Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jakobus 1

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Vers 1

Zegenwens


Jk 1:1. Hoewel Jakobus, zoals je hebt gezien, de leider van de gemeente in Jeruzalem is, stelt hij zich in deze brief niet als zodanig voor. Hij stelt zich voor als “slaaf van God”. Dat kan iedere Israëliet hem nazeggen, want iedere Israëliet is dat in wezen. Voor Jakobus is dat niet een benauwde onderwerping aan God, maar hij noemt het als een voorrecht.

Vervolgens noemt hij zichzelf ook een “slaaf … van [de] Heer Jezus Christus”. Dat kan en wil niet iedere Israëliet hem nazeggen. Jakobus noemt zichzelf wel zo en ook hier klinkt door, dat hij het een eer vindt een slaaf van de Heer Jezus te zijn. Als je daarbij bedenkt dat hij naar het vlees een broer van de Heer Jezus is (Gl 1:19), is het toch wel treffend dat hij zichzelf zo noemt.

Je merkt bij hem niets van die populaire geest die over ‘Jezus’ spreekt als was Hij een vriendje van de straat. Hij noemt de Naam van de Man Die uit dezelfde moeder is geboren als hij, met groot ontzag. Dat ontzag heeft hij niet altijd gehad. Tijdens het leven van de Heer Jezus geloofde Jakobus niet in Hem als de van God Gezondene (Jh 7:5). Dat veranderde toen de Heer Jezus na Zijn opstanding aan hem verscheen (1Ko 15:7). Het is tenminste zeer aannemelijk dat deze verschijning de aanleiding is geweest voor zijn bekering.

Overigens zie je dat Jakobus God en de Heer Jezus op gelijke hoogte plaatst door zichzelf zowel een slaaf van God als een slaaf van de Heer Jezus te noemen. Hij eert de Zoon, zoals hij de Vader eert (Jh 5:23).

Jakobus schrijft aan “de twaalf stammen in de verstrooiing”. Petrus schrijft ook aan hen die in de verstrooiing zijn (1Pt 1:1), maar dan alleen aan de gelovige Joden, zij die wedergeboren zijn (1Pt 1:23). Jakobus schrijft aan het geheel.

Met een kort “gegroet” geeft hij uiting aan zijn verbondenheid met hen. Iemand groeten of iemand de groeten doen, spreekt van verbondenheid. Dit woord – dat nog twee keer voorkomt (Hd 15:23; Hd 23:26) – is eigenlijk een wens dat de ander zich verheugt en blij is.

Lees nog eens Jakobus 1:1.

Verwerking: Wat maakt deze brief zo speciaal ten opzichte van de andere brieven in het Nieuwe Testament?

Vers 1

Zegenwens


Jk 1:1. Hoewel Jakobus, zoals je hebt gezien, de leider van de gemeente in Jeruzalem is, stelt hij zich in deze brief niet als zodanig voor. Hij stelt zich voor als “slaaf van God”. Dat kan iedere Israëliet hem nazeggen, want iedere Israëliet is dat in wezen. Voor Jakobus is dat niet een benauwde onderwerping aan God, maar hij noemt het als een voorrecht.

Vervolgens noemt hij zichzelf ook een “slaaf … van [de] Heer Jezus Christus”. Dat kan en wil niet iedere Israëliet hem nazeggen. Jakobus noemt zichzelf wel zo en ook hier klinkt door, dat hij het een eer vindt een slaaf van de Heer Jezus te zijn. Als je daarbij bedenkt dat hij naar het vlees een broer van de Heer Jezus is (Gl 1:19), is het toch wel treffend dat hij zichzelf zo noemt.

Je merkt bij hem niets van die populaire geest die over ‘Jezus’ spreekt als was Hij een vriendje van de straat. Hij noemt de Naam van de Man Die uit dezelfde moeder is geboren als hij, met groot ontzag. Dat ontzag heeft hij niet altijd gehad. Tijdens het leven van de Heer Jezus geloofde Jakobus niet in Hem als de van God Gezondene (Jh 7:5). Dat veranderde toen de Heer Jezus na Zijn opstanding aan hem verscheen (1Ko 15:7). Het is tenminste zeer aannemelijk dat deze verschijning de aanleiding is geweest voor zijn bekering.

Overigens zie je dat Jakobus God en de Heer Jezus op gelijke hoogte plaatst door zichzelf zowel een slaaf van God als een slaaf van de Heer Jezus te noemen. Hij eert de Zoon, zoals hij de Vader eert (Jh 5:23).

Jakobus schrijft aan “de twaalf stammen in de verstrooiing”. Petrus schrijft ook aan hen die in de verstrooiing zijn (1Pt 1:1), maar dan alleen aan de gelovige Joden, zij die wedergeboren zijn (1Pt 1:23). Jakobus schrijft aan het geheel.

Met een kort “gegroet” geeft hij uiting aan zijn verbondenheid met hen. Iemand groeten of iemand de groeten doen, spreekt van verbondenheid. Dit woord – dat nog twee keer voorkomt (Hd 15:23; Hd 23:26) – is eigenlijk een wens dat de ander zich verheugt en blij is.

Lees nog eens Jakobus 1:1.

Verwerking: Wat maakt deze brief zo speciaal ten opzichte van de andere brieven in het Nieuwe Testament?

Verzen 2-5

Geloof te midden van verzoekingen


Jk 1:2. De oproep van Jakobus om het vallen in allerlei verzoekingen enkel vreugde te achten sluit prachtig aan op de wens van het vorige vers. Door zijn lezers na de algemene groet van dat vers “mijn broeders” te noemen laat hij hun nog meer voelen hoezeer hij met hen verbonden is. Het toont nog maar eens extra aan dat hij niet tot hen spreekt als leider, maar als een medebroeder.

Zonder verdere inleiding spreekt Jakobus direct over “allerlei verzoekingen”. Hij plaatst je ineens in de wereld en wat je daarin kunt meemaken. In de wereld wordt de echtheid van je belijdenis getoetst door verzoekingen of beproevingen. Voor het gezelschap aan wie Jakobus schrijft, bestaat die verzoeking vooral uit armoede. Misschien is dat ook voor jou wel zo. Je mag bij die verzoekingen ook denken aan bijvoorbeeld ziekte, een handicap, werkeloosheid of de dood van een geliefde. Het zijn allemaal beproevingen die de Heer op de weg van de gelovigen zendt, om te zien op wie ze hun vertrouwen stellen.

Jakobus begint met de toetsing van de echtheid van het geloof. Zoals in de inleiding is gezegd, gaat het hem om de praktijk van het geloofsleven. Je kunt zeggen dat de wereld met zijn verzoekingen de testkamer van het geloof is.

Jakobus houdt zijn broeders voor om de verzoekingen waaraan zij blootgesteld staan met een gevoel van vreugde te begroeten. Dat lijkt toch wel een beetje een onmogelijke opdracht. Het lijkt ook nog eens in tegenspraak met wat Petrus in zijn eerste brief zegt. Petrus zegt immers dat beproevingen droefheid veroorzaken (1Pt 1:6) en dat is heel wat beter te begrijpen. Toch betreft het slechts een schijnbare en geen werkelijke tegenspraak.

Jakobus en Petrus benaderen verzoekingen of beproevingen vanuit twee verschillende gezichtspunten. Als je een beproeving ondergaat, maakt dat je verdrietig. Een beproeving onderga je niet stoïcijns en laat je niet onberoerd (Hb 12:11). Toch mag je er ook aan denken dat elke verzoeking een door God ingeplande zaak in je leven is. God houdt Zich met je bezig.

Bij Jakobus gaat het om het feit van de verzoeking, waarbij hij erop wijst dat verzoekingen voor ieder weer anders zijn. Vandaar dat hij spreekt over ‘allerlei’. De bedoeling is dat de verzoeking die jij ondergaat, je naar God uitdrijft. Als dat gebeurt, is dat een resultaat dat jou verheugt, maar dat bovenal God verheugt. Op die manier kun je iets beleven van de ervaring die Paulus heeft opgedaan als hij zegt: “Als bedroefd, maar altijd blij” (2Ko 6:10).

Jk 1:3. Jakobus vertelt er ook bij, waarom zijn lezers het vallen in verzoeking vreugde mogen achten. Tevens kan hij hun zeggen dat zij het doel van de verzoekingen kennen. Zij weten immers dat die verzoekingen, waardoor hun geloof wordt beproefd, hun geloof sterker maken en ook uitdagen om vol te houden. Het doel dat God heeft met de verzoekingen waarin we vallen, is om ons te leren volharden. Volharding is het bewijs van echt geloof.

Nu zou je kunnen zeggen: ‘Hangt het behouden worden dan toch van eigen inspanning af?’ Nee, zo is het niet. De behoudenis ligt verankerd in het werk van Christus. Als wij zeggen dat we behouden zijn, zal dat bewezen worden in het volharden in het geloof, ook al komen de zwaarste beproevingen.

Het moeilijkste van beproevingen is de duur ervan. Soms kun je in een plotselinge beproeving goed staande blijven en blijf je vertrouwen op God. Maar o wee, als de beproeving langer aanhoudt. Dan komt het er juist op aan God te blijven vertrouwen dat het Hem niet uit de hand loopt. Dan is het belangrijk te blijven geloven dat Hij niet boven vermogen verzoekt (1Ko 10:13).

Jk 1:4. Als een beproeving zo lang gaat duren, dat je denkt: ‘Wanneer komt er nu eens een einde aan?’, dan is dat een beproeving die tot doel heeft de volharding een volmaakt werk te laten hebben. In het leven van een christen is volharding een belangrijk kenmerk. Als Paulus de tekenen van een apostel opsomt, noemt hij in de eerste plaats ‘volharding’ (2Ko 12:12). Zowel bij Jakobus als bij Paulus betekent het woord volharding: het leed met volharding verdragen. Net als Jakobus laat ook Paulus de zegenrijke gevolgen van volharding in verzoekingen zien (Rm 5:3-5).

Een voorbeeld van iemand bij wie de volharding geen volmaakt werk heeft, is koning Saul. Hij kan niet op Samuel wachten en offert voortijdig. Het kost hem het koninkrijk (1Sm 13:8-14). Maar ook David faalt in zijn volharding. Hij wordt voortdurend door Saul achterna gezeten. De lange duur van die beproeving wordt hem op een gegeven ogenblik te veel en hij denkt bij zichzelf: “Ik zal op een dag nog eens door Sauls hand weggevaagd worden” (1Sm 27:1).

