Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jakobus 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JAKOBUS 1

DE BRIEF VAN JAKOBUS

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN ALGEMENEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JAKOBUS.

De schrijver van dezen brief was niet Jakobus, de zoon van Zebedeus; want die was door Herodes ter dood gebracht, Acts 12:1; nog voordat het Christendom zoveel voet gewonnen had onder de Joden in de verstrooiing, als hier wordt ondersteld. Maar het was de andere Jakobus, de zoon van Alpheus; die van moederszijde de neef van den Heere Jezus, en een van de twaalf apostelen was, Matthew 10:3. Hij wordt een pilaar genoemd, Galatians 2:9, en wie dezen brief van hem tegenspreekt, verliest of mist waarlijk een grondsteen. De brief wordt een algemene brief genoemd; sommigen menen, omdat hij niet aan een bijzondere gemeente of aan een bepaald persoon gericht werd, maar bestemd was om te zijn wat wij noemen een rondgaand schrijven. Anderen denken dat hij "algemeen" genoemd wordt, of katholiek, om hem te onderscheiden van de brieven van Ignatius, Barnabas, Polycarpus en anderen, die in de eerste tijden hoog in aanzien stonden, maar niet algemeen in de kerken aangenomen werden, en daarom niet, gelijk deze, voor geïnspireerd gehouden werden. Eusebius verhaalt ons, dat deze brief overal in de gemeenten gelezen werd met de andere algemene brieven, (Hist. Eccles. p. 53. Ed. Val. 1678). Jakobus, de schrijver, werd om zijn grote vroomheid de rechtvaardige genoemd. Hij was een uitnemend voorbeeld van de deugden, waarop hij bij anderen aandringt. Hij was zo buitengewoon beroemd om zijn rechtvaardigheid, matigheid en godsvrucht, dat Josephus, de Joodse geschiedschrijver, als een der oorzaken van de verwoesting van Jeruzalem opnoemt, dat Jakobus er den marteldood stierf. Dit wordt vermeld in de verwachting, dat met te meer eerbied zal gelezen worden hetgeen geschreven werd door een zo heilig en uitnemend man. De tijd, waarop de brief geschreven werd, is onzeker.

De bedoeling van den brief is de Christenen te berispen over hun groten achteruitgang zowel in geloof als gedrag, en de verspreiding te voorkomen van al die vrijzinnige leerstellingen, die de ware godzaligheid met verwoesting bedreigden. Het was het bepaalde oogmerk van den schrijver van dezen brief om het Joodse volk op te wekken tot een gevoel van den omvang en de nadering der oordelen, die over hen komen zouden; en alle ware Christenen te ondersteunen in den weg van hun plicht, onder de verschrikkingen en de vervolgingen, die hun deel zouden worden. De waarheden, die er in behandeld worden, zijn zeer praktisch en noodzakelijk om gehandhaafd te worden; en de regelen, voor den wandel aangegeven, moeten in aanmerking genomen worden zoveel in onze dagen als in vroegere tijden. Na het opschrift en den groet, James 1:1, worden de Christenen hier onderwezen hoe zij zich onder het kruis te gedragen hebben. Verscheidene deugden en plichten worden hun aanbevolen, en hun, die de verzoekingen en droefenissen doorstaan op de wijze die de apostel hun aan de hand doet, worden zegeningen toegezegd en een heerlijke beloning verzekerd, James 1:2. De zonden evenwel, die het lijden veroorzaken, en de zwakheden en fouten, waaraan de mensen zich onder het lijden schuldig maken, mogen in geen geval aan God toegeschreven worden, want Hij kan de bewerker van het kwade niet zijn omdat Hij de bron van alles goeds is, James 1:13. Alle hartstochten, en toorn en kwade bewegingen moeten onderdrukt worden. Het woord van God moet het voornaamste voorwerp van ons onderzoek zijn, en wij moeten zorg dragen hetgeen wij horen en weten ook in praktijk te brengen, anders zal onze godsdienst blijken ijdel te zijn. Hieraan wordt toegevoegd een beschrijving van hetgeen, waaruit de ware godsdienst bestaat, James 1:19.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JAKOBUS 1

DE BRIEF VAN JAKOBUS

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN ALGEMENEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JAKOBUS.

De schrijver van dezen brief was niet Jakobus, de zoon van Zebedeus; want die was door Herodes ter dood gebracht, Acts 12:1; nog voordat het Christendom zoveel voet gewonnen had onder de Joden in de verstrooiing, als hier wordt ondersteld. Maar het was de andere Jakobus, de zoon van Alpheus; die van moederszijde de neef van den Heere Jezus, en een van de twaalf apostelen was, Matthew 10:3. Hij wordt een pilaar genoemd, Galatians 2:9, en wie dezen brief van hem tegenspreekt, verliest of mist waarlijk een grondsteen. De brief wordt een algemene brief genoemd; sommigen menen, omdat hij niet aan een bijzondere gemeente of aan een bepaald persoon gericht werd, maar bestemd was om te zijn wat wij noemen een rondgaand schrijven. Anderen denken dat hij "algemeen" genoemd wordt, of katholiek, om hem te onderscheiden van de brieven van Ignatius, Barnabas, Polycarpus en anderen, die in de eerste tijden hoog in aanzien stonden, maar niet algemeen in de kerken aangenomen werden, en daarom niet, gelijk deze, voor geïnspireerd gehouden werden. Eusebius verhaalt ons, dat deze brief overal in de gemeenten gelezen werd met de andere algemene brieven, (Hist. Eccles. p. 53. Ed. Val. 1678). Jakobus, de schrijver, werd om zijn grote vroomheid de rechtvaardige genoemd. Hij was een uitnemend voorbeeld van de deugden, waarop hij bij anderen aandringt. Hij was zo buitengewoon beroemd om zijn rechtvaardigheid, matigheid en godsvrucht, dat Josephus, de Joodse geschiedschrijver, als een der oorzaken van de verwoesting van Jeruzalem opnoemt, dat Jakobus er den marteldood stierf. Dit wordt vermeld in de verwachting, dat met te meer eerbied zal gelezen worden hetgeen geschreven werd door een zo heilig en uitnemend man. De tijd, waarop de brief geschreven werd, is onzeker.

De bedoeling van den brief is de Christenen te berispen over hun groten achteruitgang zowel in geloof als gedrag, en de verspreiding te voorkomen van al die vrijzinnige leerstellingen, die de ware godzaligheid met verwoesting bedreigden. Het was het bepaalde oogmerk van den schrijver van dezen brief om het Joodse volk op te wekken tot een gevoel van den omvang en de nadering der oordelen, die over hen komen zouden; en alle ware Christenen te ondersteunen in den weg van hun plicht, onder de verschrikkingen en de vervolgingen, die hun deel zouden worden. De waarheden, die er in behandeld worden, zijn zeer praktisch en noodzakelijk om gehandhaafd te worden; en de regelen, voor den wandel aangegeven, moeten in aanmerking genomen worden zoveel in onze dagen als in vroegere tijden. Na het opschrift en den groet, James 1:1, worden de Christenen hier onderwezen hoe zij zich onder het kruis te gedragen hebben. Verscheidene deugden en plichten worden hun aanbevolen, en hun, die de verzoekingen en droefenissen doorstaan op de wijze die de apostel hun aan de hand doet, worden zegeningen toegezegd en een heerlijke beloning verzekerd, James 1:2. De zonden evenwel, die het lijden veroorzaken, en de zwakheden en fouten, waaraan de mensen zich onder het lijden schuldig maken, mogen in geen geval aan God toegeschreven worden, want Hij kan de bewerker van het kwade niet zijn omdat Hij de bron van alles goeds is, James 1:13. Alle hartstochten, en toorn en kwade bewegingen moeten onderdrukt worden. Het woord van God moet het voornaamste voorwerp van ons onderzoek zijn, en wij moeten zorg dragen hetgeen wij horen en weten ook in praktijk te brengen, anders zal onze godsdienst blijken ijdel te zijn. Hieraan wordt toegevoegd een beschrijving van hetgeen, waaruit de ware godsdienst bestaat, James 1:19.

Vers 1

Jakobus 1:1

Wij hebben hier het opschrift, hetwelk uit drie hoofddelen bestaat.

I. De hoedanigheid, waarin de schrijver wenst bekend te zijn. Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus. Ofschoon hij een van de voornaamste dienaren in het koninkrijk van Christus was, noemt hij zich alleen een dienstknecht. Merk op: Ook zij, die in staat en bediening het hoogste staan in de gemeente van Christus, zijn slechts dienstknechten. Zij mogen daarom nooit handelen als meesters, maar alleen als dienaren. Verder, ofschoon Jakobus door den Evangelist genoemd wordt de broeder onzes Heeren, was het zijne heerlijkheid Christus in den geest te dienen, liever dan er op te roemen dat hij Zijn nabestaande in het vlees was. Laat ons hieruit leren dezen naam boven alle andere in de wereld te waarderen, dienstknechten van God en van Christus. Daarbij: laat ons er op letten dat Jakobus zich noemt een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus, om ons te leren dat wij in al onze diensten het oog moeten hebben zowel op den Zoon als op den Vader. Wij kunnen den Vader niet Hem aangenaam dienen, wanneer wij niet ook dienstknechten van den Zoon zijn. God wil dat allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23, dat zij voor hun aanneming op Christus zien en hulp van Hem verwachten, Hem alle gehoorzaamheid bewijzen en daardoor belijden, dat Jezus Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods des Vaders.

II. De apostel noemt hier den toestand van hen, aan wie hij schrijft. Aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn. Sommigen verstaan hierdoor de verstrooiing door de vervolging van Stephanus, Acts 8:1.. Maar die beperkte zich tot Judea en Samaria. Anderen denken dat bedoeld worden de Joden in Assyrië, Babylon, Egypte en andere koninkrijken, waarheen de oorlogen hen verdreven hadden. Het grootste gedeelte van tien der twaalf stammen was in gevangenschap verloren, ofschoon van elke stam nog enigen waren bewaard gebleven en steeds geëerd werden met den alouden naam van de twaalf stammen. Dezen echter waren verspreid en verstrooid.

1. Zij werden verstrooid in barmhartigheid. Zij hadden de schriften des Ouden Testaments, en nu had de voorzienigheid Gods het zo beschikt, dat zij verspreid waren in verschillende landen om daar het licht van de goddelijke openbaring te doen schijnen.

2. Zij begonnen nu verstrooid te worden in toorn. Het Joodse volk werd verbrokkeld in partijen en partijschappen, en velen werden genoodzaakt hun land te verlaten, omdat het hun daar te gevaarlijk werd. Ook goede mensen delen in den nood van algemene onheilen.

3. Die Joden in de verstrooiing waren zij, die het Christendom omhelsd hadden. Zij werden vervolgd en genoodzaakt schuilplaats te zoeken in andere landen, want de heidenen waren vriendelijker voor de Christenen dan de Joden. Het is dikwijls het lot, zelfs van Gods eigen stammen, om verstrooid te worden. De saamvergadering is bewaard voor het einde der tijden, wanneer al de verstrooide kinderen Gods zullen samengebracht worden tot Christus, hun hoofd. In dien tussentijd, dat de stammen Gods verstrooid zijn, laat Hij naar hen omzien. Hier is een apostel, die schrijft aan de stammen in de verstrooiing, een brief van God aan hen, terwijl zij van Zijn tempel verdreven en schijnbaar door Hem verwaarloosd zijn. Hier kan toegepast worden wat de profeet Ezechiël schreef: Daarom zeg, zo zegt de Heere Heere: Hoewel Ik hen verre onder de heidenen weggedaan heb, en hoewel Ik hen in de landen verstrooid heb, nochtans zal Ik hun een weinig tijds tot een heiligdom zijn in de landen, waarin zij gekomen zijn, Ezechiël 11:16. God draagt bijzondere zorg voor Zijne verdrevenen. Laat Mijne verdrevenen onder u verkeren, o Moab! Isaiah 16:4. Gods stammen mogen verstrooid zijn, maar daarom mogen wij ons nog niet verheffen op onze uitwendige voordelen. En aan de andere zijde: wij moeten niet wanhopen en denken dat wij verworpen zijn onder uitwendige onheilen, want God gedenkt Zijn volk en zendt het vertroosting in zijn verstrooiing.

III. Jakobus toont hier het belang, dat hij stelt ook in de verstrooiden: zaligheid. Hij groet hen met een wens van vrede en zaligheid. Ware Christenen mogen nooit minder geacht worden om hun ongelukken. Het was de hartelijke begeerte van dezen apostel, dat zij die verstrooid waren, vertroost zouden worden, dat zij goed zouden doen en dat het hen goed zou gaan, opdat zij zich mochten verheugen in hun droefenissen. Gods volk heeft in alle plaatsen oorzaak om zich te verblijden, en in alle tijden. Dat zal overvloedig blijken uit hetgeen hier volgt.

Vers 1

Jakobus 1:1

Wij hebben hier het opschrift, hetwelk uit drie hoofddelen bestaat.

I. De hoedanigheid, waarin de schrijver wenst bekend te zijn. Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus. Ofschoon hij een van de voornaamste dienaren in het koninkrijk van Christus was, noemt hij zich alleen een dienstknecht. Merk op: Ook zij, die in staat en bediening het hoogste staan in de gemeente van Christus, zijn slechts dienstknechten. Zij mogen daarom nooit handelen als meesters, maar alleen als dienaren. Verder, ofschoon Jakobus door den Evangelist genoemd wordt de broeder onzes Heeren, was het zijne heerlijkheid Christus in den geest te dienen, liever dan er op te roemen dat hij Zijn nabestaande in het vlees was. Laat ons hieruit leren dezen naam boven alle andere in de wereld te waarderen, dienstknechten van God en van Christus. Daarbij: laat ons er op letten dat Jakobus zich noemt een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus, om ons te leren dat wij in al onze diensten het oog moeten hebben zowel op den Zoon als op den Vader. Wij kunnen den Vader niet Hem aangenaam dienen, wanneer wij niet ook dienstknechten van den Zoon zijn. God wil dat allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23, dat zij voor hun aanneming op Christus zien en hulp van Hem verwachten, Hem alle gehoorzaamheid bewijzen en daardoor belijden, dat Jezus Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods des Vaders.

II. De apostel noemt hier den toestand van hen, aan wie hij schrijft. Aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn. Sommigen verstaan hierdoor de verstrooiing door de vervolging van Stephanus, Acts 8:1.. Maar die beperkte zich tot Judea en Samaria. Anderen denken dat bedoeld worden de Joden in Assyrië, Babylon, Egypte en andere koninkrijken, waarheen de oorlogen hen verdreven hadden. Het grootste gedeelte van tien der twaalf stammen was in gevangenschap verloren, ofschoon van elke stam nog enigen waren bewaard gebleven en steeds geëerd werden met den alouden naam van de twaalf stammen. Dezen echter waren verspreid en verstrooid.

1. Zij werden verstrooid in barmhartigheid. Zij hadden de schriften des Ouden Testaments, en nu had de voorzienigheid Gods het zo beschikt, dat zij verspreid waren in verschillende landen om daar het licht van de goddelijke openbaring te doen schijnen.

2. Zij begonnen nu verstrooid te worden in toorn. Het Joodse volk werd verbrokkeld in partijen en partijschappen, en velen werden genoodzaakt hun land te verlaten, omdat het hun daar te gevaarlijk werd. Ook goede mensen delen in den nood van algemene onheilen.

3. Die Joden in de verstrooiing waren zij, die het Christendom omhelsd hadden. Zij werden vervolgd en genoodzaakt schuilplaats te zoeken in andere landen, want de heidenen waren vriendelijker voor de Christenen dan de Joden. Het is dikwijls het lot, zelfs van Gods eigen stammen, om verstrooid te worden. De saamvergadering is bewaard voor het einde der tijden, wanneer al de verstrooide kinderen Gods zullen samengebracht worden tot Christus, hun hoofd. In dien tussentijd, dat de stammen Gods verstrooid zijn, laat Hij naar hen omzien. Hier is een apostel, die schrijft aan de stammen in de verstrooiing, een brief van God aan hen, terwijl zij van Zijn tempel verdreven en schijnbaar door Hem verwaarloosd zijn. Hier kan toegepast worden wat de profeet Ezechiël schreef: Daarom zeg, zo zegt de Heere Heere: Hoewel Ik hen verre onder de heidenen weggedaan heb, en hoewel Ik hen in de landen verstrooid heb, nochtans zal Ik hun een weinig tijds tot een heiligdom zijn in de landen, waarin zij gekomen zijn, Ezechiël 11:16. God draagt bijzondere zorg voor Zijne verdrevenen. Laat Mijne verdrevenen onder u verkeren, o Moab! Isaiah 16:4. Gods stammen mogen verstrooid zijn, maar daarom mogen wij ons nog niet verheffen op onze uitwendige voordelen. En aan de andere zijde: wij moeten niet wanhopen en denken dat wij verworpen zijn onder uitwendige onheilen, want God gedenkt Zijn volk en zendt het vertroosting in zijn verstrooiing.

III. Jakobus toont hier het belang, dat hij stelt ook in de verstrooiden: zaligheid. Hij groet hen met een wens van vrede en zaligheid. Ware Christenen mogen nooit minder geacht worden om hun ongelukken. Het was de hartelijke begeerte van dezen apostel, dat zij die verstrooid waren, vertroost zouden worden, dat zij goed zouden doen en dat het hen goed zou gaan, opdat zij zich mochten verheugen in hun droefenissen. Gods volk heeft in alle plaatsen oorzaak om zich te verblijden, en in alle tijden. Dat zal overvloedig blijken uit hetgeen hier volgt.

Verzen 2-12

Jakobus 1:2-12

Wij komen nu tot de behandeling van het onderwerp van den brief. In deze afdeling hebben wij de volgende dingen te beschouwen.

I. De lijdenstoestand van de Christenen in deze wereld wordt voorgesteld, en dat op zeer leerzame wijze, wanneer wij letten op hetgeen duidelijk en noodzakelijk ondersteld wordt, zo goed als op hetgeen volledig wordt uitgedrukt.

1. Ondersteld wordt dat moeiten en droefenissen het lot kunnen zijn van de beste Christenen, ook van hen, die de meeste reden hebben om van zich zelven het goede te denken en te hopen. Zulke hebben recht tot de grootste vreugde en moeten dikwijls juist de grievendste droefenissen ondervinden. Gelijk goede mensen verstrooid kunnen worden, zo moeten zij het niet voor iets vreemds houden wanneer moeilijkheden hen overkomen.

2. Deze uitwendige droefenissen en moeilijkheden zijn voor hen verzoekingen. De duivel beproeft door lijden en kruis de mensen tot zonden af te trekken en hen van hun plicht terug te houden of er ongeschikt voor te maken. Maar aangezien al onze beproevingen in Gods hand zijn, zo worden zij bedoeld voor beproeving en verbetering van onze deugden. Het goud wordt in den smeltkroes geworpen, om gereinigd te worden.

3. Deze verzoekingen kunnen vele en velerlei zijn. De apostel spreekt van vele verzoekingen. Onze beproevingen kunnen vele en van verschillende soorten zijn, en daarom hebben wij behoefte aan de gehele wapenrusting Gods. Wij moeten aan alle zijden gewapend zijn, want onze verzoekingen liggen aan alle zijden.

4. De verzoekingen van den gelovige zijn dezulken, die hij zich zelven niet schept en niet zondig over zich zelven brengt, maar zulke waarin gezegd wordt dat hij valt. En daarom kunnen ze ook beter door hem gedragen worden.

II. De deugden en plichten onder een toestand van verzoekingen en droefenissen worden ons hier voorgehouden. Indien wij op deze dingen achtgaven en er naar handelden, zoals wij behoren te doen, hoe goed zou het ons zijn bedroefd te worden!

1. Een Christelijke deugd, die er door geoefend wordt, is vreugde. Acht het voor grote vreugde, James 1:2. Wij moeten niet verzinken in een staat van moedeloosheid en troosteloosheid, die zou maken dat wij onder de beproevingen bezweken, maar wij moeten trachten onze zielen opgewekt en verlicht te houden, des te beter zullen wij het rechte besef van het geval hebben, en des te groter voordeel zullen wij er van genieten. De wijsbegeerte kan de mensen leren kalm te blijven onder hun moeilijkheden, maar het Christendom leert hen er vreugde onder te hebben, omdat zulke dingen komen uit Gods liefde en niet uit Zijn toorn. Door hen zijn wij gelijkvormig aan Christus, ons hoofd, en krijgen wij de bewijzen van onze aanneming. Door het lijden in de wegen der gerechtigheid dienen wij de belangen van het koninkrijk onzes Heeren op aarde en de opbouwing van het lichaam van Christus: en onze beproevingen zullen onze genade meer doen schitteren en ten laatste ons kronen. Daarom is er alle reden om het voor grote vreugde te achten, wanneer beproevingen en moeiten ons in den weg van onzen plicht ten dele worden. En dit is niet alleen een Nieuw Testamentische paradox, maar het was reeds in Jobs tijd bekend. Zie, zalig is de man, dien God kastijdt. En nog meer reden van vreugde is er in onze beproevingen, wanneer wij de anderen deugden nagaan, die er door bevorderd worden. Het geloof is een der genaden, welke de ene uitdrukking onderstelt en de andere beslist vereist. Wetende dat de beproeving uws geloofs, James 1:3, en :Dat hij ze begere in geloof, James 1:6. Er moet zijn een gezond geloof in de grote waarheden van het Christendom en een beslist vasthouden daaraan, in tijden van verzoeking. Het geloof, waarvan hier gesproken wordt als beproefd wordende door de droefenissen, bestaat in een geloof in de macht, het woord en de belofte van God, en in de getrouwheid en standvastigheid van onzen Heere Jezus. 3.. Er moet zijn lijdzaamheid. De beproeving uws geloofs werkt lijdzaamheid. De beproeving van de ene genade brengt de andere voort, en hoe meer de deugden des Christens door lijden geoefend worden, des te sterker groeien zij. De verdrukking werkt lijdzaamheid, Romeinen 5: Romans 5:3. Ten einde de Christelijke lijdzaamheid recht te oefenen, moeten wij:

A. Haar laten werken. Zij is geen lijdelijk, maar een werkzaam iets. Stoïcijnse onverschilligheid en Christelijke lijdzaamheid zijn zeer verschillend, door de eerste worden de mensen tot op zekere hoogte ongevoelig voor hun droefenissen, door de laatste behalen zij er de overwinning op. Laat ons zorgen dat in tijden van verzoeking de lijdzaamheid en niet de hartstocht in ons werkt. Wat we ook zeggen of doen, laat de lijdzaamheid het zeggen en doen, laat ons niet toelaten dat de hartstochten er tussen komen en het edele werk van de lijdzaamheid verstoren, laat ons het plaats geven om te werken, en het zal in tijden van beproeving wonderen verrichten.

B. Wij moeten de lijdzaamheid een volmaakt werk laten hebben. Ze mag niet beperkt of verzwakt worden. Zij moet haar volle vrijheid hebben, indien de ene droefenis de andere op de hielen volgt en een gehele reeks ons overvalt, toch moet de lijdzaamheid haar gang kunnen gaan tot haar werk volmaakt is. Wanneer wij alles dragen wat God beschikt en zolang als Hij het beschikt en met een nederig gehoorzaam oog op Hem, en we niet enkel onze moeiten dragen maar er ons in verheugen, dan heeft de lijdzaamheid een volmaakt werk.

C. Wanneer het werk der lijdzaamheid volmaakt is, dan is de Christen volmaakt en ontbreekt hem niets, het zal ons voorzien van alles wat nodig is voor onze Christelijke loopbaan en strijd en ons in staat stellen om tot den einde te volharden, en dan zal haar werk voleind zijn en met heerlijkheid bekroond worden, Heb. 10:36. De lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen dinggebrekkelijk.

D. Het gebed is een plicht, die evenzeer den lijdenden Christenen aanbevolen wordt, en hierbij toont de apostel aan:

a. Waar wij meer bepaald om moeten bidden. Om wijsheid: Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, James 1:5. Wij moeten niet zozeer om afwending van een droefenis bidden als om wijsheid ten einde er het rechte nut van te trekken. En wie is er, die geen wijsheid nodig heeft onder grote beproevingen of oefeningen, om hem te leiden bij het beoordelen der dingen, bij het beheersen van zijn karakter en aandoeningen en bij het besturen van zijn zaken? Wijs zijn in tijden van beproeving is een bijzondere gave Gods, en wij moeten dat bij Hem zoeken.

b. In welken weg zij verkregen wordt, -op onze smeking en ons gebed. De dwazen moeten bedelaars worden voor den troon der genade, dat is de weg voor hen om wijzen te worden. Er wordt niet gezegd: vraag het een mens, of enigen mens, maar dat hij ze van God begere, die hem gemaakt heeft, die hem eerst verstand en zielsvermogens gegeven heeft, van Hem in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. Laat ons dagelijks aan God ons gebrek aan wijsheid belijden en er Hem dagelijks om vragen. 4.. Wij hebben de grootste aanmoediging om dat te doen. Die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt. Ja, het is uitdrukkelijk beloofd.

En zij zal hem gegeven worden, James 1:5. Hier is een antwoord voor elke ontmoediging van de ziel, wanneer wij tot God gaan, in het gevoel van onze eigen zwakheid en dwaasheid, ten einde om wijsheid te vragen. Wij zijn er zeker van dat Hij, tot wie wij gezonden worden, geven kan, en Hij verlangt te geven, Hij wil geven aan allen die Hem vragen. Er kan ook geen vrees bestaan dat Zijne gunsten beperkt zijn tot enkelen, die in dat geval verkeren, zodat anderen buitengesloten zijn, -geen enkele nederige smekende ziel wordt afgewezen, Hij geeft een iegelijk. En zegt ge dat ge veel wijsheid behoeft en dat een kleine gave u niet helpen kan, de apostel bevestigt: Hij geeft mildelijk. En zijt ge misschien bevreesd dat ge op ongelegen tijd komt, of schaamt ge u over uwe dwaasheid, er is bij gevoegd: Hij verwijt niet. Vraag wanneer ge wilt en zo dikwijls ge wilt, gij zult geen verwijten krijgen. En wanneer ge na dat alles nog zoudt zeggen: Dat mag het geval zijn met sommigen, maar ik vrees dat ik niet zo goed slagen zal in mijn zoeken naar wijsheid als anderen doen, bedenk dan hoe uitdrukkelijk en voor ieder de belofte is: en zij zal hem gegeven worden. Maar rechtvaardig zouden dwazen in hun dwaasheid omkomen, indien zij de wijsheid slechts voor `t vragen hebben, en zij willen er God niet om bidden. Want: 5.. Op een ding moeten wij bij ons vragen noodzakelijk letten: en dat is: dat wij het met geloof moeten doen, met een standvastigen geest. Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende, James 1:6. De gedane belofte is zeer vast, maar op deze voorwaarde aan onze zijde: wijsheid zal gegeven worden aan een iegelijk, die er God om vraagt, mits hij gelooft dat God machtig is den dwaas wijs te maken, en getrouw is Zijn woord te vervullen aan allen, die er Hem om aanroepen. Dit was de voorwaarde, waar Christus op stond in Zijn behandeling van degenen, die tot Hem kwamen om genezing: Gelooft gij dat ik dat doen kan? Er moet geen twijfel zijn, geen wantrouwen door ongeloof aan Gods beloften, ook niet door het gevoel van onwaardigheid aan onze zijde. Hier zien wij: 6.. Oprechtheid van bedoeling en vastheid van geest zijn een andere noodzakelijke deugd onder droefenis. Die twijfelt is ene baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neer geworpen wordt, James 1:6. Wie nu eens opgeheven is door het geloof, dan weer neergeworpen door wantrouwen, den enen dag opgenomen in den hemel met de bedoeling om eer en heerlijkheid en onverderflijkheid te zoeken, den anderen dag terugzinkt op aarde in de vleselijke gemakken en de begeerlijkheden der wereld, die kan zeer juist en treffend vergeleken worden bij een baar der zee, die rijst en valt, zwelt en slinkt, juist naarmate de wind haar behandelt. Alleen de ziel, die in de eerste plaats, ja in de enige plaats, bij alles haar geestelijk belang op het oog heeft en zich voortdurend naar Gods wil tracht te schikken, zal wijs worden door droefenissen, zal vurig voortgaan in haar smekingen, en over alle verzoeking en tegenstand de overwinning behalen. Om nu de zielen te genezen van twijfelingen des geestes en zwakgelovigheid, toont de apostel de slechte gevolgen daarvan aan.

A. Het verhoren van het gebed wordt er door verbeurd. Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere, James 1:7. Zulk een wantrouwend, wankelmoedig, onbeslist man zal denkelijk de gunst van God ook niet zo hoog waarderen als hem betaamde, en daarom kan hij niet verwachten iets te zullen ontvangen. Wij zullen nooit met den meesten ernst om goddelijke, hemelse wijsheid vragen, wanneer wij geen hart hebben, dat haar prijst boven robijnen en de grootste schatten der wereld. B. Een twijfelend geloof en gemoed heeft een slechten invloed op onzen wandel. Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijne wegen, James 1:8. Wanneer ons geloof en onze moed rijzen en dalen door bijoorzaken, zal er grote ongestadigheid in al onzen wandel en in onze daden zijn. Dat kan soms de mensen blootstellen aan de verachting der wereld, maar het is zeker dat zulke wegen Gode niet behagen en ons ten slotte niets goeds opleveren. Er is slechts een God om op te vertrouwen en dus slechts een God, die ons regeert, en daarom moeten wij gelijkmoedig en standvastig blijven. Hij, die onstandvastig is als water, zal in niets uitmunten.

III. Thans wordt het heilig, nederig gedrag van den Christen, beide in voorspoed en tegenspoed, beschreven, en zowel rijken als armen wordt onderricht gegeven op welke gronden zij hun troost en vreugde mogen bouwen, James 1:9. Hier merken wij op:

1. De laaggeplaatsten moeten als broeders beschouwd worden. Maar de broeder, die nederig (neer) is, enz. Armoede behoort de betrekking tussen Christenen niet te verbreken. 2 Goede Christenen kunnen rijk zijn naar de wereld, James 1:10. Genade en weelde zijn niet geheel en al met elkaar onbestaanbaar. Abraham, de vader der gelovigen, was rijk in zilver en goud. 3.. Beiden, armen en rijken, mogen zich verheugen. Geen toestand in het leven stelt ons buiten de mogelijkheid om ons in God te verblijden. Indien wij ons niet altijd in Hem verblijden, is het onze eigen schuld. De lagergeplaatsten mogen zich er over verheugen dat zij rijk zijn in geloof en erfgenamen van het hemels koninkrijk, en de rijken mogen zich verblijden in een nederige stemming, wanneer God hen daarmee begenadigt, welke aangenaam is in Gods ogen. Indien zij arm gemaakt worden voor de zaak der rechtvaardigheid, dan is hun armoede hun verhoging. Het is een eer om ter wille van Christus oneer te lijden: U is het gegeven te lijden. Philippians 1:29. Allen, die in de laagte gebracht zijn en door genade nederig gemaakt werden, mogen zich verheugen in het vooruitzicht van hun verhoging in de hemelen. 4.. Merk op welke reden de rijken hebben om, niettegenstaande hun rijkdom men, nederig en laag in eigen ogen te zijn: zij en hun rijkdommen gaan beiden voorbij: hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. Hij en zijn overvloed met hem, James 1:11. Want de zon is opgegaan met de hitte en heeft het gras dor gemaakt. Wereldse rijkdom is een vluchtig ding. Rijkdommen zijn te onzeker, te weinig beschouwenswaard, om enige grote en gerechtvaardigde verandering in onze gezindheid teweeg te brengen. Zoals de bloem verwelkt door de hitte van de brandende zon, zo zal de rijke in zijne wegen verwelken. Zijn ontwerpen, raadslagen en bestieringen voor deze wereld worden zijne wegen genoemd, en daarin zal hij verwelken. Laat hij die rijk is zich om die reden verheugen niet zozeer in de voorzienigheid Gods, die hem rijk gemaakt heeft, maar in de genade Gods, die hem nederig maakt en houdt, en in de beproevingen en oefeningen die hem leren zijn geluk in God te zoeken en niet in deze vergankelijke genoegens.

IV. Een zegening wordt uitgesproken over den man, die de beproevingen en geloofsoefeningen verdraagt op de hier voorgeschreven wijze. Zalig is de man, die de verzoeking verdraagt, James 1:12.

1. Niet de man, die alleen lijdt, is zalig, maar hij die verdraagt, die met lijdzaamheid en standvastigheid alle moeilijkheden in den weg van zijn plicht doorgaat.

2. Droefenissen kunnen ons niet ellendig maken, behalve door onze eigen schuld. Een zegen kan er uit voortkomen en wij kunnen er door gezegend worden. Zij zijn er zo ver vandaan de mens zijn geluk te ontnemen, dat zij het eigenlijk vermeerderen. 3. Lijden en verzoekingen zijn de weg naar de eeuwige zaligheid. Want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, dokimos genomenos, wanneer hij beproefd en goedgekeurd is, wanneer zijne deugden waar en van de hoogste waarde bevonden zijn, - zoals metalen beproefd worden door het vuur, -en wanneer zijn oprechtheid beproefd is, en alles goedgekeurd is door den groten Rechter. Door God goedgekeurd te worden is het grote doelwit van den Christen in al zijne verzoekingen, en het zal zijne zaligheid zijn in het einde, wanneer hij de kroon des levens zal ontvangen. De beproefde Christen zal een gekroonde Christen zijn, en de kroon, die hij dragen zal, zal de kroon des levens zijn. Zij zal leven en zegen voor hem zijn, en eeuwig duren. Wij dragen het kruis slechts voor een tijd, maar de kroon zullen wij eeuwig dragen.

4. Deze zegen, de kroon des levens, is aan den rechtvaardigen lijder beloofd. Daarom mogen wij er met de meeste zekerheld op rekenen, want wanneer hemel en aarde zullen voorbijgaan, zal dit woord van God onfeilbaar vervuld worden. Maar laat ons daarbij goed bedenken, dat die toekomstige beloning ons geschonken wordt niet als een schuld, maar als een genadige belofte.

5. Ons verdragen van de verzoekingen moet voortkomen uit het beginsel van liefde tot God en tot onzen Heere Jezus Christus, anders hebben wij geen deel aan die belofte: Welke de Heere beloofd heeft degenen, die Hem liefhebben. Paulus zegt dat iemand in sommige gevallen uit godsdienstigheid zijn lichaam kan overgeven om verbrand te worden en toch niet Gode behagelijk zijn of door Hem aangenomen worden, omdat hem de liefde ontbreekt, de doorwerkende oprechte liefde voor God en de mensen, 1 Corinthians 13:3.

6. De kroon des levens is beloofd niet alleen aan de grote en uitnemende heiligen, maar aan allen in wier harten de liefde regeert. Elke ziel, die waarachtig God liefheeft, zal al haar beproevingen in deze wereld ten volle beloond zien in die betere wereld, waar de liefde volmaakt zal zijn.

Verzen 2-12

Jakobus 1:2-12

Wij komen nu tot de behandeling van het onderwerp van den brief. In deze afdeling hebben wij de volgende dingen te beschouwen.

I. De lijdenstoestand van de Christenen in deze wereld wordt voorgesteld, en dat op zeer leerzame wijze, wanneer wij letten op hetgeen duidelijk en noodzakelijk ondersteld wordt, zo goed als op hetgeen volledig wordt uitgedrukt.

1. Ondersteld wordt dat moeiten en droefenissen het lot kunnen zijn van de beste Christenen, ook van hen, die de meeste reden hebben om van zich zelven het goede te denken en te hopen. Zulke hebben recht tot de grootste vreugde en moeten dikwijls juist de grievendste droefenissen ondervinden. Gelijk goede mensen verstrooid kunnen worden, zo moeten zij het niet voor iets vreemds houden wanneer moeilijkheden hen overkomen.

2. Deze uitwendige droefenissen en moeilijkheden zijn voor hen verzoekingen. De duivel beproeft door lijden en kruis de mensen tot zonden af te trekken en hen van hun plicht terug te houden of er ongeschikt voor te maken. Maar aangezien al onze beproevingen in Gods hand zijn, zo worden zij bedoeld voor beproeving en verbetering van onze deugden. Het goud wordt in den smeltkroes geworpen, om gereinigd te worden.

3. Deze verzoekingen kunnen vele en velerlei zijn. De apostel spreekt van vele verzoekingen. Onze beproevingen kunnen vele en van verschillende soorten zijn, en daarom hebben wij behoefte aan de gehele wapenrusting Gods. Wij moeten aan alle zijden gewapend zijn, want onze verzoekingen liggen aan alle zijden.

4. De verzoekingen van den gelovige zijn dezulken, die hij zich zelven niet schept en niet zondig over zich zelven brengt, maar zulke waarin gezegd wordt dat hij valt. En daarom kunnen ze ook beter door hem gedragen worden.

II. De deugden en plichten onder een toestand van verzoekingen en droefenissen worden ons hier voorgehouden. Indien wij op deze dingen achtgaven en er naar handelden, zoals wij behoren te doen, hoe goed zou het ons zijn bedroefd te worden!

1. Een Christelijke deugd, die er door geoefend wordt, is vreugde. Acht het voor grote vreugde, James 1:2. Wij moeten niet verzinken in een staat van moedeloosheid en troosteloosheid, die zou maken dat wij onder de beproevingen bezweken, maar wij moeten trachten onze zielen opgewekt en verlicht te houden, des te beter zullen wij het rechte besef van het geval hebben, en des te groter voordeel zullen wij er van genieten. De wijsbegeerte kan de mensen leren kalm te blijven onder hun moeilijkheden, maar het Christendom leert hen er vreugde onder te hebben, omdat zulke dingen komen uit Gods liefde en niet uit Zijn toorn. Door hen zijn wij gelijkvormig aan Christus, ons hoofd, en krijgen wij de bewijzen van onze aanneming. Door het lijden in de wegen der gerechtigheid dienen wij de belangen van het koninkrijk onzes Heeren op aarde en de opbouwing van het lichaam van Christus: en onze beproevingen zullen onze genade meer doen schitteren en ten laatste ons kronen. Daarom is er alle reden om het voor grote vreugde te achten, wanneer beproevingen en moeiten ons in den weg van onzen plicht ten dele worden. En dit is niet alleen een Nieuw Testamentische paradox, maar het was reeds in Jobs tijd bekend. Zie, zalig is de man, dien God kastijdt. En nog meer reden van vreugde is er in onze beproevingen, wanneer wij de anderen deugden nagaan, die er door bevorderd worden. Het geloof is een der genaden, welke de ene uitdrukking onderstelt en de andere beslist vereist. Wetende dat de beproeving uws geloofs, James 1:3, en :Dat hij ze begere in geloof, James 1:6. Er moet zijn een gezond geloof in de grote waarheden van het Christendom en een beslist vasthouden daaraan, in tijden van verzoeking. Het geloof, waarvan hier gesproken wordt als beproefd wordende door de droefenissen, bestaat in een geloof in de macht, het woord en de belofte van God, en in de getrouwheid en standvastigheid van onzen Heere Jezus. 3.. Er moet zijn lijdzaamheid. De beproeving uws geloofs werkt lijdzaamheid. De beproeving van de ene genade brengt de andere voort, en hoe meer de deugden des Christens door lijden geoefend worden, des te sterker groeien zij. De verdrukking werkt lijdzaamheid, Romeinen 5: Romans 5:3. Ten einde de Christelijke lijdzaamheid recht te oefenen, moeten wij:

A. Haar laten werken. Zij is geen lijdelijk, maar een werkzaam iets. Stoïcijnse onverschilligheid en Christelijke lijdzaamheid zijn zeer verschillend, door de eerste worden de mensen tot op zekere hoogte ongevoelig voor hun droefenissen, door de laatste behalen zij er de overwinning op. Laat ons zorgen dat in tijden van verzoeking de lijdzaamheid en niet de hartstocht in ons werkt. Wat we ook zeggen of doen, laat de lijdzaamheid het zeggen en doen, laat ons niet toelaten dat de hartstochten er tussen komen en het edele werk van de lijdzaamheid verstoren, laat ons het plaats geven om te werken, en het zal in tijden van beproeving wonderen verrichten.

B. Wij moeten de lijdzaamheid een volmaakt werk laten hebben. Ze mag niet beperkt of verzwakt worden. Zij moet haar volle vrijheid hebben, indien de ene droefenis de andere op de hielen volgt en een gehele reeks ons overvalt, toch moet de lijdzaamheid haar gang kunnen gaan tot haar werk volmaakt is. Wanneer wij alles dragen wat God beschikt en zolang als Hij het beschikt en met een nederig gehoorzaam oog op Hem, en we niet enkel onze moeiten dragen maar er ons in verheugen, dan heeft de lijdzaamheid een volmaakt werk.

C. Wanneer het werk der lijdzaamheid volmaakt is, dan is de Christen volmaakt en ontbreekt hem niets, het zal ons voorzien van alles wat nodig is voor onze Christelijke loopbaan en strijd en ons in staat stellen om tot den einde te volharden, en dan zal haar werk voleind zijn en met heerlijkheid bekroond worden, Heb. 10:36. De lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen dinggebrekkelijk.

D. Het gebed is een plicht, die evenzeer den lijdenden Christenen aanbevolen wordt, en hierbij toont de apostel aan:

a. Waar wij meer bepaald om moeten bidden. Om wijsheid: Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, James 1:5. Wij moeten niet zozeer om afwending van een droefenis bidden als om wijsheid ten einde er het rechte nut van te trekken. En wie is er, die geen wijsheid nodig heeft onder grote beproevingen of oefeningen, om hem te leiden bij het beoordelen der dingen, bij het beheersen van zijn karakter en aandoeningen en bij het besturen van zijn zaken? Wijs zijn in tijden van beproeving is een bijzondere gave Gods, en wij moeten dat bij Hem zoeken.

b. In welken weg zij verkregen wordt, -op onze smeking en ons gebed. De dwazen moeten bedelaars worden voor den troon der genade, dat is de weg voor hen om wijzen te worden. Er wordt niet gezegd: vraag het een mens, of enigen mens, maar dat hij ze van God begere, die hem gemaakt heeft, die hem eerst verstand en zielsvermogens gegeven heeft, van Hem in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. Laat ons dagelijks aan God ons gebrek aan wijsheid belijden en er Hem dagelijks om vragen. 4.. Wij hebben de grootste aanmoediging om dat te doen. Die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt. Ja, het is uitdrukkelijk beloofd.

En zij zal hem gegeven worden, James 1:5. Hier is een antwoord voor elke ontmoediging van de ziel, wanneer wij tot God gaan, in het gevoel van onze eigen zwakheid en dwaasheid, ten einde om wijsheid te vragen. Wij zijn er zeker van dat Hij, tot wie wij gezonden worden, geven kan, en Hij verlangt te geven, Hij wil geven aan allen die Hem vragen. Er kan ook geen vrees bestaan dat Zijne gunsten beperkt zijn tot enkelen, die in dat geval verkeren, zodat anderen buitengesloten zijn, -geen enkele nederige smekende ziel wordt afgewezen, Hij geeft een iegelijk. En zegt ge dat ge veel wijsheid behoeft en dat een kleine gave u niet helpen kan, de apostel bevestigt: Hij geeft mildelijk. En zijt ge misschien bevreesd dat ge op ongelegen tijd komt, of schaamt ge u over uwe dwaasheid, er is bij gevoegd: Hij verwijt niet. Vraag wanneer ge wilt en zo dikwijls ge wilt, gij zult geen verwijten krijgen. En wanneer ge na dat alles nog zoudt zeggen: Dat mag het geval zijn met sommigen, maar ik vrees dat ik niet zo goed slagen zal in mijn zoeken naar wijsheid als anderen doen, bedenk dan hoe uitdrukkelijk en voor ieder de belofte is: en zij zal hem gegeven worden. Maar rechtvaardig zouden dwazen in hun dwaasheid omkomen, indien zij de wijsheid slechts voor `t vragen hebben, en zij willen er God niet om bidden. Want: 5.. Op een ding moeten wij bij ons vragen noodzakelijk letten: en dat is: dat wij het met geloof moeten doen, met een standvastigen geest. Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende, James 1:6. De gedane belofte is zeer vast, maar op deze voorwaarde aan onze zijde: wijsheid zal gegeven worden aan een iegelijk, die er God om vraagt, mits hij gelooft dat God machtig is den dwaas wijs te maken, en getrouw is Zijn woord te vervullen aan allen, die er Hem om aanroepen. Dit was de voorwaarde, waar Christus op stond in Zijn behandeling van degenen, die tot Hem kwamen om genezing: Gelooft gij dat ik dat doen kan? Er moet geen twijfel zijn, geen wantrouwen door ongeloof aan Gods beloften, ook niet door het gevoel van onwaardigheid aan onze zijde. Hier zien wij: 6.. Oprechtheid van bedoeling en vastheid van geest zijn een andere noodzakelijke deugd onder droefenis. Die twijfelt is ene baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neer geworpen wordt, James 1:6. Wie nu eens opgeheven is door het geloof, dan weer neergeworpen door wantrouwen, den enen dag opgenomen in den hemel met de bedoeling om eer en heerlijkheid en onverderflijkheid te zoeken, den anderen dag terugzinkt op aarde in de vleselijke gemakken en de begeerlijkheden der wereld, die kan zeer juist en treffend vergeleken worden bij een baar der zee, die rijst en valt, zwelt en slinkt, juist naarmate de wind haar behandelt. Alleen de ziel, die in de eerste plaats, ja in de enige plaats, bij alles haar geestelijk belang op het oog heeft en zich voortdurend naar Gods wil tracht te schikken, zal wijs worden door droefenissen, zal vurig voortgaan in haar smekingen, en over alle verzoeking en tegenstand de overwinning behalen. Om nu de zielen te genezen van twijfelingen des geestes en zwakgelovigheid, toont de apostel de slechte gevolgen daarvan aan.

A. Het verhoren van het gebed wordt er door verbeurd. Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere, James 1:7. Zulk een wantrouwend, wankelmoedig, onbeslist man zal denkelijk de gunst van God ook niet zo hoog waarderen als hem betaamde, en daarom kan hij niet verwachten iets te zullen ontvangen. Wij zullen nooit met den meesten ernst om goddelijke, hemelse wijsheid vragen, wanneer wij geen hart hebben, dat haar prijst boven robijnen en de grootste schatten der wereld. B. Een twijfelend geloof en gemoed heeft een slechten invloed op onzen wandel. Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijne wegen, James 1:8. Wanneer ons geloof en onze moed rijzen en dalen door bijoorzaken, zal er grote ongestadigheid in al onzen wandel en in onze daden zijn. Dat kan soms de mensen blootstellen aan de verachting der wereld, maar het is zeker dat zulke wegen Gode niet behagen en ons ten slotte niets goeds opleveren. Er is slechts een God om op te vertrouwen en dus slechts een God, die ons regeert, en daarom moeten wij gelijkmoedig en standvastig blijven. Hij, die onstandvastig is als water, zal in niets uitmunten.

III. Thans wordt het heilig, nederig gedrag van den Christen, beide in voorspoed en tegenspoed, beschreven, en zowel rijken als armen wordt onderricht gegeven op welke gronden zij hun troost en vreugde mogen bouwen, James 1:9. Hier merken wij op:

1. De laaggeplaatsten moeten als broeders beschouwd worden. Maar de broeder, die nederig (neer) is, enz. Armoede behoort de betrekking tussen Christenen niet te verbreken. 2 Goede Christenen kunnen rijk zijn naar de wereld, James 1:10. Genade en weelde zijn niet geheel en al met elkaar onbestaanbaar. Abraham, de vader der gelovigen, was rijk in zilver en goud. 3.. Beiden, armen en rijken, mogen zich verheugen. Geen toestand in het leven stelt ons buiten de mogelijkheid om ons in God te verblijden. Indien wij ons niet altijd in Hem verblijden, is het onze eigen schuld. De lagergeplaatsten mogen zich er over verheugen dat zij rijk zijn in geloof en erfgenamen van het hemels koninkrijk, en de rijken mogen zich verblijden in een nederige stemming, wanneer God hen daarmee begenadigt, welke aangenaam is in Gods ogen. Indien zij arm gemaakt worden voor de zaak der rechtvaardigheid, dan is hun armoede hun verhoging. Het is een eer om ter wille van Christus oneer te lijden: U is het gegeven te lijden. Philippians 1:29. Allen, die in de laagte gebracht zijn en door genade nederig gemaakt werden, mogen zich verheugen in het vooruitzicht van hun verhoging in de hemelen. 4.. Merk op welke reden de rijken hebben om, niettegenstaande hun rijkdom men, nederig en laag in eigen ogen te zijn: zij en hun rijkdommen gaan beiden voorbij: hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. Hij en zijn overvloed met hem, James 1:11. Want de zon is opgegaan met de hitte en heeft het gras dor gemaakt. Wereldse rijkdom is een vluchtig ding. Rijkdommen zijn te onzeker, te weinig beschouwenswaard, om enige grote en gerechtvaardigde verandering in onze gezindheid teweeg te brengen. Zoals de bloem verwelkt door de hitte van de brandende zon, zo zal de rijke in zijne wegen verwelken. Zijn ontwerpen, raadslagen en bestieringen voor deze wereld worden zijne wegen genoemd, en daarin zal hij verwelken. Laat hij die rijk is zich om die reden verheugen niet zozeer in de voorzienigheid Gods, die hem rijk gemaakt heeft, maar in de genade Gods, die hem nederig maakt en houdt, en in de beproevingen en oefeningen die hem leren zijn geluk in God te zoeken en niet in deze vergankelijke genoegens.

IV. Een zegening wordt uitgesproken over den man, die de beproevingen en geloofsoefeningen verdraagt op de hier voorgeschreven wijze. Zalig is de man, die de verzoeking verdraagt, James 1:12.

1. Niet de man, die alleen lijdt, is zalig, maar hij die verdraagt, die met lijdzaamheid en standvastigheid alle moeilijkheden in den weg van zijn plicht doorgaat.

2. Droefenissen kunnen ons niet ellendig maken, behalve door onze eigen schuld. Een zegen kan er uit voortkomen en wij kunnen er door gezegend worden. Zij zijn er zo ver vandaan de mens zijn geluk te ontnemen, dat zij het eigenlijk vermeerderen. 3. Lijden en verzoekingen zijn de weg naar de eeuwige zaligheid. Want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, dokimos genomenos, wanneer hij beproefd en goedgekeurd is, wanneer zijne deugden waar en van de hoogste waarde bevonden zijn, - zoals metalen beproefd worden door het vuur, -en wanneer zijn oprechtheid beproefd is, en alles goedgekeurd is door den groten Rechter. Door God goedgekeurd te worden is het grote doelwit van den Christen in al zijne verzoekingen, en het zal zijne zaligheid zijn in het einde, wanneer hij de kroon des levens zal ontvangen. De beproefde Christen zal een gekroonde Christen zijn, en de kroon, die hij dragen zal, zal de kroon des levens zijn. Zij zal leven en zegen voor hem zijn, en eeuwig duren. Wij dragen het kruis slechts voor een tijd, maar de kroon zullen wij eeuwig dragen.

4. Deze zegen, de kroon des levens, is aan den rechtvaardigen lijder beloofd. Daarom mogen wij er met de meeste zekerheld op rekenen, want wanneer hemel en aarde zullen voorbijgaan, zal dit woord van God onfeilbaar vervuld worden. Maar laat ons daarbij goed bedenken, dat die toekomstige beloning ons geschonken wordt niet als een schuld, maar als een genadige belofte.

5. Ons verdragen van de verzoekingen moet voortkomen uit het beginsel van liefde tot God en tot onzen Heere Jezus Christus, anders hebben wij geen deel aan die belofte: Welke de Heere beloofd heeft degenen, die Hem liefhebben. Paulus zegt dat iemand in sommige gevallen uit godsdienstigheid zijn lichaam kan overgeven om verbrand te worden en toch niet Gode behagelijk zijn of door Hem aangenomen worden, omdat hem de liefde ontbreekt, de doorwerkende oprechte liefde voor God en de mensen, 1 Corinthians 13:3.

6. De kroon des levens is beloofd niet alleen aan de grote en uitnemende heiligen, maar aan allen in wier harten de liefde regeert. Elke ziel, die waarachtig God liefheeft, zal al haar beproevingen in deze wereld ten volle beloond zien in die betere wereld, waar de liefde volmaakt zal zijn.

Verzen 13-18

Jakobus 1:13-18

I. Hier wordt ons geleerd, dat God niet de bewerker van de zonden der mensen is. Wie zij ook zijn, die vervolgingen tegen de mensen verwekken, en aan welke onrechtvaardigheid en zonden zij zich daarin ook mogen schuldig maken, God kan daarmee niet bezwaard worden. En tot welke zonden de godvrezenden zelf ook mogen aangezet worden door hun beproevingen en droefenissen, God is daarvan niet de oorzaak. Er wordt hier, naar het schijnt, ondersteld dat sommige belijders in de ure der verzoeking zullen vallen, dat het blijven der roede op hen sommigen tot verkeerde wegen zal doen gaan of de handen met ongerechtigheid doen bevlekken. Maar ofschoon dit het geval moge zijn en ofschoon zulke schuldigen mogen trachten de schuld van hun afwijking op God te leggen, toch valt de blaam van hun wangedrag geheel en uitsluitend op hen zelven. Want:

1. Er is in het wezen Gods niets, dat zij er van beschuldigen kunnen. Niemand, als hij verzocht wordt, om een verkeerden weg te gaan of een slechte daad uit te voeren, zegge: Ik word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden van het kwade. Alle zedelijk kwaad moet toegeschreven worden aan enige wanorde in het wezen, dat het bedrijft, aan een gebrek aan wijsheid of aan kracht of aan zuiverheid van den wil. Maar wie kan den heiligen God beschuldigen dat Hij daaraan gebrek heeft, terwijl die juist Zijne eigenschappen zijn? Geen samenloop van omstandigheden kan ooit Hem in verzoeking brengen om zich zelven te onteren en te verloochenen, en daarom kan Hij nooit door het kwade verzocht worden.

2. Er is niets in de voorzienige beschikkingen van God, waardoor de blaam van enige zonde der mensen op Hem kan gelegd worden, James 1:13. En Hij zelf verzoekt niemand. Gelijk God zelf niet tot het kwade kan verzocht worden, zo kan Hij ook niemand tot het kwade verzoeken. Hij kan niet de bewerker van het kwade zijn, dat in Zijn natuur niet ligt. De vleselijke geest is geneigd God de schuld van zijn eigen zonden te geven. Daar is iets erfelijks in. Onze eerste vader zei tot God: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij verleid, en gaf daarmee eigenlijk aan God de schuld, want van Hem had hij de verleidster gekregen. Laat niemand zo spreken. Het is zeer slecht om te zondigen, maar het is nog slechter, om wanneer wij iets kwaads bedreven hebben, er God van te beschuldigen en te zeggen dat het door Zijn toedoen geschiedde. Zij, die den blaam van hun zonden leggen op hun gestel of op hun plaats in de wereld, of die beweren dat zij in de noodlottige noodzakelijkheid zijn om te zondigen, doen God onrecht, alsof Hij de bewerker der zonde ware. Droefenissen zijn, wanneer God ze ons zendt, bedoeld om onze deugden, en niet onze gebreken, te voorschijn te doen treden.

II. Ons wordt geleer d waar de ware oorzaak van het kwade ligt en waar de blaam behoort gelegd te worden. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt, James 1:14. De duivel wordt in de Schrift de verzoeker genoemd, en andere dingen kunnen soms ons verzoeken, maar noch de duivel noch enig ander persoon of ding moet zo beschuldigd worden als wij zelven, want de ware oorzaak van kwaad en verzoeking ligt in ons eigen hart. De brandstof is in ons: al wordt de vlam door een oorzaak van buiten ontstoken. En daarom : Zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen, Proverbs 9:12. Merk hier op:

1. Hoe de zonde verder gaat. Eerst trekt zij af, en daarna verlokt zij. Gelijk de heiligheid bestaat uit twee delen, afstand doen van het kwade en aanhangen van hetgeen goed is, zo zijn de beide omgekeerde dingen de twee delen van de zonde. Het hart wordt afgetrokken van hetgeen goed is en verlokt om aan te kleven hetgeen kwaad is. Het wordt eerst door bedorven denkbeelden, of door de begeerte en de gierigheid naar enig zinnelijk of werelds voorwerp, afgetrokken van het leven Gods en daarop trapsgewijze geleid in den weg der zonde.

2. De macht en de wijze van doen der zonde. Het woord, hier vertaald door afgetrokken, betekent een gewelddadig sleuren en meevoeren. Het woord, hier weergegeven door verlokt, is begoocheld, meegetroond door valse voorspiegelingen en verleidelijke voorstellingen der dingen, exelkomenos en deleazomenos. Door de macht des verderfs wordt veel geweld gepleegd aan het geweten en aan de ziel, en er is veel bedrog en misleiding en vleierij in de zonde, om ons aan haar zijde te krijgen. De kracht en het geweld der zonde zouden nooit de overhand verkrijgen, indien ze niet gepaard gingen met bedrog en vleierij. De zondaren, die verloren gaan, worden omgevoerd en gevleid tot hun eigen verderf. En dat zal God rechtvaardigen zelfs in hun verdoemenis, dat zij zich zelven verwoest hebben. De zonde ligt aan hun eigen deur, en daarom zal hun bloed op hun hoofd komen.

3. Het gevolg van het bederf in de harten, James 1:15. Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde, dat is: zodra de zonde toegestaan wordt begeerte in ons te verwekken, zullen deze begeerten spoedig rijpen tot instemming, en dat wordt genoemd dat zij ontvangen heeft. De zonde bestaat werkelijk, maar in embryo. En wanneer het embryo zich ontwikkelt tot volle grootte, dan wordt de zonde in het leven tot daden gebracht. Houdt daarom de beginseltjes der zonde tegen, anders zullen al het kwaad en de ellende, die zij in zich bevat, ten volle over u komen.

4. Waar de zonde in eindigt. En de zonde, voleindigd zijnde, baart de dood. Nadat de zonde in daden naar buiten getreden is, is haar einde dat zij door gedurige herhaling van zulke daden versterkt wordt en ze daardoor tot gewoonte wordt. En wanneer zodoende de maat der ongerechtigheid van een mens vervuld is, wordt de dood veroorzaakt. Dan valt de dood over de ziel en het lichaam sterft. En buiten den geestelijken en tijdelijken dood, is de bezoldiging der zonde de eeuwige dood. Laat daarom de zonden berouwd en verzaakt worden, alvorens zij voleindigt. Waarom zoudt gij sterven, o huis Israël's? Ezechiël 33:11. God heeft geen lust in uw dood, evenmin als Hij de hand heeft in uw zonden, maar beide zonde en ellende hebt ge aan uzelven te wijten. De begeerlijkheden en het bederf van uw eigen hart zijn uw verzoekers, en wanneer zij u gaandeweg van God hebben afgetrokken, en de macht en de heerschappij der zonde in u voleindigd hebben, zullen zij blijken uw verwoesters te zijn.

III. Ons wordt verder geleerd dat, terwijl wij de bewerkers en uitvoerders van alle zonde en ellende zelven zijn, God de Vader van alles goeds is, James 1:16, James 1:17. Wij moeten zorgvuldig er tegen waken dat we niet dwalen in onze beschouwingen van God. Dwaalt niet, mijn geliefde broeders, m planaasthe, dwaalt niet weg, namelijk van het Woord van God en hetgeen ge daarin van Hem geschreven vindt. Begeeft u niet in verkeerde gedachten, zwerft niet weg van de banier der waarheid van de dingen, die gij hebt ontvangen van den Heere Jezus en door de leiding des Geestes. De verkeerde denkbeelden van Simon en van de Nicolaieten (uit welken later een zeer zinnelijke en bedorven sekte: de Gnostieken, voortkwam), hebben den apostel zeer waarschijnlijk aanleiding gegeven tot deze ernstige waarschuwing. Zij, die meer daarvan wensen te weten, kunnen het eerste boek van Irenaeus, tegen de ketterijen, raadplegen. Laat bedorven mensen zich voorstellingen naar hun eigen lust maken, de waarheid, zoals die in Jezus is, is deze: God is niet, kan niet zijn, de bewerker en beschermer van enig kwaad, Hij moet erkend worden als de oorzaak en bron van alle goed. Alle goede gave en alle volmaakte gifte is van boven van den Vader der lichten afkomende, James 1:17. Merk op:

1. God is de Vader der lichten. Het zichtbare licht van de zon en de overige hemelse lichamen, komt van Hem af. Hij zei: Daar zij licht, en er was licht. Zo wordt God ons tegelijkertijd voorgesteld als de Schepper van de zon, en in sommige opzichten bij haar vergeleken. Gelijk de zon dezelfde blijft wat haar natuur en invloed betreft. ofschoon de aarde en de wolken, dikwijls tussenbeide komende, haar voor ons zeer wisselvallig maken, door opgaan en ondergaan, door verschillende standen en door algehele verberging, van welk alles de oorzaak der veranderingen niet in haar ligt, zo is God onveranderlijk, en onze veranderingen en schaduwen en verbergingen, die wij ondervinden, komen uit ons zelven en niet uit Hem, bij wie gene verandering of schaduw van omkering is. De Vader der lichten. Wat de zon in de natuur is, dat is God in de genade, voorzienigheid en heerlijkheid, ja oneindig veel meer.

2. Alle goede gave is van Hem. Als de Vader der lichten geeft Hij het licht der rede.

De inblazing des Almachtigen maakt verstandig, Job 32:8. Ook geeft Hij het licht des verstands. Salomo's wijsheid in de kennis der natuur, in de kunst van regeren en in al zijn wetenschap worden aan God toegeschreven. Het licht der goddellijke openbaring komt meer onmiddellijk van boven. Het licht van geloof, reinheid en alle vertroosting komt van Hem. Zodat wij niets goeds hebben dan hetgeen wij van God ontvangen, en er is geen kwaad in ons en er wordt geen kwaad door ons gedaan, of wij hebben het ons zelven te wijten. Wij moeten God erkennen als de bewerker van alle macht en volmaaktheid, die in het schepsel zijn, en als de gever van alle zegeningen, die wij in en door deze krachten en volmaaktheden genieten. Maar van geen der donkerheden, onvolmaaktheden of verkeerde daden, die ons eigen zijn, mag de Vader der lichten beschuldigd worden, van Hem daalt alleen alle goede en volmaakte gift af, zo voor het tegenwoordige als het toekomende leven.

3. Gelijk elke goede gave van God komt, zo voornamelijk de vernieuwing onzer natuur, onze wedergeboorte, en al de heilige gelukkige gevolgen daarvan moeten aan Hem toegeschreven worden. Naar zijnen wil heeft Hij ons gebaard door het woord der waarheid, James 1:18. Merk op:

A. Een waar Christen is een nieuwgeboren schepsel. Hij wordt een ander mens dan hij was voordat hij den vernieuwenden invloed der goddelijke genade onderging, hij wordt geheel nieuw gevormd en geboren.

B. De oorsprong van dat goede werk wordt hier verklaard: het komt voort uit Gods eigen wil, niet door onze bekwaamheid en macht, niet om enig goeds, tevoren in ons gezien of door ons gedaan, maar eniglijk naar het welbehagen en de genade Gods.

C. Het middel, waardoor dat doel bereikt wordt, is ons hier aangewezen, door het woord der waarheid, dat is het Evangelie, gelijk Paulus ons uitvoeriger zegt in 1 Corinthians 4:15. In Christus Jezus heb ik u gebaard door het Evangelie. Dit Evangelie is inderdaad een woord der waarheid, anders kon het nooit zulke werkelijke, zulke blijvende, zulke grote en edele gevolgen hebben. Wij mogen er op vertrouwen en het onze onsterfelijke zielen toevertrouwen. En wij zullen ondervinden dat het evenzeer een middel voor onze heiligmaking als een woord der waarheid is, John 17:17. D. Het einddoel, waartoe God ons Zijn vernieuwende genade geeft, wordt hier blootgelegd: Opdat wij zijn zouden eerstelingen Zijner schepselen, dat wij Gods aandeel en schat zouden zijn, Zijn meer bijzonder eigendom, zoals de eerstelingen der dieren en vruchten waren, en opdat wij zouden heilig worden voor den Heere zoals de eerste vruchten Hem geheiligd werden. Christus is de eerstgeborene der Christenen, de Christenen zijn de eerstelingen der schepselen.

Verzen 13-18

Jakobus 1:13-18

I. Hier wordt ons geleerd, dat God niet de bewerker van de zonden der mensen is. Wie zij ook zijn, die vervolgingen tegen de mensen verwekken, en aan welke onrechtvaardigheid en zonden zij zich daarin ook mogen schuldig maken, God kan daarmee niet bezwaard worden. En tot welke zonden de godvrezenden zelf ook mogen aangezet worden door hun beproevingen en droefenissen, God is daarvan niet de oorzaak. Er wordt hier, naar het schijnt, ondersteld dat sommige belijders in de ure der verzoeking zullen vallen, dat het blijven der roede op hen sommigen tot verkeerde wegen zal doen gaan of de handen met ongerechtigheid doen bevlekken. Maar ofschoon dit het geval moge zijn en ofschoon zulke schuldigen mogen trachten de schuld van hun afwijking op God te leggen, toch valt de blaam van hun wangedrag geheel en uitsluitend op hen zelven. Want:

1. Er is in het wezen Gods niets, dat zij er van beschuldigen kunnen. Niemand, als hij verzocht wordt, om een verkeerden weg te gaan of een slechte daad uit te voeren, zegge: Ik word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden van het kwade. Alle zedelijk kwaad moet toegeschreven worden aan enige wanorde in het wezen, dat het bedrijft, aan een gebrek aan wijsheid of aan kracht of aan zuiverheid van den wil. Maar wie kan den heiligen God beschuldigen dat Hij daaraan gebrek heeft, terwijl die juist Zijne eigenschappen zijn? Geen samenloop van omstandigheden kan ooit Hem in verzoeking brengen om zich zelven te onteren en te verloochenen, en daarom kan Hij nooit door het kwade verzocht worden.

2. Er is niets in de voorzienige beschikkingen van God, waardoor de blaam van enige zonde der mensen op Hem kan gelegd worden, James 1:13. En Hij zelf verzoekt niemand. Gelijk God zelf niet tot het kwade kan verzocht worden, zo kan Hij ook niemand tot het kwade verzoeken. Hij kan niet de bewerker van het kwade zijn, dat in Zijn natuur niet ligt. De vleselijke geest is geneigd God de schuld van zijn eigen zonden te geven. Daar is iets erfelijks in. Onze eerste vader zei tot God: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij verleid, en gaf daarmee eigenlijk aan God de schuld, want van Hem had hij de verleidster gekregen. Laat niemand zo spreken. Het is zeer slecht om te zondigen, maar het is nog slechter, om wanneer wij iets kwaads bedreven hebben, er God van te beschuldigen en te zeggen dat het door Zijn toedoen geschiedde. Zij, die den blaam van hun zonden leggen op hun gestel of op hun plaats in de wereld, of die beweren dat zij in de noodlottige noodzakelijkheid zijn om te zondigen, doen God onrecht, alsof Hij de bewerker der zonde ware. Droefenissen zijn, wanneer God ze ons zendt, bedoeld om onze deugden, en niet onze gebreken, te voorschijn te doen treden.

II. Ons wordt geleer d waar de ware oorzaak van het kwade ligt en waar de blaam behoort gelegd te worden. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt, James 1:14. De duivel wordt in de Schrift de verzoeker genoemd, en andere dingen kunnen soms ons verzoeken, maar noch de duivel noch enig ander persoon of ding moet zo beschuldigd worden als wij zelven, want de ware oorzaak van kwaad en verzoeking ligt in ons eigen hart. De brandstof is in ons: al wordt de vlam door een oorzaak van buiten ontstoken. En daarom : Zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen, Proverbs 9:12. Merk hier op:

1. Hoe de zonde verder gaat. Eerst trekt zij af, en daarna verlokt zij. Gelijk de heiligheid bestaat uit twee delen, afstand doen van het kwade en aanhangen van hetgeen goed is, zo zijn de beide omgekeerde dingen de twee delen van de zonde. Het hart wordt afgetrokken van hetgeen goed is en verlokt om aan te kleven hetgeen kwaad is. Het wordt eerst door bedorven denkbeelden, of door de begeerte en de gierigheid naar enig zinnelijk of werelds voorwerp, afgetrokken van het leven Gods en daarop trapsgewijze geleid in den weg der zonde.

2. De macht en de wijze van doen der zonde. Het woord, hier vertaald door afgetrokken, betekent een gewelddadig sleuren en meevoeren. Het woord, hier weergegeven door verlokt, is begoocheld, meegetroond door valse voorspiegelingen en verleidelijke voorstellingen der dingen, exelkomenos en deleazomenos. Door de macht des verderfs wordt veel geweld gepleegd aan het geweten en aan de ziel, en er is veel bedrog en misleiding en vleierij in de zonde, om ons aan haar zijde te krijgen. De kracht en het geweld der zonde zouden nooit de overhand verkrijgen, indien ze niet gepaard gingen met bedrog en vleierij. De zondaren, die verloren gaan, worden omgevoerd en gevleid tot hun eigen verderf. En dat zal God rechtvaardigen zelfs in hun verdoemenis, dat zij zich zelven verwoest hebben. De zonde ligt aan hun eigen deur, en daarom zal hun bloed op hun hoofd komen.

3. Het gevolg van het bederf in de harten, James 1:15. Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde, dat is: zodra de zonde toegestaan wordt begeerte in ons te verwekken, zullen deze begeerten spoedig rijpen tot instemming, en dat wordt genoemd dat zij ontvangen heeft. De zonde bestaat werkelijk, maar in embryo. En wanneer het embryo zich ontwikkelt tot volle grootte, dan wordt de zonde in het leven tot daden gebracht. Houdt daarom de beginseltjes der zonde tegen, anders zullen al het kwaad en de ellende, die zij in zich bevat, ten volle over u komen.

4. Waar de zonde in eindigt. En de zonde, voleindigd zijnde, baart de dood. Nadat de zonde in daden naar buiten getreden is, is haar einde dat zij door gedurige herhaling van zulke daden versterkt wordt en ze daardoor tot gewoonte wordt. En wanneer zodoende de maat der ongerechtigheid van een mens vervuld is, wordt de dood veroorzaakt. Dan valt de dood over de ziel en het lichaam sterft. En buiten den geestelijken en tijdelijken dood, is de bezoldiging der zonde de eeuwige dood. Laat daarom de zonden berouwd en verzaakt worden, alvorens zij voleindigt. Waarom zoudt gij sterven, o huis Israël's? Ezechiël 33:11. God heeft geen lust in uw dood, evenmin als Hij de hand heeft in uw zonden, maar beide zonde en ellende hebt ge aan uzelven te wijten. De begeerlijkheden en het bederf van uw eigen hart zijn uw verzoekers, en wanneer zij u gaandeweg van God hebben afgetrokken, en de macht en de heerschappij der zonde in u voleindigd hebben, zullen zij blijken uw verwoesters te zijn.

III. Ons wordt verder geleerd dat, terwijl wij de bewerkers en uitvoerders van alle zonde en ellende zelven zijn, God de Vader van alles goeds is, James 1:16, James 1:17. Wij moeten zorgvuldig er tegen waken dat we niet dwalen in onze beschouwingen van God. Dwaalt niet, mijn geliefde broeders, m planaasthe, dwaalt niet weg, namelijk van het Woord van God en hetgeen ge daarin van Hem geschreven vindt. Begeeft u niet in verkeerde gedachten, zwerft niet weg van de banier der waarheid van de dingen, die gij hebt ontvangen van den Heere Jezus en door de leiding des Geestes. De verkeerde denkbeelden van Simon en van de Nicolaieten (uit welken later een zeer zinnelijke en bedorven sekte: de Gnostieken, voortkwam), hebben den apostel zeer waarschijnlijk aanleiding gegeven tot deze ernstige waarschuwing. Zij, die meer daarvan wensen te weten, kunnen het eerste boek van Irenaeus, tegen de ketterijen, raadplegen. Laat bedorven mensen zich voorstellingen naar hun eigen lust maken, de waarheid, zoals die in Jezus is, is deze: God is niet, kan niet zijn, de bewerker en beschermer van enig kwaad, Hij moet erkend worden als de oorzaak en bron van alle goed. Alle goede gave en alle volmaakte gifte is van boven van den Vader der lichten afkomende, James 1:17. Merk op:

1. God is de Vader der lichten. Het zichtbare licht van de zon en de overige hemelse lichamen, komt van Hem af. Hij zei: Daar zij licht, en er was licht. Zo wordt God ons tegelijkertijd voorgesteld als de Schepper van de zon, en in sommige opzichten bij haar vergeleken. Gelijk de zon dezelfde blijft wat haar natuur en invloed betreft. ofschoon de aarde en de wolken, dikwijls tussenbeide komende, haar voor ons zeer wisselvallig maken, door opgaan en ondergaan, door verschillende standen en door algehele verberging, van welk alles de oorzaak der veranderingen niet in haar ligt, zo is God onveranderlijk, en onze veranderingen en schaduwen en verbergingen, die wij ondervinden, komen uit ons zelven en niet uit Hem, bij wie gene verandering of schaduw van omkering is. De Vader der lichten. Wat de zon in de natuur is, dat is God in de genade, voorzienigheid en heerlijkheid, ja oneindig veel meer.

2. Alle goede gave is van Hem. Als de Vader der lichten geeft Hij het licht der rede.

De inblazing des Almachtigen maakt verstandig, Job 32:8. Ook geeft Hij het licht des verstands. Salomo's wijsheid in de kennis der natuur, in de kunst van regeren en in al zijn wetenschap worden aan God toegeschreven. Het licht der goddellijke openbaring komt meer onmiddellijk van boven. Het licht van geloof, reinheid en alle vertroosting komt van Hem. Zodat wij niets goeds hebben dan hetgeen wij van God ontvangen, en er is geen kwaad in ons en er wordt geen kwaad door ons gedaan, of wij hebben het ons zelven te wijten. Wij moeten God erkennen als de bewerker van alle macht en volmaaktheid, die in het schepsel zijn, en als de gever van alle zegeningen, die wij in en door deze krachten en volmaaktheden genieten. Maar van geen der donkerheden, onvolmaaktheden of verkeerde daden, die ons eigen zijn, mag de Vader der lichten beschuldigd worden, van Hem daalt alleen alle goede en volmaakte gift af, zo voor het tegenwoordige als het toekomende leven.

3. Gelijk elke goede gave van God komt, zo voornamelijk de vernieuwing onzer natuur, onze wedergeboorte, en al de heilige gelukkige gevolgen daarvan moeten aan Hem toegeschreven worden. Naar zijnen wil heeft Hij ons gebaard door het woord der waarheid, James 1:18. Merk op:

A. Een waar Christen is een nieuwgeboren schepsel. Hij wordt een ander mens dan hij was voordat hij den vernieuwenden invloed der goddelijke genade onderging, hij wordt geheel nieuw gevormd en geboren.

B. De oorsprong van dat goede werk wordt hier verklaard: het komt voort uit Gods eigen wil, niet door onze bekwaamheid en macht, niet om enig goeds, tevoren in ons gezien of door ons gedaan, maar eniglijk naar het welbehagen en de genade Gods.

C. Het middel, waardoor dat doel bereikt wordt, is ons hier aangewezen, door het woord der waarheid, dat is het Evangelie, gelijk Paulus ons uitvoeriger zegt in 1 Corinthians 4:15. In Christus Jezus heb ik u gebaard door het Evangelie. Dit Evangelie is inderdaad een woord der waarheid, anders kon het nooit zulke werkelijke, zulke blijvende, zulke grote en edele gevolgen hebben. Wij mogen er op vertrouwen en het onze onsterfelijke zielen toevertrouwen. En wij zullen ondervinden dat het evenzeer een middel voor onze heiligmaking als een woord der waarheid is, John 17:17. D. Het einddoel, waartoe God ons Zijn vernieuwende genade geeft, wordt hier blootgelegd: Opdat wij zijn zouden eerstelingen Zijner schepselen, dat wij Gods aandeel en schat zouden zijn, Zijn meer bijzonder eigendom, zoals de eerstelingen der dieren en vruchten waren, en opdat wij zouden heilig worden voor den Heere zoals de eerste vruchten Hem geheiligd werden. Christus is de eerstgeborene der Christenen, de Christenen zijn de eerstelingen der schepselen.

Verzen 19-27

Jakobus 1:19-27

In dit deel van het hoofdstuk worden wij opgeroepen:

I. Tot het tegenstaan van de werkingen der hartstochten. Deze les moeten wij onder de droefenissen leren, en wij zullen haar leren indien wij waarlijk wedergeboren zijn door het woord der waarheid. Want de zaak staat zo: Een toornig en haastig gemoed wordt lichtelijk ontstoken door de droefenissen tot slechte dingen, en dan gaan dwalingen en slechte gedachten de overhand verkrijgen door de werking van onze eigen verkeerde en ijdele genegenheden. Maar de vernieuwende genade Gods en het woord des Evangelies leren ons die te onderdrukken: Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn, James 1:19. Dit kan betrekking hebben:

1. Op het woord der waarheid, waarvan in de vorige verzen sprake was. En dan kunnen wij opmerken, dat het onze plicht is het Woord Gods te horen en onze harten er op te zetten om dat te verstaan, en niet te spreken volgens onze eigen voorstellingen of de meningen der mensen, en daarover in heten hartstocht te geraken. Laat nooit zulke dwalingen als dat God de oorzaak van de zonden der mensen is, haastig, veel minder toornig, door u geuit worden, nooit dergelijke dwalingen door u gezegd worden, maar weest bereidvaardig om te horen en te overwegen wat Gods Woord u dienaangaande onderwijst.

2. Het kan toegepast worden op de droefenissen en verzoekingen, waarover in het begin van het hoofdstuk gehandeld is. En dan volgt er dit uit: Het is onze plicht te horen hoe God de wegen Zijner voorzienigheid uitlegt en wat Zijne bedoeling er mede is, in plaats van zoals David in zijn haasten te zeggen: Ik ben afgesneden, of als Jona in zijn toornen: Mijn toorn is recht! Ik ben billijk ontstoken! Laat ons in plaats van God onder onze beproevingen te veroordelen, onze harten en oren openzetten om te horen wat Hij ons te zeggen heeft.

3. Het kan ook slaan op de twistgesprekken en geschillen, die Christenen, in deze tijden van verzoeking, naar aanleiding daarvan onderling hielden, en dan zou dit deel van het hoofdstuk niet met het voorgaande in verband staan. Hierbij mogen wij opmerken, dat welke geschillen ook onder Christenen mogen rijzen, elke partij gewillig moet zijn om de andere aan te horen. De mensen staan dikwijls stijf en strak in hun eigen denkbeelden, omdat zij niet bereid zijn aan te horen wat anderen er tegen te zeggen hebben. Maar wij moeten ras zijn om reden en waarheid van alle zijden te horen en traag om iets te zeggen, waardoor dat verhinderd zou kunnen worden. En wanneer wij spreken, moet dat zonder toorn zijn, want een zacht antwoord keert de toornigheid af. En het doel van dezen brief is verscheidene ongeregeldheden weg te nemen, die onder de Christenen bestaan, daarom kunnen de woorden: ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn, zeer wel uitgelegd worden volgens de laatste bedoeling. Verder kunnen wij er bij opmerken, dat wanneer de mensen hun tongen goed willen regeren, zij hun hartstochten moeten beteugelen. Toen Mozes' geest in hem ontstoken was, sprak hij onbedachtelijk met zijne lippen. Wanneer wij traag willen zijn om te spreken, moeten wij traag zijn tot toorn.

II. Een zeer goede reden wordt gegeven voor het onderdrukken van den toorn: Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet, James 1:20. Het is alsof de apostel zei: Ofschoon de mensen in hun hitte en hartstocht dikwijls voorwenden uit ijver voor God en Zijne heerlijkheid te handelen, moeten zij goed begrijpen dat God geen behoefte heeft aan de hartstochten der mensen, Zijn zaak wordt beter gediend door zachtheid en mildheid dan door toorn en drift. Salomo zegt: De woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden, meer dan het geroep desgenen. die over zotten heerst, Ecclesiastes 9:17. Dr. Manton zegt hier omtrent som mi ge vergaderingen: "Wanneer er zoveel bereidheid was om te horen als we ras zijn om te spreken, dan zou er in onze samenkomsten minder toorn en meer voordeel zijn. Denkt aan den Manicheër, die met Augustinus redetwistte en voortdurend met groot geweld schreeuwde: Hoor mij! hoor mij! De kerkvader antwoordde bescheiden: Laat mij u niet horen, en hoor gij niet naar mij, maar laat ons beiden horen wat de apostel zegt. Het slechtste, wat wij in enig godsdienstig verschil brengen kunnen, is toorn. Die is nooit te vertrouwen, al wordt ook voorgewend dat hij ontbrandt uit ijver voor hetgeen rechtvaardig en goed is. Toorn is een menselijk ding, en de toorn des mensen staat tegenover de gerechtigheid Gods. Zij, die voorwenden daardoor de zaak Gods te dienen, tonen daardoor slechts dat zij zomin God als Zijne zaak kennen. Tegen dezen hartstocht vooral moeten wij waken, wanneer wij het Woord Gods horen, 1 Peter 2:1, 1 Peter 2:2.

III. Wij worden opgeroepen om andere verkeerde aandoeningen te onderdrukken, evengoed als toorn. Legt af alle vuiligheid en overvloed van boosheid, James 1:21. Het woord, hier door vuiligheid vertaald, bedoelt alle lusten, die de grootste schandelijkheid en zinnelijkheid bevatten, en de uitdrukking overvloed van boosheid betekent alle overvloeiing van kwaadheid en andere geestelijke ondeugden. Hier wordt ons onderwezen, dat wij als Christenen daartegen waken moeten, ze ter zijde leggen, en niet alleen die grovere en vleselijke gezindheden en begeerlijkheden, die een mens vuil maken, maar alle genegenheden van het bedorven hart, die het tegen Gods Woord en wegen bevooroordeeld maken. Merk op:

1. De zonde maakt vuil, zij wordt vuiligheid genoemd.

2. Er is overvloed van boosheid in ons, waartegen wij moeten waken.

3. Het is niet genoeg boze opwellingen te weerstaan, maar wij moeten ze van ons werpen, ze afleggen. Isaiah 30:22. Gij zult ze wegwerpen als een maanstondig kleed, en tot elk van die zeggen: Henen uit!

4. Dat moet zich uitstrekken niet alleen tot uitwendige zonden en grotere overtredingen, maar tot alle zonden van gedachten en genegenheid, van woord en werk, pasan ruperian, alle vuiligheid, alles wat bedorven en zondig is.

5. Zie uit het voorgaande deel van dit hoofdstuk, dat het afleggen van alle vuiligheid is hetgeen, waartoe een tijd van verzoeking en droefenis ons roept, en dat het noodzakelijk is ten einde de dwaling te vermijden en het woord der waarheid recht te ontvangen en te laten werken.

IV. Wij ontvangen hier kort maar volledig onderricht betreffende het horen van Gods Woord.

1. Er wordt vereist dat wij er ons toe voorbereiden, James 1:21, en daartoe elke bedorven neiging en elk vooroordeel, alle vooringenomenheid bestrijden, en die zonden afleggen, welke het oordeel verdraaien en de zinnen verblinden. Alle vuiligheid en overvloed van boosheid, hiervoren genoemd, moet afgelegd en weggeworpen worden met name door hen, die op het Evangeliewoord acht geven.

2. Ons wordt gezegd hoe wij het moeten horen. Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt.

A. In het horen van het Woord Gods moeten wij het ontvangen, zijn waarheden toestemmen, de wetten die het voorschrijft eerbiedigen, het ontvangen zoals de wijnstok de ent opneemt, zodat de vrucht die hij voortbrengt niet zij overeenkomstig de natuur van den zuren wijnstok, maar in overeenstemming met de natuur van het woord des Evangelies, dat in onze zielen geënt wordt.

B. Wij moeten ons daarom aan het Woord Gods onderwerpen met zeer ondergeschikte, nederige en ontvankelijke gemoederen, dat is het ontvangen met alle zachtmoedigheid. Wij moeten gewillig zijn om te horen van onze gebreken, en dat niet alleen geduldig, maar ook dankbaar aannemen, begerig om daardoor gekneed en gevormd te worden door de leringen en voorschriften van het Evangelie.

C. Al ons horen moet ten doel hebben de zaligheid onzer zielen. Het doel van Gods Woord is onze zielen wijs te maken tot zaligheid, en zij, die zich voorstellen enig geringer en lager doel te bereiken door naar het woord te horen, onteren het Evangelie en stellen hun zielen teleur. Wij moeten tot het Woord Gods komen, beide om het te lezen en te horen, als dezulken, die weten dat het de kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk die gelooft, Romans 1:16.

3. Ons wordt gezegd wat ons te doen staat nadat wij het gehoord hebben, James 1:22. En zijt daders des woords en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. Merk hier op:

A. Het horen heeft het doen ten doel, het meest oplettende en meest geregelde horen van het Woord zal ons niet baten, tenzij wij daardoor daders worden. Al zouden wij dagelijks een leerrede horen, waarvan een engel uit den hemel de prediker was, toch indien wij berustten in het enkele horen, dan zou dat ons nooit in den hemel brengen. Daarom dringt de apostel er zeer op aan, -en het is zonder twijfel beslist noodzakelijk-dat wij in praktijk brengen hetgeen wij horen. Er moet inwendige praktijk zijn bij de overdenking en uitwendige praktijk in oprechte gehoorzaamheid. Het is niet genoeg ons te herinneren wat wij gehoord hebben, niet genoeg instaat te zijn om het te herhalen, er getuigenis van te geven, het aan te bevelen, er over te schrijven en te bewaren wat wij geschreven hebben, dat alles dient om en moet bekroond worden met het doen van het Woord.

B. Enkel-hoorders zijn zelfbedriegers, het oorspronkelijke woord paralogizomenoi betekent het spitsvondig bij zichzelf uitpluizen, de redeneringen van zulke mensen zijn ontegenzeglijk bedrieglijk en vals, wanneer zij daardoor zich willen kwijten van een deel der verplichting die op hen rust en zich zelven overreden, dat het voldoende is hun hoofden met de kennis te vullen, ofschoon hun harten ledig blijven van goede aandoeningen en besluiten, en hun leven geen goede werken voortbrengt. Zelfbedrog zal ten slotte blijken de ergste soort van bedrog te zijn.

4. De apostel toont ons aan wat het rechte gebruik van Gods Woord is, wie zij zijn, die het gebruiken zoals het behoort, en wie er niet het rechte gebruik van maken, James 1:23. Laat ons elk van die drie punten afzonderlijk beschouwen. A. Het gebruik, dat wij van Gods Woord moeten maken, kunnen wij vergelijken bij het zien in een spiegel, waarin iemand zijn aangeboren aangezicht bemerkt. Gelijk een spiegel ons de smetten en het vuil op onze aangezichten ontdekt, opdat we dat zullen wegwassen, zo toont ons het Woord Gods onze zonden, opdat wij er berouw over zullen hebben en er vergeving voor zoeken. Het toont ons wat verkeerd is, opdat het hersteld worde. Er zijn spiegels, die de mensen vleien, maar het ware Woord Gods is geen vleiend spiegelglas. Wanneer gij uzelven vleit, is dat uw eigen schuld, de waarheid, zoals die in Jezus is, vleit niemand. Wanneer het woord der waarheid met aandacht gehoord wordt, zal het u de verdorvenheid van uw natuur voorhouden, het verkeerde in uw hart en leven doen opmerken, het zal u rondweg zeggen wie gij zijt. Paulus zegt van zich zelven dat hij ongevoelig was voor zijn natuurlijk bederf totdat hij zich zelven zag in den spiegel der wet. Romans 7:9. Zonder de wet leefde ik eertijds, dat is: ik dacht dat alles bij mij recht was, ik hield mij zelven niet alleen voor rein, maar, vergeleken met de andere mensen, voor schoon ook, maar toen het gebod kwam, toen de spiegel der wet mij werd voorgehouden, is de zonde weer levend geworden en ik ben gestorven. Toen zag ik mijn smetten en onvolmaaktheden, ontdekte hetgeen in mij verkeerd was zonder dat ik het wist, en zo groot was de kracht der wet, en ook die der zonde, dat ik toen mij zelven zag in een toestand van dood en verdoemenis. Dus, wanneer wij zo acht geven op het Woord van God, zodat wij ons zelven, onzen waren staat en toestand zien, teneinde te herstellen wat verkeerd is, en ons zelven bij den spiegel van Gods Woord vormen, dan maken wij er het rechte gebruik van.

B. Wij hebben hier de mededeling van hetgeen zij doen, die niet het rechte gebruik maken van dezen spiegel des Woords. Hij heeft zich zelven bemerkt en is terstond vergeten hoedanig hij was, James 1:24. Dat is de getrouwe beschrijving van iemand, die het Woord Gods hoort en niet doet. Hoevelen zijn er, die wanneer zij het Woord horen, ontroerd zijn over hun eigen zondigheid, ellende en gevaar, en het slechte van de zonde zowel als hun behoefte aan Christus erkennen, maar zodra het horen geëindigd is, wordt alles vergeten. De overtuiging wordt verloren, de goede voornemens verdwijnen en vloeien weg als het water van een vloedgolf, hij vergeet het terstond. Het Woord van God ontdekt ons hoe wij onze zonden kunnen afleggen en onze zielen bedekken met het kleed der gerechtigheid van Jezus Christus. Onze zonden zijn de smetten, welke de wet ons toont, het bloed van Christus is het reinigingsmiddel, dat het Evangelie ons aanbiedt. Maar wij horen het Woord Gods tevergeefs en zien tevergeefs in den spiegel, indien wij heengaan en onze smetten vergeten in plaats van ze weg te wassen, het middel vergeten in plaats van het toe te passen. Dat is het geval met hen, die het Woord niet horen zoals het behoort.

C. Ook zij worden beschreven, en zalig geheten, die op de rechte wijze horen, en den spiegel van Gods Woord gebruiken zoals zij moeten doen, James 1:25. Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daar bij blijft enz. Merk hier op:

a. Het Evangelie is een wet der vrijheid, of zoals Mr. Baxter zegt, der vrijmaking, het maakt ons vrij van de Joodse wet, en van zonde en schuld, en van toorn en dood. De ceremoniële wet was een juk der dienstbaarheid, het Evangelie van Christus is een wet der vrijheid.

b. Het is een volmaakte wet, niets kan er aan toegevoegd worden.

c. Door het Woord te horen, zien wij in deze volmaakte wet, wij raadplegen haar voor bestuur en leiding, wij zien in haar opdat wij daarnaar onze maatregelen mogen nemen. d. Dan alleen zien wij op de rechte wijze in de wet der vrijheid, wanneer wij daarbij blijven, wanneer wij voortgaan haar te bestuderen, tot zij ons verandert in een geestelijk leven, dat in ons geënt wordt en vruchten voortbrengt, wanneer wij niet vergetelijk zijn, maar haar als ons werk in praktijk brengen, haar altijd voor onze ogen houden, haar tot den vasten regel voor onzen wandel en ons gedrag nemen en onze gehele geestesgesteldheid naar haar regelen.

e. Zij, die zo handelen, en blijven bij de wet en het Woord van God, zijn en zullen zijn zalig in dit hun doen, volgens den eersten Psalm, waarnaar Jakobus hier, volgens sommigen, verwijst. Welgelukzalig is de man, zo zegt de psalmist, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters, maar zijn lust is in des Heeren wet en hij overdenkt Zijne wet dag en nacht. Al wat hij doet zal wel gelukken. Hij, die geen vergetelijk hoorder, maar een dader van het werk is, dat Gods Woord hem te doen geeft, zegt Jakobus, zal gezegend zijn. De papisten beweren dat wij hier een duidelijk bewijs hebben, dat we om onze goede werken gezegend worden. Maar Dr. Manton beantwoordt die bewering door de lezers der Schrift uit te nodigen met nauwkeurigheid dezen tekst te lezen. De apostel zegt niet: voor dit zijn doen wordt die man gezegend, maar in dit zijn doen. Het is de weg, waarop wij zeker den zegen zullen vinden, maar het is niet de oorzaak van dien zegen. Deze zegening ligt ook niet in het kennen, maar in het doen van Gods wil. Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij ze doet, John 13:17. Niet het spreken, maar het wandelen leidt ons ten hemel.

V. Nu deelt de apostel mede hoe wij den valsen godsdienst kunnen onderscheiden van dien, die zuiver en Gode aangenaam is. Grote en heftige twisten zijn over dit onderwerp in de wereld voorgevallen: welke godsdienst is vals en ijdel, welke is waar en zuiver? Ik zou wensen dat alle mensen goedvinden konden die vraag door deze Schriftuurplaats te laten beslissen, want hier is een duidelijk en vast antwoord.

1. Wat is een ijdele godsdienst? Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en zijne tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, diens godsdienst is ijdel. Drie dingen zijn hier op te merken.

A. In een valsen godsdienst is veel vertoning en gemaaktheid om in de ogen van anderen godsdienstig te schijnen. Daarop wordt, naar ik meen, onze aandacht gevestigd door de woorden: Indien iemand dunkt, dat is zoveel als: die godsdienstig schijnt te zijn enz. Indien men er meer op bedacht is om godsdienstig te schijnen dan om het te zijn, dan is dat een teken dat die godsdienst ijdel is. Niet de godsdienst zelf is ijdel, zij die zeggen: Het is vergeefs den Heere te dienen, doen daardoor groot onrecht, maar het is mogelijk dat de mensen hem een ijdel ding maken, dat zij alleen den vorm en niet de kracht der godzaligheid hebben.

B. In een valsen godsdienst is veel dat aanmerkingen maakt, verwijten doet en anderen aftrekt. Het niet in toom houden van de tong bedoelt hier: het geen afstand doen van deze ondeugden der tong. Wanneer wij de mensen zeer gemakkelijk horen spreken over de gebreken van anderen, of hen schandelijke dwalingen in anderen voortdurend horen ontdekken, of de wijsheid en godsvrucht van anderen gedurig horen betwijfelen, opdat zij zelven des te wijzer en beter mogen schijnen, dan is dat een teken dat zij slechts een ijdelen godsdienst hebben. De man, die een ongebreidelden tong heeft, kan bezwaarlijk een waarlijk nederig en begenadigd hart bezitten. Hij, die er zich in verheugt om zijn naasten onrecht te doen, geeft tevergeefs voor dat hij God liefheeft, en dus zal zulk een onbedwongen tong bewijzen dat die man een huichelaar is. Aanmerkingen maken is een aangename zonde, die bijzonder met onze natuur strookt, en daardoor bewijst dat zo iemand nog in onherboren toestand is. Deze zonden der tong waren de voorname zonden van den tijd, waarin Jakobus schreef-gelijk andere gedeelten van dezen brief overvloedig aantonen, -en het is een sterk teken van ijdelen godsdienst indien men meegesleept wordt door de zonden van zijn tijd. Het is altijd een kenmerkende zonde van de huichelaars geweest, dat naarmate zij ijverig waren om zelf goed te schijnen zij te meer vrijheid namen om aanmerking te maken op anderen en hen te verlagen. Er is zoveel verstandhouding tussen tong en hart, dat het laatste aan de eerste gekend wordt. En daarom zegt de apostel dat een ongebreidelde tong een onbetwijfeld zeker bewijs is van ijdelen godsdienst. Er is geen kracht of macht in een godsdienst, die iemand niet in staat stelt zijn tong te beheersen.

C. In een ijdelen godsdienst bedriegt iemand zijn eigen hart en verleidt het, hij is voortdurend zo bezig om anderen en zich zelven wijs te maken dat hij werkelijk iets is, dat ten laatste de ijdelheid van zijn godsdienst wordt vervuld door het verleiden van zijn eigen hart. Wanneer de godsdienst eenmaal ijdel begint te worden, hoe groot is dan de ijdelheid!

2. Hier wordt duidelijk en beslist verklaard, waarin de ware godsdienst bestaat. De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze, James 1:27.

A. Het is de heerlijkheid van den godsdienst zuiver en onbevlekt te zijn, niet vermengd met menselijke uitvindingen of werelds bederf. Valse godsdiensten kan men herkennen aan hun onzuiverheid en liefdeloosheid, overeenkomstig hetgeen Johannes zegt: Die de rechtvaardigheid niet doet is niet uit God, en hij die zijn broeder niet liefheeft, 1 John 3:10. Maar aan de andere zijde: een heilig leven en een liefhebbend hart zijn het bewijs van een waren godsdienst. Onze godsdienst is niet versierd met ceremoniën, maar met reinheid en liefde. En een zuivere godsdienst moet onbevlekt gehouden worden.

B. De godsdienst is zuiver en onbevlekt, die dat is voor God en den Vader. Die godsdienst is de ware, die het is in Zijne ogen, en welks voornaamste doel Zijne goedkeuring is. De ware godsdienst leert ons alles als in Zijne tegenwoordigheid te doen, Zijn gunst te zoeken, en te trachten in alle handelingen Hem welbehaaglijk te zijn.

C. Medelijden en liefdadigheid voor armen en bedroefden zijn een zeer groot en onmisbaar deel van den waren godsdienst. Weduwen en wezen bezoeken in hun verdrukking. Bezoeken betekent hier op alle mogelijke wijzen, waartoe wij bij machte zijn, hun verlichting aanbrengen onder hun last. Wezen en weduwen worden hier bepaald genoemd omdat die gewoonlijk het meest verwaarloosd en verdrukt worden, maar wij moeten bij die benaming denken aan alle voorwerpen van liefdadigheid en alle verdrukten. Het is zeer merkwaardig dat, nu hier de samenvatting van den waren godsdienst in twee artikelen gegeven wordt, het helpen uit liefde van de bedroefden er een van is.

D. Een onbesmet leven moet zich paren aan ongeveinsde liefde en hulpvaardigheid. En zich zelven onbesmet bewaren van de wereld. De wereld is geneigd de ziel te bezoedelen en te besmetten, en het is moeilijk in haar te leven en met haar te doen te hebben en onbesmet te blijven, maar dat moet onze voortdurende poging zijn. Hierin bestaat de zuivere en onbevlekte godsdienst. De dingen van de wereld zelf nemen onze zinnen te veel in beslag, wanneer wij voortdurend er in moeten omgaan, maar de zonden en de begeerlijkheden der wereld bevlekken en besmetten ons werkelijk op jammerlijke wijze. Johannes vat al wat in de wereld is, en dat wij niet mogen liefhebben, samen onder drie hoofden: de begeerlijkheid des vlezes, de begeerlijkheid der ogen, de grootsheid des levens, en ons zelven van deze drie onbesmet te bewaren, is ons onbesmet bewaren van de wereld. God houde door Zijn genade beide onze harten en ons leven rein van de liefde voor de wereld en van de verzoekingen van boze wereldse mensen.

Verzen 19-27

Jakobus 1:19-27

In dit deel van het hoofdstuk worden wij opgeroepen:

I. Tot het tegenstaan van de werkingen der hartstochten. Deze les moeten wij onder de droefenissen leren, en wij zullen haar leren indien wij waarlijk wedergeboren zijn door het woord der waarheid. Want de zaak staat zo: Een toornig en haastig gemoed wordt lichtelijk ontstoken door de droefenissen tot slechte dingen, en dan gaan dwalingen en slechte gedachten de overhand verkrijgen door de werking van onze eigen verkeerde en ijdele genegenheden. Maar de vernieuwende genade Gods en het woord des Evangelies leren ons die te onderdrukken: Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn, James 1:19. Dit kan betrekking hebben:

1. Op het woord der waarheid, waarvan in de vorige verzen sprake was. En dan kunnen wij opmerken, dat het onze plicht is het Woord Gods te horen en onze harten er op te zetten om dat te verstaan, en niet te spreken volgens onze eigen voorstellingen of de meningen der mensen, en daarover in heten hartstocht te geraken. Laat nooit zulke dwalingen als dat God de oorzaak van de zonden der mensen is, haastig, veel minder toornig, door u geuit worden, nooit dergelijke dwalingen door u gezegd worden, maar weest bereidvaardig om te horen en te overwegen wat Gods Woord u dienaangaande onderwijst.

2. Het kan toegepast worden op de droefenissen en verzoekingen, waarover in het begin van het hoofdstuk gehandeld is. En dan volgt er dit uit: Het is onze plicht te horen hoe God de wegen Zijner voorzienigheid uitlegt en wat Zijne bedoeling er mede is, in plaats van zoals David in zijn haasten te zeggen: Ik ben afgesneden, of als Jona in zijn toornen: Mijn toorn is recht! Ik ben billijk ontstoken! Laat ons in plaats van God onder onze beproevingen te veroordelen, onze harten en oren openzetten om te horen wat Hij ons te zeggen heeft.

3. Het kan ook slaan op de twistgesprekken en geschillen, die Christenen, in deze tijden van verzoeking, naar aanleiding daarvan onderling hielden, en dan zou dit deel van het hoofdstuk niet met het voorgaande in verband staan. Hierbij mogen wij opmerken, dat welke geschillen ook onder Christenen mogen rijzen, elke partij gewillig moet zijn om de andere aan te horen. De mensen staan dikwijls stijf en strak in hun eigen denkbeelden, omdat zij niet bereid zijn aan te horen wat anderen er tegen te zeggen hebben. Maar wij moeten ras zijn om reden en waarheid van alle zijden te horen en traag om iets te zeggen, waardoor dat verhinderd zou kunnen worden. En wanneer wij spreken, moet dat zonder toorn zijn, want een zacht antwoord keert de toornigheid af. En het doel van dezen brief is verscheidene ongeregeldheden weg te nemen, die onder de Christenen bestaan, daarom kunnen de woorden: ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn, zeer wel uitgelegd worden volgens de laatste bedoeling. Verder kunnen wij er bij opmerken, dat wanneer de mensen hun tongen goed willen regeren, zij hun hartstochten moeten beteugelen. Toen Mozes' geest in hem ontstoken was, sprak hij onbedachtelijk met zijne lippen. Wanneer wij traag willen zijn om te spreken, moeten wij traag zijn tot toorn.

II. Een zeer goede reden wordt gegeven voor het onderdrukken van den toorn: Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet, James 1:20. Het is alsof de apostel zei: Ofschoon de mensen in hun hitte en hartstocht dikwijls voorwenden uit ijver voor God en Zijne heerlijkheid te handelen, moeten zij goed begrijpen dat God geen behoefte heeft aan de hartstochten der mensen, Zijn zaak wordt beter gediend door zachtheid en mildheid dan door toorn en drift. Salomo zegt: De woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden, meer dan het geroep desgenen. die over zotten heerst, Ecclesiastes 9:17. Dr. Manton zegt hier omtrent som mi ge vergaderingen: "Wanneer er zoveel bereidheid was om te horen als we ras zijn om te spreken, dan zou er in onze samenkomsten minder toorn en meer voordeel zijn. Denkt aan den Manicheër, die met Augustinus redetwistte en voortdurend met groot geweld schreeuwde: Hoor mij! hoor mij! De kerkvader antwoordde bescheiden: Laat mij u niet horen, en hoor gij niet naar mij, maar laat ons beiden horen wat de apostel zegt. Het slechtste, wat wij in enig godsdienstig verschil brengen kunnen, is toorn. Die is nooit te vertrouwen, al wordt ook voorgewend dat hij ontbrandt uit ijver voor hetgeen rechtvaardig en goed is. Toorn is een menselijk ding, en de toorn des mensen staat tegenover de gerechtigheid Gods. Zij, die voorwenden daardoor de zaak Gods te dienen, tonen daardoor slechts dat zij zomin God als Zijne zaak kennen. Tegen dezen hartstocht vooral moeten wij waken, wanneer wij het Woord Gods horen, 1 Peter 2:1, 1 Peter 2:2.

III. Wij worden opgeroepen om andere verkeerde aandoeningen te onderdrukken, evengoed als toorn. Legt af alle vuiligheid en overvloed van boosheid, James 1:21. Het woord, hier door vuiligheid vertaald, bedoelt alle lusten, die de grootste schandelijkheid en zinnelijkheid bevatten, en de uitdrukking overvloed van boosheid betekent alle overvloeiing van kwaadheid en andere geestelijke ondeugden. Hier wordt ons onderwezen, dat wij als Christenen daartegen waken moeten, ze ter zijde leggen, en niet alleen die grovere en vleselijke gezindheden en begeerlijkheden, die een mens vuil maken, maar alle genegenheden van het bedorven hart, die het tegen Gods Woord en wegen bevooroordeeld maken. Merk op:

1. De zonde maakt vuil, zij wordt vuiligheid genoemd.

2. Er is overvloed van boosheid in ons, waartegen wij moeten waken.

3. Het is niet genoeg boze opwellingen te weerstaan, maar wij moeten ze van ons werpen, ze afleggen. Isaiah 30:22. Gij zult ze wegwerpen als een maanstondig kleed, en tot elk van die zeggen: Henen uit!

4. Dat moet zich uitstrekken niet alleen tot uitwendige zonden en grotere overtredingen, maar tot alle zonden van gedachten en genegenheid, van woord en werk, pasan ruperian, alle vuiligheid, alles wat bedorven en zondig is.

5. Zie uit het voorgaande deel van dit hoofdstuk, dat het afleggen van alle vuiligheid is hetgeen, waartoe een tijd van verzoeking en droefenis ons roept, en dat het noodzakelijk is ten einde de dwaling te vermijden en het woord der waarheid recht te ontvangen en te laten werken.

IV. Wij ontvangen hier kort maar volledig onderricht betreffende het horen van Gods Woord.

1. Er wordt vereist dat wij er ons toe voorbereiden, James 1:21, en daartoe elke bedorven neiging en elk vooroordeel, alle vooringenomenheid bestrijden, en die zonden afleggen, welke het oordeel verdraaien en de zinnen verblinden. Alle vuiligheid en overvloed van boosheid, hiervoren genoemd, moet afgelegd en weggeworpen worden met name door hen, die op het Evangeliewoord acht geven.

2. Ons wordt gezegd hoe wij het moeten horen. Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt.

A. In het horen van het Woord Gods moeten wij het ontvangen, zijn waarheden toestemmen, de wetten die het voorschrijft eerbiedigen, het ontvangen zoals de wijnstok de ent opneemt, zodat de vrucht die hij voortbrengt niet zij overeenkomstig de natuur van den zuren wijnstok, maar in overeenstemming met de natuur van het woord des Evangelies, dat in onze zielen geënt wordt.

B. Wij moeten ons daarom aan het Woord Gods onderwerpen met zeer ondergeschikte, nederige en ontvankelijke gemoederen, dat is het ontvangen met alle zachtmoedigheid. Wij moeten gewillig zijn om te horen van onze gebreken, en dat niet alleen geduldig, maar ook dankbaar aannemen, begerig om daardoor gekneed en gevormd te worden door de leringen en voorschriften van het Evangelie.

C. Al ons horen moet ten doel hebben de zaligheid onzer zielen. Het doel van Gods Woord is onze zielen wijs te maken tot zaligheid, en zij, die zich voorstellen enig geringer en lager doel te bereiken door naar het woord te horen, onteren het Evangelie en stellen hun zielen teleur. Wij moeten tot het Woord Gods komen, beide om het te lezen en te horen, als dezulken, die weten dat het de kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk die gelooft, Romans 1:16.

3. Ons wordt gezegd wat ons te doen staat nadat wij het gehoord hebben, James 1:22. En zijt daders des woords en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. Merk hier op:

A. Het horen heeft het doen ten doel, het meest oplettende en meest geregelde horen van het Woord zal ons niet baten, tenzij wij daardoor daders worden. Al zouden wij dagelijks een leerrede horen, waarvan een engel uit den hemel de prediker was, toch indien wij berustten in het enkele horen, dan zou dat ons nooit in den hemel brengen. Daarom dringt de apostel er zeer op aan, -en het is zonder twijfel beslist noodzakelijk-dat wij in praktijk brengen hetgeen wij horen. Er moet inwendige praktijk zijn bij de overdenking en uitwendige praktijk in oprechte gehoorzaamheid. Het is niet genoeg ons te herinneren wat wij gehoord hebben, niet genoeg instaat te zijn om het te herhalen, er getuigenis van te geven, het aan te bevelen, er over te schrijven en te bewaren wat wij geschreven hebben, dat alles dient om en moet bekroond worden met het doen van het Woord.

B. Enkel-hoorders zijn zelfbedriegers, het oorspronkelijke woord paralogizomenoi betekent het spitsvondig bij zichzelf uitpluizen, de redeneringen van zulke mensen zijn ontegenzeglijk bedrieglijk en vals, wanneer zij daardoor zich willen kwijten van een deel der verplichting die op hen rust en zich zelven overreden, dat het voldoende is hun hoofden met de kennis te vullen, ofschoon hun harten ledig blijven van goede aandoeningen en besluiten, en hun leven geen goede werken voortbrengt. Zelfbedrog zal ten slotte blijken de ergste soort van bedrog te zijn.

4. De apostel toont ons aan wat het rechte gebruik van Gods Woord is, wie zij zijn, die het gebruiken zoals het behoort, en wie er niet het rechte gebruik van maken, James 1:23. Laat ons elk van die drie punten afzonderlijk beschouwen. A. Het gebruik, dat wij van Gods Woord moeten maken, kunnen wij vergelijken bij het zien in een spiegel, waarin iemand zijn aangeboren aangezicht bemerkt. Gelijk een spiegel ons de smetten en het vuil op onze aangezichten ontdekt, opdat we dat zullen wegwassen, zo toont ons het Woord Gods onze zonden, opdat wij er berouw over zullen hebben en er vergeving voor zoeken. Het toont ons wat verkeerd is, opdat het hersteld worde. Er zijn spiegels, die de mensen vleien, maar het ware Woord Gods is geen vleiend spiegelglas. Wanneer gij uzelven vleit, is dat uw eigen schuld, de waarheid, zoals die in Jezus is, vleit niemand. Wanneer het woord der waarheid met aandacht gehoord wordt, zal het u de verdorvenheid van uw natuur voorhouden, het verkeerde in uw hart en leven doen opmerken, het zal u rondweg zeggen wie gij zijt. Paulus zegt van zich zelven dat hij ongevoelig was voor zijn natuurlijk bederf totdat hij zich zelven zag in den spiegel der wet. Romans 7:9. Zonder de wet leefde ik eertijds, dat is: ik dacht dat alles bij mij recht was, ik hield mij zelven niet alleen voor rein, maar, vergeleken met de andere mensen, voor schoon ook, maar toen het gebod kwam, toen de spiegel der wet mij werd voorgehouden, is de zonde weer levend geworden en ik ben gestorven. Toen zag ik mijn smetten en onvolmaaktheden, ontdekte hetgeen in mij verkeerd was zonder dat ik het wist, en zo groot was de kracht der wet, en ook die der zonde, dat ik toen mij zelven zag in een toestand van dood en verdoemenis. Dus, wanneer wij zo acht geven op het Woord van God, zodat wij ons zelven, onzen waren staat en toestand zien, teneinde te herstellen wat verkeerd is, en ons zelven bij den spiegel van Gods Woord vormen, dan maken wij er het rechte gebruik van.

B. Wij hebben hier de mededeling van hetgeen zij doen, die niet het rechte gebruik maken van dezen spiegel des Woords. Hij heeft zich zelven bemerkt en is terstond vergeten hoedanig hij was, James 1:24. Dat is de getrouwe beschrijving van iemand, die het Woord Gods hoort en niet doet. Hoevelen zijn er, die wanneer zij het Woord horen, ontroerd zijn over hun eigen zondigheid, ellende en gevaar, en het slechte van de zonde zowel als hun behoefte aan Christus erkennen, maar zodra het horen geëindigd is, wordt alles vergeten. De overtuiging wordt verloren, de goede voornemens verdwijnen en vloeien weg als het water van een vloedgolf, hij vergeet het terstond. Het Woord van God ontdekt ons hoe wij onze zonden kunnen afleggen en onze zielen bedekken met het kleed der gerechtigheid van Jezus Christus. Onze zonden zijn de smetten, welke de wet ons toont, het bloed van Christus is het reinigingsmiddel, dat het Evangelie ons aanbiedt. Maar wij horen het Woord Gods tevergeefs en zien tevergeefs in den spiegel, indien wij heengaan en onze smetten vergeten in plaats van ze weg te wassen, het middel vergeten in plaats van het toe te passen. Dat is het geval met hen, die het Woord niet horen zoals het behoort.

C. Ook zij worden beschreven, en zalig geheten, die op de rechte wijze horen, en den spiegel van Gods Woord gebruiken zoals zij moeten doen, James 1:25. Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daar bij blijft enz. Merk hier op:

a. Het Evangelie is een wet der vrijheid, of zoals Mr. Baxter zegt, der vrijmaking, het maakt ons vrij van de Joodse wet, en van zonde en schuld, en van toorn en dood. De ceremoniële wet was een juk der dienstbaarheid, het Evangelie van Christus is een wet der vrijheid.

b. Het is een volmaakte wet, niets kan er aan toegevoegd worden.

c. Door het Woord te horen, zien wij in deze volmaakte wet, wij raadplegen haar voor bestuur en leiding, wij zien in haar opdat wij daarnaar onze maatregelen mogen nemen. d. Dan alleen zien wij op de rechte wijze in de wet der vrijheid, wanneer wij daarbij blijven, wanneer wij voortgaan haar te bestuderen, tot zij ons verandert in een geestelijk leven, dat in ons geënt wordt en vruchten voortbrengt, wanneer wij niet vergetelijk zijn, maar haar als ons werk in praktijk brengen, haar altijd voor onze ogen houden, haar tot den vasten regel voor onzen wandel en ons gedrag nemen en onze gehele geestesgesteldheid naar haar regelen.

e. Zij, die zo handelen, en blijven bij de wet en het Woord van God, zijn en zullen zijn zalig in dit hun doen, volgens den eersten Psalm, waarnaar Jakobus hier, volgens sommigen, verwijst. Welgelukzalig is de man, zo zegt de psalmist, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters, maar zijn lust is in des Heeren wet en hij overdenkt Zijne wet dag en nacht. Al wat hij doet zal wel gelukken. Hij, die geen vergetelijk hoorder, maar een dader van het werk is, dat Gods Woord hem te doen geeft, zegt Jakobus, zal gezegend zijn. De papisten beweren dat wij hier een duidelijk bewijs hebben, dat we om onze goede werken gezegend worden. Maar Dr. Manton beantwoordt die bewering door de lezers der Schrift uit te nodigen met nauwkeurigheid dezen tekst te lezen. De apostel zegt niet: voor dit zijn doen wordt die man gezegend, maar in dit zijn doen. Het is de weg, waarop wij zeker den zegen zullen vinden, maar het is niet de oorzaak van dien zegen. Deze zegening ligt ook niet in het kennen, maar in het doen van Gods wil. Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij ze doet, John 13:17. Niet het spreken, maar het wandelen leidt ons ten hemel.

V. Nu deelt de apostel mede hoe wij den valsen godsdienst kunnen onderscheiden van dien, die zuiver en Gode aangenaam is. Grote en heftige twisten zijn over dit onderwerp in de wereld voorgevallen: welke godsdienst is vals en ijdel, welke is waar en zuiver? Ik zou wensen dat alle mensen goedvinden konden die vraag door deze Schriftuurplaats te laten beslissen, want hier is een duidelijk en vast antwoord.

1. Wat is een ijdele godsdienst? Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en zijne tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, diens godsdienst is ijdel. Drie dingen zijn hier op te merken.

A. In een valsen godsdienst is veel vertoning en gemaaktheid om in de ogen van anderen godsdienstig te schijnen. Daarop wordt, naar ik meen, onze aandacht gevestigd door de woorden: Indien iemand dunkt, dat is zoveel als: die godsdienstig schijnt te zijn enz. Indien men er meer op bedacht is om godsdienstig te schijnen dan om het te zijn, dan is dat een teken dat die godsdienst ijdel is. Niet de godsdienst zelf is ijdel, zij die zeggen: Het is vergeefs den Heere te dienen, doen daardoor groot onrecht, maar het is mogelijk dat de mensen hem een ijdel ding maken, dat zij alleen den vorm en niet de kracht der godzaligheid hebben.

B. In een valsen godsdienst is veel dat aanmerkingen maakt, verwijten doet en anderen aftrekt. Het niet in toom houden van de tong bedoelt hier: het geen afstand doen van deze ondeugden der tong. Wanneer wij de mensen zeer gemakkelijk horen spreken over de gebreken van anderen, of hen schandelijke dwalingen in anderen voortdurend horen ontdekken, of de wijsheid en godsvrucht van anderen gedurig horen betwijfelen, opdat zij zelven des te wijzer en beter mogen schijnen, dan is dat een teken dat zij slechts een ijdelen godsdienst hebben. De man, die een ongebreidelden tong heeft, kan bezwaarlijk een waarlijk nederig en begenadigd hart bezitten. Hij, die er zich in verheugt om zijn naasten onrecht te doen, geeft tevergeefs voor dat hij God liefheeft, en dus zal zulk een onbedwongen tong bewijzen dat die man een huichelaar is. Aanmerkingen maken is een aangename zonde, die bijzonder met onze natuur strookt, en daardoor bewijst dat zo iemand nog in onherboren toestand is. Deze zonden der tong waren de voorname zonden van den tijd, waarin Jakobus schreef-gelijk andere gedeelten van dezen brief overvloedig aantonen, -en het is een sterk teken van ijdelen godsdienst indien men meegesleept wordt door de zonden van zijn tijd. Het is altijd een kenmerkende zonde van de huichelaars geweest, dat naarmate zij ijverig waren om zelf goed te schijnen zij te meer vrijheid namen om aanmerking te maken op anderen en hen te verlagen. Er is zoveel verstandhouding tussen tong en hart, dat het laatste aan de eerste gekend wordt. En daarom zegt de apostel dat een ongebreidelde tong een onbetwijfeld zeker bewijs is van ijdelen godsdienst. Er is geen kracht of macht in een godsdienst, die iemand niet in staat stelt zijn tong te beheersen.

C. In een ijdelen godsdienst bedriegt iemand zijn eigen hart en verleidt het, hij is voortdurend zo bezig om anderen en zich zelven wijs te maken dat hij werkelijk iets is, dat ten laatste de ijdelheid van zijn godsdienst wordt vervuld door het verleiden van zijn eigen hart. Wanneer de godsdienst eenmaal ijdel begint te worden, hoe groot is dan de ijdelheid!

2. Hier wordt duidelijk en beslist verklaard, waarin de ware godsdienst bestaat. De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze, James 1:27.

A. Het is de heerlijkheid van den godsdienst zuiver en onbevlekt te zijn, niet vermengd met menselijke uitvindingen of werelds bederf. Valse godsdiensten kan men herkennen aan hun onzuiverheid en liefdeloosheid, overeenkomstig hetgeen Johannes zegt: Die de rechtvaardigheid niet doet is niet uit God, en hij die zijn broeder niet liefheeft, 1 John 3:10. Maar aan de andere zijde: een heilig leven en een liefhebbend hart zijn het bewijs van een waren godsdienst. Onze godsdienst is niet versierd met ceremoniën, maar met reinheid en liefde. En een zuivere godsdienst moet onbevlekt gehouden worden.

B. De godsdienst is zuiver en onbevlekt, die dat is voor God en den Vader. Die godsdienst is de ware, die het is in Zijne ogen, en welks voornaamste doel Zijne goedkeuring is. De ware godsdienst leert ons alles als in Zijne tegenwoordigheid te doen, Zijn gunst te zoeken, en te trachten in alle handelingen Hem welbehaaglijk te zijn.

C. Medelijden en liefdadigheid voor armen en bedroefden zijn een zeer groot en onmisbaar deel van den waren godsdienst. Weduwen en wezen bezoeken in hun verdrukking. Bezoeken betekent hier op alle mogelijke wijzen, waartoe wij bij machte zijn, hun verlichting aanbrengen onder hun last. Wezen en weduwen worden hier bepaald genoemd omdat die gewoonlijk het meest verwaarloosd en verdrukt worden, maar wij moeten bij die benaming denken aan alle voorwerpen van liefdadigheid en alle verdrukten. Het is zeer merkwaardig dat, nu hier de samenvatting van den waren godsdienst in twee artikelen gegeven wordt, het helpen uit liefde van de bedroefden er een van is.

D. Een onbesmet leven moet zich paren aan ongeveinsde liefde en hulpvaardigheid. En zich zelven onbesmet bewaren van de wereld. De wereld is geneigd de ziel te bezoedelen en te besmetten, en het is moeilijk in haar te leven en met haar te doen te hebben en onbesmet te blijven, maar dat moet onze voortdurende poging zijn. Hierin bestaat de zuivere en onbevlekte godsdienst. De dingen van de wereld zelf nemen onze zinnen te veel in beslag, wanneer wij voortdurend er in moeten omgaan, maar de zonden en de begeerlijkheden der wereld bevlekken en besmetten ons werkelijk op jammerlijke wijze. Johannes vat al wat in de wereld is, en dat wij niet mogen liefhebben, samen onder drie hoofden: de begeerlijkheid des vlezes, de begeerlijkheid der ogen, de grootsheid des levens, en ons zelven van deze drie onbesmet te bewaren, is ons onbesmet bewaren van de wereld. God houde door Zijn genade beide onze harten en ons leven rein van de liefde voor de wereld en van de verzoekingen van boze wereldse mensen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op James 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/james-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile