Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 65". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-65.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 65". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 65Isaiah 65:1.
VERWERPING DER JODEN, ROEPING DER HEIDENEN.
VIII. Isaiah 65:1-Isaiah 65:25. De achtste rede. Op het gebed van Israël, dat zich met berouw tot Jehova wendt, volgt nu het antwoord van de zijde des Heren. Het gaat daarvan uit, dat Israël's val de rijkdom der wereld en Israël's schade de rijkdom der heidenen is geworden; dat het rijk Gods nu van diegenen is weggenomen, voor wie het oorspronkelijk bestemd was, maar die de genade, die hun zo lang en zo dringend was aangeboden, snood en aanhoudend hebben teruggestoten. Het stelt de grote menigte van Israël in zulk een diep bederf voor, dat het onmogelijk anders had kunnen zijn, of het moest eigenlijk de brandstof worden voor den Goddelijken toorngloed. De tegenwoordige toestand met de nog ergere, die daarop volgt, is slechts ene rechtvaardige, volkomen betaling van hun eigene misdaad met die van hun vaderen (Isaiah 65:1-Isaiah 65:7). Daar de ijverige God, die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen in het derde en vierde lid, wil den wijnberg, dien Hij geplant heeft, niet in die mate verderven, dat Hij ook de druiven, welke Hij hier en daar vindt, mede te gronde zou richten. Hij weet wel, dat onder het verworpen volk enige van Zijne knechten zijn. Nu wil Hij uit Jakob een zaad laten opwassen en uit Juda een geslacht laten voortkomen, waaraan Hij Zijne belofte van het wedergeven des heiligen lands en van Jeruzalems herstel in heerlijkheid zal vervullen (Isaiah 65:8-Isaiah 65:10). Nadat nu uitdrukkelijk van deze belofte zijn uitgesloten al degenen, in wie Israël's boze, oude natuur blijft voortbestaan, en hun het tegengestelde wordt bedreigd van de anderen, die hun hart uitstorten voor God in `t gebed (Isaiah 65:11-Isaiah 65:16), giet zich een stroom van heil en zegen in zulk ene volheid over de anderen uit, dat die tot aan den nieuwen hemel en de nieuwe aarde reikt, die aan het einde zijn van alle heilswegen Gods (Isaiah 65:17-Isaiah 65:25).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 65Isaiah 65:1.
VERWERPING DER JODEN, ROEPING DER HEIDENEN.
VIII. Isaiah 65:1-Isaiah 65:25. De achtste rede. Op het gebed van Israël, dat zich met berouw tot Jehova wendt, volgt nu het antwoord van de zijde des Heren. Het gaat daarvan uit, dat Israël's val de rijkdom der wereld en Israël's schade de rijkdom der heidenen is geworden; dat het rijk Gods nu van diegenen is weggenomen, voor wie het oorspronkelijk bestemd was, maar die de genade, die hun zo lang en zo dringend was aangeboden, snood en aanhoudend hebben teruggestoten. Het stelt de grote menigte van Israël in zulk een diep bederf voor, dat het onmogelijk anders had kunnen zijn, of het moest eigenlijk de brandstof worden voor den Goddelijken toorngloed. De tegenwoordige toestand met de nog ergere, die daarop volgt, is slechts ene rechtvaardige, volkomen betaling van hun eigene misdaad met die van hun vaderen (Isaiah 65:1-Isaiah 65:7). Daar de ijverige God, die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen in het derde en vierde lid, wil den wijnberg, dien Hij geplant heeft, niet in die mate verderven, dat Hij ook de druiven, welke Hij hier en daar vindt, mede te gronde zou richten. Hij weet wel, dat onder het verworpen volk enige van Zijne knechten zijn. Nu wil Hij uit Jakob een zaad laten opwassen en uit Juda een geslacht laten voortkomen, waaraan Hij Zijne belofte van het wedergeven des heiligen lands en van Jeruzalems herstel in heerlijkheid zal vervullen (Isaiah 65:8-Isaiah 65:10). Nadat nu uitdrukkelijk van deze belofte zijn uitgesloten al degenen, in wie Israël's boze, oude natuur blijft voortbestaan, en hun het tegengestelde wordt bedreigd van de anderen, die hun hart uitstorten voor God in `t gebed (Isaiah 65:11-Isaiah 65:16), giet zich een stroom van heil en zegen in zulk ene volheid over de anderen uit, dat die tot aan den nieuwen hemel en de nieuwe aarde reikt, die aan het einde zijn van alle heilswegen Gods (Isaiah 65:17-Isaiah 65:25).
Vers 1
1. Ik, zegt de Heere, ben, sedert Ik Mij van Israël heb afgekeerd, gevonden van hen, die als vroeger heidenen, welke gene hoop hadden en zonder God in de wereld waren (Ephesians 2:12), naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die, vreemdelingen van de verbonden der belofte en vervreemd van het burgerschap Israël's, Mij niet zochten 1) (Romans 10:20); tot het volk der heidenen dat naar Mijnen naam genoemd was, 2) heb Ik gezegd, Mij ontfermende over den nood hunner zielen: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik; Ik roep, door het Evangelie tot Mijn volk (Romans 15:9). Ik bied Mij zelven aan u aan, om uw God te zijn.1) De Profeet verkondigt hier zonder twijfel, dat degenen, die te voren vreemden waren, door nieuwe aanneming in Gods huis zullen worden aangenomen. Dit is derhalve de roeping der Heidenen, waarin nochtans als in een spiegel, een algemeen voorbeeld van de roeping aller gelovigen gezien wordt. Want er is niemand, die den Heere voorkomt, maar wij worden allen zonder uitzondering, in reddende genade, uit den zeer diepen afgrond des doods verlost, waar geen kennis Gods, geen begeerte om Hem te dienen en eindelijk geen gevoelen Zijner waarheid is.
Met welk een vermaak spreekt de grote God hier daarvan, dat er naar Hem zal gezocht worden en hoe roemt Hij daarin bijzonder van degenen, die in vorige tijden niet naar Hem gevraagd hebben, want er is vreugde in den hemel over grote zondaren, die zich bekeren. 2) Anderen: hetwelk Mijn Naam niet aanroept. Zo vertaalt ook de Septuaginta. In elk geval wil de Heere hiermede gezegd hebben, dat het tot nu toe buiten het Verbond stond, geen kennis aan en van Hem had, zoals zijn volk Israël. De heidenen waren wel niet verstoken gebleven van in aanraking te komen met het volk der belofte, en wel waren er enkelen tot Israël's godsdienst overgegaan, maar de massa kende God niet. De verwerping van Israël werd echter de aanneming der Heidenen.
Vers 1
1. Ik, zegt de Heere, ben, sedert Ik Mij van Israël heb afgekeerd, gevonden van hen, die als vroeger heidenen, welke gene hoop hadden en zonder God in de wereld waren (Ephesians 2:12), naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die, vreemdelingen van de verbonden der belofte en vervreemd van het burgerschap Israël's, Mij niet zochten 1) (Romans 10:20); tot het volk der heidenen dat naar Mijnen naam genoemd was, 2) heb Ik gezegd, Mij ontfermende over den nood hunner zielen: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik; Ik roep, door het Evangelie tot Mijn volk (Romans 15:9). Ik bied Mij zelven aan u aan, om uw God te zijn.1) De Profeet verkondigt hier zonder twijfel, dat degenen, die te voren vreemden waren, door nieuwe aanneming in Gods huis zullen worden aangenomen. Dit is derhalve de roeping der Heidenen, waarin nochtans als in een spiegel, een algemeen voorbeeld van de roeping aller gelovigen gezien wordt. Want er is niemand, die den Heere voorkomt, maar wij worden allen zonder uitzondering, in reddende genade, uit den zeer diepen afgrond des doods verlost, waar geen kennis Gods, geen begeerte om Hem te dienen en eindelijk geen gevoelen Zijner waarheid is.
Met welk een vermaak spreekt de grote God hier daarvan, dat er naar Hem zal gezocht worden en hoe roemt Hij daarin bijzonder van degenen, die in vorige tijden niet naar Hem gevraagd hebben, want er is vreugde in den hemel over grote zondaren, die zich bekeren. 2) Anderen: hetwelk Mijn Naam niet aanroept. Zo vertaalt ook de Septuaginta. In elk geval wil de Heere hiermede gezegd hebben, dat het tot nu toe buiten het Verbond stond, geen kennis aan en van Hem had, zoals zijn volk Israël. De heidenen waren wel niet verstoken gebleven van in aanraking te komen met het volk der belofte, en wel waren er enkelen tot Israël's godsdienst overgegaan, maar de massa kende God niet. De verwerping van Israël werd echter de aanneming der Heidenen.
Vers 2
2. Zulk ene roeping der heidenen tot Mijn rijk heeft Israël zelf veroorzaakt door zijne verstoktheid (Matthew 21:43. Romans 11:11). Ik heb Mijne handen uitgebreid den gansen dag 1) als een, die degene, dien hij bemint en naar wiens bezit hij verlangt, tot zich wil trekken, omdat hij hem in den armen sluite. Het was echter een roepen tot een wederstrevig volk (Romans 11:21), tot mensen, die wandelen op enen weg, die niet goed is, maar naar het verderf leidt (Proverbs 16:29), op enen weg naar hun eigene gedachten (Romans 9:31).1) Hij zegt dat Hij zijne handen uitstrekt tot Israël, hetwelk Hij ook zonder ophouden door het Woord riep, en niet aflaat met allerlei goedheid tot zich te trekken. Want deze twee wijzen gebruikt Hij om de mensen te roepen, dewijl Hij alzo hun Zijnen goedwilligheid bewijst. Het is een krachtige wijze van spreken, dat Hij zijne handen uitbreidt, omdat Hij, onze zaligheid door de dienaars Zijns woords bezorgende, ons niet anders Zijne handen toereikt, dan als een Vader, die bereid zijnde zijnen zoon vriendelijk te ontvangen, zijne armen uitstrekt.
Dat ziet op zulk een bestendigheid, dat God met Zijne lokkende genade heeft aangehouden in het O. en N. Verbond voornamelijk tot nu toe, daar God het aan zijn roepende genade niet laat ontbreken. Gerechtiglijk heeft Hij aan hun verwerping gene, maar zij zelf alle schuld alleen.
Vers 2
2. Zulk ene roeping der heidenen tot Mijn rijk heeft Israël zelf veroorzaakt door zijne verstoktheid (Matthew 21:43. Romans 11:11). Ik heb Mijne handen uitgebreid den gansen dag 1) als een, die degene, dien hij bemint en naar wiens bezit hij verlangt, tot zich wil trekken, omdat hij hem in den armen sluite. Het was echter een roepen tot een wederstrevig volk (Romans 11:21), tot mensen, die wandelen op enen weg, die niet goed is, maar naar het verderf leidt (Proverbs 16:29), op enen weg naar hun eigene gedachten (Romans 9:31).1) Hij zegt dat Hij zijne handen uitstrekt tot Israël, hetwelk Hij ook zonder ophouden door het Woord riep, en niet aflaat met allerlei goedheid tot zich te trekken. Want deze twee wijzen gebruikt Hij om de mensen te roepen, dewijl Hij alzo hun Zijnen goedwilligheid bewijst. Het is een krachtige wijze van spreken, dat Hij zijne handen uitbreidt, omdat Hij, onze zaligheid door de dienaars Zijns woords bezorgende, ons niet anders Zijne handen toereikt, dan als een Vader, die bereid zijnde zijnen zoon vriendelijk te ontvangen, zijne armen uitstrekt.
Dat ziet op zulk een bestendigheid, dat God met Zijne lokkende genade heeft aangehouden in het O. en N. Verbond voornamelijk tot nu toe, daar God het aan zijn roepende genade niet laat ontbreken. Gerechtiglijk heeft Hij aan hun verwerping gene, maar zij zelf alle schuld alleen.
Vers 3
3. Een volk, Mij geduriglijk tergende in Mijn aangezicht, als wilde het Mij dwingen, den gruwel, dien het bedrijft, rustig aan te zien, in hoven, die den afgoden gewijd zijn, offerende (Isaiah 57:5; Isaiah 66:17), en rokende op tichelstenen in plaats van op het voorgeschreven altaar (Exodus 20:24); zo doen zij naar de wijze der Babyloniërs en Assyriërs (2 Kings 16:10 vv.).Vers 3
3. Een volk, Mij geduriglijk tergende in Mijn aangezicht, als wilde het Mij dwingen, den gruwel, dien het bedrijft, rustig aan te zien, in hoven, die den afgoden gewijd zijn, offerende (Isaiah 57:5; Isaiah 66:17), en rokende op tichelstenen in plaats van op het voorgeschreven altaar (Exodus 20:24); zo doen zij naar de wijze der Babyloniërs en Assyriërs (2 Kings 16:10 vv.).Vers 4
4. Zittende bij de graven, om tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 18:11) de doden te vragen, zo vernachten zij bij degenen, die bewaard worden 1) (2 Chronicles 33:6), waar zij heidense mysteriën hebben, etende zwijnenvlees bij hun offermaaltijden, hetgeen zelfs voor gewoon verbruik verboden is (Deuteronomy 14:8), en er is sap van gruwelijke dingen, onreine sauzen, in hun vaten.1) In het Hebreeën Oebantsoerim jalinoe. Beter: en overnachten in beschutte plaatsen, d. w. z. in zogenaamde crypten of onderaardse verblijfplaatsen. De Heere God wijst op den zondigen afgodendienst van Israël. In plaats van op het altaar, hetwelk van onbehouwen steen moest zijn, offerden zij (Isaiah 65:3) op altaren van tichelstenen gemaakt. Zij zaten bij de graven om met de afgestorven geesten, zoals zij meenden, te kunnen spreken, zij woonden de afgodische mysteriën bij in de onderaardse holen, waar deze gevierd werden. Zij aten daar ook zwijnenvlees en van heidense offermaaltijden verzamelden zij in hun vaten om dat thuis te gebruiken, dingen, die in de ogen Gods gruwelijk waren. Waarbij nog kwam (Isaiah 65:5a) dat zij daardoor als ingewijden in de afgodische mysteriën, meenden dat zij een bijzondere heiligheid deelachtig waren; al hetwelk (Isaiah 65:5b) voor den Heere God was een rook in Zijne neusgaten, en op zulk een wijze, dat Zijn toorn niet eerder zou gestild zijn, dan aleer de gerechte straf over hen was voltrokken.
Vers 4
4. Zittende bij de graven, om tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 18:11) de doden te vragen, zo vernachten zij bij degenen, die bewaard worden 1) (2 Chronicles 33:6), waar zij heidense mysteriën hebben, etende zwijnenvlees bij hun offermaaltijden, hetgeen zelfs voor gewoon verbruik verboden is (Deuteronomy 14:8), en er is sap van gruwelijke dingen, onreine sauzen, in hun vaten.1) In het Hebreeën Oebantsoerim jalinoe. Beter: en overnachten in beschutte plaatsen, d. w. z. in zogenaamde crypten of onderaardse verblijfplaatsen. De Heere God wijst op den zondigen afgodendienst van Israël. In plaats van op het altaar, hetwelk van onbehouwen steen moest zijn, offerden zij (Isaiah 65:3) op altaren van tichelstenen gemaakt. Zij zaten bij de graven om met de afgestorven geesten, zoals zij meenden, te kunnen spreken, zij woonden de afgodische mysteriën bij in de onderaardse holen, waar deze gevierd werden. Zij aten daar ook zwijnenvlees en van heidense offermaaltijden verzamelden zij in hun vaten om dat thuis te gebruiken, dingen, die in de ogen Gods gruwelijk waren. Waarbij nog kwam (Isaiah 65:5a) dat zij daardoor als ingewijden in de afgodische mysteriën, meenden dat zij een bijzondere heiligheid deelachtig waren; al hetwelk (Isaiah 65:5b) voor den Heere God was een rook in Zijne neusgaten, en op zulk een wijze, dat Zijn toorn niet eerder zou gestild zijn, dan aleer de gerechte straf over hen was voltrokken.
Vers 5
5. Die daar zeggen tot Mijnen Knecht, welke hen tot bekering vermaant en van hun heidense gruwelen wil terugbrengen: Houd u tot uzelven, en naak tot mij niet, want ik ben heiliger den gij. Gij behoeft tot mij niet te komen om mij te bekeren, beter ware het tegenovergestelde. Deze, met wie het zo ver is gekomen, dat zij niet alleen met volle bewustzijn van Mij zijn afgevallen en in hun afgoderij zijn verzonken, maar ook in trotse vermetelheid op bijzondere heiligheid roem dragen, zijn een rook in Mijnen neus, een voorwerp van Mijnen rokenden toorn (Deuteronomy 29:20), een vuur, den gansen dag brandende, nadat Ik den gansen dag onafgebroken Mijne handen te vergeefs tot hen had uitgestrekt (Isaiah 65:2).Of hiermede de huichelarij der schijnheiligheid bedoeld wordt, dan of, gelijk wij liever onderstellende, de hoogste trap van afgodisch bijgeloof hierdoor wordt aangeduid, dat zij in den dienst der valse goden en hare verborgenheden zich plechtig lieten inwijden en zich dan voor heiliger uitgaven dan de dienaars van Jehova, zodat zij met deze zelfs gene gemeenschap wilden houden? "Ik ben u heilig, " dat is, gij behoort mij als een heilige te ontzien en u op een afstand van mij te houden.
Vers 5
5. Die daar zeggen tot Mijnen Knecht, welke hen tot bekering vermaant en van hun heidense gruwelen wil terugbrengen: Houd u tot uzelven, en naak tot mij niet, want ik ben heiliger den gij. Gij behoeft tot mij niet te komen om mij te bekeren, beter ware het tegenovergestelde. Deze, met wie het zo ver is gekomen, dat zij niet alleen met volle bewustzijn van Mij zijn afgevallen en in hun afgoderij zijn verzonken, maar ook in trotse vermetelheid op bijzondere heiligheid roem dragen, zijn een rook in Mijnen neus, een voorwerp van Mijnen rokenden toorn (Deuteronomy 29:20), een vuur, den gansen dag brandende, nadat Ik den gansen dag onafgebroken Mijne handen te vergeefs tot hen had uitgestrekt (Isaiah 65:2).Of hiermede de huichelarij der schijnheiligheid bedoeld wordt, dan of, gelijk wij liever onderstellende, de hoogste trap van afgodisch bijgeloof hierdoor wordt aangeduid, dat zij in den dienst der valse goden en hare verborgenheden zich plechtig lieten inwijden en zich dan voor heiliger uitgaven dan de dienaars van Jehova, zodat zij met deze zelfs gene gemeenschap wilden houden? "Ik ben u heilig, " dat is, gij behoort mij als een heilige te ontzien en u op een afstand van mij te houden.
Vers 6
6. Ziet, het is voor Mijn aangezicht geschreven als een onweersprekelijk vonnis, dat Ik reeds heb geveld (Jeremiah 22:30. Ezekiel 2:10); Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja in hunnen boezem zal Ik vergelden, daar Ik de gehele volle maat van Mijne straffen over hen uitstort (Luke 6:38).Vers 6
6. Ziet, het is voor Mijn aangezicht geschreven als een onweersprekelijk vonnis, dat Ik reeds heb geveld (Jeremiah 22:30. Ezekiel 2:10); Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja in hunnen boezem zal Ik vergelden, daar Ik de gehele volle maat van Mijne straffen over hen uitstort (Luke 6:38).Vers 7
7. Uwe ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden te gelijk (Matthew 23:35 vv.) zegt de HEERE, uwer vaderen, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen door hun afgoderij (Ezekiel 6:13. Hosea 4:13); daarom zal Ik den kinderen dezer vaderen, wier zonden zij in verhoogde mate voortzetten, hun vorig werkloon in hunnen boezem weer toemeten 1) zodat ene volle, gedrukte en overvloeiende mate van straf hen zal treffen; want wat de vaderen hebben gedaan; dat hebben de kinderen tot hun eigen werk gemaakt.1) Het eerst wat de Heere uit kracht van Zijne heiligheid te doen heeft, is dat Hij de zonden van het afgevallen Israël straft, en Hij straft deze zo, dat, wijl de zonden der kinderen slechts de voortzetting der zonden der vaderen zijn, de straf wordt toegemeten, overeenkomstig het loon der zonden voor beiden.
Hiermede heeft de Heere het uitgesproken, dat de verwerping van de massa des volks onherroepelijk is. De grote massa is der verwerping overgeven. De zonden des volks zijn ten hemel gestegen, en de toorn des Heren zal zich op schrikkelijke wijze openbaren.
Daarmee is echter Gods trouw niet vernietigd, noch het Verbond te niet gedaan, met de vaderen aangegaan. Wat wegvalt, wat der verwerping wordt overgegeven, wilde Israël zijn, wilde het ware nakroost van Abraham zijn, maar was het feitelijk niet. Eet ware zaad Abrahams, de ware gelovige Israëliërs zullen behouden worden.
Hierop wijzen de volgende verzen.
Vers 7
7. Uwe ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden te gelijk (Matthew 23:35 vv.) zegt de HEERE, uwer vaderen, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen door hun afgoderij (Ezekiel 6:13. Hosea 4:13); daarom zal Ik den kinderen dezer vaderen, wier zonden zij in verhoogde mate voortzetten, hun vorig werkloon in hunnen boezem weer toemeten 1) zodat ene volle, gedrukte en overvloeiende mate van straf hen zal treffen; want wat de vaderen hebben gedaan; dat hebben de kinderen tot hun eigen werk gemaakt.1) Het eerst wat de Heere uit kracht van Zijne heiligheid te doen heeft, is dat Hij de zonden van het afgevallen Israël straft, en Hij straft deze zo, dat, wijl de zonden der kinderen slechts de voortzetting der zonden der vaderen zijn, de straf wordt toegemeten, overeenkomstig het loon der zonden voor beiden.
Hiermede heeft de Heere het uitgesproken, dat de verwerping van de massa des volks onherroepelijk is. De grote massa is der verwerping overgeven. De zonden des volks zijn ten hemel gestegen, en de toorn des Heren zal zich op schrikkelijke wijze openbaren.
Daarmee is echter Gods trouw niet vernietigd, noch het Verbond te niet gedaan, met de vaderen aangegaan. Wat wegvalt, wat der verwerping wordt overgegeven, wilde Israël zijn, wilde het ware nakroost van Abraham zijn, maar was het feitelijk niet. Eet ware zaad Abrahams, de ware gelovige Israëliërs zullen behouden worden.
Hierop wijzen de volgende verzen.
Vers 8
8. Alzo zegt de HEERE, ten opzichte van Zijne verdere gedachten omtrent Israël, nadat Hij het volk in zijn geheel aan het zo even uitgesproken vonnis heeft onderworpen: Gelijk wanneer men bij uitroeiing van enen wijngaard, welks bomen niets dan ranken zonder vrucht waren, toch hier en daar most in een bos druiven, ene most bevattende druif vindt, gelijk men dan zegt: Verderf ze den niet, werp dien bos niet weg, want er is een zegen in, ene edele gave Gods, en die mag niet verloren gaan, maar moet ten nutte worden aangewend alzo zal Ik, de Heere, bij uitroeiing van Mijnen wijngaard (Isaiah 6:1) het om Mijner knechten wil doen, om de Mijnen, die Ik in het verdorven Israël (Isaiah 65:3) nog heb (Isaiah 63:17 dat Ik hen niet allen verderve, met den wijngaard niet te gelijk die enkele most bevattende druiven wegwierp.Gelijk wanneer enige goede druiven gevonden worden onder een tros slechte, en de een den ander, die den wijnstok wil uitroeien, verzoekt dien te bewaren, omdat een deel druiven nog rijp kan worden en most geven, zo zou God ook het ganse volk niet verdelgen om den wil dier weinige vromen, welke gevonden worden onder al de bozen. Deze noemt Paulus een overblijfsel (Romans 11:25), al waar hij zinspeelt op Isaiah 1:9; Isaiah 6:13; Isaiah 7:3, Isaiah 9:20 van deze profetie.
Vers 8
8. Alzo zegt de HEERE, ten opzichte van Zijne verdere gedachten omtrent Israël, nadat Hij het volk in zijn geheel aan het zo even uitgesproken vonnis heeft onderworpen: Gelijk wanneer men bij uitroeiing van enen wijngaard, welks bomen niets dan ranken zonder vrucht waren, toch hier en daar most in een bos druiven, ene most bevattende druif vindt, gelijk men dan zegt: Verderf ze den niet, werp dien bos niet weg, want er is een zegen in, ene edele gave Gods, en die mag niet verloren gaan, maar moet ten nutte worden aangewend alzo zal Ik, de Heere, bij uitroeiing van Mijnen wijngaard (Isaiah 6:1) het om Mijner knechten wil doen, om de Mijnen, die Ik in het verdorven Israël (Isaiah 65:3) nog heb (Isaiah 63:17 dat Ik hen niet allen verderve, met den wijngaard niet te gelijk die enkele most bevattende druiven wegwierp.Gelijk wanneer enige goede druiven gevonden worden onder een tros slechte, en de een den ander, die den wijnstok wil uitroeien, verzoekt dien te bewaren, omdat een deel druiven nog rijp kan worden en most geven, zo zou God ook het ganse volk niet verdelgen om den wil dier weinige vromen, welke gevonden worden onder al de bozen. Deze noemt Paulus een overblijfsel (Romans 11:25), al waar hij zinspeelt op Isaiah 1:9; Isaiah 6:13; Isaiah 7:3, Isaiah 9:20 van deze profetie.
Vers 9
9. En Ik zal uit Jakob het volk der tien stammen voortbrengen, en uit Juda het volk der twee stammen enen erfbezitter van Mijne bergen (Isaiah 14:25; Isaiah 65:25), en Mijne uitverkorenen, niet de grote massa van `t ganse volk, zullen het erfelijk bezitten, en Mijne knechten, die zich er toe overgeven om een tak Mijner planting en een werk Mijner handen te worden (Isaiah 60:21) zullen aldaar in Mijn heilig bergland wonen. 1)1) Gods uitverkorenen, het geestelijk zaad van den biddenden Jakob, zullen erfgenamen zijn van Zijne bergen van geluk en vreugde en zullen veilig tot dezelve overgebracht worden door het tranendal.
Vers 9
9. En Ik zal uit Jakob het volk der tien stammen voortbrengen, en uit Juda het volk der twee stammen enen erfbezitter van Mijne bergen (Isaiah 14:25; Isaiah 65:25), en Mijne uitverkorenen, niet de grote massa van `t ganse volk, zullen het erfelijk bezitten, en Mijne knechten, die zich er toe overgeven om een tak Mijner planting en een werk Mijner handen te worden (Isaiah 60:21) zullen aldaar in Mijn heilig bergland wonen. 1)1) Gods uitverkorenen, het geestelijk zaad van den biddenden Jakob, zullen erfgenamen zijn van Zijne bergen van geluk en vreugde en zullen veilig tot dezelve overgebracht worden door het tranendal.
Vers 10
10. En Saron, die heerlijke vlakte aan de Middellandse zee (Joshua 9:2), nadat zij, zolang de vloek op Israël lag, ene woestijn geweest is, zal tot ene weide, ene schaapskooi worden, en het dal van Achor ten westen van het noordelijke der Dode zee (Joshua 7:24 dat steeds het dal der droefheid genoemd is, zal tot een runderleger worden, tot ene plaats, waar de runderen weiden. Zo zal het zijn niet voor allen, maar voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft, het zal zich in het heilige land weer nederzetten, om het in vrede te bezitten.Isaiah 65:8-Isaiah 65:10. De ijverige God, die der vaderen zonden bezoekt tot in `t derde en vierde lid, wil den wijngaard, dien Hij geplant heeft, niet geheel verderven; slechts de verrotte druiven doet Hij weg, en de bessen, in welke een goed sap bereid is, leest Hij met behoudene zorgvuldigheid uit. Reeds heeft Jesaja altijd verkondigd, dat de Heere uit den wortel des gevelden boom Israël's een nieuw zaad zal doen voortkomen, en zo wordt ook hier beloofd een Erfgenaam der heilige bergen; uitverkorenen zullen overblijven, knechten Gods, om in het land der vaderen te wonen. Daar ziet hij hen, die hunnen God gezocht hebben, op de vruchtbaarste weigronden in patriarchalen vrede bij hun kudde rusten.
Vers 10
10. En Saron, die heerlijke vlakte aan de Middellandse zee (Joshua 9:2), nadat zij, zolang de vloek op Israël lag, ene woestijn geweest is, zal tot ene weide, ene schaapskooi worden, en het dal van Achor ten westen van het noordelijke der Dode zee (Joshua 7:24 dat steeds het dal der droefheid genoemd is, zal tot een runderleger worden, tot ene plaats, waar de runderen weiden. Zo zal het zijn niet voor allen, maar voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft, het zal zich in het heilige land weer nederzetten, om het in vrede te bezitten.Isaiah 65:8-Isaiah 65:10. De ijverige God, die der vaderen zonden bezoekt tot in `t derde en vierde lid, wil den wijngaard, dien Hij geplant heeft, niet geheel verderven; slechts de verrotte druiven doet Hij weg, en de bessen, in welke een goed sap bereid is, leest Hij met behoudene zorgvuldigheid uit. Reeds heeft Jesaja altijd verkondigd, dat de Heere uit den wortel des gevelden boom Israël's een nieuw zaad zal doen voortkomen, en zo wordt ook hier beloofd een Erfgenaam der heilige bergen; uitverkorenen zullen overblijven, knechten Gods, om in het land der vaderen te wonen. Daar ziet hij hen, die hunnen God gezocht hebben, op de vruchtbaarste weigronden in patriarchalen vrede bij hun kudde rusten.
Vers 11
11. Maar gij anderen in Jakob en Juda, verlaters des HEEREN, die u ganselijk niet meer Mijn volk gevoelt (Isaiah 64:9), gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, zodat gij geen heimwee meer naar dien berg gevoelt, gelijk zich dat in Isaiah 64:10, uitspreekt, gij aanrichters ener tafel voor die bende 1) en gij opvullers des dranks voor dat getal! 1) Gij dienaars van vreemde goden!1) De laatste woorden zijn zeer moeilijk. In het algemeen geven zij te kennen, dat de Joden de drekgoden der heidenen, niet alleen in het heimelijke hadden nagewandeld, maar zelfs in het openbaar; en dat zij hunnen ijver betoond hadden, om den afgoden tot in de minste kleinigheden van den bijgelovigen eredienst hulde te doen. Meer in het bijzonder schijnen de Hebreeuwse woorden, Gad en M'ni, door bende en getal vertaald, als eigennamen te moeten beschouwd worden; men denke aan twee afgoden, of wel aan enen afgod, die met twee onderscheidene titels benoemd wordt. Sommigen denken aan de zon en maan, anderen aan de maan alleen, nog anderen aan andere gesternten. Voor ons is het genoeg op te merken, dat verscheidene volken de bijgelovige gewoonte hadden om voor hun gewaande godheden op zekere tijden grote maaltijden aan te richten, en beddekens te spreiden voor de zogenaamde goden, om daarop aan te liggen; bijzonder deed men dit voor de nieuwe maan, om daardoor een vruchtbaar gewas te verwerven. Op zodanig iets schijnt hier gezien te worden; de Profeet tekent derhalve het bijgelovig bestaan van zulke mensen, die in den hoogsten trap op den afgodendienst verzot en daaraan verslaafd waren; en daardoor schildert hij wederom de gruwzaamste verbastering in den godsdienst op ene verbloemde wijze.
Het is beter de woorden bende (Gad), en getal (Meni) onvertaald te laten. Hiermede worden toch twee afgoden bedoeld. Gad is de ster Jupiter, de afgod van het groot geluk, en Meni waarschijnlijk Venus, de afgod van het kleine geluk. Op Perzische en Palmyrische inschriften komt de naam van Gad in verschillende vormen voor. In plaats derhalve van den Heere alleen alle heil en zegen te verwachten, offerde men aan de sterren des hemels en gaf daarmee het geloof in Gods trouw en almacht prijs.
De Engelse Godgeleerden tekenen ook reeds aan: het Hebreeuwse woord Gad, betekent soms een troep of bende, doch hier schijnt het de naam van een afgod aan te duiden. Vitringa is van oordeel dat met Gad de zon wordt bedoeld. Henry verstaat onder beiden, Jupiter en Mercurius. Jupiter en Venus ligt echter meest voor de hand.
Vers 11
11. Maar gij anderen in Jakob en Juda, verlaters des HEEREN, die u ganselijk niet meer Mijn volk gevoelt (Isaiah 64:9), gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, zodat gij geen heimwee meer naar dien berg gevoelt, gelijk zich dat in Isaiah 64:10, uitspreekt, gij aanrichters ener tafel voor die bende 1) en gij opvullers des dranks voor dat getal! 1) Gij dienaars van vreemde goden!1) De laatste woorden zijn zeer moeilijk. In het algemeen geven zij te kennen, dat de Joden de drekgoden der heidenen, niet alleen in het heimelijke hadden nagewandeld, maar zelfs in het openbaar; en dat zij hunnen ijver betoond hadden, om den afgoden tot in de minste kleinigheden van den bijgelovigen eredienst hulde te doen. Meer in het bijzonder schijnen de Hebreeuwse woorden, Gad en M'ni, door bende en getal vertaald, als eigennamen te moeten beschouwd worden; men denke aan twee afgoden, of wel aan enen afgod, die met twee onderscheidene titels benoemd wordt. Sommigen denken aan de zon en maan, anderen aan de maan alleen, nog anderen aan andere gesternten. Voor ons is het genoeg op te merken, dat verscheidene volken de bijgelovige gewoonte hadden om voor hun gewaande godheden op zekere tijden grote maaltijden aan te richten, en beddekens te spreiden voor de zogenaamde goden, om daarop aan te liggen; bijzonder deed men dit voor de nieuwe maan, om daardoor een vruchtbaar gewas te verwerven. Op zodanig iets schijnt hier gezien te worden; de Profeet tekent derhalve het bijgelovig bestaan van zulke mensen, die in den hoogsten trap op den afgodendienst verzot en daaraan verslaafd waren; en daardoor schildert hij wederom de gruwzaamste verbastering in den godsdienst op ene verbloemde wijze.
Het is beter de woorden bende (Gad), en getal (Meni) onvertaald te laten. Hiermede worden toch twee afgoden bedoeld. Gad is de ster Jupiter, de afgod van het groot geluk, en Meni waarschijnlijk Venus, de afgod van het kleine geluk. Op Perzische en Palmyrische inschriften komt de naam van Gad in verschillende vormen voor. In plaats derhalve van den Heere alleen alle heil en zegen te verwachten, offerde men aan de sterren des hemels en gaf daarmee het geloof in Gods trouw en almacht prijs.
De Engelse Godgeleerden tekenen ook reeds aan: het Hebreeuwse woord Gad, betekent soms een troep of bende, doch hier schijnt het de naam van een afgod aan te duiden. Vitringa is van oordeel dat met Gad de zon wordt bedoeld. Henry verstaat onder beiden, Jupiter en Mercurius. Jupiter en Venus ligt echter meest voor de hand.
Vers 12
12. Ik zal 1) dan ook als de ware God, die aan ieder zijn deel schenkt, zo als hij dit waardig is, ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik, ook in den laatsten tijd, als Ik om Israël's liefde dong, geroepen heb, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan dat kwaad was in Mijne ogen, en hebt verkoren, hetgeen waaraan Ik geen lust heb. 1) Wijl Israël de hulp der valse, zogenaamde geluksgoden had ingeroepen, zou de Heere zijn heilig misnoegen openbaren, door in plaats van het geluk, het ongeluk, het onheil over hen te doen komen. Dat zou hen te beurt vallen, dewijl zij zich afkerig betoond hadden, en afkerig gebleven waren, niettegenstaande God, de Heere, hen gewaarschuwd had door Zijne heilige Profeten.Vers 12
12. Ik zal 1) dan ook als de ware God, die aan ieder zijn deel schenkt, zo als hij dit waardig is, ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik, ook in den laatsten tijd, als Ik om Israël's liefde dong, geroepen heb, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan dat kwaad was in Mijne ogen, en hebt verkoren, hetgeen waaraan Ik geen lust heb. 1) Wijl Israël de hulp der valse, zogenaamde geluksgoden had ingeroepen, zou de Heere zijn heilig misnoegen openbaren, door in plaats van het geluk, het ongeluk, het onheil over hen te doen komen. Dat zou hen te beurt vallen, dewijl zij zich afkerig betoond hadden, en afkerig gebleven waren, niettegenstaande God, de Heere, hen gewaarschuwd had door Zijne heilige Profeten.Vers 13
13. Daarom, om de tegenstelling in Israël voor het einde nogmaals op den voorgrond te stellen, de tegenstelling van hen, die zich nog ten laatste bekeren, en van hen, die zich ten einde toe verharden, zegt de Heere HEERE alzo, de God des heils en des gerichts, die de macht heeft Zijne beloften en bedreigingen te volvoeren: Ziet Mijne knechten (Isaiah 65:9) zullen in het volle genot van den zegen, die hun deel wordt, eten, doch gijlieden, die uzelven verstokt, zult voor eeuwig daarvan uitgesloten zijn en hongeren; ziet, Mijne knechten zullen drinken, daar dit heil elk van hun behoeften stilt en volle verzadiging schenkt, doch gijlieden zult dorsten; ziet Mijne knechten zullen blijde zijn over al het goede, waarin zij zich mogen verheugen, doch gijlieden zult met al de afgoden, waaraan gij uw hart hebt gehangen, beschaamd zijn.Vers 13
13. Daarom, om de tegenstelling in Israël voor het einde nogmaals op den voorgrond te stellen, de tegenstelling van hen, die zich nog ten laatste bekeren, en van hen, die zich ten einde toe verharden, zegt de Heere HEERE alzo, de God des heils en des gerichts, die de macht heeft Zijne beloften en bedreigingen te volvoeren: Ziet Mijne knechten (Isaiah 65:9) zullen in het volle genot van den zegen, die hun deel wordt, eten, doch gijlieden, die uzelven verstokt, zult voor eeuwig daarvan uitgesloten zijn en hongeren; ziet, Mijne knechten zullen drinken, daar dit heil elk van hun behoeften stilt en volle verzadiging schenkt, doch gijlieden zult dorsten; ziet Mijne knechten zullen blijde zijn over al het goede, waarin zij zich mogen verheugen, doch gijlieden zult met al de afgoden, waaraan gij uw hart hebt gehangen, beschaamd zijn.Vers 14
14. Ziet, Mijne knechten zullen juichen van goeder harte, daar buitengewoon grote zaligheid hun hart vervult, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten over hetgeen gij verdarteld en verloren hebt, en van verbreking des geestes zult gij huilen van wege de ontzaglijke ellende, die u getroffen heeft (Matthew 8:12).Vers 14
14. Ziet, Mijne knechten zullen juichen van goeder harte, daar buitengewoon grote zaligheid hun hart vervult, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten over hetgeen gij verdarteld en verloren hebt, en van verbreking des geestes zult gij huilen van wege de ontzaglijke ellende, die u getroffen heeft (Matthew 8:12).Vers 15
15. En gijlieden zult uwen naam Mijnen uitverkorenen tot ene vervloeking laten, 1) zodat de vloek een aan uwen naam ontleenden vorm aanneemt, gelijk Jeremiah 29:21, en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijne knechten zal Hij daarentegen met enen andere naam noemen, dan zij te voren gemeenschappelijk met u droegen (Isaiah 62:2).1) De naam der afgodendienaars en ongelovigen zal tot een vloek gelaten worden, zal met schande overladen en voor eeuwig eerloos worden gemaakt. Dezelve zal gebruikt worden om kwade karaktertrekken aan te geven, bij voorbeeld: Gij zijt zo wreed als een Jood, en in vervloekingen: God make u zo ellendig als een Jood. Hij zal tot een vloek zijn voor Gods uitverkorenen, dat is tot ene waarschuwing voor hen: zij zullen vrezen te vallen onder den vloek, die op de Joodse natie ligt; verloren te gaan door hetzelfde exempel van ongeloof De Heere God zal u slaan, dat is zal de Joden ganselijk uitroeien en hen afsnijden, dat zij geen volk meer zijn. Zij zullen niet langer leven als een natie, noch ooit weer ingelijfd worden.
Het benoemen van een anderen naam geeft figuurlijk te kennen, iemand in gunst, in eer en aanzien te verheffen, hem enen erenaam schenken: de voorbeelden der naamsveranderingen van Abram, Jakob, Simon en anderen kunnen dit genoegzaam verklaren.
Vers 15
15. En gijlieden zult uwen naam Mijnen uitverkorenen tot ene vervloeking laten, 1) zodat de vloek een aan uwen naam ontleenden vorm aanneemt, gelijk Jeremiah 29:21, en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijne knechten zal Hij daarentegen met enen andere naam noemen, dan zij te voren gemeenschappelijk met u droegen (Isaiah 62:2).1) De naam der afgodendienaars en ongelovigen zal tot een vloek gelaten worden, zal met schande overladen en voor eeuwig eerloos worden gemaakt. Dezelve zal gebruikt worden om kwade karaktertrekken aan te geven, bij voorbeeld: Gij zijt zo wreed als een Jood, en in vervloekingen: God make u zo ellendig als een Jood. Hij zal tot een vloek zijn voor Gods uitverkorenen, dat is tot ene waarschuwing voor hen: zij zullen vrezen te vallen onder den vloek, die op de Joodse natie ligt; verloren te gaan door hetzelfde exempel van ongeloof De Heere God zal u slaan, dat is zal de Joden ganselijk uitroeien en hen afsnijden, dat zij geen volk meer zijn. Zij zullen niet langer leven als een natie, noch ooit weer ingelijfd worden.
Het benoemen van een anderen naam geeft figuurlijk te kennen, iemand in gunst, in eer en aanzien te verheffen, hem enen erenaam schenken: de voorbeelden der naamsveranderingen van Abram, Jakob, Simon en anderen kunnen dit genoegzaam verklaren.
Vers 16
16. Zodat, wie zich zegenen zal, een zegen over zich zal begeren op aarde, in het land, namelijk in Kanan, die zal zich zegenen in den God der waarheid 1), in den naam van dien God, die Amen is, die wat Hij beloofd heeft, volkomen zal vervullen (2 Corinthians 1:20. Hand. 3:14); en wie zweren zal op aarde en daardoor dien God, in wie hij gelooft, zal belijden (Deuteronomy 10:20), die zal zweren bij den God der waarheid, bij dezen God Amen; omdat de vorige benauwdheden, die ten gevolge der straffen Gods werden ondervonden, zullen vergeten zijn, zelfs de herinnering het zalig genot van het tegenwoordig ogenblik niet eens meer vergalt, en omdat zij voor Mijne ogen verborgen zijn, zodat ook Ik er niet aan denk, om ooit weer iets van dezen aard te laten geschieden.1) In het Hebreeuws staat eigenlijk "in den God Amen. " Het woord "Amen" is ene benaming van Christus (Openbaring :14), waar men leest: "Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige. " Aangezien deze benaming hier ook op wordt toegepast, houden sommigen dat voor een groot bewijs van de Godheid van Christus, en zij oordelen, dat de bedoeling is: dat in de dagen van het Evangelie de mensen zich niet meer zouden zegenen als te voren in den naam van Abraham, Izaak en Jakob, maar in den naam van Christus, den God Amen. Anderen verstaan door "Elohe Amen" dien God, die Zich getrouw en waarachtig betoont in Zijne beloften.
Vers 16
16. Zodat, wie zich zegenen zal, een zegen over zich zal begeren op aarde, in het land, namelijk in Kanan, die zal zich zegenen in den God der waarheid 1), in den naam van dien God, die Amen is, die wat Hij beloofd heeft, volkomen zal vervullen (2 Corinthians 1:20. Hand. 3:14); en wie zweren zal op aarde en daardoor dien God, in wie hij gelooft, zal belijden (Deuteronomy 10:20), die zal zweren bij den God der waarheid, bij dezen God Amen; omdat de vorige benauwdheden, die ten gevolge der straffen Gods werden ondervonden, zullen vergeten zijn, zelfs de herinnering het zalig genot van het tegenwoordig ogenblik niet eens meer vergalt, en omdat zij voor Mijne ogen verborgen zijn, zodat ook Ik er niet aan denk, om ooit weer iets van dezen aard te laten geschieden.1) In het Hebreeuws staat eigenlijk "in den God Amen. " Het woord "Amen" is ene benaming van Christus (Openbaring :14), waar men leest: "Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige. " Aangezien deze benaming hier ook op wordt toegepast, houden sommigen dat voor een groot bewijs van de Godheid van Christus, en zij oordelen, dat de bedoeling is: dat in de dagen van het Evangelie de mensen zich niet meer zouden zegenen als te voren in den naam van Abraham, Izaak en Jakob, maar in den naam van Christus, den God Amen. Anderen verstaan door "Elohe Amen" dien God, die Zich getrouw en waarachtig betoont in Zijne beloften.
Vers 17
17. Want ziet dit is het toppunt van alle Mijne raadsbesluiten, het hoofddoel van alle Mijne beloften, gelijk Ik reeds in Isaiah 51:16 voorlopig heb aangetoond: Ik schep nieuwe hemelen en ene nieuwe aarde, en deze nieuwe hemel en deze nieuwe aarde zullen zozeer door hun heerlijkheid boeien, zozeer alle wensen bevredigen, dat de vorige dingen vergeten worden; zij zullen niet meer gedacht worden; en de oude hemel en de vorige aarde zullen, hoewel ook deze heerlijkheid bezaten, in het hart niet meer opkomen 1) dat iemand iets daarvan zou terug mensen (2 Peter 3:13. Revelation 1:1).1) Ongetwijfeld ziet dit ook, en dan in de eerste plaats, op den gelukkigen terugkeer der Joden naar Palestina, zodat het alles voor hen nieuw zou zijn, maar de Profeet ziet hier verder. Hij geeft ook hier een blik in de verre toekomst, als het Evangelie der genade zal gepredikt worden, als alle dingen nieuw zullen gemaakt worden door den Heere God. In den naam des Heren, ja den Heere sprekende invoerende, verkondigt Hij hier, ja wijst de Heere zelf hier hen op de voleindiging der eeuwen, wanneer bovenal het woord zal vervuld worden: Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.
Vers 17
17. Want ziet dit is het toppunt van alle Mijne raadsbesluiten, het hoofddoel van alle Mijne beloften, gelijk Ik reeds in Isaiah 51:16 voorlopig heb aangetoond: Ik schep nieuwe hemelen en ene nieuwe aarde, en deze nieuwe hemel en deze nieuwe aarde zullen zozeer door hun heerlijkheid boeien, zozeer alle wensen bevredigen, dat de vorige dingen vergeten worden; zij zullen niet meer gedacht worden; en de oude hemel en de vorige aarde zullen, hoewel ook deze heerlijkheid bezaten, in het hart niet meer opkomen 1) dat iemand iets daarvan zou terug mensen (2 Peter 3:13. Revelation 1:1).1) Ongetwijfeld ziet dit ook, en dan in de eerste plaats, op den gelukkigen terugkeer der Joden naar Palestina, zodat het alles voor hen nieuw zou zijn, maar de Profeet ziet hier verder. Hij geeft ook hier een blik in de verre toekomst, als het Evangelie der genade zal gepredikt worden, als alle dingen nieuw zullen gemaakt worden door den Heere God. In den naam des Heren, ja den Heere sprekende invoerende, verkondigt Hij hier, ja wijst de Heere zelf hier hen op de voleindiging der eeuwen, wanneer bovenal het woord zal vervuld worden: Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.
Vers 18
18. Maar weest gijlieden, die de heerlijkheid van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde deelachtig wordt, vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem op die nieuwe wereld ene verheuging, en haar volk ene vrolijkheid 1) (Isaiah 35:10. Revelation 1:2). Ik zal Jeruzalem heerlijk herstellen en haren inwoners overvloedige stof geven tot bestendige blijdschap.1) Alle de vrienden der Kerk, en allen die tot haar behoren, zullen vrolijk zijn. De nieuwe dingen, welke God in en door het Evangelie schept, zijn en zullen zijn ene stof van eeuwige vreugde voor alle gelovigen.
Vers 18
18. Maar weest gijlieden, die de heerlijkheid van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde deelachtig wordt, vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem op die nieuwe wereld ene verheuging, en haar volk ene vrolijkheid 1) (Isaiah 35:10. Revelation 1:2). Ik zal Jeruzalem heerlijk herstellen en haren inwoners overvloedige stof geven tot bestendige blijdschap.1) Alle de vrienden der Kerk, en allen die tot haar behoren, zullen vrolijk zijn. De nieuwe dingen, welke God in en door het Evangelie schept, zijn en zullen zijn ene stof van eeuwige vreugde voor alle gelovigen.
Vers 19
19. En Ik van Mijne zijne (Deuteronomy 30:9) zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk 1) nadat Ik met beide tot het doel Mijner raadsbesluiten ben gekomen (Isaiah 62:5); en in haar, in Jeruzalem en onder Mijn volk, zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws, maar alleen blijdschap en vreugde, dank- en lofgezang (Isaiah 51:3, Isaiah 51:11). 1) Dit betekent, dat de Heere niet alleen vreugde en heerlijkheid zal brengen over Zijn volk en in Jeruzalem, maar dat het Hem ene vreugde zal zijn om dat te doen. Het zal den Heere God een verheuging zijn, om Zijn volk met de keure Zijner zegeningen te zegenen. De volle openbaring Zijner liefde zal de Heere aan zijn Zion betonen.Vers 19
19. En Ik van Mijne zijne (Deuteronomy 30:9) zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk 1) nadat Ik met beide tot het doel Mijner raadsbesluiten ben gekomen (Isaiah 62:5); en in haar, in Jeruzalem en onder Mijn volk, zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws, maar alleen blijdschap en vreugde, dank- en lofgezang (Isaiah 51:3, Isaiah 51:11). 1) Dit betekent, dat de Heere niet alleen vreugde en heerlijkheid zal brengen over Zijn volk en in Jeruzalem, maar dat het Hem ene vreugde zal zijn om dat te doen. Het zal den Heere God een verheuging zijn, om Zijn volk met de keure Zijner zegeningen te zegenen. De volle openbaring Zijner liefde zal de Heere aan zijn Zion betonen.Vers 20
20. Van daar zal niet meer wezen onder het volk, dat tot Jeruzalem behoort gelijk in den tegenwoordigen toestand zo menigvuldig voorkomt, dat het tot regel is geworden, een zuigeling van weinige dagen, een kind, dat slechts weinige dagen oud wordt, noch een oud man, die zijne dagen niet zal vervullen, niet de volle maat van `t menselijk leven zal bereiken: want een jongeling zal sterven honderd jaren oud zijnde, zij, die als jongelingen sterven, die dus voor vroeg gestorvenen worden gehouden, zullen niet minder den honderd jaren tellen; maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden 1), eerst wanneer hij een tijdvak van genade achter zich heeft, zal hij onder den vloek des doods bezwijken, die op het zondige mensengeslacht drukt.1) Ten gevolge van Israël's bekering zal eenmaal niemand uit zijn midden sterven zonder zijne dagen uit te maken. Terwijl tegenwoordig al zijne leden ontijdig sterven, of als zuigelingen, die slechts weinige dagen tellen, of als jongelingen van weinige jaren, of als grijsaards in den ouderdom van hoogstens 70, 80 jaren (Psalms 90:10), zo zullen zij dan ook nog wel sterven, omdat zij allen zondaars zijn, hoewel bekeerde zondaars; maar niet meer v r den tijd als zuigelingen, jongelingen, nog niet zeer oude grijsaards, maar niet voordat zij het volle getal hunner dagen geleefd hebben, welke oorspronkelijk aan den mens door God ten leven verordend zijn, en die genoegzaam zijn om zijn wezen op aarde tot rijpheid en tot natuurlijke volkomenheid te brengen, zodat de dood niet komt als de ontijdige, geweldige scheiding van geest en lichaam, maar als de tijdige, natuurlijke zalige volmaking naar geest en lichaam.
Anderen verklaren het laatste gedeelte van het vers, daar het woord "zondaar" afkomt van een wortel, die oorspronkelijk "missen" betekent, alsof de Heere zei: "Hij, die het levensperk van honderd jaren mist en niet bereikt, zal gerekend worden door enen goddelijken vloek vroegtijdig te zijn afgesneden. " .
Zo Umbreit: "Sterft een volwassene op dezen leeftijd, zo beschikt men zijn vroegtijdig heengaan als een vloek der zonde, " vgl. Hesiodus (Opera Isaiah 65:130) in zijne beschrijving van de zilveren eeuw: "een jongeling wordt tot zijn honderdste jaar bij zijne moeder opgevoed, groeiende, zijnde een groot kind in het huis. "
Onzes inziens betekent het echter, dat voor een zondaar, een goddeloze, een lang leven, een leven van honderd jaar, een vloek zal zijn, dewijl hij zich te meer toorn vergadert als een schat, tegen den dag van het rechtvaardig oordeel Gods.
Het lange leven van den goddeloze is dan ook ten leste, als hij in zijne zonde sterft, niet als een zegen, maar als een vloek te beschouwen, dewijl hij den eeuwigen dood tegemoet gaat. 21. En zij zullen huizen bouwen en ook zelf bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en dezelve vrucht eten (Isaiah 62:8).
Vers 20
20. Van daar zal niet meer wezen onder het volk, dat tot Jeruzalem behoort gelijk in den tegenwoordigen toestand zo menigvuldig voorkomt, dat het tot regel is geworden, een zuigeling van weinige dagen, een kind, dat slechts weinige dagen oud wordt, noch een oud man, die zijne dagen niet zal vervullen, niet de volle maat van `t menselijk leven zal bereiken: want een jongeling zal sterven honderd jaren oud zijnde, zij, die als jongelingen sterven, die dus voor vroeg gestorvenen worden gehouden, zullen niet minder den honderd jaren tellen; maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden 1), eerst wanneer hij een tijdvak van genade achter zich heeft, zal hij onder den vloek des doods bezwijken, die op het zondige mensengeslacht drukt.1) Ten gevolge van Israël's bekering zal eenmaal niemand uit zijn midden sterven zonder zijne dagen uit te maken. Terwijl tegenwoordig al zijne leden ontijdig sterven, of als zuigelingen, die slechts weinige dagen tellen, of als jongelingen van weinige jaren, of als grijsaards in den ouderdom van hoogstens 70, 80 jaren (Psalms 90:10), zo zullen zij dan ook nog wel sterven, omdat zij allen zondaars zijn, hoewel bekeerde zondaars; maar niet meer v r den tijd als zuigelingen, jongelingen, nog niet zeer oude grijsaards, maar niet voordat zij het volle getal hunner dagen geleefd hebben, welke oorspronkelijk aan den mens door God ten leven verordend zijn, en die genoegzaam zijn om zijn wezen op aarde tot rijpheid en tot natuurlijke volkomenheid te brengen, zodat de dood niet komt als de ontijdige, geweldige scheiding van geest en lichaam, maar als de tijdige, natuurlijke zalige volmaking naar geest en lichaam.
Anderen verklaren het laatste gedeelte van het vers, daar het woord "zondaar" afkomt van een wortel, die oorspronkelijk "missen" betekent, alsof de Heere zei: "Hij, die het levensperk van honderd jaren mist en niet bereikt, zal gerekend worden door enen goddelijken vloek vroegtijdig te zijn afgesneden. " .
Zo Umbreit: "Sterft een volwassene op dezen leeftijd, zo beschikt men zijn vroegtijdig heengaan als een vloek der zonde, " vgl. Hesiodus (Opera Isaiah 65:130) in zijne beschrijving van de zilveren eeuw: "een jongeling wordt tot zijn honderdste jaar bij zijne moeder opgevoed, groeiende, zijnde een groot kind in het huis. "
Onzes inziens betekent het echter, dat voor een zondaar, een goddeloze, een lang leven, een leven van honderd jaar, een vloek zal zijn, dewijl hij zich te meer toorn vergadert als een schat, tegen den dag van het rechtvaardig oordeel Gods.
Het lange leven van den goddeloze is dan ook ten leste, als hij in zijne zonde sterft, niet als een zegen, maar als een vloek te beschouwen, dewijl hij den eeuwigen dood tegemoet gaat. 21. En zij zullen huizen bouwen en ook zelf bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en dezelve vrucht eten (Isaiah 62:8).
Vers 22
22. Zij zullen niet bouwen, dat het een ander bewone; zij zullen niet planten, dat het een ander ete, omdat zij niet meer v r den tijd door den dood zullen worden weggenomen, zodat zij zich niet meer over hun planten en bouwen kunnen verheugen; want de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, als de dagen van ceder of eik, die met eeuwen worden gerekend; en Mijne uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten, daar zij zelf kunnen gebruiken en genieten, wat zij met hun handen hebben gearbeid.Vers 22
22. Zij zullen niet bouwen, dat het een ander bewone; zij zullen niet planten, dat het een ander ete, omdat zij niet meer v r den tijd door den dood zullen worden weggenomen, zodat zij zich niet meer over hun planten en bouwen kunnen verheugen; want de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, als de dagen van ceder of eik, die met eeuwen worden gerekend; en Mijne uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten, daar zij zelf kunnen gebruiken en genieten, wat zij met hun handen hebben gearbeid.Vers 23
23. Zij zullen niet, gelijk zo dikwijls geschiedt, te vergeefs, zonder enigen zegen op hun pogingen te hebben, arbeiden, noch baren ter verstoring, om er veel leed van te ondervinden (Job 27:14); want zij zijn het zaad der gezegenden des HEEREN, van hetwelk alle vloek, die nog heden op de aarde rust (Genesis 3:17) verre blijft (Isaiah 61:8), en hun nakomelingen met hen, zij behouden hun kinderen; die worden hun niet v r den tijd ontrukt. (Job 21:8).Vers 23
23. Zij zullen niet, gelijk zo dikwijls geschiedt, te vergeefs, zonder enigen zegen op hun pogingen te hebben, arbeiden, noch baren ter verstoring, om er veel leed van te ondervinden (Job 27:14); want zij zijn het zaad der gezegenden des HEEREN, van hetwelk alle vloek, die nog heden op de aarde rust (Genesis 3:17) verre blijft (Isaiah 61:8), en hun nakomelingen met hen, zij behouden hun kinderen; die worden hun niet v r den tijd ontrukt. (Job 21:8).Vers 24
24. En het zal geschieden, daar alle gebed volkomen met Mijnen wil verenigd is, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden, reeds de eerste opwelling van gebed in het hart zal Ik met den gewensten zegen bekronen; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen; 1) op het half uitgesproken gebed zal Ik reeds Mijn Ja en Amen zeggen (Isaiah 30:19).1) God zou Zijn volk voorkomen met Zijne zegeningen, en hun begeerten vervullen, eer zij het verzochten. Dat is een zeker teken van Zijne liefde en gunst jegens hen, gelijk integendeel Zijn verwerpen en verstoten van de mensen wordt uitgedrukt door de verberging van Zijn aangezicht voor hen en door de weigering van hun gebeden te horen (Proverbs 1:28. Isaiah 1:15. Jeremiah 14:12. Klaagt. 3:8, 44).
Deze zijn krachtige uitdrukkingen van Gods gereedheid, om de gebeden te verhoren, en dat blijkt nog verder meer onder de genade des Evangeliums, dan het onder de Wet deed, en wij zijn de vertroosting daarvan verschuldigd aan de tussenspraak van Christus, als onzen Voorspraak bij den Vader, en wij zijn verplicht, om met dankbaarheid een toegenegen oor te geven aan Gods roepingen.
Vers 24
24. En het zal geschieden, daar alle gebed volkomen met Mijnen wil verenigd is, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden, reeds de eerste opwelling van gebed in het hart zal Ik met den gewensten zegen bekronen; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen; 1) op het half uitgesproken gebed zal Ik reeds Mijn Ja en Amen zeggen (Isaiah 30:19).1) God zou Zijn volk voorkomen met Zijne zegeningen, en hun begeerten vervullen, eer zij het verzochten. Dat is een zeker teken van Zijne liefde en gunst jegens hen, gelijk integendeel Zijn verwerpen en verstoten van de mensen wordt uitgedrukt door de verberging van Zijn aangezicht voor hen en door de weigering van hun gebeden te horen (Proverbs 1:28. Isaiah 1:15. Jeremiah 14:12. Klaagt. 3:8, 44).
Deze zijn krachtige uitdrukkingen van Gods gereedheid, om de gebeden te verhoren, en dat blijkt nog verder meer onder de genade des Evangeliums, dan het onder de Wet deed, en wij zijn de vertroosting daarvan verschuldigd aan de tussenspraak van Christus, als onzen Voorspraak bij den Vader, en wij zijn verplicht, om met dankbaarheid een toegenegen oor te geven aan Gods roepingen.
Vers 25
25. De wolf en het lam zullen te zamen nevens elkaar weiden, 1) daar de eerste zijne natuur als roofdier heeft afgelegd en in den staat der oorspronkelijke schepping is teruggetreden (Genesis 1:30), en de leeuw zal stro of haksel eten als een rund, en stof zal de spijze der slang 2) zijn, zij zal niet meer den mens naar `t leven staan, maar het haar opgelegde lot (Genesis 3:14) dragen. En welke dieren ook de aarde nu nog als roofdieren en wilde beesten bevat, zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijnen ganse heiligen berg, binnen het gehele gebied van Mijn heilig bergland Kanan, zegt de HEERE (Isaiah 11:6-Isaiah 11:9).1) Zo verzekert deze profetie den dienstknechten van Christus, dat de tijd nadert, waarin zij zullen bewaard zijn voor uitwendige belediging en inwendige onenigheid, waarin zij gezegend zullen zijn met ongestoord genot van alles, wat tot hun zaligheid nodig is. Deze heerlijke, gelukkige toestand van Gods kerk zal worden te weeg gebracht en bevestigd door de almacht van Jehova, hoewel vele omkeringen en verwoesting de vervulling van dit grote werk zullen voorafgaan. Laat ons als medewerkers Gods met Hem arbeiden in den weg Zijner Voorzienigheid, in gehoorzaamheid aan Zijne ordeningen, in onderworpenheid aan Zijne bevelen. Laat ons den Heere bidden met ons te zijn en ons nooit te verlaten.
Dat ieder uitroepe: welke onuitsprekelijke zegeningen voor Joden en Heidenen liggen nog verborgen in Gods beloften! Zo ik moet sterven zonder de vervulling te zien, laat mij den leven in het vast geloof daaraan. Wanneer ik soms ontmoedigd ben door het zichtbare ongenoegen Gods en den ondergang van zielen, laat mij dan hopen op dien gelukkigen tijd, waarin de koninkrijken dezer wereld zullen worden de koninkrijken van onzen God en van Zijnen Christus. (J. BROWN).
2) Zonder enigen twijfel staat deze uitdrukking in verband met de geschiedenis van `s mensen val. Het was het vonnis van de slang, dat zij stof zou eten. Hier wordt dit ook gezegd, om daarmee te verzekeren, dat de macht der slang, om den mens uit zijn vernieuwden staat te doen vallen, was verbroken. De Profeet voorspelt hier den heerlijken staat der Kerk, door Christus Jezus teweeg gebracht, als gevolg van Zijne overwinning over Satan en zonde. Niet alleen de menselijke vijanden, maar ook de geestelijke vijanden zullen overwonnen worden, en dan zal, wat in dit vers voorspeld wordt, volkomen vervuld zijn, als de koninkrijken zijn geworden onzen God en Zijnen Christus.
Niet van een dusgenaamd duizendjarig rijk is hier sprake, maar de Heere God geeft hier door den Profeet Jesaja een vergezicht op de volkomen heerlijkheid der Kerk.
Vers 25
25. De wolf en het lam zullen te zamen nevens elkaar weiden, 1) daar de eerste zijne natuur als roofdier heeft afgelegd en in den staat der oorspronkelijke schepping is teruggetreden (Genesis 1:30), en de leeuw zal stro of haksel eten als een rund, en stof zal de spijze der slang 2) zijn, zij zal niet meer den mens naar `t leven staan, maar het haar opgelegde lot (Genesis 3:14) dragen. En welke dieren ook de aarde nu nog als roofdieren en wilde beesten bevat, zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijnen ganse heiligen berg, binnen het gehele gebied van Mijn heilig bergland Kanan, zegt de HEERE (Isaiah 11:6-Isaiah 11:9).1) Zo verzekert deze profetie den dienstknechten van Christus, dat de tijd nadert, waarin zij zullen bewaard zijn voor uitwendige belediging en inwendige onenigheid, waarin zij gezegend zullen zijn met ongestoord genot van alles, wat tot hun zaligheid nodig is. Deze heerlijke, gelukkige toestand van Gods kerk zal worden te weeg gebracht en bevestigd door de almacht van Jehova, hoewel vele omkeringen en verwoesting de vervulling van dit grote werk zullen voorafgaan. Laat ons als medewerkers Gods met Hem arbeiden in den weg Zijner Voorzienigheid, in gehoorzaamheid aan Zijne ordeningen, in onderworpenheid aan Zijne bevelen. Laat ons den Heere bidden met ons te zijn en ons nooit te verlaten.
Dat ieder uitroepe: welke onuitsprekelijke zegeningen voor Joden en Heidenen liggen nog verborgen in Gods beloften! Zo ik moet sterven zonder de vervulling te zien, laat mij den leven in het vast geloof daaraan. Wanneer ik soms ontmoedigd ben door het zichtbare ongenoegen Gods en den ondergang van zielen, laat mij dan hopen op dien gelukkigen tijd, waarin de koninkrijken dezer wereld zullen worden de koninkrijken van onzen God en van Zijnen Christus. (J. BROWN).
2) Zonder enigen twijfel staat deze uitdrukking in verband met de geschiedenis van `s mensen val. Het was het vonnis van de slang, dat zij stof zou eten. Hier wordt dit ook gezegd, om daarmee te verzekeren, dat de macht der slang, om den mens uit zijn vernieuwden staat te doen vallen, was verbroken. De Profeet voorspelt hier den heerlijken staat der Kerk, door Christus Jezus teweeg gebracht, als gevolg van Zijne overwinning over Satan en zonde. Niet alleen de menselijke vijanden, maar ook de geestelijke vijanden zullen overwonnen worden, en dan zal, wat in dit vers voorspeld wordt, volkomen vervuld zijn, als de koninkrijken zijn geworden onzen God en Zijnen Christus.
Niet van een dusgenaamd duizendjarig rijk is hier sprake, maar de Heere God geeft hier door den Profeet Jesaja een vergezicht op de volkomen heerlijkheid der Kerk.