De enige uitweg die hij ziet, is zijn toevlucht te nemen tot de Filistijnen. Dat levert hem de rust op die hij wil, want Saul zoekt hem niet langer, maar hij verliest wel de gemeenschap met God. De volharding heeft bij hem geen volmaakt werk omdat hij in plaats van aan God om wijsheid te vragen wat hij moest doen, zelf een uitweg ging bedenken. In tegenstelling tot Saul komt David later terug op de weg van en met God en volhardt hij alsnog tot het einde toe.

De volharding duurt tot je in een bepaald geval je volledig aan de wil van God hebt onderworpen. “Een volmaakt werk” is namelijk dat jij je volkomen onderwerpt aan God en dat Zijn wil de jouwe wordt. Dit is een proces en dat proces gaat je hele leven door. Bij de Heer Jezus was geen eigen wil, maar Hij is wel verzocht als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15). De verzoeking bewerkte bij Hem dat Hij volmaakt is geworden. Zo is Hij een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden (Hb 5:7-10).

Als dit werk in jou is volbracht, dat wil zeggen als je volledig aan God onderworpen bent, zodat het doen van Zijn wil jouw enige verlangen is, dan ben je “volmaakt en volkomen” en heb je aan niets gebrek. Dit betekent niet dat je nu alles van Gods wil weet en dat je daarom niets meer van Gods wil te leren zou hebben. Jk 1:5 bewijst het tegendeel. Waar het om gaat, is dat je rustig bent in de wil van God met jouw leven en de omstandigheden waarin je bent. Je vertrouwt Hem dat Hij het beste met je voor heeft. In die overgave aan Hem kan Hij jou Zijn wil bekendmaken. Je bent dan voor Hem bereikbaar en ook bruikbaar.

De volmaaktheid waarover Jakobus hier spreekt, heeft niets te maken met zondeloosheid. Ook als je in overgave aan God leeft, kan het gebeuren dat je, hoe goed je het ook bedoelt, toch zondigt. Een voorbeeld daarvan zie je in het leven van Petrus. Hij wilde echt vol overgave voor de Heer leven. Hij zei zelfs dat hij zijn leven voor de Heer Jezus wilde geven. Maar de Heer moest tegen hem zeggen dat hij Hem drie keer zou verloochenen.

Met al zijn goede bedoelingen was Petrus blind voor zijn eigen zwakheid. En omdat hij ook nog eens de waarschuwing van de Heer in de wind sloeg, zondigde hij door de Heer te verloochenen. Gelukkig kwam hij tot berouw en kreeg hij vergeving (Lk 22:33-34; 54-62). Petrus faalde in het volharden in zijn geloof toen hij verzocht werd, omdat hem de wijsheid ontbrak voor de juiste beslissing en de juiste belijdenis.

Jk 1:5. Om bewaard te blijven voor dergelijke ervaringen is “wijsheid” nodig. Wijsheid is het gebruikmaken van de kennis die je hebt in de omstandigheden waarin je geloof op de proef wordt gesteld. Omdat je geloof voortdurend op de proef wordt gesteld, heb je die wijsheid voortdurend nodig. Je zult zeker wel een gebrek aan wijsheid voelen als je kijkt naar het leven van de wereld om je heen. Ik heb dat tenminste wel.

Om door te kunnen gaan, om te kunnen volharden, is het belangrijk te zien wat de bedoelingen van God zijn. Dat betekent dat je naar Hem toe moet gaan, in het heiligdom. In het heiligdom zie je welke weg God met jou wil gaan. Je ziet ook dat Zijn uiteindelijke doel zegen is.

Wat is het een geweldig woord dat Jakobus hier spreekt. Het is een prachtige uitnodiging. Jakobus nodigt je uit wijsheid aan God te vragen. Hij vertelt erbij hoe God op die vraag reageert. God beantwoordt je vraag op rijke, milde wijze, zonder een woord van verwijt.

Als je bij mensen hulp zoekt, is de kans groot dat je een verwijt te horen krijgt. Ze vinden je maar brutaal of ze voelen zich gebruikt of zeggen dat je jezelf maar moet zien te redden omdat zij je toch ook niet kunnen helpen. Zoiets doet God niet. Als je Hem vraagt, zul je Hem leren kennen als een gevende God. Hij is geen eiser, tot wie je als smekeling nadert om hem te vermurwen. Nee, Hij is een God Die jou graag ziet komen, graag naar je luistert en je graag verhoort.

Lees nog eens Jakobus 1:2-5.

Verwerking: Vraag aan God om wijsheid met het oog op de verzoekingen waarmee jij te maken hebt.

Verzen 2-5

Geloof te midden van verzoekingen


Jk 1:2. De oproep van Jakobus om het vallen in allerlei verzoekingen enkel vreugde te achten sluit prachtig aan op de wens van het vorige vers. Door zijn lezers na de algemene groet van dat vers “mijn broeders” te noemen laat hij hun nog meer voelen hoezeer hij met hen verbonden is. Het toont nog maar eens extra aan dat hij niet tot hen spreekt als leider, maar als een medebroeder.

Zonder verdere inleiding spreekt Jakobus direct over “allerlei verzoekingen”. Hij plaatst je ineens in de wereld en wat je daarin kunt meemaken. In de wereld wordt de echtheid van je belijdenis getoetst door verzoekingen of beproevingen. Voor het gezelschap aan wie Jakobus schrijft, bestaat die verzoeking vooral uit armoede. Misschien is dat ook voor jou wel zo. Je mag bij die verzoekingen ook denken aan bijvoorbeeld ziekte, een handicap, werkeloosheid of de dood van een geliefde. Het zijn allemaal beproevingen die de Heer op de weg van de gelovigen zendt, om te zien op wie ze hun vertrouwen stellen.

Jakobus begint met de toetsing van de echtheid van het geloof. Zoals in de inleiding is gezegd, gaat het hem om de praktijk van het geloofsleven. Je kunt zeggen dat de wereld met zijn verzoekingen de testkamer van het geloof is.

Jakobus houdt zijn broeders voor om de verzoekingen waaraan zij blootgesteld staan met een gevoel van vreugde te begroeten. Dat lijkt toch wel een beetje een onmogelijke opdracht. Het lijkt ook nog eens in tegenspraak met wat Petrus in zijn eerste brief zegt. Petrus zegt immers dat beproevingen droefheid veroorzaken (1Pt 1:6) en dat is heel wat beter te begrijpen. Toch betreft het slechts een schijnbare en geen werkelijke tegenspraak.

Jakobus en Petrus benaderen verzoekingen of beproevingen vanuit twee verschillende gezichtspunten. Als je een beproeving ondergaat, maakt dat je verdrietig. Een beproeving onderga je niet stoïcijns en laat je niet onberoerd (Hb 12:11). Toch mag je er ook aan denken dat elke verzoeking een door God ingeplande zaak in je leven is. God houdt Zich met je bezig.

Bij Jakobus gaat het om het feit van de verzoeking, waarbij hij erop wijst dat verzoekingen voor ieder weer anders zijn. Vandaar dat hij spreekt over ‘allerlei’. De bedoeling is dat de verzoeking die jij ondergaat, je naar God uitdrijft. Als dat gebeurt, is dat een resultaat dat jou verheugt, maar dat bovenal God verheugt. Op die manier kun je iets beleven van de ervaring die Paulus heeft opgedaan als hij zegt: “Als bedroefd, maar altijd blij” (2Ko 6:10).

Jk 1:3. Jakobus vertelt er ook bij, waarom zijn lezers het vallen in verzoeking vreugde mogen achten. Tevens kan hij hun zeggen dat zij het doel van de verzoekingen kennen. Zij weten immers dat die verzoekingen, waardoor hun geloof wordt beproefd, hun geloof sterker maken en ook uitdagen om vol te houden. Het doel dat God heeft met de verzoekingen waarin we vallen, is om ons te leren volharden. Volharding is het bewijs van echt geloof.

Nu zou je kunnen zeggen: ‘Hangt het behouden worden dan toch van eigen inspanning af?’ Nee, zo is het niet. De behoudenis ligt verankerd in het werk van Christus. Als wij zeggen dat we behouden zijn, zal dat bewezen worden in het volharden in het geloof, ook al komen de zwaarste beproevingen.

Het moeilijkste van beproevingen is de duur ervan. Soms kun je in een plotselinge beproeving goed staande blijven en blijf je vertrouwen op God. Maar o wee, als de beproeving langer aanhoudt. Dan komt het er juist op aan God te blijven vertrouwen dat het Hem niet uit de hand loopt. Dan is het belangrijk te blijven geloven dat Hij niet boven vermogen verzoekt (1Ko 10:13).

Jk 1:4. Als een beproeving zo lang gaat duren, dat je denkt: ‘Wanneer komt er nu eens een einde aan?’, dan is dat een beproeving die tot doel heeft de volharding een volmaakt werk te laten hebben. In het leven van een christen is volharding een belangrijk kenmerk. Als Paulus de tekenen van een apostel opsomt, noemt hij in de eerste plaats ‘volharding’ (2Ko 12:12). Zowel bij Jakobus als bij Paulus betekent het woord volharding: het leed met volharding verdragen. Net als Jakobus laat ook Paulus de zegenrijke gevolgen van volharding in verzoekingen zien (Rm 5:3-5).

Een voorbeeld van iemand bij wie de volharding geen volmaakt werk heeft, is koning Saul. Hij kan niet op Samuel wachten en offert voortijdig. Het kost hem het koninkrijk (1Sm 13:8-14). Maar ook David faalt in zijn volharding. Hij wordt voortdurend door Saul achterna gezeten. De lange duur van die beproeving wordt hem op een gegeven ogenblik te veel en hij denkt bij zichzelf: “Ik zal op een dag nog eens door Sauls hand weggevaagd worden” (1Sm 27:1).

De enige uitweg die hij ziet, is zijn toevlucht te nemen tot de Filistijnen. Dat levert hem de rust op die hij wil, want Saul zoekt hem niet langer, maar hij verliest wel de gemeenschap met God. De volharding heeft bij hem geen volmaakt werk omdat hij in plaats van aan God om wijsheid te vragen wat hij moest doen, zelf een uitweg ging bedenken. In tegenstelling tot Saul komt David later terug op de weg van en met God en volhardt hij alsnog tot het einde toe.

De volharding duurt tot je in een bepaald geval je volledig aan de wil van God hebt onderworpen. “Een volmaakt werk” is namelijk dat jij je volkomen onderwerpt aan God en dat Zijn wil de jouwe wordt. Dit is een proces en dat proces gaat je hele leven door. Bij de Heer Jezus was geen eigen wil, maar Hij is wel verzocht als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15). De verzoeking bewerkte bij Hem dat Hij volmaakt is geworden. Zo is Hij een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden (Hb 5:7-10).

Als dit werk in jou is volbracht, dat wil zeggen als je volledig aan God onderworpen bent, zodat het doen van Zijn wil jouw enige verlangen is, dan ben je “volmaakt en volkomen” en heb je aan niets gebrek. Dit betekent niet dat je nu alles van Gods wil weet en dat je daarom niets meer van Gods wil te leren zou hebben. Jk 1:5 bewijst het tegendeel. Waar het om gaat, is dat je rustig bent in de wil van God met jouw leven en de omstandigheden waarin je bent. Je vertrouwt Hem dat Hij het beste met je voor heeft. In die overgave aan Hem kan Hij jou Zijn wil bekendmaken. Je bent dan voor Hem bereikbaar en ook bruikbaar.

De volmaaktheid waarover Jakobus hier spreekt, heeft niets te maken met zondeloosheid. Ook als je in overgave aan God leeft, kan het gebeuren dat je, hoe goed je het ook bedoelt, toch zondigt. Een voorbeeld daarvan zie je in het leven van Petrus. Hij wilde echt vol overgave voor de Heer leven. Hij zei zelfs dat hij zijn leven voor de Heer Jezus wilde geven. Maar de Heer moest tegen hem zeggen dat hij Hem drie keer zou verloochenen.

Met al zijn goede bedoelingen was Petrus blind voor zijn eigen zwakheid. En omdat hij ook nog eens de waarschuwing van de Heer in de wind sloeg, zondigde hij door de Heer te verloochenen. Gelukkig kwam hij tot berouw en kreeg hij vergeving (Lk 22:33-34; 54-62). Petrus faalde in het volharden in zijn geloof toen hij verzocht werd, omdat hem de wijsheid ontbrak voor de juiste beslissing en de juiste belijdenis.

Jk 1:5. Om bewaard te blijven voor dergelijke ervaringen is “wijsheid” nodig. Wijsheid is het gebruikmaken van de kennis die je hebt in de omstandigheden waarin je geloof op de proef wordt gesteld. Omdat je geloof voortdurend op de proef wordt gesteld, heb je die wijsheid voortdurend nodig. Je zult zeker wel een gebrek aan wijsheid voelen als je kijkt naar het leven van de wereld om je heen. Ik heb dat tenminste wel.

Om door te kunnen gaan, om te kunnen volharden, is het belangrijk te zien wat de bedoelingen van God zijn. Dat betekent dat je naar Hem toe moet gaan, in het heiligdom. In het heiligdom zie je welke weg God met jou wil gaan. Je ziet ook dat Zijn uiteindelijke doel zegen is.

Wat is het een geweldig woord dat Jakobus hier spreekt. Het is een prachtige uitnodiging. Jakobus nodigt je uit wijsheid aan God te vragen. Hij vertelt erbij hoe God op die vraag reageert. God beantwoordt je vraag op rijke, milde wijze, zonder een woord van verwijt.

Als je bij mensen hulp zoekt, is de kans groot dat je een verwijt te horen krijgt. Ze vinden je maar brutaal of ze voelen zich gebruikt of zeggen dat je jezelf maar moet zien te redden omdat zij je toch ook niet kunnen helpen. Zoiets doet God niet. Als je Hem vraagt, zul je Hem leren kennen als een gevende God. Hij is geen eiser, tot wie je als smekeling nadert om hem te vermurwen. Nee, Hij is een God Die jou graag ziet komen, graag naar je luistert en je graag verhoort.

Lees nog eens Jakobus 1:2-5.

Verwerking: Vraag aan God om wijsheid met het oog op de verzoekingen waarmee jij te maken hebt.

Verzen 6-12

Niet twijfelen, maar verdragen


Jk 1:6. In het vorige stukje heb je gezien dat God je graag ziet komen. Maar er is wel een voorwaarde aan verbonden. Die voorwaarde is dat je moet komen “in geloof” (vgl. Hb 11:6) en zonder dat je in je hart ook maar enigszins twijfelt aan Zijn goedheid. Als je aan God om wijsheid vraagt, terwijl je toch twijfelt aan Zijn goedheid om die wijsheid te geven, lijk je op een golf van de zee. In zo’n geval richt je je tot God om aan Hem wijsheid te vragen, terwijl je in je hart ook naar andere mogelijkheden op zoek bent waar je wijsheid zou kunnen krijgen om uit de beproeving te komen. Je stelt je open voor God, maar tegelijk luister je naar meningen van mensen of je kijkt naar de omstandigheden en maakt je beslissingen daarvan afhankelijk.

Voor God is er dan geen ruimte om je iets duidelijk te maken. Het resultaat van een dergelijke houding is dat je heen en weer geslingerd wordt, zoals een golf van de zee op en neer gaat. Twijfel lijkt op de open zee, waarbij de golven een speelbal van de wind zijn. Zo is een man die twijfelt een speelbal van de meningen van anderen waarvoor hij zich openstelt.

Jk 1:7. Raad bij elkaar vragen is niet verkeerd, maar die raad mag niet de eerste en voornaamste plaats innemen. Als de raad van anderen zoveel voor je betekent dat je vertrouwen op God niet meer werkzaam is, ontvang je niets van God. Raad vragen bij anderen of naar goede raad van anderen luisteren, moet het vertrouwen op God juist vergroten. God wil dat je Hem onvoorwaardelijk vertrouwt.

Jk 1:8. Een mens die dat niet doet, is ‘dubbelbezield’, want dat is de betekenis van het woord “wankelmoedig”. Dat zo’n mens innerlijk wankelmoedig is, zal ook blijken uit zijn wegen. Hij is daarin “onberekenbaar”, niet te volgen. Je denkt even dat hij op de goede weg is, maar een ogenblik later gaat hij een totaal andere richting op. Je kunt niet van hem op aan. Hij heeft een zwalkende koers. Elke standvastigheid in zijn geloofsleven ontbreekt.

Jk 1:9. Na de algemene uitgangspunten over het volharden in de verzoekingen past Jakobus deze uitgangspunten toe op “de geringe broeder”. Je kunt dat zien aan het woord “echter”. Jakobus brengt daardoor een tegenstelling aan met het voorgaande en vooral met de twijfelende mens. De geringe of maatschappelijk arme broeder loopt gevaar te gaan twijfelen aan de liefde van God voor hem. Als Israëliet is hij opgegroeid met de gedachte dat rijkdom het bewijs is van Gods zegen en dat armoede het bewijs is dat Gods zegen wordt tegengehouden door ontrouw. Maar zo is het niet meer, zegt Jakobus. Armoede is niet direct een bewijs van ontrouw en Gods misnoegen daarover. Armoede is een verzoeking die met vreugde verdragen kan worden omdat die kan worden gezien als een beproeving van het geloof.

Jakobus voegt daar een bijzondere bemoediging aan toe. Hij vertelt de maatschappelijk arme dat hij mag roemen in zijn geestelijke rijkdom en ”hoogheid”. Hij mag dat doen vanwege zijn verbinding met Christus. De arme mag zich verblijden in zijn hoogheid omdat Christus Zich niet schaamt hem ‘broeder’ te noemen (Hb 2:11). Deze titel wordt in de wereld miskend en als niets geacht. De arme weet echter dat de heerlijkheid van deze wereld voorbijgaat als een bloem van het gras, terwijl hij zich verheugt dat hij een deelgenoot is van hen die door de Heer der heerlijkheid als de Zijnen worden erkend.

Jk 1:10. Jakobus heeft ook een woord voor de maatschappelijk rijke. De rijke die zich op zijn rijkdom beroemt, moet zich realiseren dat hij met al zijn rijkdom geestelijk gering en arm is. Jakobus roept de rijke op te roemen “in zijn geringheid”, dat wil zeggen in wat hij in zichzelf is voor God. In zichzelf is de rijke een zondaar die voor God niet kan bestaan. Daarnaast zal het goed zijn als hij zich bewust wordt dat al zijn rijkdom zal verwelken.

Jk 1:11. Dat geldt niet alleen voor de rijkdom van de rijke, maar ook voor de rijke zelf. Gras stelt de voorspoed van het leven van de mens voor, met daar onlosmakelijk aan verbonden dat die voorspoed snel voorbij is. De bloem geeft het gras kleur en glans, maar ook de kleur en de glans van de bloem gaan snel voorbij.

Je ziet daarvan een illustratie in de geschiedenis die de Heer Jezus vertelt over de arme Lazarus en de rijke man (Lk 16:19-25). Lazarus was echt arm. De rijke keek niet naar hem om. Lazarus betekent ‘God is hulp’ en God had Lazarus in omstandigheden gebracht om de betekenis van zijn naam in praktijk te brengen. Lazarus had niets en niemand anders tot zijn hulp dan God. De rijke man leefde alleen voor zichzelf en had geen enkele behoefte aan hulp van God. Maar aan de andere kant van de dood zijn de rollen omgedraaid. Daar is de rijke een arme man geworden en de arme Lazarus een rijke.

De waarde van rijkdom, of liever de betekenisloosheid van rijkdom, blijkt als de hitte van de zon als een beeld van beproevingen in het leven komt. Wanneer ziekte en dood hun intrede doen, blijkt dat gezondheid en leven niet kunnen worden gekocht, al zou iemand alle geld van de wereld bezitten.

Je kunt de zon met zijn hitte ook zien als een beeld van de Heer Jezus, Die wordt voorgesteld als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2). Als Hij komt om de aarde te oordelen, zal Hij alles wat hoog en verheven is, vernederen (Js 2:10-12). Wat de mens hoog acht en bij hem in aanzien is, zal door Hem tenietgedaan worden. Alles waarop het hart van de mens kan vertrouwen en waardoor hij meent God niet nodig te hebben, zal verloren gaan wanneer de Zon der gerechtigheid opgaat. In het licht van de Zon, dat alles openbaart, zal gezien worden wat het allemaal waard is geweest.

Jk 1:12. Met de toezegging “gelukkig” voor de man die verzoeking verdraagt, sluit Jakobus het inleidende gedeelte over de beproeving van het geloof af. De man die de verzoeking heeft doorstaan, krijgt naast die goedkeuring ook een beloning. Hem wordt “de kroon van het leven” gegeven.

Het woord voor ‘kroon’ hier is stefanos. Er is ook een ander woord voor kroon, het woord diadèma. De diadèma – ons woord ‘diadeem’ – is het symbool van koninklijke of keizerlijke waardigheid. Dat woord wordt enkele keren in het boek Openbaring gebruikt (Op 12:3; Op 13:1; Op 19:12). Hier is het stefanos, dat is een erekroon als symbool voor een overwinnaar. Deze kroon is niet van goud, maar van laurierbladeren. De materiële waarde van de kroon is dan ook nihil. De symbolische waarde is echter enorm vanwege de eer die ermee verbonden is.

Deze kroon krijgt iemand als blijk van waardering voor het leveren van een bijzondere prestatie. Deze kroon kon worden verdiend bij de Olympische Spelen. Met deze kroon in het vooruitzicht was een deelnemer bereid zich grote inspanningen te getroosten en zichzelf allerlei ontzeggingen op te leggen. De stefanos is een enorme aanmoediging om de wedloop te lopen.

In deze betekenis wordt ‘de kroon van het leven’ – ook genoemd in Openbaring 2 (Op 2:10) – door de Heer Jezus uitgedeeld op de ‘dag van de decoratie’. Op die dag worden ook andere te verdienen kronen uitgedeeld, zoals ‘de kroon van de gerechtigheid’ (2Tm 4:8) en ‘de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid’ (1Pt 5:4). Wie door de verzoekingen zijn heengegaan en hebben getoond niet voor het leven op aarde te leven, maar voor het ware leven, die zelfs hun trouw met de dood hebben willen bekopen, krijgen die kroon als een speciaal eerbetoon van Godswege.

Als de Heer Jezus terugkomt met de Zijnen, zal aan hen ‘het leven’ als kenmerk worden gezien. Dat wil zeggen dat aan hen het speciale kenmerk van de Heer Jezus als het leven, want Hij is het leven (Jh 11:25; Jh 14:6), gezien zal worden. Zij zullen het leven als een ereteken dragen. Het leven dat zij hebben geleefd en waarvan de voortreffelijke kwaliteit in de moeilijkste omstandigheden is bewezen, zal dan uit de hand van de Heer Jezus, zichtbaar voor iedereen, worden ontvangen. Zo wordt Hij verheerlijkt in Zijn heiligen en bewonderd in allen die hebben geloofd (2Th 1:10).

Wij moeten christenen zijn die zich trainen in het afstand doen van alles wat ons de prijs zou doen missen (1Ko 9:27). Om dat met hart en ziel te doen is liefde nodig. Daarover spreekt Jakobus in het laatste deel van Jk 1:12. Alleen zij die Christus liefhebben, zijn bereid zich aan harde en langdurige training te onderwerpen.

“Die Hem liefhebben” is een prachtige uitdrukking, die vier keer in het Nieuwe Testament voorkomt, waarvan twee keer in deze brief (Rm 8:28; 1Ko 2:9, Jk 1:12; Jk 2:5). Dat laat wel zien dat echte geloofspraktijk slechts mogelijk is als liefde voor de Heer Jezus de drijfveer is. Alleen liefde voor Hem zal in jou bewerken dat jij je inspant en je opofferingen getroost. Daarvoor moest in jou een totale verandering plaatsvinden, want je was een hater van God. God liefhebben is jouw antwoord op Gods liefde voor jou.

Lees nog eens Jakobus 1:6-12.

Verwerking: Hoe kun jij de kroon van het leven ontvangen?

Verzen 6-12

Niet twijfelen, maar verdragen


Jk 1:6. In het vorige stukje heb je gezien dat God je graag ziet komen. Maar er is wel een voorwaarde aan verbonden. Die voorwaarde is dat je moet komen “in geloof” (vgl. Hb 11:6) en zonder dat je in je hart ook maar enigszins twijfelt aan Zijn goedheid. Als je aan God om wijsheid vraagt, terwijl je toch twijfelt aan Zijn goedheid om die wijsheid te geven, lijk je op een golf van de zee. In zo’n geval richt je je tot God om aan Hem wijsheid te vragen, terwijl je in je hart ook naar andere mogelijkheden op zoek bent waar je wijsheid zou kunnen krijgen om uit de beproeving te komen. Je stelt je open voor God, maar tegelijk luister je naar meningen van mensen of je kijkt naar de omstandigheden en maakt je beslissingen daarvan afhankelijk.

Voor God is er dan geen ruimte om je iets duidelijk te maken. Het resultaat van een dergelijke houding is dat je heen en weer geslingerd wordt, zoals een golf van de zee op en neer gaat. Twijfel lijkt op de open zee, waarbij de golven een speelbal van de wind zijn. Zo is een man die twijfelt een speelbal van de meningen van anderen waarvoor hij zich openstelt.

Jk 1:7. Raad bij elkaar vragen is niet verkeerd, maar die raad mag niet de eerste en voornaamste plaats innemen. Als de raad van anderen zoveel voor je betekent dat je vertrouwen op God niet meer werkzaam is, ontvang je niets van God. Raad vragen bij anderen of naar goede raad van anderen luisteren, moet het vertrouwen op God juist vergroten. God wil dat je Hem onvoorwaardelijk vertrouwt.

Jk 1:8. Een mens die dat niet doet, is ‘dubbelbezield’, want dat is de betekenis van het woord “wankelmoedig”. Dat zo’n mens innerlijk wankelmoedig is, zal ook blijken uit zijn wegen. Hij is daarin “onberekenbaar”, niet te volgen. Je denkt even dat hij op de goede weg is, maar een ogenblik later gaat hij een totaal andere richting op. Je kunt niet van hem op aan. Hij heeft een zwalkende koers. Elke standvastigheid in zijn geloofsleven ontbreekt.

Jk 1:9. Na de algemene uitgangspunten over het volharden in de verzoekingen past Jakobus deze uitgangspunten toe op “de geringe broeder”. Je kunt dat zien aan het woord “echter”. Jakobus brengt daardoor een tegenstelling aan met het voorgaande en vooral met de twijfelende mens. De geringe of maatschappelijk arme broeder loopt gevaar te gaan twijfelen aan de liefde van God voor hem. Als Israëliet is hij opgegroeid met de gedachte dat rijkdom het bewijs is van Gods zegen en dat armoede het bewijs is dat Gods zegen wordt tegengehouden door ontrouw. Maar zo is het niet meer, zegt Jakobus. Armoede is niet direct een bewijs van ontrouw en Gods misnoegen daarover. Armoede is een verzoeking die met vreugde verdragen kan worden omdat die kan worden gezien als een beproeving van het geloof.

Jakobus voegt daar een bijzondere bemoediging aan toe. Hij vertelt de maatschappelijk arme dat hij mag roemen in zijn geestelijke rijkdom en ”hoogheid”. Hij mag dat doen vanwege zijn verbinding met Christus. De arme mag zich verblijden in zijn hoogheid omdat Christus Zich niet schaamt hem ‘broeder’ te noemen (Hb 2:11). Deze titel wordt in de wereld miskend en als niets geacht. De arme weet echter dat de heerlijkheid van deze wereld voorbijgaat als een bloem van het gras, terwijl hij zich verheugt dat hij een deelgenoot is van hen die door de Heer der heerlijkheid als de Zijnen worden erkend.

Jk 1:10. Jakobus heeft ook een woord voor de maatschappelijk rijke. De rijke die zich op zijn rijkdom beroemt, moet zich realiseren dat hij met al zijn rijkdom geestelijk gering en arm is. Jakobus roept de rijke op te roemen “in zijn geringheid”, dat wil zeggen in wat hij in zichzelf is voor God. In zichzelf is de rijke een zondaar die voor God niet kan bestaan. Daarnaast zal het goed zijn als hij zich bewust wordt dat al zijn rijkdom zal verwelken.

Jk 1:11. Dat geldt niet alleen voor de rijkdom van de rijke, maar ook voor de rijke zelf. Gras stelt de voorspoed van het leven van de mens voor, met daar onlosmakelijk aan verbonden dat die voorspoed snel voorbij is. De bloem geeft het gras kleur en glans, maar ook de kleur en de glans van de bloem gaan snel voorbij.

Je ziet daarvan een illustratie in de geschiedenis die de Heer Jezus vertelt over de arme Lazarus en de rijke man (Lk 16:19-25). Lazarus was echt arm. De rijke keek niet naar hem om. Lazarus betekent ‘God is hulp’ en God had Lazarus in omstandigheden gebracht om de betekenis van zijn naam in praktijk te brengen. Lazarus had niets en niemand anders tot zijn hulp dan God. De rijke man leefde alleen voor zichzelf en had geen enkele behoefte aan hulp van God. Maar aan de andere kant van de dood zijn de rollen omgedraaid. Daar is de rijke een arme man geworden en de arme Lazarus een rijke.

De waarde van rijkdom, of liever de betekenisloosheid van rijkdom, blijkt als de hitte van de zon als een beeld van beproevingen in het leven komt. Wanneer ziekte en dood hun intrede doen, blijkt dat gezondheid en leven niet kunnen worden gekocht, al zou iemand alle geld van de wereld bezitten.

Je kunt de zon met zijn hitte ook zien als een beeld van de Heer Jezus, Die wordt voorgesteld als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2). Als Hij komt om de aarde te oordelen, zal Hij alles wat hoog en verheven is, vernederen (Js 2:10-12). Wat de mens hoog acht en bij hem in aanzien is, zal door Hem tenietgedaan worden. Alles waarop het hart van de mens kan vertrouwen en waardoor hij meent God niet nodig te hebben, zal verloren gaan wanneer de Zon der gerechtigheid opgaat. In het licht van de Zon, dat alles openbaart, zal gezien worden wat het allemaal waard is geweest.

Jk 1:12. Met de toezegging “gelukkig” voor de man die verzoeking verdraagt, sluit Jakobus het inleidende gedeelte over de beproeving van het geloof af. De man die de verzoeking heeft doorstaan, krijgt naast die goedkeuring ook een beloning. Hem wordt “de kroon van het leven” gegeven.

Het woord voor ‘kroon’ hier is stefanos. Er is ook een ander woord voor kroon, het woord diadèma. De diadèma – ons woord ‘diadeem’ – is het symbool van koninklijke of keizerlijke waardigheid. Dat woord wordt enkele keren in het boek Openbaring gebruikt (Op 12:3; Op 13:1; Op 19:12). Hier is het stefanos, dat is een erekroon als symbool voor een overwinnaar. Deze kroon is niet van goud, maar van laurierbladeren. De materiële waarde van de kroon is dan ook nihil. De symbolische waarde is echter enorm vanwege de eer die ermee verbonden is.

Deze kroon krijgt iemand als blijk van waardering voor het leveren van een bijzondere prestatie. Deze kroon kon worden verdiend bij de Olympische Spelen. Met deze kroon in het vooruitzicht was een deelnemer bereid zich grote inspanningen te getroosten en zichzelf allerlei ontzeggingen op te leggen. De stefanos is een enorme aanmoediging om de wedloop te lopen.

In deze betekenis wordt ‘de kroon van het leven’ – ook genoemd in Openbaring 2 (Op 2:10) – door de Heer Jezus uitgedeeld op de ‘dag van de decoratie’. Op die dag worden ook andere te verdienen kronen uitgedeeld, zoals ‘de kroon van de gerechtigheid’ (2Tm 4:8) en ‘de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid’ (1Pt 5:4). Wie door de verzoekingen zijn heengegaan en hebben getoond niet voor het leven op aarde te leven, maar voor het ware leven, die zelfs hun trouw met de dood hebben willen bekopen, krijgen die kroon als een speciaal eerbetoon van Godswege.

Als de Heer Jezus terugkomt met de Zijnen, zal aan hen ‘het leven’ als kenmerk worden gezien. Dat wil zeggen dat aan hen het speciale kenmerk van de Heer Jezus als het leven, want Hij is het leven (Jh 11:25; Jh 14:6), gezien zal worden. Zij zullen het leven als een ereteken dragen. Het leven dat zij hebben geleefd en waarvan de voortreffelijke kwaliteit in de moeilijkste omstandigheden is bewezen, zal dan uit de hand van de Heer Jezus, zichtbaar voor iedereen, worden ontvangen. Zo wordt Hij verheerlijkt in Zijn heiligen en bewonderd in allen die hebben geloofd (2Th 1:10).

Wij moeten christenen zijn die zich trainen in het afstand doen van alles wat ons de prijs zou doen missen (1Ko 9:27). Om dat met hart en ziel te doen is liefde nodig. Daarover spreekt Jakobus in het laatste deel van Jk 1:12. Alleen zij die Christus liefhebben, zijn bereid zich aan harde en langdurige training te onderwerpen.

“Die Hem liefhebben” is een prachtige uitdrukking, die vier keer in het Nieuwe Testament voorkomt, waarvan twee keer in deze brief (Rm 8:28; 1Ko 2:9, Jk 1:12; Jk 2:5). Dat laat wel zien dat echte geloofspraktijk slechts mogelijk is als liefde voor de Heer Jezus de drijfveer is. Alleen liefde voor Hem zal in jou bewerken dat jij je inspant en je opofferingen getroost. Daarvoor moest in jou een totale verandering plaatsvinden, want je was een hater van God. God liefhebben is jouw antwoord op Gods liefde voor jou.

Lees nog eens Jakobus 1:6-12.

Verwerking: Hoe kun jij de kroon van het leven ontvangen?

Verzen 13-18

Deelhebbers aan de nieuwe schepping


Jk 1:13. De verzoekingen waarover Jakobus in dit vers spreekt, zijn van een heel andere soort dan die waarover hij tot nu toe heeft gesproken. Dat zijn verzoekingen waarmee je te maken hebt in het leven om je heen. Het zijn de omstandigheden te midden waarvan je je bevindt en die een uitdaging zijn voor jou om je geloof te tonen.

Bij de verzoekingen die Jakobus in de Jk 1:13-14 bedoelt, gaat het om verzoekingen die in jou zelf hun oorsprong hebben. Het zijn verzoekingen die verbonden zijn met je vlees, dat wil zeggen je zondige natuur. Jakobus spreekt dus over twee soorten verzoekingen: verzoekingen die van buitenaf op je afkomen, en verzoekingen die vanuit jezelf, van binnenuit, komen.

God kan je door uiterlijke omstandigheden beproeven. Het doel dat Hij daarmee heeft, is je te zegenen. Dat zie je bij Abraham. Om Abraham te verzoeken, dat is om zijn geloof op de proef te stellen en het zichtbaar te maken, vraagt God aan hem om zijn zoon te offeren (Gn 22:1). In de weg die Abraham dan in geloofsgehoorzaamheid gaat, zie je dat zijn geloof in God zich openbaart als geloof in de God van de opstanding. God wist wel dat hij dat geloof bezat, maar nu weet jij het ook. Abrahams geloof is zichtbaar geworden. Deze verzoeking van Abraham komt niet vanuit Abraham zelf, maar van God. Als er geen kwestie van zonde is, maar de gehoorzaamheid en de volharding op de proef gesteld worden, gaat het om de toestand van het hart, om het hart te onderwijzen, op te leiden en te vormen.

Maar zodra er sprake is van het opwekken van de begeerte, kan er onmogelijk gezegd worden dat God verzoekt. De verzoekingen die vanuit jezelf komen, komen niet van God. Je kunt nooit zeggen dat God probeert jou tot zonde aan te zetten. Een verleiding tot zonde ontstaat, wanneer jij je begeerte niet onder controle houdt, maar ruimte geeft aan je begeerte.

God kan niet door het kwade verzocht worden, want in Hem is geen kwaad. Daarom kan het kwaad of de zonde ook niet uit Hem voortkomen om jou daarmee op de een of andere manier te verzoeken. Dat zie je op treffende wijze in de Heer Jezus, met name in de verzoekingen waaraan Hij is blootgesteld in de woestijn (Lk 4:1-13). Hij is zonder zonde (Hb 4:15). Hij kan niet verzocht worden door iets vanuit Zichzelf omdat er geen zonde in Hem is (1Jh 3:5). De overste van de wereld had, toen Hij op aarde was, in Hem niets, geen enkel aanknopingspunt (Jh 14:30).

Maar de Heer Jezus is wel in moeilijke omstandigheden geweest. Zijn weg op aarde, die Hij ging in afhankelijkheid van Zijn God, bracht dat met zich mee. Hij heeft gehuild bij het graf van Lazarus en over Jeruzalem (Jh 11:35; Lk 19:41). Zijn droefheid was waarachtig, want Hij voelde in volmaaktheid de gevolgen van de zonde. De ellende ging niet langs Hem heen. Ondanks alle verdriet en teleurstelling is Hij op God blijven vertrouwen. Maar nooit is Hij door God verzocht om te zondigen. God brengt ons ook niet tot zonde. Hij verzoekt niet tot zonde.

Jk 1:14. Als je toegeeft aan verzoeking, is dat omdat je door je eigen begeerte wordt meegesleept en verlokt. Je hebt naar iets slechts gekeken op internet en je bent erover gaan nadenken. Je hebt het niet radicaal veroordeeld, maar je hebt je laten verlokken door wat je hebt gezien. Dat kan een mooie auto zijn, het kan ook een mooie vrouw of een mooie man zijn. Je hebt je fantasie de vrije teugel gegeven en je hebt je op sleeptouw laten nemen door je begeerte.

Jk 1:15. Als dat proces eenmaal is ingezet, zal de begeerte niet slechts een innerlijk verlangen blijven, maar zal het tot een daad komen. Je bent in je denken aan het begeerde zover gekomen, dat je het ook wilt bezitten. De begeerte baart de zonde. Je eigent je het begeerde toe, hetzij in werkelijkheid, door bijvoorbeeld die auto te kopen, hetzij in je gevoelens, door je innerlijk die vrouw of die man toe te eigenen en er in je gevoelens omgang mee te hebben. Als je in die situatie blijft leven, zal de zonde zozeer macht over je krijgen, dat ze je boven het hoofd groeit. Ze wordt volwassen en sterk. Ze heeft je zo in haar greep, dat ze je in de dood brengt.

Jakobus zegt deze dingen om je te waarschuwen je niet te laten misleiden in de verzoekingen die vanuit jezelf komen. Die verzoekingen komen niet van God en je moet er dan ook niet op ingaan. Doe je dat wel, dan betekent dat het einde van je leven als christen. Het einde van de weg van een zondaar is de dood (Jk 5:20). Je kunt zeggen dat de begeerte de grootmoeder van de dood is: de begeerte baart de zonde en de zonde brengt de dood voort.

Als je kijkt hoe Paulus daarover spreekt, lijkt dat niet te kloppen met wat Jakobus zegt. Natuurlijk klopt het wel met elkaar. Je moet alleen weten hoe Paulus deze dingen voorstelt en hoe Jakobus dit doet. Als Paulus zegt dat de begeerte uit de zonde voortkomt, bedoelt hij met de zonde de inwonende zonde, de macht van de zonde (Rm 6:12). De inwonende zonde, de zondige natuur, is de bron waaruit alle zondige daden voortkomen. Door de inwonende zonde wordt de begeerte opgewekt (Rm 7:8).

Dat Jakobus het tegendeel lijkt te zeggen als hij zegt dat de begeerte de zonde baart, is een schijnbare tegenstelling. Wat hij zegt, is niet in strijd met wat Paulus zegt, maar sluit erop aan. Jakobus spreekt over de begeerte als een zondige daad, waaruit dan vervolgens slechts een volgende zondige daad kan voortkomen. Jakobus houdt zich met de werking bezig, terwijl Paulus zich met de bron bezighoudt.

Jk 1:16. Jakobus roept op om niet te dwalen met betrekking tot het feit dat wat vanuit jezelf voortkomt, niet uit God voortkomt. Hij doet dat met een bijzonder beroep op de waarde die zijn broeders voor hem hebben. Je beluistert dat in zijn aanspreken van hen als “mijn geliefde broeders”. Wanneer je je broeders en zusters als je ‘geliefde broeders en zusters’ ziet, zul je niet willen dat iets die band verstoort.

Jk 1:17. Een verkeerde kijk op verzoekingen verstoort die band. Als je bijvoorbeeld zegt dat God het op jou heeft gemunt als je verzocht wordt, geef je een verkeerde indruk van God. Jakobus heeft dat aan de kaak gesteld. Hij gaat nu vertellen dat, hoewel je te midden van verzoekingen bent en hoewel er verzoekingen kunnen zijn die vanuit jezelf komen, je toch tot een volkomen nieuwe wereld behoort. Hij spreekt erover dat je “in zekere zin een eersteling van Zijn schepselen” bent. Dat wil zeggen dat jij door het geloof in de Heer Jezus al behoort bij die nieuwe schepping die openbaar zal worden, wanneer Hij in majesteit en heerlijkheid zal regeren.

Dat prachtige nieuwe en alles wat daarmee verbonden is, vindt zijn oorsprong “boven”, in de hemel, vanwaar het als een “goede gave” en een “volmaakt geschenk” neerdaalt. De uitdrukking “elke goede gave” ziet op de handeling van het geven van God, waarin bij God nooit een verkeerd motief aanwezig is. De uitdrukking “elk volmaakt geschenk” ziet op de inhoud van wat God geeft.

Dé goede gave en hét volmaakte geschenk van God is de Heer Jezus (2Ko 9:15). Je kunt ook nog denken aan Zijn Geest en Zijn Woord als goede gaven en volmaakte geschenken. Zo is het met alles wat van God komt. Uit God komen alleen goede en volmaakte dingen voort. Je ziet hier dat God een Gever is, terwijl Hij in het Oude Testament meer als Gebieder wordt voorgesteld.

Hij geeft als “de Vader der lichten”, dat wil zeggen als de oorsprong van een meervoudig licht. Elke gave en elk geschenk komt uit het licht, maar blijft altijd in verbinding met het licht. Nooit zal een geschenk van God dan ook met duisternis en zonde verbonden kunnen worden.

Jk 1:18. Wilde God je kunnen geven wat Hij in Zijn hart had om te geven, dan was het nodig dat Hij Zelf daarvoor in jou aan het werk ging. Hij kan niet veranderen; jij moest veranderen. Dat heeft Hij bewerkt. Hij heeft het nieuwe leven in je geplant. Dat heeft Hij gedaan “naar Zijn wil”, wat inhoudt dat Hij er niet op terugkomt. Hij heeft het gedaan “door [het] Woord van [de] waarheid”, want alleen daardoor leer je God en ook jezelf kennen. Dat Woord is door de Heilige Geest op jou toegepast. Daardoor ben je een nieuw schepsel geworden.

Het is nog wel “in zekere zin”, omdat het nog niet je lichaam betreft. Innerlijk heb je echter al deel aan wat straks algemeen in de schepping zal zijn, in het vrederijk. In de oude schepping ziet God nu al mensen die bij die nieuwe schepping horen. Daarvan mag jij er een zijn. Is dat geen reden om God te prijzen?

Lees nog eens Jakobus 1:13-18.

Verwerking: Wat zijn de tegenstellingen tussen het gedeelte van de Jk 1:13-15 en dat van de Jk 1:16-18?

Verzen 13-18

Deelhebbers aan de nieuwe schepping


Jk 1:13. De verzoekingen waarover Jakobus in dit vers spreekt, zijn van een heel andere soort dan die waarover hij tot nu toe heeft gesproken. Dat zijn verzoekingen waarmee je te maken hebt in het leven om je heen. Het zijn de omstandigheden te midden waarvan je je bevindt en die een uitdaging zijn voor jou om je geloof te tonen.

Bij de verzoekingen die Jakobus in de Jk 1:13-14 bedoelt, gaat het om verzoekingen die in jou zelf hun oorsprong hebben. Het zijn verzoekingen die verbonden zijn met je vlees, dat wil zeggen je zondige natuur. Jakobus spreekt dus over twee soorten verzoekingen: verzoekingen die van buitenaf op je afkomen, en verzoekingen die vanuit jezelf, van binnenuit, komen.

God kan je door uiterlijke omstandigheden beproeven. Het doel dat Hij daarmee heeft, is je te zegenen. Dat zie je bij Abraham. Om Abraham te verzoeken, dat is om zijn geloof op de proef te stellen en het zichtbaar te maken, vraagt God aan hem om zijn zoon te offeren (Gn 22:1). In de weg die Abraham dan in geloofsgehoorzaamheid gaat, zie je dat zijn geloof in God zich openbaart als geloof in de God van de opstanding. God wist wel dat hij dat geloof bezat, maar nu weet jij het ook. Abrahams geloof is zichtbaar geworden. Deze verzoeking van Abraham komt niet vanuit Abraham zelf, maar van God. Als er geen kwestie van zonde is, maar de gehoorzaamheid en de volharding op de proef gesteld worden, gaat het om de toestand van het hart, om het hart te onderwijzen, op te leiden en te vormen.

Maar zodra er sprake is van het opwekken van de begeerte, kan er onmogelijk gezegd worden dat God verzoekt. De verzoekingen die vanuit jezelf komen, komen niet van God. Je kunt nooit zeggen dat God probeert jou tot zonde aan te zetten. Een verleiding tot zonde ontstaat, wanneer jij je begeerte niet onder controle houdt, maar ruimte geeft aan je begeerte.

God kan niet door het kwade verzocht worden, want in Hem is geen kwaad. Daarom kan het kwaad of de zonde ook niet uit Hem voortkomen om jou daarmee op de een of andere manier te verzoeken. Dat zie je op treffende wijze in de Heer Jezus, met name in de verzoekingen waaraan Hij is blootgesteld in de woestijn (Lk 4:1-13). Hij is zonder zonde (Hb 4:15). Hij kan niet verzocht worden door iets vanuit Zichzelf omdat er geen zonde in Hem is (1Jh 3:5). De overste van de wereld had, toen Hij op aarde was, in Hem niets, geen enkel aanknopingspunt (Jh 14:30).

Maar de Heer Jezus is wel in moeilijke omstandigheden geweest. Zijn weg op aarde, die Hij ging in afhankelijkheid van Zijn God, bracht dat met zich mee. Hij heeft gehuild bij het graf van Lazarus en over Jeruzalem (Jh 11:35; Lk 19:41). Zijn droefheid was waarachtig, want Hij voelde in volmaaktheid de gevolgen van de zonde. De ellende ging niet langs Hem heen. Ondanks alle verdriet en teleurstelling is Hij op God blijven vertrouwen. Maar nooit is Hij door God verzocht om te zondigen. God brengt ons ook niet tot zonde. Hij verzoekt niet tot zonde.

Jk 1:14. Als je toegeeft aan verzoeking, is dat omdat je door je eigen begeerte wordt meegesleept en verlokt. Je hebt naar iets slechts gekeken op internet en je bent erover gaan nadenken. Je hebt het niet radicaal veroordeeld, maar je hebt je laten verlokken door wat je hebt gezien. Dat kan een mooie auto zijn, het kan ook een mooie vrouw of een mooie man zijn. Je hebt je fantasie de vrije teugel gegeven en je hebt je op sleeptouw laten nemen door je begeerte.

Jk 1:15. Als dat proces eenmaal is ingezet, zal de begeerte niet slechts een innerlijk verlangen blijven, maar zal het tot een daad komen. Je bent in je denken aan het begeerde zover gekomen, dat je het ook wilt bezitten. De begeerte baart de zonde. Je eigent je het begeerde toe, hetzij in werkelijkheid, door bijvoorbeeld die auto te kopen, hetzij in je gevoelens, door je innerlijk die vrouw of die man toe te eigenen en er in je gevoelens omgang mee te hebben. Als je in die situatie blijft leven, zal de zonde zozeer macht over je krijgen, dat ze je boven het hoofd groeit. Ze wordt volwassen en sterk. Ze heeft je zo in haar greep, dat ze je in de dood brengt.

Jakobus zegt deze dingen om je te waarschuwen je niet te laten misleiden in de verzoekingen die vanuit jezelf komen. Die verzoekingen komen niet van God en je moet er dan ook niet op ingaan. Doe je dat wel, dan betekent dat het einde van je leven als christen. Het einde van de weg van een zondaar is de dood (Jk 5:20). Je kunt zeggen dat de begeerte de grootmoeder van de dood is: de begeerte baart de zonde en de zonde brengt de dood voort.

Als je kijkt hoe Paulus daarover spreekt, lijkt dat niet te kloppen met wat Jakobus zegt. Natuurlijk klopt het wel met elkaar. Je moet alleen weten hoe Paulus deze dingen voorstelt en hoe Jakobus dit doet. Als Paulus zegt dat de begeerte uit de zonde voortkomt, bedoelt hij met de zonde de inwonende zonde, de macht van de zonde (Rm 6:12). De inwonende zonde, de zondige natuur, is de bron waaruit alle zondige daden voortkomen. Door de inwonende zonde wordt de begeerte opgewekt (Rm 7:8).

Dat Jakobus het tegendeel lijkt te zeggen als hij zegt dat de begeerte de zonde baart, is een schijnbare tegenstelling. Wat hij zegt, is niet in strijd met wat Paulus zegt, maar sluit erop aan. Jakobus spreekt over de begeerte als een zondige daad, waaruit dan vervolgens slechts een volgende zondige daad kan voortkomen. Jakobus houdt zich met de werking bezig, terwijl Paulus zich met de bron bezighoudt.

Jk 1:16. Jakobus roept op om niet te dwalen met betrekking tot het feit dat wat vanuit jezelf voortkomt, niet uit God voortkomt. Hij doet dat met een bijzonder beroep op de waarde die zijn broeders voor hem hebben. Je beluistert dat in zijn aanspreken van hen als “mijn geliefde broeders”. Wanneer je je broeders en zusters als je ‘geliefde broeders en zusters’ ziet, zul je niet willen dat iets die band verstoort.

Jk 1:17. Een verkeerde kijk op verzoekingen verstoort die band. Als je bijvoorbeeld zegt dat God het op jou heeft gemunt als je verzocht wordt, geef je een verkeerde indruk van God. Jakobus heeft dat aan de kaak gesteld. Hij gaat nu vertellen dat, hoewel je te midden van verzoekingen bent en hoewel er verzoekingen kunnen zijn die vanuit jezelf komen, je toch tot een volkomen nieuwe wereld behoort. Hij spreekt erover dat je “in zekere zin een eersteling van Zijn schepselen” bent. Dat wil zeggen dat jij door het geloof in de Heer Jezus al behoort bij die nieuwe schepping die openbaar zal worden, wanneer Hij in majesteit en heerlijkheid zal regeren.

Dat prachtige nieuwe en alles wat daarmee verbonden is, vindt zijn oorsprong “boven”, in de hemel, vanwaar het als een “goede gave” en een “volmaakt geschenk” neerdaalt. De uitdrukking “elke goede gave” ziet op de handeling van het geven van God, waarin bij God nooit een verkeerd motief aanwezig is. De uitdrukking “elk volmaakt geschenk” ziet op de inhoud van wat God geeft.

Dé goede gave en hét volmaakte geschenk van God is de Heer Jezus (2Ko 9:15). Je kunt ook nog denken aan Zijn Geest en Zijn Woord als goede gaven en volmaakte geschenken. Zo is het met alles wat van God komt. Uit God komen alleen goede en volmaakte dingen voort. Je ziet hier dat God een Gever is, terwijl Hij in het Oude Testament meer als Gebieder wordt voorgesteld.

Hij geeft als “de Vader der lichten”, dat wil zeggen als de oorsprong van een meervoudig licht. Elke gave en elk geschenk komt uit het licht, maar blijft altijd in verbinding met het licht. Nooit zal een geschenk van God dan ook met duisternis en zonde verbonden kunnen worden.

Jk 1:18. Wilde God je kunnen geven wat Hij in Zijn hart had om te geven, dan was het nodig dat Hij Zelf daarvoor in jou aan het werk ging. Hij kan niet veranderen; jij moest veranderen. Dat heeft Hij bewerkt. Hij heeft het nieuwe leven in je geplant. Dat heeft Hij gedaan “naar Zijn wil”, wat inhoudt dat Hij er niet op terugkomt. Hij heeft het gedaan “door [het] Woord van [de] waarheid”, want alleen daardoor leer je God en ook jezelf kennen. Dat Woord is door de Heilige Geest op jou toegepast. Daardoor ben je een nieuw schepsel geworden.

Het is nog wel “in zekere zin”, omdat het nog niet je lichaam betreft. Innerlijk heb je echter al deel aan wat straks algemeen in de schepping zal zijn, in het vrederijk. In de oude schepping ziet God nu al mensen die bij die nieuwe schepping horen. Daarvan mag jij er een zijn. Is dat geen reden om God te prijzen?

Lees nog eens Jakobus 1:13-18.

Verwerking: Wat zijn de tegenstellingen tussen het gedeelte van de Jk 1:13-15 en dat van de Jk 1:16-18?

Verzen 19-27

De praktijk van het nieuwe leven


Jk 1:19. Na de prachtige uiteenzetting van het werk van God in de Zijnen gaat Jakobus verder met de praktijk van het nieuwe leven. Hij wil dat zijn lezers, die hij weer “mijn geliefde broeders” noemt, weten wat het nieuwe leven vooral behoort te kenmerken. Het eerste wat hij noemt, is “horen”, luisteren. Als je pas bekeerd bent, is het vooral van belang te luisteren naar de Heer en dat te doen in de houding van de jonge Samuel. Eli leert hem zeggen: “Spreek, HEERE, want Uw dienaar luistert” (1Sm 3:9). De Heer Jezus is het volmaakte voorbeeld van Iemand Die luistert (Js 50:4). Daarom wist Hij, toen Hij op aarde was, altijd het juiste te zeggen tegen de juiste mensen op de juiste tijd.

Zo kun ook jij alleen iets zinnigs zeggen als je eerst hebt geluisterd. God heeft je twee oren en slechts één mond gegeven. Wees er snel bij om te horen naar wat de Heer te zeggen heeft.

Reageer niet te snel op wat mensen zeggen. Houd je tong in bedwang en probeer niet steeds je zegje te doen (vgl. Pr 5:1). Laat je ook niet verleiden tot een scherpe, boze reactie als je onrecht wordt aangedaan. De toorn kan zomaar in je omhoogschieten als je iets ziet of hoort wat onrechtvaardig is, of als je je aangevallen voelt. Dan verlies je zomaar je geduld.

Jk 1:20. Nu is toornig worden niet altijd verkeerd. Toorn is een kenmerk van God. Als Hij toornig wordt, oefent Hij Zijn toorn op volmaakt rechtvaardige manier uit. Soms is het nodig dat je toornig wordt, maar pas op dat er geen eigenbelang in het spel is. Paulus waarschuwt niet voor niets dat je in je toorn niet zondigt (Ef 4:26). Als je toornig wordt bij het zien van een bepaald onrecht, kun je zó verontwaardigd en opgewonden raken, dat je jezelf niet meer in de hand hebt. Je kunt dan zomaar dingen zeggen of doen die niet bij jou als een ‘eersteling van Zijn schepselen’ passen.

Bij de Heer Jezus gaan toorn en droefheid op volmaakte wijze samen (Mk 3:5), terwijl bij ons de kans bestaat dat toorn samengaat met een persoonlijk gekrenkt zijn. Als we toornig zijn omdat we persoonlijk beledigd zijn, heeft dat niets met “Gods gerechtigheid” te maken. Dan wordt zichtbaar dat we voor eigen rechter spelen, terwijl er van Gods recht niets te zien is.

Jk 1:21. Om niet in de valkuil van een verkeerde toorn te vallen geeft Jakobus enkele aanwijzingen. Je moet iets afleggen en iets ontvangen. Let op de volgorde. Je moet eerst iets afleggen, want dan komt er ruimte om iets te ontvangen. Jakobus noemt twee dingen die je moet afleggen. Hij is wel actueel als hij begint met “alle onreinheid”. Daarvan is de wereld vol en het kleeft o zo gemakkelijk de gelovige aan.

De onreinheid springt je soms tegemoet, het spat van de aanplakborden langs de weg en als je niet oppast van je beeldscherm. Kijk er niet naar, wend je blik ervan af, houd je er niet mee bezig. Je moet er innerlijk afstand van nemen.

Dat geldt ook voor de “overmaat aan boosheid”. Laat je niet verleiden tot het uiten van boosheid op een manier die meer laat zien van jezelf dan van dat waarover je boos bent.

Jakobus dringt aan op een goede gezindheid. Die goede gezindheid uit zich in “zachtmoedigheid”. Als je zachtmoedig bent, kan God Zijn Woord in je planten. ‘Zachtmoedigheid’ is de juiste grond waarin het geplante Woord kan groeien en tot rijpheid kan komen. Dat Woord kan dan zijn werk doen. Dan zul je door het Woord geleid worden op je levensweg en zul je die weg tot de volle behoudenis, dat wil zeggen totdat je bij de Heer bent, kunnen vervolgen. Je leven zal vrucht dragen die voortkomt uit de nieuwe schepping die je bent, een vrucht die voor God een vreugde is.

Jk 1:22. Op die manier zal duidelijk worden dat je niet alleen een hoorder van het Woord bent, maar ook een dader. Herodes bijvoorbeeld was alleen een luisteraar. Hij hoorde Johannes graag (Mk 6:20), maar hij was geen dader van het door Johannes gesproken woord. Toen het erop aankwam, liet hij liever Johannes doden, dan terug te komen op een snelle belofte, uitgesproken onder invloed van zijn opgewekte begeerte (Mk 6:21-27).

Jk 1:23-24. Johannes had hem de spiegel van het Woord voorgehouden. Herodes had er even in gekeken. Hij had gezien wie hij was, maar hij was weggegaan en vergeten hoe hij er uitzag. Als jij in de Bijbel leest, moet je dat niet snel, maar rustig doen. Als je vlug, vlug, even wat leest, kijk je niet echt in de spiegel. De Bijbel moet gelegenheid krijgen je te laten zien wie je bent en wat God van je verwacht, opdat je je leven aan Zijn wil aanpast.

Jk 1:25. Daarvoor moet je kijken in “de volmaakte wet, die van de vrijheid”. De volmaakte wet is niet een serie regels en geboden die God als Zijn eisen op je legt. Met de volmaakte wet wordt het hele Woord van God bedoeld. Dat Woord van God houdt jou de wet, dat wil zeggen de wetmatigheid, van de vrijheid voor. Wie het ingeplante Woord met zachtmoedigheid heeft ontvangen, zal de vruchten van dat Woord vertonen. Dat is een wetmatigheid, een proces dat niet anders kan verlopen.

Je ziet dat volmaakt in het leven van de Heer Jezus. De wet van God was in Hem (Ps 40:9) en die wet sloot helemaal aan bij Zijn verlangen om de wil van God te doen. Een voorbeeldje kan dit misschien verduidelijken. Als ik een van mijn kinderen het bevel geef: ‘Eet die koekjes op’, doet hij of zij dat graag, want het is helemaal in overeenstemming met zijn of haar verlangen. Uit liefde gehoorzamen en dingen doen die je van nature graag doet, geeft de grootst mogelijke voldoening.

Jakobus voegt eraan toe dat je daar wel bij moet blijven, dat wil zeggen dat je moet volharden. Dan zul je “gelukkig zijn” in wat je doet, het geeft je het gevoel van geluk. Het betekent niet dat alles lukt wat je doet, maar dat je geluk beleeft bij wat je doet.

Jk 1:26. Jakobus komt terug op de tong. De tong is de belangrijkste graadmeter van wat er in het hart van de mens is. De Heer Jezus zegt zelfs dat we worden gerechtvaardigd of veroordeeld naar onze woorden (Mt 12:37). Als je je tong in toom weet te houden, ben je ook in staat om op de goede wijze God te dienen. Maar wie meent godsdienstig te zijn, wie meent dat God toch wel tevreden mag zijn met de wijze waarop hij Hem dient, terwijl er van zijn tong een waterval aan woorden komt, bedriegt zijn eigen hart (Sp 13:3; Sp 10:19).

Waarom is Jakobus zo scherp in zijn veroordeling van de tong? Dat zal hij in Jakobus 3 indringend vertellen. Hier al mag duidelijk zijn dat het hem niet om mooie woorden gaat, maar om daden. Hij zegt als het ware: ‘Laat maar zien wat godsdienst voor jou betekent. Al dat gepraat, daar heb ik niets aan.’ Wie veel praat, maar niet tot daden komt, heeft een ‘inhoudsloze godsdienst’. Hij denkt misschien wel dat hij het geweldig doet, maar het stelt niets voor.

Jk 1:27. Hoe het dan wel moet, vertelt Jakobus in het laatste vers van dit hoofdstuk. Het gaat om “reine en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader”. Al het dienen van God moet gebeuren in reinheid van hart. Er mogen geen onoprechte motieven een rol in spelen. Ook de dienst zelf moet gebeuren zonder dat die wordt bevlekt door het gebruik van ongepaste middelen. God dienen betekent dat God in het middelpunt staat. Hij bepaalt hoe er wordt gediend.

Als je weduwen en wezen in hun verdrukking bezoekt, toon je hun Gods Vaderliefde. Hij is immers de Vader van de wezen en de Rechter van de weduwen (Ps 68:6; Ps 146:9). Gods liefde gaat uit naar de hulpelozen en minderbedeelden. Hen bezoeken in hun verdrukking is meer dan alleen je belangstelling voor hen tonen. Het wil zeggen dat je probeert jezelf in hun omstandigheden te verplaatsten om op die manier uiting te geven aan je bewogenheid met hen.

Dit is echter niet de enige manier waarop ‘reine en onbesmette godsdienst voor God en de Vader’ inhoud krijgt. Als dat zo zou zijn, zou het christendom niet meer dan een sociaal programma zijn. God is niet alleen liefde, Hij is ook licht. Vandaar dat Jakobus eraan toevoegt dat je jezelf ook “onbesmet van de wereld te bewaren” hebt. Ware godsdienst verliest het karakter van de wereld niet uit het oog, maar bedenkt dat de wereld de Heer Jezus heeft verworpen. De wereld ligt in het boze (1Jh 5:19). Jij bent eruit verlost (Gl 1:4), je hoort er niet meer bij.

Om God te dienen kun je er ook niets van gebruiken. Alles wat je van de wereld zou willen gebruiken alleen om je verblijf erin zo aangenaam mogelijk te maken, doet God oneer aan. Zijn beoordeling van de wereld moet bepalend voor je zijn als het gaat om je omgang ermee, zoals ook Zijn zorg voor de weerlozen in die wereld bepalend moet zijn voor je zorg voor hen.

Lees nog eens Jakobus 1:19-27.

Verwerking: Hoe breng jij in praktijk wat Jakobus in dit gedeelte zegt?

Verzen 19-27

De praktijk van het nieuwe leven


Jk 1:19. Na de prachtige uiteenzetting van het werk van God in de Zijnen gaat Jakobus verder met de praktijk van het nieuwe leven. Hij wil dat zijn lezers, die hij weer “mijn geliefde broeders” noemt, weten wat het nieuwe leven vooral behoort te kenmerken. Het eerste wat hij noemt, is “horen”, luisteren. Als je pas bekeerd bent, is het vooral van belang te luisteren naar de Heer en dat te doen in de houding van de jonge Samuel. Eli leert hem zeggen: “Spreek, HEERE, want Uw dienaar luistert” (1Sm 3:9). De Heer Jezus is het volmaakte voorbeeld van Iemand Die luistert (Js 50:4). Daarom wist Hij, toen Hij op aarde was, altijd het juiste te zeggen tegen de juiste mensen op de juiste tijd.

Zo kun ook jij alleen iets zinnigs zeggen als je eerst hebt geluisterd. God heeft je twee oren en slechts één mond gegeven. Wees er snel bij om te horen naar wat de Heer te zeggen heeft.

Reageer niet te snel op wat mensen zeggen. Houd je tong in bedwang en probeer niet steeds je zegje te doen (vgl. Pr 5:1). Laat je ook niet verleiden tot een scherpe, boze reactie als je onrecht wordt aangedaan. De toorn kan zomaar in je omhoogschieten als je iets ziet of hoort wat onrechtvaardig is, of als je je aangevallen voelt. Dan verlies je zomaar je geduld.

Jk 1:20. Nu is toornig worden niet altijd verkeerd. Toorn is een kenmerk van God. Als Hij toornig wordt, oefent Hij Zijn toorn op volmaakt rechtvaardige manier uit. Soms is het nodig dat je toornig wordt, maar pas op dat er geen eigenbelang in het spel is. Paulus waarschuwt niet voor niets dat je in je toorn niet zondigt (Ef 4:26). Als je toornig wordt bij het zien van een bepaald onrecht, kun je zó verontwaardigd en opgewonden raken, dat je jezelf niet meer in de hand hebt. Je kunt dan zomaar dingen zeggen of doen die niet bij jou als een ‘eersteling van Zijn schepselen’ passen.

Bij de Heer Jezus gaan toorn en droefheid op volmaakte wijze samen (Mk 3:5), terwijl bij ons de kans bestaat dat toorn samengaat met een persoonlijk gekrenkt zijn. Als we toornig zijn omdat we persoonlijk beledigd zijn, heeft dat niets met “Gods gerechtigheid” te maken. Dan wordt zichtbaar dat we voor eigen rechter spelen, terwijl er van Gods recht niets te zien is.

Jk 1:21. Om niet in de valkuil van een verkeerde toorn te vallen geeft Jakobus enkele aanwijzingen. Je moet iets afleggen en iets ontvangen. Let op de volgorde. Je moet eerst iets afleggen, want dan komt er ruimte om iets te ontvangen. Jakobus noemt twee dingen die je moet afleggen. Hij is wel actueel als hij begint met “alle onreinheid”. Daarvan is de wereld vol en het kleeft o zo gemakkelijk de gelovige aan.

De onreinheid springt je soms tegemoet, het spat van de aanplakborden langs de weg en als je niet oppast van je beeldscherm. Kijk er niet naar, wend je blik ervan af, houd je er niet mee bezig. Je moet er innerlijk afstand van nemen.

Dat geldt ook voor de “overmaat aan boosheid”. Laat je niet verleiden tot het uiten van boosheid op een manier die meer laat zien van jezelf dan van dat waarover je boos bent.

Jakobus dringt aan op een goede gezindheid. Die goede gezindheid uit zich in “zachtmoedigheid”. Als je zachtmoedig bent, kan God Zijn Woord in je planten. ‘Zachtmoedigheid’ is de juiste grond waarin het geplante Woord kan groeien en tot rijpheid kan komen. Dat Woord kan dan zijn werk doen. Dan zul je door het Woord geleid worden op je levensweg en zul je die weg tot de volle behoudenis, dat wil zeggen totdat je bij de Heer bent, kunnen vervolgen. Je leven zal vrucht dragen die voortkomt uit de nieuwe schepping die je bent, een vrucht die voor God een vreugde is.

Jk 1:22. Op die manier zal duidelijk worden dat je niet alleen een hoorder van het Woord bent, maar ook een dader. Herodes bijvoorbeeld was alleen een luisteraar. Hij hoorde Johannes graag (Mk 6:20), maar hij was geen dader van het door Johannes gesproken woord. Toen het erop aankwam, liet hij liever Johannes doden, dan terug te komen op een snelle belofte, uitgesproken onder invloed van zijn opgewekte begeerte (Mk 6:21-27).

Jk 1:23-24. Johannes had hem de spiegel van het Woord voorgehouden. Herodes had er even in gekeken. Hij had gezien wie hij was, maar hij was weggegaan en vergeten hoe hij er uitzag. Als jij in de Bijbel leest, moet je dat niet snel, maar rustig doen. Als je vlug, vlug, even wat leest, kijk je niet echt in de spiegel. De Bijbel moet gelegenheid krijgen je te laten zien wie je bent en wat God van je verwacht, opdat je je leven aan Zijn wil aanpast.

Jk 1:25. Daarvoor moet je kijken in “de volmaakte wet, die van de vrijheid”. De volmaakte wet is niet een serie regels en geboden die God als Zijn eisen op je legt. Met de volmaakte wet wordt het hele Woord van God bedoeld. Dat Woord van God houdt jou de wet, dat wil zeggen de wetmatigheid, van de vrijheid voor. Wie het ingeplante Woord met zachtmoedigheid heeft ontvangen, zal de vruchten van dat Woord vertonen. Dat is een wetmatigheid, een proces dat niet anders kan verlopen.

Je ziet dat volmaakt in het leven van de Heer Jezus. De wet van God was in Hem (Ps 40:9) en die wet sloot helemaal aan bij Zijn verlangen om de wil van God te doen. Een voorbeeldje kan dit misschien verduidelijken. Als ik een van mijn kinderen het bevel geef: ‘Eet die koekjes op’, doet hij of zij dat graag, want het is helemaal in overeenstemming met zijn of haar verlangen. Uit liefde gehoorzamen en dingen doen die je van nature graag doet, geeft de grootst mogelijke voldoening.

Jakobus voegt eraan toe dat je daar wel bij moet blijven, dat wil zeggen dat je moet volharden. Dan zul je “gelukkig zijn” in wat je doet, het geeft je het gevoel van geluk. Het betekent niet dat alles lukt wat je doet, maar dat je geluk beleeft bij wat je doet.

Jk 1:26. Jakobus komt terug op de tong. De tong is de belangrijkste graadmeter van wat er in het hart van de mens is. De Heer Jezus zegt zelfs dat we worden gerechtvaardigd of veroordeeld naar onze woorden (Mt 12:37). Als je je tong in toom weet te houden, ben je ook in staat om op de goede wijze God te dienen. Maar wie meent godsdienstig te zijn, wie meent dat God toch wel tevreden mag zijn met de wijze waarop hij Hem dient, terwijl er van zijn tong een waterval aan woorden komt, bedriegt zijn eigen hart (Sp 13:3; Sp 10:19).

Waarom is Jakobus zo scherp in zijn veroordeling van de tong? Dat zal hij in Jakobus 3 indringend vertellen. Hier al mag duidelijk zijn dat het hem niet om mooie woorden gaat, maar om daden. Hij zegt als het ware: ‘Laat maar zien wat godsdienst voor jou betekent. Al dat gepraat, daar heb ik niets aan.’ Wie veel praat, maar niet tot daden komt, heeft een ‘inhoudsloze godsdienst’. Hij denkt misschien wel dat hij het geweldig doet, maar het stelt niets voor.

Jk 1:27. Hoe het dan wel moet, vertelt Jakobus in het laatste vers van dit hoofdstuk. Het gaat om “reine en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader”. Al het dienen van God moet gebeuren in reinheid van hart. Er mogen geen onoprechte motieven een rol in spelen. Ook de dienst zelf moet gebeuren zonder dat die wordt bevlekt door het gebruik van ongepaste middelen. God dienen betekent dat God in het middelpunt staat. Hij bepaalt hoe er wordt gediend.

Als je weduwen en wezen in hun verdrukking bezoekt, toon je hun Gods Vaderliefde. Hij is immers de Vader van de wezen en de Rechter van de weduwen (Ps 68:6; Ps 146:9). Gods liefde gaat uit naar de hulpelozen en minderbedeelden. Hen bezoeken in hun verdrukking is meer dan alleen je belangstelling voor hen tonen. Het wil zeggen dat je probeert jezelf in hun omstandigheden te verplaatsten om op die manier uiting te geven aan je bewogenheid met hen.

Dit is echter niet de enige manier waarop ‘reine en onbesmette godsdienst voor God en de Vader’ inhoud krijgt. Als dat zo zou zijn, zou het christendom niet meer dan een sociaal programma zijn. God is niet alleen liefde, Hij is ook licht. Vandaar dat Jakobus eraan toevoegt dat je jezelf ook “onbesmet van de wereld te bewaren” hebt. Ware godsdienst verliest het karakter van de wereld niet uit het oog, maar bedenkt dat de wereld de Heer Jezus heeft verworpen. De wereld ligt in het boze (1Jh 5:19). Jij bent eruit verlost (Gl 1:4), je hoort er niet meer bij.

Om God te dienen kun je er ook niets van gebruiken. Alles wat je van de wereld zou willen gebruiken alleen om je verblijf erin zo aangenaam mogelijk te maken, doet God oneer aan. Zijn beoordeling van de wereld moet bepalend voor je zijn als het gaat om je omgang ermee, zoals ook Zijn zorg voor de weerlozen in die wereld bepalend moet zijn voor je zorg voor hen.

Lees nog eens Jakobus 1:19-27.

Verwerking: Hoe breng jij in praktijk wat Jakobus in dit gedeelte zegt?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op James 1". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/james-1.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile