah 27:20. Wij vinden de geschiedenis, en zij is treurig, in 2 Kings 24:13, 2 Kings 24:15, 2 Chronicles 36:10. Alle gouden vaten, die in het huis de Heeren waren, met alle schatten, werden buit gemaakt, en naar Babel gebracht. Dit was smartelijk voor hen, meer dan iets anders, want de tempel was hun trots en hun vertrouwen, en de beroving daarvan was een te duidelijke aanwijzing van wat de ware profeet hun zei, dat God hen verlaten had. Daarom konden de valse profeten hen op geen andere wijze geruststellen dan door hun te zeggen, dat de koning van Babel gedwongen zou worden ze binnen korten tijd terug te brengen. Hier,
a. Verzoekt Jeremia hun er liever aan te denken om de vaten te bewaren, die op hun gebed gebleven waren, dan om terug te brengen, die door hun profetieën weggevoerd waren, Jeremiah 27:18. Zo zij profeten zijn, zoals zij beweren, en zo des Heeren woord bij hen is-als zij enige gemeenschap hebben met de hemel en enige invloed in die plaats, dat zij die dan gebruiken om de voortgang van het oordeel te doen ophouden, dat zij dan in de bres springen, en met hun wierookvat gaan staan tussen de doden en tussen de levenden, tussen hetgeen weggevoerd is en hetgeen overgebleven is, opdat de plaag ophoude, "laaf ze nu bij de Heere van de heirscharen er voor bidden, opdat de vaten, die overgelaten zijn, de andere niet volgen."
b. Laat ze bidden, in plaats van te profeteren. Profeten moeten bidders zijn, door veel in `t gebed te zijn moeten zij laten blijken, dat zij gemeenschap houden met de hemel. Wij kunnen niet geloven, dat zij, als profeten, ooit iets vandaar te horen krijgen, als zij niet vaak hun gebed daarheen opzenden. Door te bidden voor de veiligheid en de voorspoed van het heiligdom, moeten zij laten blijken, dat zij, zoals profeten betaamt, van het algemeen belang doordrongen zijn, en uit het resultaat van hun gebeden zal blijken dat God hen begunstigt. c. In plaats van zich warm te maken om terug te krijgen wat zij verloren hadden, moeten zij zich inspannen om te beveiligen, wat overgelaten was, en het als een grote gunst te beschouwen, als zij daarin slagen. Als Gods oordelen komen, moeten wij niet naar grote dingen zoeken, maar dankbaar zijn voor weinig.
d. Hij verzekert hun, dat zij zelfs daarin niet zullen slagen, maar dat de koperen vaten de gouden zullen volgen, Jeremiah 27:19, Jeremiah 27:22. Nebukadnezar had eens zo'n grote buit gevonden, dat hij zeker terug zou komen, en alles nemen, wat hij vinden kon, niet alleen in "het huis des Heeren, maar ook in des konings huis". Zij zullen allen in triomf naar Babel gevoerd worden, en "aldaar zullen zij zijn". Maar hij besluit met de genadige belofte, dat de tijd zal komen, dat alles teruggebracht zal worden. "Tot de dag toe dat Ik ze bezoeken zal, zoals bepaald is, dan zal Ik ze opvoeren, en zal ze weerbrengen tot deze plaats, hun eigen plaats". Zij waren stellig onder bescherming van een bijzondere Voorzienigheid, anders zouden ze versmolten zijn en voor iets anders gebruikt, maar er zou een tweede tempel zijn, waarvoor ze bewaard werden. Wij lezen bijzonderheden van hun terugkeer in Ezra 1:8. Al valt de terugkeer van de voorspoed van de kerk niet binnen onze tijd, daarom moeten wij er niet aan wanhopen, want hij zal komen op Gods tijd. Hoewel zij, die zeiden: De vaten van des Heeren huis zullen nu haast uit Babel weergebracht worden, valsheid profeteerden, Jeremiah 27:16, toch profeteerde hij de waarheid, die zei: zij zullen ten laatste wedergebracht worden. Wij zijn geneigd onze klok bij die van God voor te zetten, en dan te morren omdat zij niet gelijk lopen, maar de Heere is een God des oordeels, en het voegt ons op Hem te wachten.