Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 65

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 65

Wij naderen nu het einde van deze Evangelische profetie. de laatste twee hoofdstukken richten onze blik op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, de nieuwe wereld welke de bedeling des Evangelies zou aanbrengen, en de scheiding die daardoor zou gemaakt worden tussen het kostelijke en het snode. Christus zegt: Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. En daarom kan het ons niet bevreemden dat de profeet hier zou spreken van hetgeen, waarvan alle profeten getuigenis geven, 1 Peter 1:10. De verwerping van de Joden en de aanneming van de heidenen worden dikwijls in het Nieuwe Testament vermeld als hetgeen door de profeten voorzien en voorzegd was, Acts 10:43, Acts 13:40, Romans 16:28. In dit hoofdstuk hebben we

I. De voorkoming van de heidenen met de roering van het Evangelie, Isaiah 65:1.

II. De verwerping van de loden om hun halsstarrigheid en ongeloof, Isaiah 65:2 -Isaiah 65:7.

III. De behoudenis van een overblijfsel van hen door hen te brengen in de kerk des evangelies, Isaiah 65:8.

IV. De oordelen Gods die de verworpen Joden zouden treffen, Isaiah 65:11.

V. De zegeningen, die voor de Christelijke kerk bewaard bleven, welke haar vreugde en heerlijkheid zullen zijn, Isaiah 65:17. Maar deze dingen worden hier geprofeteerd onder het type van het onderscheid, dat God maken zou tussen sommigen en anderen van de Joden na hun terugkeer uit de gevangenschap tussen hen die God vreesden en hen die Hem niet vreesden, met bestraffing van de zonden, die onder hen gevonden werden, en beloften van de zegeningen, die voor hen bewaard bleven.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 65

Wij naderen nu het einde van deze Evangelische profetie. de laatste twee hoofdstukken richten onze blik op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, de nieuwe wereld welke de bedeling des Evangelies zou aanbrengen, en de scheiding die daardoor zou gemaakt worden tussen het kostelijke en het snode. Christus zegt: Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. En daarom kan het ons niet bevreemden dat de profeet hier zou spreken van hetgeen, waarvan alle profeten getuigenis geven, 1 Peter 1:10. De verwerping van de Joden en de aanneming van de heidenen worden dikwijls in het Nieuwe Testament vermeld als hetgeen door de profeten voorzien en voorzegd was, Acts 10:43, Acts 13:40, Romans 16:28. In dit hoofdstuk hebben we

I. De voorkoming van de heidenen met de roering van het Evangelie, Isaiah 65:1.

II. De verwerping van de loden om hun halsstarrigheid en ongeloof, Isaiah 65:2 -Isaiah 65:7.

III. De behoudenis van een overblijfsel van hen door hen te brengen in de kerk des evangelies, Isaiah 65:8.

IV. De oordelen Gods die de verworpen Joden zouden treffen, Isaiah 65:11.

V. De zegeningen, die voor de Christelijke kerk bewaard bleven, welke haar vreugde en heerlijkheid zullen zijn, Isaiah 65:17. Maar deze dingen worden hier geprofeteerd onder het type van het onderscheid, dat God maken zou tussen sommigen en anderen van de Joden na hun terugkeer uit de gevangenschap tussen hen die God vreesden en hen die Hem niet vreesden, met bestraffing van de zonden, die onder hen gevonden werden, en beloften van de zegeningen, die voor hen bewaard bleven.

Verzen 1-7

Jesaja 65:1-7

De apostel Paulus-een uitlegger die wij vertrouwen kunnen-heeft ons de ware betekenis van deze verzen meegedeeld en ons gezegd op welke gebeurtenis zij doelden en hoe zij vervuld werden, namelijk de roeping van de heidenen en de verwerping van de Joden door de verkondiging van het Evangelie, Romans 10:20, Romans 10:21. En hij merkt daarbij op dat "Jesaja zich verstout," niet alleen door te voorzeggen hetgeen zo onwaarschijnlijk klonk, maar ook door de Joden te profeteren hetgeen zij als een grote belediging voor hun volk zouden opnemen, en waarin de woorden van Mozes zouden vervuld worden, Deuteronomy 32:21. Ik zal u tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn.

I. Wordt hier voorzegd dat de heidenen, die verre waren, nabij gebracht zouden worden, Isaiah 65:1 -Paulus leest hier: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan degenen die naar Mij niet vraagden.

Merk op welk een wonderbare en gezegende verandering in hen bewerkt was en hoe zij daardoor verrast waren.

1. Zij, die lang zonder God in de wereld geleefd hadden, zouden Hem nu gaan zoeken, zij, die niet gezegd hadden: Waar is God, mijn maker? zouden nu beginnen naar Hem te vragen. Zij zomin als hun vaderen hadden Zijn naam aangeroepen, maar allen leefden zij zonder gebed, of zij aanbaden hout en steen, het werk van mensenhanden. Maar nu zullen zij gedoopt worden en de naam des Heeren aanroepen Acts 2:21. Met hoeveel welgevallen spreekt de grote God hier over dat Hij gezocht werd voornamelijk door hen, die in vroegere typen naar Hem niet vraagden, en Hij stelt er Zijn heerlijkheid in. Want daar is blijdschap in de hemel over een zondaar, die zich bekeert.

2. God zal hun gebeden met Zijn zegeningen voorkomen. Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. Deze gelukkige ontmoeting en gemeenschap tussen God en de heidenwereld begon aan Zijn zijde, zij leerden God kennen omdat zij eerst van Hem gekend waren geweest, Galatians 4:9, zij leerden God zoeken en vinden omdat zij eerst door Hem gezocht en gevonden waren. Later wordt God gevonden van hen, die Hem zoeken, Proverbs 8:17, maar bij de eerste aanraking wordt Hij gevonden van zulken, die Hem niet zochten. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst lief gehad heeft. De bedoeling van de goedheid van de algemene voorzienigheid voor hen, was dat zij de Heere zoeken zouden, of zij Hem immers tasten en vinden mochten, Acts 17:27. Maar zij zochten Hem niet, Hij bleef voor hen de onbekende God en toch was God door hen gevonden.

3. God gaf de voorrechten van een bijzondere openbaring aan hen, die nooit de godsdienst beleden hadden, Ik zei tot hen: Zie, hier ben Ik! Zie hier ben Ik tot hen, die niet naar Mijn naam genoemd zijn, gelijk de Joden gedurende vele eeuwen waren. Ik gaf hun enig gezicht op Mij en noodde hen om daarvan de troost en de zagen aan te nemen. Toen de apostelen van plaats tot plaats gingen, predikende het Evangelie, was de inhoud van hetgeen zij predikten: Ziet God, ziet Hem! Keert u tot Hem, vestigt het oog uwer ziel op Hem, gewent u aan Hem, bewondert Hem, aanbidt Hem, ziet af van de afgoden die gij gemaakt hebt en ziet op de God die u gemaakt heeft. Voor hen zei Christus: Ziet Mij! Ziet Mij! met het oog des geloofs, ziet Mij en wordt behouden! En dit werd gezegd tot hen die lange tijd Lo-ammi en Lo-ruchama geweest waren, dat is: niet Mijn volk en niet de ontfermde, Hosea 1:8, Hosea 1:9, Romans 9:25, Romans 9:26. II. Hier wordt voorzegd, dat de Joden die lange tijd een volk in Gods nabijheid geweest waren, zouden verworpen en op een afstand geplaatst worden Isaiah 65:2. De apostel past dit toe op de Joden van zijn tijd, als een zaad van boosdoeners, Romans 10:21 :Maar tot Israël zegt Hij: de gehele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegenstrevend volk.

Merk hier op:

1. Hoe de Joden werden bevoorrecht door de goddelijke genade. God zelf heeft, door de profeten, door zijn Zoon, door de apostelen, Zijn handen tot hen uitgestrekt, gelijk de Wijsheid deed Proverbs 1:24. God strekte Zijn handen tot hen uit als iemand die met hen sprak en hen wilde overreden, Hij wenkte hen niet slechts met de vinger, maar strekte Zijn handen tot hen uit, gereed om hen te omhelzen en hen te steunen, gaf hun de tekenen van Zijn gunst en drong hen om die aan te nemen. Toen Christus gekruisigd werd, waren Zijn handen uitgestrekt om te tonen dat Hij bereid was om wederkerende zondaren aan Zijn hart te ontvangen, en dat zijn zij al de dagen, gedurende de bedeling des Evangelies. Hij wachtte om genadig te zijn en werd het wachten nooit moede, zelfs zij, die ter elfder ure kwamen, werden niet teruggewezen.

2. Hoe zij deze uitnodiging verachtten. Zij werd gegeven aan een opstandig en tegenstrevend volk. Zij werden genodigd aan het bruiloftsmaal en wilden niet komen, maar verwierpen de raad Gods tegen zichzelf. Wij zien hier:

A. Het slechte karakter van dit volk. De wereld zal eens zien dat zij niet onverdiend door God verworpen werd, maar dat zij om haar afhoereren werd buitengesloten.

Hun karakter was over het algemeen zoals men niet verwachten zou van mensen, die zo zeer de gunstelingen des hemels geweest waren.

Ten eerste. Zij waren zeer tegenstrevend. Zij wilden recht of onrecht doen al naar het hun in de zin kwam. Zij wandelden steeds in een weg, die niet goed was, niet in een rechte of veilige weg, maar naar hun eigen gedachten, hun eigen ontwerpen en begeerten. Indien onze eigen gedachten onze gids zijn, zal zeer waarschijnlijk onze weg niet goed zijn, want zelfs het gedichtsel van de gedachten van onze harten is alleenlijk kwaad. God heeft hun Zijn gedachten meegedeeld, wat Zijn wil was, maar ze wilden wandelen naar hun eigen gedachten, doen wat hun goed dacht.

Ten tweede. Zij waren zeer tergende. Dit was steeds Gods klacht over hen, zij beledigden Hem, zij deden Zijn Heilige Geest smart aan, alsof zij Hem dwingen wilden hun vijand te worden. Zij tergden Mij geduriglijk in Mijn aangezicht. Het was hun onverschillig welke belediging zij God aandeden, ofschoon het openlijk en als in Zijn bijzijn geschiedde, met ruiterlijke verachting van Zijn macht en terging van Zijn gerechtigheid, en dat voortdurend. Dat was hun wijze van handelen geweest zolang zij een volk geweest waren, getuigen de verzoekingen in de woestijn.

B. De profeet spreekt meer bijzonder van hun ongerechtigheden en de ongerechtigheden hunner vaderen, als de oorzaak waarom God hen verworpen heeft, Isaiah 65:7. Van beide geeft hij thans voorbeelden.

Ten eerste. De meest tergende ongerechtigheid hunner vaderen was afgoderij, deze, zegt de profeet hun, tergde God in Zijn aangezicht, en ze is een zonde, die God, volgens het tweede gebod, meermalen bezocht aan de kinderen. Zij was de zonde die hen in de gevangenschap bracht, en ofschoon die gevangenschap hen er tamelijk wel van genas werd zij, toen de eindelijke ondergang van het volk kwam, opnieuw tegen hen in rekening gebracht, want ten dage hunner bezoeking zal Hij daarover bezoeking doen, Exodus 32:34. Wellicht waren er velen, lang na de gevangenschap, die, ofschoon zij geen afgoden aanbaden, zich schuldig maakten aan de hier genoemde overtredingen want zij namen zich vreemde vrouwen.

a. Ze verlieten Gods tempel en offerden in de hoven of bossen, ten einde de voldoening te hebben God op hun eigen wijze te dienen, want zij hadden geen lust in Gods instellingen.

b. Zij verlieten Gods altaar en offerden hun wierook op tichelstenen, altaren naar hun eigen smaak, Zij brandden reukwerk van hun eigen vinding zodat een en ander, in vergelijking met Gods instelling niet meer waarde had, dan een altaar van gewone steen in vergelijking met het gouden altaar, door God voor het reukoffer bestemd. Sommigen lezen, op stenen platen, zoals die waarmee hun platte daken gedekt werden, en waarop zij soms voor hun afgoden rookten, gelijk blijkt uit 2 Kings 23:12, waar wij lezen van een altaar op het dak van de opperzaal van Achaz en Jeremiah 19:13, waar gesproken wordt van hun roken voor het heir des hemels op de daken hunner huizen.

c. Zij gebruikten waarzeggerij en raadpleegden de doden, zodat zij vertoefden tussen de graven, en vernachtten hij degenen die bewaard worden, dat is, de nacht doorbrachten in de graftomben en monumenten, in welke de lijken bewaard werden, zodat zij gelijk de toveres van Endor voor de levenden de doden zochten, zie Isaiah 8:19. Of zij vroegen raad aan de boze geesten die huisden tussen de grafsteden.

d. Zij verbraken de wetten Gods door hun maaltijden, en vernietigden het onderscheid tussen rein en onrein alvorens dat door het Evangelie afgeschaft werd. Zij aten zwijnevlees. Sommigen echter verkozen liever te sterven dan zwijnevlees te eten, gelijk Eleazar en de zeven broeders ten tijde van de Maccabeeën, maar het is waarschijnlijk dat verscheidenen het aten, vooral indien hun leven er mee gemoeid was. In de tijd van onze Zaligmaker lezen wij van een grote kudde zwijnen onder hen, waardoor het vermoeden gewettigd wordt dat velen hunner zo weinig om de wet gaven dat ze zwijnevlees aten, waarvoor zij gestraft werden door de uitroeiing van die dieren. En het sap van gruwelijke dingen was in hun vaten, en werd als voedsel gebruikt. Verboden voedsel wordt een gruwel genoemd, en zij die er gebruik van maakten worden gezegd zich gruwelijk te maken, Leviticus 11:42, Leviticus 11:43. Zij die het voedsel niet durfden eten, waren toch vrijmoedig genoeg om het sap te gebruiken, ten einde zo na mogelijk bij het verbodene te komen. Waarschijnlijk echter wordt deze uitdrukking gebruikt om aan te duiden alle verboden voordelen en genietingen, die de zonde verschaffen kan, alle gruwelen, die de Heere haat, maar waarvan zij genieten wilden al was het slechts door het sap te proeven. Maar zij die het zo wagen op de uiterste grens, de zonde te naderen, lopen gevaar van in haar afgrond te vallen.

Ten tweede. De meest tergende ongerechtigheid van de Joden ten tijde van onze Zaligmaker was hun hoogmoed en hun huichelarij, de zonde van de schriftgeleerden en Farizeen waartegen Christus zo menig ure gesproken heeft Isaiah 65:5. Zij zeiden: Houd U bij Uzelf, naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan Gij. Kom niet te dicht bij mij, raak mij niet aan, want Gij zoudt mij besmetten. Ik wens niet met U op gemeenzame voet om te gaan, want ik ben heiliger dan Gij zijt, en daarom zijt Gij niet goed genoeg om met mij te verkeren. ik ben niet gelijk de andere mensen en ook niet gelijk aan deze tollenaar. Zij, die altijd gereed waren om tot ieder die zij ontmoetten te zeggen: Ik ben heiliger dan gij, hielden zich niet alleen voor heiliger dan alle anderen, niet alleen voor zeer goed, zo goed als zij behoorden te zijn, maar voor beter dan een hunner naburen. Dezen zijn een rook in mijn neus, zegt God, niet de rook van een snel brandend vuur dat spoedig helder en verkwikkend wordt, maar rook van een vuur van vochtig hout, dat de gehelen dag brandt of smeult en daardoor weinig meer dan rook geeft. Niets is in de mens hatelijker in Gods ogen, dan een trotse inbeelding van zichzelf en verachting van anderen, want zij, die zich voor heiliger dan anderen houden, zijn gewoonlijk de onheiligsten van allen.

C. God had daarover een twist met hen. Het bewijs tegen hen is onwederlegbaar. Zie, het is voor Mijn aangezicht geschreven, Isaiah 65:6. Het is daar geschreven opdat er mee gerekend worde in latere tijd, want mogelijk wordt het niet onmiddellijk in herinnering gebracht. De zonden van de zondaren en voornamelijk het ijdel roemen en de aanmatigingen van de huichelaars, worden "door God verzegeld in Zijn schatten en opgesloten," Deuteronomy 32:34. En hetgeen opgeschreven is zal herlezen en te voorschijn gebracht worden. Ik zal niet altijd zwijgen ofschoon Ik soms lang zwijg. Zij moeten niet denken dat Hij hun gelijk is, zoals zij soms doen, maar Hij zal vergelden, ja in hun boezem vergelden. Zij misbruiken laaghartig de godsdienst, die eerwaardig en heilig is, die hun belijdenis tot een voorwerp van hoogmoed maakt, en de ijverige God zal hun dat vergelden. de belijdenis, waarop zij zich beroemen, zal alleen dienen om hun veroordeling zoveel zwaarder te maken.

a. De ongerechtigheid hunner vaderen zal tegen hen komen, niet alleen de oordelen Gods, welke hun eigen zonden verdienen, maar nog veel zwaarder, Ezra 9:13. Maar God zou niet zo zwaar een vergelding over hen gebracht hebben indien Hij daarin ook niet het oog gehad had op de zonden hunner vaderen Daarom wordt er gezegd dat bij de verwoesting van Jeruzalem over dat geslacht komt al het bloed van de martelaren des Ouden Verbonds, zelfs dat van Abel, Matthew 23:35. God zal met hen rekenen, niet alleen voor de afgoden hunner vaderen, maar voor hun hoge plaatsen, hun reukofferen op de bergen en alle hoge heuvelen, al geschiedde dat wellicht voor de ware God. Want dat was een lasteren en verzaken van God, het was aanmerking maken op de plaats die Hij verkoren had om daar Zijn naam te doen wonen en de belofte die Hij gegeven had dat Hij hen daar ontmoeten en zegenen zou.

b. Zij erkennen dat zij daardoor het onheil zelf over zich gebracht hebben. Uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, de ene de andere verzwarende, maken de werken uit, die ofschoon zij naar het schijnt, overzien en vergeten zijn, in hun boezem toegemeten zullen worden. God zal in de boezem vergelden, niet alleen aan Zijn openlijke vijanden meer ook aan Zijn valse en verraderlijke vrienden Psalms 79:12, de ongerechtigheden, waarmee zij tegen Hem overtreden hebben.

Verzen 1-7

Jesaja 65:1-7

De apostel Paulus-een uitlegger die wij vertrouwen kunnen-heeft ons de ware betekenis van deze verzen meegedeeld en ons gezegd op welke gebeurtenis zij doelden en hoe zij vervuld werden, namelijk de roeping van de heidenen en de verwerping van de Joden door de verkondiging van het Evangelie, Romans 10:20, Romans 10:21. En hij merkt daarbij op dat "Jesaja zich verstout," niet alleen door te voorzeggen hetgeen zo onwaarschijnlijk klonk, maar ook door de Joden te profeteren hetgeen zij als een grote belediging voor hun volk zouden opnemen, en waarin de woorden van Mozes zouden vervuld worden, Deuteronomy 32:21. Ik zal u tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn.

I. Wordt hier voorzegd dat de heidenen, die verre waren, nabij gebracht zouden worden, Isaiah 65:1 -Paulus leest hier: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan degenen die naar Mij niet vraagden.

Merk op welk een wonderbare en gezegende verandering in hen bewerkt was en hoe zij daardoor verrast waren.

1. Zij, die lang zonder God in de wereld geleefd hadden, zouden Hem nu gaan zoeken, zij, die niet gezegd hadden: Waar is God, mijn maker? zouden nu beginnen naar Hem te vragen. Zij zomin als hun vaderen hadden Zijn naam aangeroepen, maar allen leefden zij zonder gebed, of zij aanbaden hout en steen, het werk van mensenhanden. Maar nu zullen zij gedoopt worden en de naam des Heeren aanroepen Acts 2:21. Met hoeveel welgevallen spreekt de grote God hier over dat Hij gezocht werd voornamelijk door hen, die in vroegere typen naar Hem niet vraagden, en Hij stelt er Zijn heerlijkheid in. Want daar is blijdschap in de hemel over een zondaar, die zich bekeert.

2. God zal hun gebeden met Zijn zegeningen voorkomen. Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. Deze gelukkige ontmoeting en gemeenschap tussen God en de heidenwereld begon aan Zijn zijde, zij leerden God kennen omdat zij eerst van Hem gekend waren geweest, Galatians 4:9, zij leerden God zoeken en vinden omdat zij eerst door Hem gezocht en gevonden waren. Later wordt God gevonden van hen, die Hem zoeken, Proverbs 8:17, maar bij de eerste aanraking wordt Hij gevonden van zulken, die Hem niet zochten. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst lief gehad heeft. De bedoeling van de goedheid van de algemene voorzienigheid voor hen, was dat zij de Heere zoeken zouden, of zij Hem immers tasten en vinden mochten, Acts 17:27. Maar zij zochten Hem niet, Hij bleef voor hen de onbekende God en toch was God door hen gevonden.

3. God gaf de voorrechten van een bijzondere openbaring aan hen, die nooit de godsdienst beleden hadden, Ik zei tot hen: Zie, hier ben Ik! Zie hier ben Ik tot hen, die niet naar Mijn naam genoemd zijn, gelijk de Joden gedurende vele eeuwen waren. Ik gaf hun enig gezicht op Mij en noodde hen om daarvan de troost en de zagen aan te nemen. Toen de apostelen van plaats tot plaats gingen, predikende het Evangelie, was de inhoud van hetgeen zij predikten: Ziet God, ziet Hem! Keert u tot Hem, vestigt het oog uwer ziel op Hem, gewent u aan Hem, bewondert Hem, aanbidt Hem, ziet af van de afgoden die gij gemaakt hebt en ziet op de God die u gemaakt heeft. Voor hen zei Christus: Ziet Mij! Ziet Mij! met het oog des geloofs, ziet Mij en wordt behouden! En dit werd gezegd tot hen die lange tijd Lo-ammi en Lo-ruchama geweest waren, dat is: niet Mijn volk en niet de ontfermde, Hosea 1:8, Hosea 1:9, Romans 9:25, Romans 9:26. II. Hier wordt voorzegd, dat de Joden die lange tijd een volk in Gods nabijheid geweest waren, zouden verworpen en op een afstand geplaatst worden Isaiah 65:2. De apostel past dit toe op de Joden van zijn tijd, als een zaad van boosdoeners, Romans 10:21 :Maar tot Israël zegt Hij: de gehele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegenstrevend volk.

Merk hier op:

1. Hoe de Joden werden bevoorrecht door de goddelijke genade. God zelf heeft, door de profeten, door zijn Zoon, door de apostelen, Zijn handen tot hen uitgestrekt, gelijk de Wijsheid deed Proverbs 1:24. God strekte Zijn handen tot hen uit als iemand die met hen sprak en hen wilde overreden, Hij wenkte hen niet slechts met de vinger, maar strekte Zijn handen tot hen uit, gereed om hen te omhelzen en hen te steunen, gaf hun de tekenen van Zijn gunst en drong hen om die aan te nemen. Toen Christus gekruisigd werd, waren Zijn handen uitgestrekt om te tonen dat Hij bereid was om wederkerende zondaren aan Zijn hart te ontvangen, en dat zijn zij al de dagen, gedurende de bedeling des Evangelies. Hij wachtte om genadig te zijn en werd het wachten nooit moede, zelfs zij, die ter elfder ure kwamen, werden niet teruggewezen.

2. Hoe zij deze uitnodiging verachtten. Zij werd gegeven aan een opstandig en tegenstrevend volk. Zij werden genodigd aan het bruiloftsmaal en wilden niet komen, maar verwierpen de raad Gods tegen zichzelf. Wij zien hier:

A. Het slechte karakter van dit volk. De wereld zal eens zien dat zij niet onverdiend door God verworpen werd, maar dat zij om haar afhoereren werd buitengesloten.

Hun karakter was over het algemeen zoals men niet verwachten zou van mensen, die zo zeer de gunstelingen des hemels geweest waren.

Ten eerste. Zij waren zeer tegenstrevend. Zij wilden recht of onrecht doen al naar het hun in de zin kwam. Zij wandelden steeds in een weg, die niet goed was, niet in een rechte of veilige weg, maar naar hun eigen gedachten, hun eigen ontwerpen en begeerten. Indien onze eigen gedachten onze gids zijn, zal zeer waarschijnlijk onze weg niet goed zijn, want zelfs het gedichtsel van de gedachten van onze harten is alleenlijk kwaad. God heeft hun Zijn gedachten meegedeeld, wat Zijn wil was, maar ze wilden wandelen naar hun eigen gedachten, doen wat hun goed dacht.

Ten tweede. Zij waren zeer tergende. Dit was steeds Gods klacht over hen, zij beledigden Hem, zij deden Zijn Heilige Geest smart aan, alsof zij Hem dwingen wilden hun vijand te worden. Zij tergden Mij geduriglijk in Mijn aangezicht. Het was hun onverschillig welke belediging zij God aandeden, ofschoon het openlijk en als in Zijn bijzijn geschiedde, met ruiterlijke verachting van Zijn macht en terging van Zijn gerechtigheid, en dat voortdurend. Dat was hun wijze van handelen geweest zolang zij een volk geweest waren, getuigen de verzoekingen in de woestijn.

B. De profeet spreekt meer bijzonder van hun ongerechtigheden en de ongerechtigheden hunner vaderen, als de oorzaak waarom God hen verworpen heeft, Isaiah 65:7. Van beide geeft hij thans voorbeelden.

Ten eerste. De meest tergende ongerechtigheid hunner vaderen was afgoderij, deze, zegt de profeet hun, tergde God in Zijn aangezicht, en ze is een zonde, die God, volgens het tweede gebod, meermalen bezocht aan de kinderen. Zij was de zonde die hen in de gevangenschap bracht, en ofschoon die gevangenschap hen er tamelijk wel van genas werd zij, toen de eindelijke ondergang van het volk kwam, opnieuw tegen hen in rekening gebracht, want ten dage hunner bezoeking zal Hij daarover bezoeking doen, Exodus 32:34. Wellicht waren er velen, lang na de gevangenschap, die, ofschoon zij geen afgoden aanbaden, zich schuldig maakten aan de hier genoemde overtredingen want zij namen zich vreemde vrouwen.

a. Ze verlieten Gods tempel en offerden in de hoven of bossen, ten einde de voldoening te hebben God op hun eigen wijze te dienen, want zij hadden geen lust in Gods instellingen.

b. Zij verlieten Gods altaar en offerden hun wierook op tichelstenen, altaren naar hun eigen smaak, Zij brandden reukwerk van hun eigen vinding zodat een en ander, in vergelijking met Gods instelling niet meer waarde had, dan een altaar van gewone steen in vergelijking met het gouden altaar, door God voor het reukoffer bestemd. Sommigen lezen, op stenen platen, zoals die waarmee hun platte daken gedekt werden, en waarop zij soms voor hun afgoden rookten, gelijk blijkt uit 2 Kings 23:12, waar wij lezen van een altaar op het dak van de opperzaal van Achaz en Jeremiah 19:13, waar gesproken wordt van hun roken voor het heir des hemels op de daken hunner huizen.

c. Zij gebruikten waarzeggerij en raadpleegden de doden, zodat zij vertoefden tussen de graven, en vernachtten hij degenen die bewaard worden, dat is, de nacht doorbrachten in de graftomben en monumenten, in welke de lijken bewaard werden, zodat zij gelijk de toveres van Endor voor de levenden de doden zochten, zie Isaiah 8:19. Of zij vroegen raad aan de boze geesten die huisden tussen de grafsteden.

d. Zij verbraken de wetten Gods door hun maaltijden, en vernietigden het onderscheid tussen rein en onrein alvorens dat door het Evangelie afgeschaft werd. Zij aten zwijnevlees. Sommigen echter verkozen liever te sterven dan zwijnevlees te eten, gelijk Eleazar en de zeven broeders ten tijde van de Maccabeeën, maar het is waarschijnlijk dat verscheidenen het aten, vooral indien hun leven er mee gemoeid was. In de tijd van onze Zaligmaker lezen wij van een grote kudde zwijnen onder hen, waardoor het vermoeden gewettigd wordt dat velen hunner zo weinig om de wet gaven dat ze zwijnevlees aten, waarvoor zij gestraft werden door de uitroeiing van die dieren. En het sap van gruwelijke dingen was in hun vaten, en werd als voedsel gebruikt. Verboden voedsel wordt een gruwel genoemd, en zij die er gebruik van maakten worden gezegd zich gruwelijk te maken, Leviticus 11:42, Leviticus 11:43. Zij die het voedsel niet durfden eten, waren toch vrijmoedig genoeg om het sap te gebruiken, ten einde zo na mogelijk bij het verbodene te komen. Waarschijnlijk echter wordt deze uitdrukking gebruikt om aan te duiden alle verboden voordelen en genietingen, die de zonde verschaffen kan, alle gruwelen, die de Heere haat, maar waarvan zij genieten wilden al was het slechts door het sap te proeven. Maar zij die het zo wagen op de uiterste grens, de zonde te naderen, lopen gevaar van in haar afgrond te vallen.

Ten tweede. De meest tergende ongerechtigheid van de Joden ten tijde van onze Zaligmaker was hun hoogmoed en hun huichelarij, de zonde van de schriftgeleerden en Farizeen waartegen Christus zo menig ure gesproken heeft Isaiah 65:5. Zij zeiden: Houd U bij Uzelf, naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan Gij. Kom niet te dicht bij mij, raak mij niet aan, want Gij zoudt mij besmetten. Ik wens niet met U op gemeenzame voet om te gaan, want ik ben heiliger dan Gij zijt, en daarom zijt Gij niet goed genoeg om met mij te verkeren. ik ben niet gelijk de andere mensen en ook niet gelijk aan deze tollenaar. Zij, die altijd gereed waren om tot ieder die zij ontmoetten te zeggen: Ik ben heiliger dan gij, hielden zich niet alleen voor heiliger dan alle anderen, niet alleen voor zeer goed, zo goed als zij behoorden te zijn, maar voor beter dan een hunner naburen. Dezen zijn een rook in mijn neus, zegt God, niet de rook van een snel brandend vuur dat spoedig helder en verkwikkend wordt, maar rook van een vuur van vochtig hout, dat de gehelen dag brandt of smeult en daardoor weinig meer dan rook geeft. Niets is in de mens hatelijker in Gods ogen, dan een trotse inbeelding van zichzelf en verachting van anderen, want zij, die zich voor heiliger dan anderen houden, zijn gewoonlijk de onheiligsten van allen.

C. God had daarover een twist met hen. Het bewijs tegen hen is onwederlegbaar. Zie, het is voor Mijn aangezicht geschreven, Isaiah 65:6. Het is daar geschreven opdat er mee gerekend worde in latere tijd, want mogelijk wordt het niet onmiddellijk in herinnering gebracht. De zonden van de zondaren en voornamelijk het ijdel roemen en de aanmatigingen van de huichelaars, worden "door God verzegeld in Zijn schatten en opgesloten," Deuteronomy 32:34. En hetgeen opgeschreven is zal herlezen en te voorschijn gebracht worden. Ik zal niet altijd zwijgen ofschoon Ik soms lang zwijg. Zij moeten niet denken dat Hij hun gelijk is, zoals zij soms doen, maar Hij zal vergelden, ja in hun boezem vergelden. Zij misbruiken laaghartig de godsdienst, die eerwaardig en heilig is, die hun belijdenis tot een voorwerp van hoogmoed maakt, en de ijverige God zal hun dat vergelden. de belijdenis, waarop zij zich beroemen, zal alleen dienen om hun veroordeling zoveel zwaarder te maken.

a. De ongerechtigheid hunner vaderen zal tegen hen komen, niet alleen de oordelen Gods, welke hun eigen zonden verdienen, maar nog veel zwaarder, Ezra 9:13. Maar God zou niet zo zwaar een vergelding over hen gebracht hebben indien Hij daarin ook niet het oog gehad had op de zonden hunner vaderen Daarom wordt er gezegd dat bij de verwoesting van Jeruzalem over dat geslacht komt al het bloed van de martelaren des Ouden Verbonds, zelfs dat van Abel, Matthew 23:35. God zal met hen rekenen, niet alleen voor de afgoden hunner vaderen, maar voor hun hoge plaatsen, hun reukofferen op de bergen en alle hoge heuvelen, al geschiedde dat wellicht voor de ware God. Want dat was een lasteren en verzaken van God, het was aanmerking maken op de plaats die Hij verkoren had om daar Zijn naam te doen wonen en de belofte die Hij gegeven had dat Hij hen daar ontmoeten en zegenen zou.

b. Zij erkennen dat zij daardoor het onheil zelf over zich gebracht hebben. Uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, de ene de andere verzwarende, maken de werken uit, die ofschoon zij naar het schijnt, overzien en vergeten zijn, in hun boezem toegemeten zullen worden. God zal in de boezem vergelden, niet alleen aan Zijn openlijke vijanden meer ook aan Zijn valse en verraderlijke vrienden Psalms 79:12, de ongerechtigheden, waarmee zij tegen Hem overtreden hebben.

Verzen 8-10

Jesaja 65:8-10

Dit wordt door Paulus verklaard in Romans 11:1. Daar vraagt hij, naar aanleiding van de verwerping van de Joden: Heeft God Zijn volk verworpen? En hij antwoordt: Neen, want nog in deze tegenwoordige tijd is er nog een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. Deze profetie heeft betrekking op dat overblijfsel. Wanneer het huichelachtig volk op het punt staat van verwoest te worden, zal God sommigen uit hen voor zich afzonderen en bewaren. Sommigen van de Joden zullen er toe gebracht worden om het Christendom te omhelzen, tot de kerk toegevoegd en daardoor behouden worden. En onze Zaligmaker heeft gezegd dat ter wille van deze uitverkorenen de dagen van de verwoesting van de Joden zullen verkort worden en er een einde komen zal aan de verlating, die anders tot zo hoge trap zou voortgaan, dat geen vlees zou behouden worden, Matthew 24:22.

I. Dit wordt hier door een gelijkenis toegelicht, Isaiah 65:8. Wanneer een wijnstok zo vervallen en verweerd is, dat er naar het schijnt geen sap of leven meer in is, en de wijngaardenier daarom er toe geneigd is om hem te ontwortelen of af te snijden, maar er nog een bagatel sap in een druif gevonden wordt, waarvan wijn zou kunnen gemaakt worden, of schoon slechts in een tros, zal een toeschouwer tussenbeiden komen en zeggen: Verderf hem niet, want er is een zegen in. Er is leven in de wortel, en hoop dat er nog iets goeds uit zal voortkomen. Godvrezenden zijn een zegen voor de plaatsen, waarin zij leven, en soms spaart God gehele steden en volken ter wille van weinigen hunner. Hoe naijverig behoorden wij te zijn op deze eer, niet alleen om van anderen onderscheiden te worden, meer om voor anderen nuttig te zijn.

II. Hier is een beschrijving van hen, die dit geredde en reddende overblijfsel zullen uitmaken.

1. Zij zijn dezulken die God dienen. Het is om Mijner knechten wil, Isaiah 65:8, en het zijn Mijn knechten die daar wonen zullen, Isaiah 65:9. Gods getrouwe knechten, hoe zij ook mogen aangezien worden, zijn de beste vrienden van hun land, en die Hem dienen, doen dat van geslachten.

2. Zij zijn dezulken die God zoeken, die het tot doel van hun leven maken om God te verheerlijken en het werk van hun leven om Zijn naam aan te roepen. Zij zijn het volk, dat Mij gezocht heeft. Zij die God zoeken, zullen Hem vinden, en Hij zal hun een milde beloner zijn.

III. Hier wordt meegedeeld welke barmhartigheden God voor hen bewaard heeft. Het overblijfsel, dat uit de gevangenschap zal wederkeren, zal opnieuw een gelukkige vestiging in hun eigen land hebben, en dat bij erfrecht, als het zaad van Jakob, in hetwelk het gehele geslacht bewaard blijft, en waaruit, als uit gezaaide graankorrelen, een talrijk nageslacht zal ontspruiten, en dit is het type van het overblijfsel van Jakob, dat door het geloof in de kerk des Evangelies zal worden ingelijfd.

1. Zij zullen zelf een goed aandeel hebben. Zij zullen Mijn bergen beërven, de heilige bergen waarop Jeruzalem en de tempel waren gebouwd, en de bergen van Kanan, het beloofde land, het type van het genadeverbond, dat al Gods knechten, Zijn uitverkorenen, zullen bewonen en erven. Het wordt hun toevlucht hun rust en hun verblijfplaats, gelijk zij er in wonen, zo zijn zij er thuis en zij hebben het tot een erfelijke bezitting ingenomen. het zal hun zijn tot een onverderflijke erfenis. Gods verkorenen, het geestelijk zaad van Jakob, van de biddende Jakob, zullen de erfgenamen worden van zijn bergen van vreugde en zegening, en zij zullen er door dit tranendal veilig heengeleid worden. 2. Zij zullen een groene weide voor hun kudden hebben, Isaiah 65:10. Saron en het dal van Achor zullen opnieuw, evenals vroeger, vervuld worden met kudden. Saron lag westelijk, op de weg naar Joppe, Achor oostwaarts bij de Jordaan. Daardoor wordt aangeduid dat zij weer in bezit van het gehele land zullen gesteld worden, dat zij er voldoende kudden in zullen hebben, en dat zij er vreedzaam het genot van smaken zullen, zonder gestoord of verschrikt te worden. De instellingen van het Evangelie zijn de velden en valleien, waar de schapen van Christus zullen ingaan en uitgaan en weide vinden. John 10:19, en waar zij vredig mogen nederliggen, Psalms 23:3, gelijk de kudden van Israël in het dal van Achor, Hosea 2:15.

Verzen 8-10

Jesaja 65:8-10

Dit wordt door Paulus verklaard in Romans 11:1. Daar vraagt hij, naar aanleiding van de verwerping van de Joden: Heeft God Zijn volk verworpen? En hij antwoordt: Neen, want nog in deze tegenwoordige tijd is er nog een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. Deze profetie heeft betrekking op dat overblijfsel. Wanneer het huichelachtig volk op het punt staat van verwoest te worden, zal God sommigen uit hen voor zich afzonderen en bewaren. Sommigen van de Joden zullen er toe gebracht worden om het Christendom te omhelzen, tot de kerk toegevoegd en daardoor behouden worden. En onze Zaligmaker heeft gezegd dat ter wille van deze uitverkorenen de dagen van de verwoesting van de Joden zullen verkort worden en er een einde komen zal aan de verlating, die anders tot zo hoge trap zou voortgaan, dat geen vlees zou behouden worden, Matthew 24:22.

I. Dit wordt hier door een gelijkenis toegelicht, Isaiah 65:8. Wanneer een wijnstok zo vervallen en verweerd is, dat er naar het schijnt geen sap of leven meer in is, en de wijngaardenier daarom er toe geneigd is om hem te ontwortelen of af te snijden, maar er nog een bagatel sap in een druif gevonden wordt, waarvan wijn zou kunnen gemaakt worden, of schoon slechts in een tros, zal een toeschouwer tussenbeiden komen en zeggen: Verderf hem niet, want er is een zegen in. Er is leven in de wortel, en hoop dat er nog iets goeds uit zal voortkomen. Godvrezenden zijn een zegen voor de plaatsen, waarin zij leven, en soms spaart God gehele steden en volken ter wille van weinigen hunner. Hoe naijverig behoorden wij te zijn op deze eer, niet alleen om van anderen onderscheiden te worden, meer om voor anderen nuttig te zijn.

II. Hier is een beschrijving van hen, die dit geredde en reddende overblijfsel zullen uitmaken.

1. Zij zijn dezulken die God dienen. Het is om Mijner knechten wil, Isaiah 65:8, en het zijn Mijn knechten die daar wonen zullen, Isaiah 65:9. Gods getrouwe knechten, hoe zij ook mogen aangezien worden, zijn de beste vrienden van hun land, en die Hem dienen, doen dat van geslachten.

2. Zij zijn dezulken die God zoeken, die het tot doel van hun leven maken om God te verheerlijken en het werk van hun leven om Zijn naam aan te roepen. Zij zijn het volk, dat Mij gezocht heeft. Zij die God zoeken, zullen Hem vinden, en Hij zal hun een milde beloner zijn.

III. Hier wordt meegedeeld welke barmhartigheden God voor hen bewaard heeft. Het overblijfsel, dat uit de gevangenschap zal wederkeren, zal opnieuw een gelukkige vestiging in hun eigen land hebben, en dat bij erfrecht, als het zaad van Jakob, in hetwelk het gehele geslacht bewaard blijft, en waaruit, als uit gezaaide graankorrelen, een talrijk nageslacht zal ontspruiten, en dit is het type van het overblijfsel van Jakob, dat door het geloof in de kerk des Evangelies zal worden ingelijfd.

1. Zij zullen zelf een goed aandeel hebben. Zij zullen Mijn bergen beërven, de heilige bergen waarop Jeruzalem en de tempel waren gebouwd, en de bergen van Kanan, het beloofde land, het type van het genadeverbond, dat al Gods knechten, Zijn uitverkorenen, zullen bewonen en erven. Het wordt hun toevlucht hun rust en hun verblijfplaats, gelijk zij er in wonen, zo zijn zij er thuis en zij hebben het tot een erfelijke bezitting ingenomen. het zal hun zijn tot een onverderflijke erfenis. Gods verkorenen, het geestelijk zaad van Jakob, van de biddende Jakob, zullen de erfgenamen worden van zijn bergen van vreugde en zegening, en zij zullen er door dit tranendal veilig heengeleid worden. 2. Zij zullen een groene weide voor hun kudden hebben, Isaiah 65:10. Saron en het dal van Achor zullen opnieuw, evenals vroeger, vervuld worden met kudden. Saron lag westelijk, op de weg naar Joppe, Achor oostwaarts bij de Jordaan. Daardoor wordt aangeduid dat zij weer in bezit van het gehele land zullen gesteld worden, dat zij er voldoende kudden in zullen hebben, en dat zij er vreedzaam het genot van smaken zullen, zonder gestoord of verschrikt te worden. De instellingen van het Evangelie zijn de velden en valleien, waar de schapen van Christus zullen ingaan en uitgaan en weide vinden. John 10:19, en waar zij vredig mogen nederliggen, Psalms 23:3, gelijk de kudden van Israël in het dal van Achor, Hosea 2:15.

Verzen 11-16

Jesaja 65:11-16

Hier worden de verschillende toestanden van de godvrezenden en de goddelozen, van de Joden, die geloofden, en van hen, die in hun ongeloof volhardden, tegenover elkaar gezet, gelijk het leven en de dood, het goede en het kwade, de zegen en de vloek.

I. Hier is het verschrikkelijk vonnis over hen, die zich verhardden in hun afgoderij na de verlossing uit Babel, en in ongeloof na de verkondiging van het Evangelie.

Merk op:

1. Met welk vonnis hier gedreigd wordt: Ik zal ulieden ten zwaarde tellen, gelijk schapen voor de slachter, en daar zal geen ontkomen of uitstel aan zijn, gij zult U allen ter slachting krommen, Isaiah 65:13. Gods oordelen komen:

a. Geregeld en worden volgens Zijn raad uitgevoerd. Zij die door het zwaard vallen, zijn er voor afgeteld, en geen ander. Ofschoon het zwaard schijnbaar blindweg zowel de een als de ander verteert, is het aantal vastgesteld en zal niet overschreden worden.

b. Onweerstaanbaar. De sterkste en stouthartigste zondaren zullen gedwongen worden er zich voor te krommen, want niemand heeft ooit zijn hart tegen God verhard en voorspoed gehad.

2. Welke de zonden zijn, waarom zie ten zwaarde geteld worden.

A. Afgoderij was de oude zonde, Isaiah 65:11. Gij zijt het, die inplaats van Mij te zoeken en Mij als Mijn volk te dienen, de Heere verlaat, Hem ontkent en Hem wegwerpt om andere goden te omhelzen. Gij zijt het die Mijn heilige berg vergeet (de voorrechten die Hij u schenkt en de verplichtingen waaronder Hij u brengt) om voor uw afgoden op de bergen wierook te branden, Isaiah 65:7, en die de enige levenden en waren God verlaten hebt. Zij waren aanrichters van een tafel voor die bende, die bende afgoden welke de heidenen aanbaden, en opvullers des dranks voor dat getal, zij goten hun drankofferen uit voor die ontelbare menigte. Zij, die n God te weinig vinden, achten troepen en honderden goden niet genoeg, maar voegden er altijd nog anderen aan toe, tot zij zoveel goden als steden hadden en hun altaren als steenhopen op de voren van de velden. Hosea 12:12. Sommigen zien in Gad en Meni, hier vertaald door bende en getal, namen van twee afgoden, ongeveer gelijk staande met Jupiter en Mercurius. Maar wat zij ook waren, hun aanbidders spaarden moeite noch kosten om hen te vereren, zij richtten een tafel voor hen aan en mengden kostelijke wijn voor hen als drankoffer, zij zouden eer hun gezinnen te kort doen dan deze eredienst beperken, hetgeen de aanbidders van de ware God over hun onachtzaamheid moet doen beschaamd staan.

B. Ongeloof was de zonde van de latere Joden, Isaiah 65:12. Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, hetgeen gelijk staat met hetgeen in Isaiah 65:2 gezegd is. Ik heb de gehele dag Mijn handen uitgestrekt tot een tegenstrevend volk, en dit wordt toegepast op hen, die het Evangelie verwerpen. De Heere Jezus zelf riep hen (Hij stond en riep, John 7:37), maar zij hoorden niet en wilden niet antwoorden, zij werden door zijn redenen niet overtuigd of bewogen door Zijn vermaningen, maar de oprechte waarschuwingen, die Hij hun tegen dood en verderf gaf en de aanbiedingen die Hij hun deed van leven en geluk werden veronachtzaamd en maakten geen indruk op hen. Maar dit was nog niet alles. Gij hebt gedaan dat kwaad was in Mijn ogen, niet onverhoeds, of bij verrassing, maar met overleg. Gij hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb, dat wil zeggen hetgeen Ik ten uiterste verfoei en verafschuw. Het is niet vreemd dat zij die niet overreed willen worden om het goede te doen, volharden in hun keus om het kwade na te jagen. Zie hier de kwaadaardigheid van de zonde, zij is kwaad in Gods ogen, zij is hoogst beledigend voor Hem, en toch wordt zij begaan voor Zijn ogen, in Zijn tegenwoordigheid en om Hem te tergen. Zij is een tegenspraak van Gods wil, zij doet door eigen keuze datgene wat wij weten dat Hem mishaagt.

II. De verzwaring van dit vonnis door het aanschouwen van de gelukkige toestand van hen, die tot berouw en geloof gebracht waren.

1. De zegeningen van hen die God dienen, en de ellendige toestand van hen, die tegen God opstaan, worden hier tegenover elkaar geplaatst, opdat zij elkaar zullen toelichten, Isaiah 65:13.

A. Gods dienaren mogen zich wel gelukkig achten en voor eeuwig aan Hem verplicht, omdat vrije genade hen daartoe gebracht heeft, wanneer zij zien hoe ellendig anderen er aan toe zich bij gemis van die genade, die zijn verhard en gevaar lopen voor eeuwig in hun ongeloof verloren te gaan, en hoe zij nauwelijks er aan ontsnapt zijn om daarbij te behoren. Zie Isaiah 66:24.

B. Het zal het ongeluk van hen, die verloren gaan, vergroten wanneer zij de gelukzaligheid van Gods dienaren zien, die zij hebben gehaatt, miskend en met de uiterste verachting behandeld, en voornamelijk wanneer zij zullen zien dat zij in dezelfde zegeningen hadden kunnen delen indien zij gewild hadden. Dit was de pijniging van de rijke man in de hel en maakte haar zoveel zwaarder dat hij Abraham van verre zag en Lazarus aanliggende in diens schoot, Luke 16:23. Zie Luke 13:1, 28. Soms maakt Gods voorzienigheid een dergelijk verschil tussen goed en kwaad in deze wereld, en dan wordt de voorspoed van de rechtvaardige een grievend gezicht en een harteleed voor de goddeloze, Psalms 112:10, en vooral zal dat zo zijn in de grote dag.

2. Het verschil in hun toestand ligt in twee omstandigheden:

A. In vertroosting en voldoening.

a. Gods dienaren zullen eten en drinken, zij zullen het brood des levens hebben om gevoed te worden, om geduriglijk feest te vieren, overvloedig zullen zij hun huizen door Gods goedheid gevuld zien en geen nodig ding zal hun ooit ontbreken. Het geluk des hemels zal hun een altijddurend feest zijn: zij zullen verzadigd worden met hetgeen waarnaar zij nu hongeren en dorsten. Maar zij die hun hart op de aarde zetten en van haar geluk verwachten, zullen hongerig en dorstig zijn, altijd ledig, altijd begerend, want het is geen brood, het voldoet en voedt niet. In de gemeenschap met God en algehele afhankelijkheid van Hem is volledige voldoening, maar in zondige ontwerpen is niets dan teleurstelling.

b. Gods dienstknechten zullen blij zijn en van ganser harte juichen. Zij hebben bestendige reden tot blijdschap, en er is niets dat een oorzaak van droefheid voor hen zou kunnen zijn of zij hebben er een afdoend middel tegen, en naarmate hun geloof krachtig en werkzaam is hebben zij een verblijd hart en is hun blijdschap hun sterkte. Zij zullen zich verblijden in de hoop, omdat die hen niet zal beschamen. De hemel zal een wereld van eeuwigdurende blijdschap zijn voor allen die nu met tranen zaaien. Maar aan de andere zijde: zij, die de Heere verlaten, sluiten voor zich alle blijdschap buiten, zij zullen beschaamd worden door hun ijdel vertrouwen op zichzelf, en door hun eigen gerechtigheid en de hoop, die zij daarop gebouwd hebben. Wanneer de verwachtingen van zegeningen, waarmee zij zichzelf gevleid hebben, vernietigd zijn, welk een beschaamdheid zal dan hun aangezichten bedekken! Zij zullen schreeuwen van weedom des harten en huilen van verbreking des geestes: misschien reeds in deze wereld, wanneer hun lachen zal veranderd worden in rouwklagen en hun vreugde in droefheid, en zeker in die wereld, waar de pijniging eindeloos en ongeneeslijk zal zijn, enkel geween en gejammer en knersing van de tanden, in eeuwigheid. Vergelijkt deze twee: Nu wordt hij vertroost en gij lijdt smarten: en welk van die beide kiest gij voor uw eeuwig deel?

B. In eer en goede naam, Isaiah 65:15, Isaiah 65:16. De gedachtenis des rechtvaardigen is en zal gezegend zijn, maar de naam des goddelozen zal verrotten.

a. Afgodendienaars en ongelovigen zullen hun naam als een vloek achterlaten, die naam zal met schande bedekt en voor eeuwig eerloos gemaakt worden. Hij zal gebruikt worden om slechte hoedanigheden aan te wijzen. Hij zal voor eeuwig voor Gods uitverkorenen een vervloeking zijn, dat is, een waarschuwing voor hen, zij zullen bevreesd zijn om te vallen onder het oordeel, dat het Joodse volk trof en te vergaan evenals dat voorbeeld van ongeloof. De vloek over hen, die God verwerpt, maakt geheel hun toestand ellendig. De Heere zal u slaan! Hij zal de ongelovige Joden afsnijden van Zijn volk, zij zullen niet langer als geordend volk bestaan, en nooit meer zo vergaderd worden.

b. De naam van Gods verkorenen zal een zegen zijn. Hij zal Zijn knechten met een andere naam noemen. De kinderen des verbonds zullen niet langer Joden maar Christenen genoemd worden, en aan hen zullen onder die naam, al de beloften en voordelen van het nieuwe verbond verzekerd worden. Die andere naam zal een eervolle naam zijn-hij zal niet beperkt worden tot een enkel volk, maar in die naam zal men zich zegenen over de gehele aarde. God zal Zijn dienaren hebben onder alle volken van de wereld, die verwaardigd zullen worden deze nieuwe naam te dragen. Zij zullen zich zegenen in de God van de waarheid.

Ten eerste. Zij zullen God de eer geven in hun gebeden en in hun plechtige eden, in hun dankzeggingen voor hun geluk door Zijn gunst, en in hun inroepen van Zijn gerechtigheid als rechter. Dit is een deel van de verering, welke wij Gode verschuldigd zijn, wij moeten ons in Hem zegenen, dat is, wij moeten rekenen dat wij genoeg hebben om ons gelukkig te maken, dat wij niets meer behoeven, en niets meer kunnen begeren indien wij Hem hebben als onze God. Het is van veel- belang waarin wij onszelf zegenen wat ons het meest behaagt en wat wij voor onze belangen het hoogste schatten. De wereldse mensen zegenen zich in hun overvloed van aardse goederen, Psalms 49:18, Luke 12:19, maar Gods dienstknechten zegenen zich in Hem als hun algenoegzame God. Hij is hun een heerlijke kroon en een sierlijke hoed, hun deel en hun sterkte. Alleen bij Hem zullen zij zweren, en niet bij enig schepsel of bij enige valse God. Aan Zijn oordeel zullen zij hun zaak overlaten, waarnaar alle menselijk oordeel zich regelen moet.

Ten tweede. Zij zullen Hem de eer geven als de God van de waarheid de God van Amen (zo staat er). Sommigen verstaan dit van Christus, die zelf de Amen is, de getrouwe getuige, Revelation 3:14, en in Wien alle beloften ja en amen zijn, Z Corinthiers 1:20. In Hem moeten wij ons zegenen en bij Hem moeten we zweren, als de Heere met Wien wij in verbond zijn. Hij die gezegend is op de aarde (zo lezen sommigen deze tekst), zal gezegend zijn in de waarachtige God, want Christus is de waarachtige God en het eeuwige leven, 1 John 5:20. En van ouds was beloofd dat in Hem alle geslachten van de aarde zouden gezegend worden, Genesis 12:3. Anderen lezen hier: Hij zal zich zegenen in de God van Zijn gelovig volk, dat is: in God als de God aller gelovigen, niets meer begerende dan te mogen delen in de zegeningen, waarmee zij gezegend zijn, behandeld te worden gelijk Hij hen behandelt.

Ten derde. Zij zullen Hem de eer geven als de bewerker van de gelukkige verandering, die zij ondergaan hebben, zij zullen het hun voorrecht achten dat zij Hem tot God hebben, die hun hun vorige droefenissen deed vergeten en de gedachtenis daaraan deed verzinken in hun tegenwoordige vertroostingen, omdat zij voor Gods ogen verborgen zijn, dat is, zij zijn geheel weggenomen, want indien er ook maar iets van hun vorige benauwdheden overgebleven was, zou God er het oog op hebben in medelijden met hen en om hen te helpen. Zij zullen die niet langer gevoelen want God zal ze niet meer zien. Het behaagt Hem er over te spreken als iets dat Hem genoegen doet omdat het hun aangenaam is, en daaraan zullen zij met blijdschap zich zegenen in Hem.

Verzen 11-16

Jesaja 65:11-16

Hier worden de verschillende toestanden van de godvrezenden en de goddelozen, van de Joden, die geloofden, en van hen, die in hun ongeloof volhardden, tegenover elkaar gezet, gelijk het leven en de dood, het goede en het kwade, de zegen en de vloek.

I. Hier is het verschrikkelijk vonnis over hen, die zich verhardden in hun afgoderij na de verlossing uit Babel, en in ongeloof na de verkondiging van het Evangelie.

Merk op:

1. Met welk vonnis hier gedreigd wordt: Ik zal ulieden ten zwaarde tellen, gelijk schapen voor de slachter, en daar zal geen ontkomen of uitstel aan zijn, gij zult U allen ter slachting krommen, Isaiah 65:13. Gods oordelen komen:

a. Geregeld en worden volgens Zijn raad uitgevoerd. Zij die door het zwaard vallen, zijn er voor afgeteld, en geen ander. Ofschoon het zwaard schijnbaar blindweg zowel de een als de ander verteert, is het aantal vastgesteld en zal niet overschreden worden.

b. Onweerstaanbaar. De sterkste en stouthartigste zondaren zullen gedwongen worden er zich voor te krommen, want niemand heeft ooit zijn hart tegen God verhard en voorspoed gehad.

2. Welke de zonden zijn, waarom zie ten zwaarde geteld worden.

A. Afgoderij was de oude zonde, Isaiah 65:11. Gij zijt het, die inplaats van Mij te zoeken en Mij als Mijn volk te dienen, de Heere verlaat, Hem ontkent en Hem wegwerpt om andere goden te omhelzen. Gij zijt het die Mijn heilige berg vergeet (de voorrechten die Hij u schenkt en de verplichtingen waaronder Hij u brengt) om voor uw afgoden op de bergen wierook te branden, Isaiah 65:7, en die de enige levenden en waren God verlaten hebt. Zij waren aanrichters van een tafel voor die bende, die bende afgoden welke de heidenen aanbaden, en opvullers des dranks voor dat getal, zij goten hun drankofferen uit voor die ontelbare menigte. Zij, die n God te weinig vinden, achten troepen en honderden goden niet genoeg, maar voegden er altijd nog anderen aan toe, tot zij zoveel goden als steden hadden en hun altaren als steenhopen op de voren van de velden. Hosea 12:12. Sommigen zien in Gad en Meni, hier vertaald door bende en getal, namen van twee afgoden, ongeveer gelijk staande met Jupiter en Mercurius. Maar wat zij ook waren, hun aanbidders spaarden moeite noch kosten om hen te vereren, zij richtten een tafel voor hen aan en mengden kostelijke wijn voor hen als drankoffer, zij zouden eer hun gezinnen te kort doen dan deze eredienst beperken, hetgeen de aanbidders van de ware God over hun onachtzaamheid moet doen beschaamd staan.

B. Ongeloof was de zonde van de latere Joden, Isaiah 65:12. Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, hetgeen gelijk staat met hetgeen in Isaiah 65:2 gezegd is. Ik heb de gehele dag Mijn handen uitgestrekt tot een tegenstrevend volk, en dit wordt toegepast op hen, die het Evangelie verwerpen. De Heere Jezus zelf riep hen (Hij stond en riep, John 7:37), maar zij hoorden niet en wilden niet antwoorden, zij werden door zijn redenen niet overtuigd of bewogen door Zijn vermaningen, maar de oprechte waarschuwingen, die Hij hun tegen dood en verderf gaf en de aanbiedingen die Hij hun deed van leven en geluk werden veronachtzaamd en maakten geen indruk op hen. Maar dit was nog niet alles. Gij hebt gedaan dat kwaad was in Mijn ogen, niet onverhoeds, of bij verrassing, maar met overleg. Gij hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb, dat wil zeggen hetgeen Ik ten uiterste verfoei en verafschuw. Het is niet vreemd dat zij die niet overreed willen worden om het goede te doen, volharden in hun keus om het kwade na te jagen. Zie hier de kwaadaardigheid van de zonde, zij is kwaad in Gods ogen, zij is hoogst beledigend voor Hem, en toch wordt zij begaan voor Zijn ogen, in Zijn tegenwoordigheid en om Hem te tergen. Zij is een tegenspraak van Gods wil, zij doet door eigen keuze datgene wat wij weten dat Hem mishaagt.

II. De verzwaring van dit vonnis door het aanschouwen van de gelukkige toestand van hen, die tot berouw en geloof gebracht waren.

1. De zegeningen van hen die God dienen, en de ellendige toestand van hen, die tegen God opstaan, worden hier tegenover elkaar geplaatst, opdat zij elkaar zullen toelichten, Isaiah 65:13.

A. Gods dienaren mogen zich wel gelukkig achten en voor eeuwig aan Hem verplicht, omdat vrije genade hen daartoe gebracht heeft, wanneer zij zien hoe ellendig anderen er aan toe zich bij gemis van die genade, die zijn verhard en gevaar lopen voor eeuwig in hun ongeloof verloren te gaan, en hoe zij nauwelijks er aan ontsnapt zijn om daarbij te behoren. Zie Isaiah 66:24.

B. Het zal het ongeluk van hen, die verloren gaan, vergroten wanneer zij de gelukzaligheid van Gods dienaren zien, die zij hebben gehaatt, miskend en met de uiterste verachting behandeld, en voornamelijk wanneer zij zullen zien dat zij in dezelfde zegeningen hadden kunnen delen indien zij gewild hadden. Dit was de pijniging van de rijke man in de hel en maakte haar zoveel zwaarder dat hij Abraham van verre zag en Lazarus aanliggende in diens schoot, Luke 16:23. Zie Luke 13:1, 28. Soms maakt Gods voorzienigheid een dergelijk verschil tussen goed en kwaad in deze wereld, en dan wordt de voorspoed van de rechtvaardige een grievend gezicht en een harteleed voor de goddeloze, Psalms 112:10, en vooral zal dat zo zijn in de grote dag.

2. Het verschil in hun toestand ligt in twee omstandigheden:

A. In vertroosting en voldoening.

a. Gods dienaren zullen eten en drinken, zij zullen het brood des levens hebben om gevoed te worden, om geduriglijk feest te vieren, overvloedig zullen zij hun huizen door Gods goedheid gevuld zien en geen nodig ding zal hun ooit ontbreken. Het geluk des hemels zal hun een altijddurend feest zijn: zij zullen verzadigd worden met hetgeen waarnaar zij nu hongeren en dorsten. Maar zij die hun hart op de aarde zetten en van haar geluk verwachten, zullen hongerig en dorstig zijn, altijd ledig, altijd begerend, want het is geen brood, het voldoet en voedt niet. In de gemeenschap met God en algehele afhankelijkheid van Hem is volledige voldoening, maar in zondige ontwerpen is niets dan teleurstelling.

b. Gods dienstknechten zullen blij zijn en van ganser harte juichen. Zij hebben bestendige reden tot blijdschap, en er is niets dat een oorzaak van droefheid voor hen zou kunnen zijn of zij hebben er een afdoend middel tegen, en naarmate hun geloof krachtig en werkzaam is hebben zij een verblijd hart en is hun blijdschap hun sterkte. Zij zullen zich verblijden in de hoop, omdat die hen niet zal beschamen. De hemel zal een wereld van eeuwigdurende blijdschap zijn voor allen die nu met tranen zaaien. Maar aan de andere zijde: zij, die de Heere verlaten, sluiten voor zich alle blijdschap buiten, zij zullen beschaamd worden door hun ijdel vertrouwen op zichzelf, en door hun eigen gerechtigheid en de hoop, die zij daarop gebouwd hebben. Wanneer de verwachtingen van zegeningen, waarmee zij zichzelf gevleid hebben, vernietigd zijn, welk een beschaamdheid zal dan hun aangezichten bedekken! Zij zullen schreeuwen van weedom des harten en huilen van verbreking des geestes: misschien reeds in deze wereld, wanneer hun lachen zal veranderd worden in rouwklagen en hun vreugde in droefheid, en zeker in die wereld, waar de pijniging eindeloos en ongeneeslijk zal zijn, enkel geween en gejammer en knersing van de tanden, in eeuwigheid. Vergelijkt deze twee: Nu wordt hij vertroost en gij lijdt smarten: en welk van die beide kiest gij voor uw eeuwig deel?

B. In eer en goede naam, Isaiah 65:15, Isaiah 65:16. De gedachtenis des rechtvaardigen is en zal gezegend zijn, maar de naam des goddelozen zal verrotten.

a. Afgodendienaars en ongelovigen zullen hun naam als een vloek achterlaten, die naam zal met schande bedekt en voor eeuwig eerloos gemaakt worden. Hij zal gebruikt worden om slechte hoedanigheden aan te wijzen. Hij zal voor eeuwig voor Gods uitverkorenen een vervloeking zijn, dat is, een waarschuwing voor hen, zij zullen bevreesd zijn om te vallen onder het oordeel, dat het Joodse volk trof en te vergaan evenals dat voorbeeld van ongeloof. De vloek over hen, die God verwerpt, maakt geheel hun toestand ellendig. De Heere zal u slaan! Hij zal de ongelovige Joden afsnijden van Zijn volk, zij zullen niet langer als geordend volk bestaan, en nooit meer zo vergaderd worden.

b. De naam van Gods verkorenen zal een zegen zijn. Hij zal Zijn knechten met een andere naam noemen. De kinderen des verbonds zullen niet langer Joden maar Christenen genoemd worden, en aan hen zullen onder die naam, al de beloften en voordelen van het nieuwe verbond verzekerd worden. Die andere naam zal een eervolle naam zijn-hij zal niet beperkt worden tot een enkel volk, maar in die naam zal men zich zegenen over de gehele aarde. God zal Zijn dienaren hebben onder alle volken van de wereld, die verwaardigd zullen worden deze nieuwe naam te dragen. Zij zullen zich zegenen in de God van de waarheid.

Ten eerste. Zij zullen God de eer geven in hun gebeden en in hun plechtige eden, in hun dankzeggingen voor hun geluk door Zijn gunst, en in hun inroepen van Zijn gerechtigheid als rechter. Dit is een deel van de verering, welke wij Gode verschuldigd zijn, wij moeten ons in Hem zegenen, dat is, wij moeten rekenen dat wij genoeg hebben om ons gelukkig te maken, dat wij niets meer behoeven, en niets meer kunnen begeren indien wij Hem hebben als onze God. Het is van veel- belang waarin wij onszelf zegenen wat ons het meest behaagt en wat wij voor onze belangen het hoogste schatten. De wereldse mensen zegenen zich in hun overvloed van aardse goederen, Psalms 49:18, Luke 12:19, maar Gods dienstknechten zegenen zich in Hem als hun algenoegzame God. Hij is hun een heerlijke kroon en een sierlijke hoed, hun deel en hun sterkte. Alleen bij Hem zullen zij zweren, en niet bij enig schepsel of bij enige valse God. Aan Zijn oordeel zullen zij hun zaak overlaten, waarnaar alle menselijk oordeel zich regelen moet.

Ten tweede. Zij zullen Hem de eer geven als de God van de waarheid de God van Amen (zo staat er). Sommigen verstaan dit van Christus, die zelf de Amen is, de getrouwe getuige, Revelation 3:14, en in Wien alle beloften ja en amen zijn, Z Corinthiers 1:20. In Hem moeten wij ons zegenen en bij Hem moeten we zweren, als de Heere met Wien wij in verbond zijn. Hij die gezegend is op de aarde (zo lezen sommigen deze tekst), zal gezegend zijn in de waarachtige God, want Christus is de waarachtige God en het eeuwige leven, 1 John 5:20. En van ouds was beloofd dat in Hem alle geslachten van de aarde zouden gezegend worden, Genesis 12:3. Anderen lezen hier: Hij zal zich zegenen in de God van Zijn gelovig volk, dat is: in God als de God aller gelovigen, niets meer begerende dan te mogen delen in de zegeningen, waarmee zij gezegend zijn, behandeld te worden gelijk Hij hen behandelt.

Ten derde. Zij zullen Hem de eer geven als de bewerker van de gelukkige verandering, die zij ondergaan hebben, zij zullen het hun voorrecht achten dat zij Hem tot God hebben, die hun hun vorige droefenissen deed vergeten en de gedachtenis daaraan deed verzinken in hun tegenwoordige vertroostingen, omdat zij voor Gods ogen verborgen zijn, dat is, zij zijn geheel weggenomen, want indien er ook maar iets van hun vorige benauwdheden overgebleven was, zou God er het oog op hebben in medelijden met hen en om hen te helpen. Zij zullen die niet langer gevoelen want God zal ze niet meer zien. Het behaagt Hem er over te spreken als iets dat Hem genoegen doet omdat het hun aangenaam is, en daaraan zullen zij met blijdschap zich zegenen in Hem.

Verzen 17-25

Jesaja 65:17-25

Deze beloften werden gedeeltelijk vervuld toen de Joden, na hun terugkeer uit de gevangenschap in vrede in hun eigen land gevestigd waren en daardoor zich als `t ware in een nieuwe wereld geplaatst zagen, maar zij moeten haar gehele vervulling krijgen in de kerk des Evangelies, eerst de strijdende en daarna de zegevierende. Het Jeruzalem, dat boven is, is vrij, welke is van onze aller moeder. In de genade en de vertroostingen welke de gelovigen in en door Christus hebben, moeten wij naar deze nieuwe hemel en deze nieuwe aarde uitzien In het Evangelie zijn alle oude dingen voorbij gegaan en is alles nieuw geworden, en daardoor zijn zij, die in Christus zijn, nieuwe schepselen 2 Corinthiers 5:17. Het is een machtige en gelukkige verandering, die hier beschreven wordt in Isaiah 65:16 dat de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn maar hier stijgt de verwachting nog veel hoger, ook de vorige dingen, de vorige wereld zal vergeten zijn en niet meer in het hart opkomen. Zij, die tot het Christelijk geloof bekeerd werden gevoelden zich door Zijn vertroostingen zo verkwikt dat alle vroegere vertroostingen waaraan zij gewoon waren, door hen voor niets geacht werden, niet alleen hun voorgaande droefenissen, maar ook hun voorgaande vreugden, losten zich daarin geheel op. De verheerlijkte heiligen zullen daarom deze wereld vergeten hebben, omdat zij geheel opgaan in de andere. Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Zie hoe onuitputtelijk de goddelijke macht is: dezelfde God die de ene hemel en de ene aarde schiep, kan ook andere scheppen. Zie hoe volmaakt de gelukzaligheid van de heiligen is: alles zal uit een stuk zijn, met de nieuwe hemelen, welke God voor hen schept geeft Hij ook een nieuwe aarde om hen gelukkig te maken. De wereld is uwe, indien gij van Christus zijt, 1 Corinthiers 3:22. Indien God met ons verzoend is, hetgeen ons een nieuwe hemel schenkt, worden ook de schepselen met ons verzoend, waardoor wij een nieuwe aarde krijgen. De toekomstige heerlijkheid van de heiligen zal zo geheel en al verschillen van al wat zij ooit tevoren gekend hebben, dat zij wel nieuwe hemelen en een nieuwe aarde mag genoemd worden, 2 Peter 3:13. Zie, Ik maak alle dingen nieuw, Revelation 21:5.

I. Er zal nieuwe blijdschap zijn.

1. Al de vrienden van de kerk en allen die tot haar behoren, zullen zich verheugen, Isaiah 65:18, Weest gij heden vrolijk en verheugt u tot in eeuwigheid in hetgeen Ik schep. De nieuwe dingen die God schept in en door Zijn Evangelie, zijn en zullen zijn de oorzaken van eeuwige blijdschap voor al Zijn gelovigen. Mijn knechten zullen vrolijk zijn, Isaiah 65:13, eindelijk zullen zij dat zijn ofschoon zij nu nog treuren. Gaat in in de vreugde uws Heeren.

2. De kerk zal de oorzaak van hun blijdschap zijn, zo heerlijk en voorspoedig zal haar toestand zijn. Ik schep Jeruzalem een verheuging en zijn volk een vrolijkheid. De kerk zal niet alleen zich verheugen, maar men zal zich in haar verheugen.

3. De voorspoed van de kerk zal God zelf tot blijdschap zijn, want Hij vermaakt zich in de voorspoed van Zijn dienstknechten, Isaiah 65:19. Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk, want in al haar benauwdheden was Hij benauwd. God zal zich niet alleen verheugen in het goede, dat de kerk doet, maar Hij zal zich ook verheugen in het goede, dat Hij haar doet en rusten in Zijn liefde tot haar, Zephaniah 3:17. In hetgeen God verheugt, moeten wij ons verheugen.

4. Er zal geen vermindering van deze blijdschap zijn, of enige verandering in de gelukkige staat van de kerk. De stem van het wenen en de stem van het geschreeuw zal niet meer in haar gehoord worden. Indien dit toepasselijk is op enige toestand van de kerk in dit leven, dan betekent het niet meer dan dat de vroegere aanleidingen tot droefheid niet zullen weerkeren, maar dat Gods volk gedurende lange tijd ongestoorde gerustheid zal genieten. Maar de gehele vervulling komt in de hemel, zowel wat de volkomenheid als de eeuwige deur van de belofte betreft, daarmee zullen alle tranen afgewist zijn.

II. Er zal nieuw leven zijn, Isaiah 65:20. Ontijdige dood door zwaard of ziekte zal niet meer, zoals vroeger, bekend zijn, en daarom zal er niet meer de stem van het geween gehoord worden, Isaiah 65:19. Wanneer er geen dood meer zijn zal, zal er ook geen rouw meer zijn, Revelation 21:4. Gelijk de dood geheerst heeft door de zonde, zo zal het leven heersen door de rechtvaardigheid, Romans 5:14, Romans 5:21.

1. De gelovigen zullen door Christus verzadigd worden met leven, al duurt dat leven op aarde ook kort. Indien een zuigeling zijn dagen spoedig eindigt, toch zal hij niet geacht worden ontijdig te sterven want hoe korter zijn leven hier is, zoveel langer zal de rust wezen. Ofschoon de dood heerst ook over degenen, die niet gezondigd hebben in gelijkheid aan de overtreding van Adam, zullen zij die sterven in de armen van Christus, de tweede Adam, en tot Zijn koninkrijk behoren, niet zuigelingen van weinige dagen genoemd worden, maar zelfs een kind zal gerekend worden te sterven honderd jaren oud, want het zal volwassen verrijzen, verrijzen ten eeuwigen leven. Sommigen verstaan dit van kinderen, die in hun prille jeugd zo uitstekend zijn door wijsheid en genade en in de knop door de dood afgebroken worden, dat zij kunnen gezegd worden te sterven honderd jaar oud. En wat de ouden van dagen betreft wordt gezegd dat zij hun dagen zullen vervullen met vruchten van de gerechtigheid, want die zullen zij nog in de ouderdom voortbrengen om te verkondigen dat de Heere recht is, en dat is een goede oude dag. Van een oud man, die wijs en goed en nuttig is, kan waarlijk gezegd worden dat hij zijn dagen vervult. Oude mannen, die hun hart op de wereld gesteld hebben, vervullen nooit hun dagen, want zij hebben nooit genoeg van de wereld en willen altijd nog meer hebben. Maar de man, die oud en zat van dagen sterft, heeft zijn dagen vervuld als hij met Simeon zeggen kan: Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien.

2 Ongelovigen zullen onvoldaan en ongelukkig zijn al leven zij nog zo lang. De zondaar, die honderd jaren oud zijnde, nog leeft, zal vervloekt worden. Zijn lange leven zal voor hem geen teken zijn van goddelijke gunst en zegen, en het zal hem geen beschutting geven tegen de goddelijke toorn en vloek. Het vonnis, waaronder hij ligt, zal zeker voltrokken worden, zich lange leven is alleen een lang uitstel, ja het is op zichzelf een vloek voor hem want hoe langer hij leeft des te meer vergadert hij zich toorn als een schat tegen de dag van de wraak, en des te meer zonden zal hij te verantwoorden hebben. Zodat het er weinig toe doet of hij lang of kort op aarde zal leven, maar alles of wij het leven van de heiligen dan wel dat van de zondaren leven.

III. Er zal nieuwe genieting zijn van al de gemakken des levens. Vroeger was alles zeer onzeker en gevaarlijk, hun vijanden bewoonden huizen, die Zij gebouwd hadden, en aten de vruchten van bomen, die zij geplant hadden, maar nu zal het anders worden, zij zullen huizen bouwen, en die zelf bewonen wijngaarden planten en zelf de vrucht er van eten Isaiah 65:21, Isaiah 65:22. Dit duidt aan dat het werk hunner handen zal gezegend en voorspoedig gemaakt worden, zij zullen winnen hetgeen waarvoor zij gearbeid hebben, en wat zij gewonnen hebben zal voor hen gespaard blijven, zij zullen het in gerustheid genieten en niets zal het hun verbitteren, en zij zullen in leven blijven om het te genieten. Vreemdelingen zullen niet bij hen invallen om hen uit te plunderen, Of hun plaats innemen, zoals zij soms gedaan hebben. Mijn uit verkorenen zullen het werk van hun handen verslijten, het is eerlijk gewonnen en zal in gerustheid versleten worden, het is het werk van hun handen, waarvoor zij zelf gearbeid hebben, en het is een genot dat te mogen verslijten en niet het brood van ijdelheid of bedrog te eten. Indien wij een hart hebben om het te genieten, dan is dat een gave Gods, Ecclesiastes 3:13- en indien wij lang leven om het te genieten, is dat een gunst van Gods voorzienigheid, want hier wordt beloofd: "De dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen van een boom, gelijk de dagen van een eik," Isaiah 6:13, wiens kracht in hem is al staat hij bladerloos. Ofschoon hij elken winter van bladeren beroofd wordt, vernieuwt hij het loof weer en leeft vele jaren. De LXX lezen: als de boom des levens. Christus is voor hen de boom des levens, en in Hem genieten de gelovigen al de geestelijke voorrechten die hier typisch voorgesteld worden onder een overvloed van aardse zegeningen, en het zal nooit in de macht van hun vijanden staan hen van deze zegeningen te beroven of in het genot ervan te storen.

IV. Er zal een nieuw geslacht in hun plaats opstaan om deze zegeningen te erven en te genieten, Isaiah 65:23. Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, want zij zullen niet alleen zelf het werk van hun handen genieten, maar zij zullen het met voldoening achterlaten aan degenen die na hen komen en niet zo'n treurig vooruitzicht hebben als Salomo had, Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:1. zij zullen niet verwekken en baren ter verstoring, want zij zelf zijn het zaad van de gezegenden des Heeren, en daarom is hun een zegen geschonken door afstamming van hun voorouders en waarin hun nakomelingen delen, en deze zullen evenals zij het zaad van des Heeren gezegenden zijn. Zij zullen niet tot moeite of verdriet voortbrengen.

1. God zal hun kinderen, die na hen zullen opstaan, maken tot hun vertroosting, zij zullen de vreugde genieten van te zien dat die in de waarheid wandelen.

2. Hij zal maken dat de volgende tijden voor die kinderen aangenaam zijn. Indien zij goed zijn, zal het hun welgaan, zij zullen niet geboren worden om smartelijke dagen te zien en nooit zal van hen gezegd worden: Gezegend de buik, die niet gebaard heeft. In de kerk des Evangelies zal de naam van Christus bij opvolging voortgeplant worden. "Het zaad zal Hem dienen," Psalms 22:31, het zaad van de gezegenden des Heeren.

V. Er zal gezegende gemeenschapsoefening zijn tussen hen en hun God, Isaiah 65:24. Eer zij roepen, zal Ik antwoorden. God zal hun gebeden voorkomen met de zegeningen van Zijn goedheid. David zei: Ik beleed en God vergaf, Psalms 32:6. De vader van de verloren zoon ging deze tegemoet toen hij terug kwam. Terwijl zij nog spreken, nog voor zij hun gebed geëindigd hebben, zal Ik horen. Ik zal hun datgene geven waarom zij bidden, of de verzekering van de verhoring ervan. Dat zijn sterke betuigingen van Gods bereidwilligheid om het gebed te horen, en dat verschijnt nog veel meer onder de genade van het Evangelie dan onder de bedeling van de wet. Wij hebben dit te danken aan de tussenkomst van Christus als onze voorspraak bij de Vader, en zijn verplicht uit dankbaarheid daarvoor een bereidwillig oor te lenen aan Gods roepstemmen.

VI. Er zal goede verstandhouding zijn tussen hen en hun naasten, Isaiah 65:25. De wolf en het lam zullen tezamen weiden, gelijk zij eendrachtig leefden in Noachs ark. Gods kinderen, ofschoon zij leven als schapen temidden van de wolven, zullen veilig en onbeschadigd zijn, want God zal niet zozeer gelijk vroeger de macht van hun vijanden breken en hun de handen binden, dan wel hun harten verzachten en hun gezindheid veranderen door Zijn genade. Toen Paulus, die een vervolger van de discipelen geweest was en die, afstammeling van Benjamin, als een wolf verscheurde, Genesis 49:27 zich bij de discipelen voegde en een van hen werd, toen veranderde de wolf met het lam. Evenzo toen de vijandschap tussen Joden en heidenen geëindigd was, alle naijver had opgehouden, toen weidden zij samen als Zijn kudde van de goede Herder Jezus Christus, John 10:1, 16. De vijanden van de kerk hielden op haar zoveel leed te berokkenen, en haar leden hielden op zo twistziek en beledigend elkaar te bejegenen, zodat er niemand van binnen of van buiten was om hun kwaad te doen of te beschadigen, veel minder om op de heilige berg te verwoesten, gelijk beloofd was in Isaiah 11:9.

1. De mensen zullen veranderd worden. De leeuw zal niet langer een roofdier zijn, gelijk hij wellicht nog zou geworden zijn indien de zonde niet in de wereld gekomen was, maar hij zal stro eten gelijk het rund, hij zal zijn kribbe kennen en zijn meester, gelijk de os. Wanneer zij die van roof en diefstal geleefd hebben en zich daardoor rijk gemaakt hebben er door de genade Gods toe gebracht worden om zich met hun stand te vergenoegen, van hun arbeid te leven en tevreden te zijn met hetgeen zij hebben, wanneer zij die gestolen hebben niet meer stelen, maar werken met hun handen hetgeen goed is, dan wordt daardoor vervuld dat de leeuw stro eet gelijk het rund.

2. Satan zal geketend zijn, de draak gebonden, want stof zal opnieuw de spijs van de slang zijn. Die grote vijand, die toen hij losgelaten was, zich vergastte en onthaalde op het kostbare bloed van de heiligen, die op zijn aanhitsen werden vervolgd, en zich verzadigde met de kostbare zielen van zondaren, die door zijn aanporren vervolgers werden en daardoor zichzelf voor eeuwig verwoestten, zal nu opnieuw tot het stof verwezen worden, volgens het vonnis: op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, Genesis 3:14. Al de vijanden van Gods kerk die kwaadaardig en vergiftig zijn als slangen, zullen overwonnen en onderworpen worden en stof moeten likken. Christus zal als Zions Koning regeren tot al de vijanden van Zijn koninkrijk gezet zijn tot een voetbank van Zijn voeten. Op de heilige berg hierboven en daar alleen, zal deze belofte haar gehele vervulling krijgen, en daar zal geen kwaad meer gedaan of iets verdorven worden.

Verzen 17-25

Jesaja 65:17-25

Deze beloften werden gedeeltelijk vervuld toen de Joden, na hun terugkeer uit de gevangenschap in vrede in hun eigen land gevestigd waren en daardoor zich als `t ware in een nieuwe wereld geplaatst zagen, maar zij moeten haar gehele vervulling krijgen in de kerk des Evangelies, eerst de strijdende en daarna de zegevierende. Het Jeruzalem, dat boven is, is vrij, welke is van onze aller moeder. In de genade en de vertroostingen welke de gelovigen in en door Christus hebben, moeten wij naar deze nieuwe hemel en deze nieuwe aarde uitzien In het Evangelie zijn alle oude dingen voorbij gegaan en is alles nieuw geworden, en daardoor zijn zij, die in Christus zijn, nieuwe schepselen 2 Corinthiers 5:17. Het is een machtige en gelukkige verandering, die hier beschreven wordt in Isaiah 65:16 dat de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn maar hier stijgt de verwachting nog veel hoger, ook de vorige dingen, de vorige wereld zal vergeten zijn en niet meer in het hart opkomen. Zij, die tot het Christelijk geloof bekeerd werden gevoelden zich door Zijn vertroostingen zo verkwikt dat alle vroegere vertroostingen waaraan zij gewoon waren, door hen voor niets geacht werden, niet alleen hun voorgaande droefenissen, maar ook hun voorgaande vreugden, losten zich daarin geheel op. De verheerlijkte heiligen zullen daarom deze wereld vergeten hebben, omdat zij geheel opgaan in de andere. Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Zie hoe onuitputtelijk de goddelijke macht is: dezelfde God die de ene hemel en de ene aarde schiep, kan ook andere scheppen. Zie hoe volmaakt de gelukzaligheid van de heiligen is: alles zal uit een stuk zijn, met de nieuwe hemelen, welke God voor hen schept geeft Hij ook een nieuwe aarde om hen gelukkig te maken. De wereld is uwe, indien gij van Christus zijt, 1 Corinthiers 3:22. Indien God met ons verzoend is, hetgeen ons een nieuwe hemel schenkt, worden ook de schepselen met ons verzoend, waardoor wij een nieuwe aarde krijgen. De toekomstige heerlijkheid van de heiligen zal zo geheel en al verschillen van al wat zij ooit tevoren gekend hebben, dat zij wel nieuwe hemelen en een nieuwe aarde mag genoemd worden, 2 Peter 3:13. Zie, Ik maak alle dingen nieuw, Revelation 21:5.

I. Er zal nieuwe blijdschap zijn.

1. Al de vrienden van de kerk en allen die tot haar behoren, zullen zich verheugen, Isaiah 65:18, Weest gij heden vrolijk en verheugt u tot in eeuwigheid in hetgeen Ik schep. De nieuwe dingen die God schept in en door Zijn Evangelie, zijn en zullen zijn de oorzaken van eeuwige blijdschap voor al Zijn gelovigen. Mijn knechten zullen vrolijk zijn, Isaiah 65:13, eindelijk zullen zij dat zijn ofschoon zij nu nog treuren. Gaat in in de vreugde uws Heeren.

2. De kerk zal de oorzaak van hun blijdschap zijn, zo heerlijk en voorspoedig zal haar toestand zijn. Ik schep Jeruzalem een verheuging en zijn volk een vrolijkheid. De kerk zal niet alleen zich verheugen, maar men zal zich in haar verheugen.

3. De voorspoed van de kerk zal God zelf tot blijdschap zijn, want Hij vermaakt zich in de voorspoed van Zijn dienstknechten, Isaiah 65:19. Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk, want in al haar benauwdheden was Hij benauwd. God zal zich niet alleen verheugen in het goede, dat de kerk doet, maar Hij zal zich ook verheugen in het goede, dat Hij haar doet en rusten in Zijn liefde tot haar, Zephaniah 3:17. In hetgeen God verheugt, moeten wij ons verheugen.

4. Er zal geen vermindering van deze blijdschap zijn, of enige verandering in de gelukkige staat van de kerk. De stem van het wenen en de stem van het geschreeuw zal niet meer in haar gehoord worden. Indien dit toepasselijk is op enige toestand van de kerk in dit leven, dan betekent het niet meer dan dat de vroegere aanleidingen tot droefheid niet zullen weerkeren, maar dat Gods volk gedurende lange tijd ongestoorde gerustheid zal genieten. Maar de gehele vervulling komt in de hemel, zowel wat de volkomenheid als de eeuwige deur van de belofte betreft, daarmee zullen alle tranen afgewist zijn.

II. Er zal nieuw leven zijn, Isaiah 65:20. Ontijdige dood door zwaard of ziekte zal niet meer, zoals vroeger, bekend zijn, en daarom zal er niet meer de stem van het geween gehoord worden, Isaiah 65:19. Wanneer er geen dood meer zijn zal, zal er ook geen rouw meer zijn, Revelation 21:4. Gelijk de dood geheerst heeft door de zonde, zo zal het leven heersen door de rechtvaardigheid, Romans 5:14, Romans 5:21.

1. De gelovigen zullen door Christus verzadigd worden met leven, al duurt dat leven op aarde ook kort. Indien een zuigeling zijn dagen spoedig eindigt, toch zal hij niet geacht worden ontijdig te sterven want hoe korter zijn leven hier is, zoveel langer zal de rust wezen. Ofschoon de dood heerst ook over degenen, die niet gezondigd hebben in gelijkheid aan de overtreding van Adam, zullen zij die sterven in de armen van Christus, de tweede Adam, en tot Zijn koninkrijk behoren, niet zuigelingen van weinige dagen genoemd worden, maar zelfs een kind zal gerekend worden te sterven honderd jaren oud, want het zal volwassen verrijzen, verrijzen ten eeuwigen leven. Sommigen verstaan dit van kinderen, die in hun prille jeugd zo uitstekend zijn door wijsheid en genade en in de knop door de dood afgebroken worden, dat zij kunnen gezegd worden te sterven honderd jaar oud. En wat de ouden van dagen betreft wordt gezegd dat zij hun dagen zullen vervullen met vruchten van de gerechtigheid, want die zullen zij nog in de ouderdom voortbrengen om te verkondigen dat de Heere recht is, en dat is een goede oude dag. Van een oud man, die wijs en goed en nuttig is, kan waarlijk gezegd worden dat hij zijn dagen vervult. Oude mannen, die hun hart op de wereld gesteld hebben, vervullen nooit hun dagen, want zij hebben nooit genoeg van de wereld en willen altijd nog meer hebben. Maar de man, die oud en zat van dagen sterft, heeft zijn dagen vervuld als hij met Simeon zeggen kan: Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien.

2 Ongelovigen zullen onvoldaan en ongelukkig zijn al leven zij nog zo lang. De zondaar, die honderd jaren oud zijnde, nog leeft, zal vervloekt worden. Zijn lange leven zal voor hem geen teken zijn van goddelijke gunst en zegen, en het zal hem geen beschutting geven tegen de goddelijke toorn en vloek. Het vonnis, waaronder hij ligt, zal zeker voltrokken worden, zich lange leven is alleen een lang uitstel, ja het is op zichzelf een vloek voor hem want hoe langer hij leeft des te meer vergadert hij zich toorn als een schat tegen de dag van de wraak, en des te meer zonden zal hij te verantwoorden hebben. Zodat het er weinig toe doet of hij lang of kort op aarde zal leven, maar alles of wij het leven van de heiligen dan wel dat van de zondaren leven.

III. Er zal nieuwe genieting zijn van al de gemakken des levens. Vroeger was alles zeer onzeker en gevaarlijk, hun vijanden bewoonden huizen, die Zij gebouwd hadden, en aten de vruchten van bomen, die zij geplant hadden, maar nu zal het anders worden, zij zullen huizen bouwen, en die zelf bewonen wijngaarden planten en zelf de vrucht er van eten Isaiah 65:21, Isaiah 65:22. Dit duidt aan dat het werk hunner handen zal gezegend en voorspoedig gemaakt worden, zij zullen winnen hetgeen waarvoor zij gearbeid hebben, en wat zij gewonnen hebben zal voor hen gespaard blijven, zij zullen het in gerustheid genieten en niets zal het hun verbitteren, en zij zullen in leven blijven om het te genieten. Vreemdelingen zullen niet bij hen invallen om hen uit te plunderen, Of hun plaats innemen, zoals zij soms gedaan hebben. Mijn uit verkorenen zullen het werk van hun handen verslijten, het is eerlijk gewonnen en zal in gerustheid versleten worden, het is het werk van hun handen, waarvoor zij zelf gearbeid hebben, en het is een genot dat te mogen verslijten en niet het brood van ijdelheid of bedrog te eten. Indien wij een hart hebben om het te genieten, dan is dat een gave Gods, Ecclesiastes 3:13- en indien wij lang leven om het te genieten, is dat een gunst van Gods voorzienigheid, want hier wordt beloofd: "De dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen van een boom, gelijk de dagen van een eik," Isaiah 6:13, wiens kracht in hem is al staat hij bladerloos. Ofschoon hij elken winter van bladeren beroofd wordt, vernieuwt hij het loof weer en leeft vele jaren. De LXX lezen: als de boom des levens. Christus is voor hen de boom des levens, en in Hem genieten de gelovigen al de geestelijke voorrechten die hier typisch voorgesteld worden onder een overvloed van aardse zegeningen, en het zal nooit in de macht van hun vijanden staan hen van deze zegeningen te beroven of in het genot ervan te storen.

IV. Er zal een nieuw geslacht in hun plaats opstaan om deze zegeningen te erven en te genieten, Isaiah 65:23. Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, want zij zullen niet alleen zelf het werk van hun handen genieten, maar zij zullen het met voldoening achterlaten aan degenen die na hen komen en niet zo'n treurig vooruitzicht hebben als Salomo had, Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:1. zij zullen niet verwekken en baren ter verstoring, want zij zelf zijn het zaad van de gezegenden des Heeren, en daarom is hun een zegen geschonken door afstamming van hun voorouders en waarin hun nakomelingen delen, en deze zullen evenals zij het zaad van des Heeren gezegenden zijn. Zij zullen niet tot moeite of verdriet voortbrengen.

1. God zal hun kinderen, die na hen zullen opstaan, maken tot hun vertroosting, zij zullen de vreugde genieten van te zien dat die in de waarheid wandelen.

2. Hij zal maken dat de volgende tijden voor die kinderen aangenaam zijn. Indien zij goed zijn, zal het hun welgaan, zij zullen niet geboren worden om smartelijke dagen te zien en nooit zal van hen gezegd worden: Gezegend de buik, die niet gebaard heeft. In de kerk des Evangelies zal de naam van Christus bij opvolging voortgeplant worden. "Het zaad zal Hem dienen," Psalms 22:31, het zaad van de gezegenden des Heeren.

V. Er zal gezegende gemeenschapsoefening zijn tussen hen en hun God, Isaiah 65:24. Eer zij roepen, zal Ik antwoorden. God zal hun gebeden voorkomen met de zegeningen van Zijn goedheid. David zei: Ik beleed en God vergaf, Psalms 32:6. De vader van de verloren zoon ging deze tegemoet toen hij terug kwam. Terwijl zij nog spreken, nog voor zij hun gebed geëindigd hebben, zal Ik horen. Ik zal hun datgene geven waarom zij bidden, of de verzekering van de verhoring ervan. Dat zijn sterke betuigingen van Gods bereidwilligheid om het gebed te horen, en dat verschijnt nog veel meer onder de genade van het Evangelie dan onder de bedeling van de wet. Wij hebben dit te danken aan de tussenkomst van Christus als onze voorspraak bij de Vader, en zijn verplicht uit dankbaarheid daarvoor een bereidwillig oor te lenen aan Gods roepstemmen.

VI. Er zal goede verstandhouding zijn tussen hen en hun naasten, Isaiah 65:25. De wolf en het lam zullen tezamen weiden, gelijk zij eendrachtig leefden in Noachs ark. Gods kinderen, ofschoon zij leven als schapen temidden van de wolven, zullen veilig en onbeschadigd zijn, want God zal niet zozeer gelijk vroeger de macht van hun vijanden breken en hun de handen binden, dan wel hun harten verzachten en hun gezindheid veranderen door Zijn genade. Toen Paulus, die een vervolger van de discipelen geweest was en die, afstammeling van Benjamin, als een wolf verscheurde, Genesis 49:27 zich bij de discipelen voegde en een van hen werd, toen veranderde de wolf met het lam. Evenzo toen de vijandschap tussen Joden en heidenen geëindigd was, alle naijver had opgehouden, toen weidden zij samen als Zijn kudde van de goede Herder Jezus Christus, John 10:1, 16. De vijanden van de kerk hielden op haar zoveel leed te berokkenen, en haar leden hielden op zo twistziek en beledigend elkaar te bejegenen, zodat er niemand van binnen of van buiten was om hun kwaad te doen of te beschadigen, veel minder om op de heilige berg te verwoesten, gelijk beloofd was in Isaiah 11:9.

1. De mensen zullen veranderd worden. De leeuw zal niet langer een roofdier zijn, gelijk hij wellicht nog zou geworden zijn indien de zonde niet in de wereld gekomen was, maar hij zal stro eten gelijk het rund, hij zal zijn kribbe kennen en zijn meester, gelijk de os. Wanneer zij die van roof en diefstal geleefd hebben en zich daardoor rijk gemaakt hebben er door de genade Gods toe gebracht worden om zich met hun stand te vergenoegen, van hun arbeid te leven en tevreden te zijn met hetgeen zij hebben, wanneer zij die gestolen hebben niet meer stelen, maar werken met hun handen hetgeen goed is, dan wordt daardoor vervuld dat de leeuw stro eet gelijk het rund.

2. Satan zal geketend zijn, de draak gebonden, want stof zal opnieuw de spijs van de slang zijn. Die grote vijand, die toen hij losgelaten was, zich vergastte en onthaalde op het kostbare bloed van de heiligen, die op zijn aanhitsen werden vervolgd, en zich verzadigde met de kostbare zielen van zondaren, die door zijn aanporren vervolgers werden en daardoor zichzelf voor eeuwig verwoestten, zal nu opnieuw tot het stof verwezen worden, volgens het vonnis: op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, Genesis 3:14. Al de vijanden van Gods kerk die kwaadaardig en vergiftig zijn als slangen, zullen overwonnen en onderworpen worden en stof moeten likken. Christus zal als Zions Koning regeren tot al de vijanden van Zijn koninkrijk gezet zijn tot een voetbank van Zijn voeten. Op de heilige berg hierboven en daar alleen, zal deze belofte haar gehele vervulling krijgen, en daar zal geen kwaad meer gedaan of iets verdorven worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 65". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-65.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile