Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 51

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 51

Dit hoofdstuk is bestemd ter vertroosting en bemoediging van hen, die God vrezen en Zijn geboden houden, ook wanneer zij in de duisternis wandelen en geen licht hebben. Of het oorspronkelijk bedoeld was als steun voor de gevangenen in Babel is niet zeker, maar wel waarschijnlijk, want dergelijke opzettelijk gegeven vertroostingen zijn gewoonlijk niet zeer beperkt. Wanneer de kerk Gods in droefheid is, kunnen haar vrienden en toegenegenen zichzelf en anderen met deze woorden vertroosten.

1. Dat God, die de kerk uit niet deed voortkomen niet zal toelaten dat zij verloren gaat, Isaiah 51:1.

2. Dat de rechtvaardigheid en zaligheid. die Hij voor Zijn kerk bestemd heeft zeker en nabij zijn, zeer zeker en zeer nabij, Isaiah 51:4 -Isaiah 51:6.

3. Dat de vervolgers van de kerk zwakke en stervende schepselen zijn. Isaiah 51:7, Isaiah 51:8.

4. Dat dezelfde macht die vroeger voor de kerk wonderen deed, nu bezig is aan de uitvoering van haar bescherming en verlossing, Isaiah 51:9, .

5. Dat God zelf als Schepper van de wereld op zich heeft genomen zijn volk te vertroosten in zijn ellende en het er uit te verlossen, en Zijn profeet heeft gezonden om het daarvan verzekering te geven, Isaiah 51:12.

6. Dat, hoe bedroevend de toestand van de kerk nu ook moge zijn, Isaiah 51:17, dezelfde jammerlijke omstandigheden binnenkort over haar vervolgers en verdrukkers zullen komen, en veel erger, Isaiah 51:20. De drie eerste afdelingen van dit hoofdstuk beginnen met "Hoort naar mij!" en het is Gods volk, dat hier telkens opgeroepen wordt om te luisteren, want zelfs wanneer er vertroosting gesproken wordt, hoort het niet altijd, door benauwdheid des geestes, Exodus 6:9 daarom wordt het tot drie keer opgeroepen om te horen, Isaiah 51:14. 7. De beide overige afdelingen van dit hoofdstuk beginnen met: "Waak op!" In de eerste, Isaiah 51:9, roept Gods volk hem om op te waken en hen te helpen, en in de laatste roept God het volk om op te waken en zichzelf te helpen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 51

Dit hoofdstuk is bestemd ter vertroosting en bemoediging van hen, die God vrezen en Zijn geboden houden, ook wanneer zij in de duisternis wandelen en geen licht hebben. Of het oorspronkelijk bedoeld was als steun voor de gevangenen in Babel is niet zeker, maar wel waarschijnlijk, want dergelijke opzettelijk gegeven vertroostingen zijn gewoonlijk niet zeer beperkt. Wanneer de kerk Gods in droefheid is, kunnen haar vrienden en toegenegenen zichzelf en anderen met deze woorden vertroosten.

1. Dat God, die de kerk uit niet deed voortkomen niet zal toelaten dat zij verloren gaat, Isaiah 51:1.

2. Dat de rechtvaardigheid en zaligheid. die Hij voor Zijn kerk bestemd heeft zeker en nabij zijn, zeer zeker en zeer nabij, Isaiah 51:4 -Isaiah 51:6.

3. Dat de vervolgers van de kerk zwakke en stervende schepselen zijn. Isaiah 51:7, Isaiah 51:8.

4. Dat dezelfde macht die vroeger voor de kerk wonderen deed, nu bezig is aan de uitvoering van haar bescherming en verlossing, Isaiah 51:9, .

5. Dat God zelf als Schepper van de wereld op zich heeft genomen zijn volk te vertroosten in zijn ellende en het er uit te verlossen, en Zijn profeet heeft gezonden om het daarvan verzekering te geven, Isaiah 51:12.

6. Dat, hoe bedroevend de toestand van de kerk nu ook moge zijn, Isaiah 51:17, dezelfde jammerlijke omstandigheden binnenkort over haar vervolgers en verdrukkers zullen komen, en veel erger, Isaiah 51:20. De drie eerste afdelingen van dit hoofdstuk beginnen met "Hoort naar mij!" en het is Gods volk, dat hier telkens opgeroepen wordt om te luisteren, want zelfs wanneer er vertroosting gesproken wordt, hoort het niet altijd, door benauwdheid des geestes, Exodus 6:9 daarom wordt het tot drie keer opgeroepen om te horen, Isaiah 51:14. 7. De beide overige afdelingen van dit hoofdstuk beginnen met: "Waak op!" In de eerste, Isaiah 51:9, roept Gods volk hem om op te waken en hen te helpen, en in de laatste roept God het volk om op te waken en zichzelf te helpen.

Verzen 1-3

Jesaja 51:1-3

Merk hier op:

I. Hoe het volk Gods hier beschreven wordt, tot hetwelk dit woord van vertroosting gezonden wordt en hoe zij, die horen moeten, genoemd worden, Isaiah 51:1. Zij zijn het, die de gerechtigheid najagen, zij zijn zeer verlangend en begerig om gerechtvaardigd en geheiligd te worden, zij jagen het na om in de gunst van God hersteld te worden en het beeld Gods in zich vernieuwd te zien. Dezen zijn het die de Heere zoeken, want het is enkel in de weg van de gerechtigheid dat wij hopen mogen Hem te zullen vinden.

II. Hoe hun wordt gezegd om terug te zien naar hun oorsprong en de geringheid van hun begin. Aanschouwt de rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, het afgodisch geslacht in Ur van de Chaldeeën, waaruit Abraham genomen was, het geslacht van slaven, die hun vaderen en de hoofden van hun stammen waren in Egypte. Ziet naar de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt, gelijk klei, toen God u tot een volk formeerde. Het is goed voor hen, die bevoorrecht zijn met een nieuwe geboorte, om aan te merken wat zij door hun eerste geboorte waren, hoe zij in ongerechtigheid zijn ontvangen en in zonde geboren. Hetgeen geboren is uit vlees, is vlees. Hoe hard was de rots waaruit wij gehouwen zijn, onaandoenlijk voor enige indrukken, en hoe bezoedeld was de bornput, waaruit wij gegraven zijn! De beschouwing hiervan moet ons vervullen met lage gedachten van onszelf en hoge gedachten van de goddelijke genade. Zij, die nu gevorderd zijn, doen wel als zij zich herinneren hoe laag zij begonnen, Isaiah 51:2. Aanschouwt Abraham, uw vader, de vader van alle gelovigen en van allen, die gelijk hij de gerechtigheid des geloofs volgen, Romans 4:11. En Sara, die u gebaard heeft, en wier dochters gij zijt indien gij weldoet. Bedenkt hoe Abraham alleen was geroepen, en toch gezegend en vermenigvuldigd werd en laat dat alle gelovigen aansporen om te vertrouwen op Gods beloften, zelfs dan wanneer het vonnis des doods schijnt geveld te zijn over alle middelen, die tot de vervulling ervan kunnen leiden. Dat moet voornamelijk de gevangenen in Babel aanmoedigen, of schoon zij nu tot een klein aantal zijn geslonken en er weinigen van hen overgelaten zijn. Zij moeten hopen dat zij weer zullen vermenigvuldigen zodat zij opnieuw hun eigen land vervullen kunnen. Ofschoon Jakob zeer klein is, is hij nog niet zo klein als Abraham was, die een vader van vele volken werd. Aanschouwt Abraham en ziet wat hij verkreeg door het geloof in Gods belofte, en neemt hem ten voorbeeld om God met onbeperkt geloof te volgen.

III. Hier wordt hun verzekerd dat hun tegenwoordig zaaien met tranen eindelijk zal gevolgd worden door een oogsten met gejuich, Isaiah 51:3. De kerk Gods op aarde, ook het Zion van het Evangelie, heeft soms haar woestijnen en verlaten plaatsen, verscheidene gedeelten van de kerk worden, hetzij door bederf of doorvervolging gemaakt gelijk een woestijn, onvruchtbaar voor God en onbruikbaar voor de bewoners. Maar God zal een tijd en een middel weten te vinden om Zion te vertroosten, niet alleen door vertroostende woorden tot haar te spreken, maar door genadiglijk met haar te handelen. God heeft verkwikking in voorraad zelfs voor de verwoeste plaatsen van zijn kerk, voor die gedeelten, die niet opgewerkt en gewaardeerd schenen te worden.

a. Hij zal die vruchtbaar maken en daardoor reden geven om zich te verheugen, haar wildernis zal een nieuw voorkomen aandoen en aangenaam zijn als Eden, overvloedig in alle goede vruchten als de hof des Heeren. Het is de grootste vertroosting voor de kerk, indien zij dienstbaar gemaakt wordt aan de heerlijkheid Gods en een hof mag zijn, waarin Hij zich verlustigt.

b. Hij zal haar aangenaam maken en zo een hart geven, dat zich verheugt. De vruchten van gerechtigheid, vreugde en blijdschap zullen er in gevonden worden, want hoe meer heiligheid de mensen hebben en hoe meer goed zij doen, des te meer blijdschap zullen ze hebben. En waar tot hun voldoening vreugde en blijdschap zijn, daar is het betamelijk dat er ook dankzeggingen een stem des gezangs tot Gods eer is, want wat een reden is voor onze verheuging, behoort een reden voor onze dankzegging te zijn, en het terugkeren van Gods gunst moet gevierd worden met een stem des gezangs, die zoveel heiliger klinkt wanneer God psalmen in de nacht en lofzangen in de woestijn geeft.

Verzen 1-3

Jesaja 51:1-3

Merk hier op:

I. Hoe het volk Gods hier beschreven wordt, tot hetwelk dit woord van vertroosting gezonden wordt en hoe zij, die horen moeten, genoemd worden, Isaiah 51:1. Zij zijn het, die de gerechtigheid najagen, zij zijn zeer verlangend en begerig om gerechtvaardigd en geheiligd te worden, zij jagen het na om in de gunst van God hersteld te worden en het beeld Gods in zich vernieuwd te zien. Dezen zijn het die de Heere zoeken, want het is enkel in de weg van de gerechtigheid dat wij hopen mogen Hem te zullen vinden.

II. Hoe hun wordt gezegd om terug te zien naar hun oorsprong en de geringheid van hun begin. Aanschouwt de rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, het afgodisch geslacht in Ur van de Chaldeeën, waaruit Abraham genomen was, het geslacht van slaven, die hun vaderen en de hoofden van hun stammen waren in Egypte. Ziet naar de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt, gelijk klei, toen God u tot een volk formeerde. Het is goed voor hen, die bevoorrecht zijn met een nieuwe geboorte, om aan te merken wat zij door hun eerste geboorte waren, hoe zij in ongerechtigheid zijn ontvangen en in zonde geboren. Hetgeen geboren is uit vlees, is vlees. Hoe hard was de rots waaruit wij gehouwen zijn, onaandoenlijk voor enige indrukken, en hoe bezoedeld was de bornput, waaruit wij gegraven zijn! De beschouwing hiervan moet ons vervullen met lage gedachten van onszelf en hoge gedachten van de goddelijke genade. Zij, die nu gevorderd zijn, doen wel als zij zich herinneren hoe laag zij begonnen, Isaiah 51:2. Aanschouwt Abraham, uw vader, de vader van alle gelovigen en van allen, die gelijk hij de gerechtigheid des geloofs volgen, Romans 4:11. En Sara, die u gebaard heeft, en wier dochters gij zijt indien gij weldoet. Bedenkt hoe Abraham alleen was geroepen, en toch gezegend en vermenigvuldigd werd en laat dat alle gelovigen aansporen om te vertrouwen op Gods beloften, zelfs dan wanneer het vonnis des doods schijnt geveld te zijn over alle middelen, die tot de vervulling ervan kunnen leiden. Dat moet voornamelijk de gevangenen in Babel aanmoedigen, of schoon zij nu tot een klein aantal zijn geslonken en er weinigen van hen overgelaten zijn. Zij moeten hopen dat zij weer zullen vermenigvuldigen zodat zij opnieuw hun eigen land vervullen kunnen. Ofschoon Jakob zeer klein is, is hij nog niet zo klein als Abraham was, die een vader van vele volken werd. Aanschouwt Abraham en ziet wat hij verkreeg door het geloof in Gods belofte, en neemt hem ten voorbeeld om God met onbeperkt geloof te volgen.

III. Hier wordt hun verzekerd dat hun tegenwoordig zaaien met tranen eindelijk zal gevolgd worden door een oogsten met gejuich, Isaiah 51:3. De kerk Gods op aarde, ook het Zion van het Evangelie, heeft soms haar woestijnen en verlaten plaatsen, verscheidene gedeelten van de kerk worden, hetzij door bederf of doorvervolging gemaakt gelijk een woestijn, onvruchtbaar voor God en onbruikbaar voor de bewoners. Maar God zal een tijd en een middel weten te vinden om Zion te vertroosten, niet alleen door vertroostende woorden tot haar te spreken, maar door genadiglijk met haar te handelen. God heeft verkwikking in voorraad zelfs voor de verwoeste plaatsen van zijn kerk, voor die gedeelten, die niet opgewerkt en gewaardeerd schenen te worden.

a. Hij zal die vruchtbaar maken en daardoor reden geven om zich te verheugen, haar wildernis zal een nieuw voorkomen aandoen en aangenaam zijn als Eden, overvloedig in alle goede vruchten als de hof des Heeren. Het is de grootste vertroosting voor de kerk, indien zij dienstbaar gemaakt wordt aan de heerlijkheid Gods en een hof mag zijn, waarin Hij zich verlustigt.

b. Hij zal haar aangenaam maken en zo een hart geven, dat zich verheugt. De vruchten van gerechtigheid, vreugde en blijdschap zullen er in gevonden worden, want hoe meer heiligheid de mensen hebben en hoe meer goed zij doen, des te meer blijdschap zullen ze hebben. En waar tot hun voldoening vreugde en blijdschap zijn, daar is het betamelijk dat er ook dankzeggingen een stem des gezangs tot Gods eer is, want wat een reden is voor onze verheuging, behoort een reden voor onze dankzegging te zijn, en het terugkeren van Gods gunst moet gevierd worden met een stem des gezangs, die zoveel heiliger klinkt wanneer God psalmen in de nacht en lofzangen in de woestijn geeft.

Verzen 4-8

Jesaja 51:4-8

Beide deze bekendmakingen eindigen, als ik het zo noemen mag, gelijkelijk met een verzekering van de voortduring van Gods gerechtigheid en van Zijn verlossing, en daarom nemen wij ze bij elkaar, want beide zijn bedeeld tot vertroosting van Gods volk.

I. Wie zijn zij, aan wie deze woorden gericht zijn? Mijn volk en Mijn lieden, die Ik afgezonderd heb voor Mijzelf, die de Mijne zijn en nu door Mij geëigend worden. Zij zijn Gods volk en Zijn lieden, die aan Hem onderworpen zijn als aan hun koning en aan hun God, die Hem trouw blijven, en zich derhalve onder Zijn bescherming plaatsen. Zij zijn een volk, dat de gerechtigheid kent, niet alleen de middelen voor die kennis bezit en aan hetwelk de gerechtigheid bekend gemaakt is, maar deze middelen toepast en daardoor instaat is zich een juist oordeel te vormen over waarheid en leugen, goed en kwaad. En gelijk zij goede hoofden hebben, zo hebben zij ook goede harten, want de wet Gods is in hun binnenste geschreven en regeert hen. Hen, in wier hart Gods wet geschreven is, neemt Hij als Zijn volk aan. Maar ook zij, die de gerechtigheid kennen en de wet Gods in hun harten hebben, kunnen in grote droefheid en smart zijn, en beladen worden met verachting en verguizing. Doch God zal hen vertroosten door de gerechtigheid die zij kennen en de wet Gods die zij in hun harten hebben.

II. Wat is de vertroosting, die Gods volk toekomt?

1. Dat het Evangelie van Christus zal verkondigd worden over de gehele wereld, "een wet zal van Mij uitgaan," een evangelische wet de wet van Christus, de wet des geloofs, Isaiah 2:3. Deze wet is Zijn recht, dat is: Zijn oordeel, want het is deze wet van de vrijheid, waardoor de wereld geregeerd en geoordeeld worden zal, zij zal niet alleen voortkomen, maar zal blijvend zijn en rusten, zij zal zich plaats veroveren en diep wortel schieten in de wereld. Zij zal rusten niet alleen als een zegen voor de Joden, die er het eerste voordeel van genieten, maar zij zal ook zijn een licht van de volken. Naar deze wet, dit recht, te horen wordt van ons gevorderd, en het is op ons eigen gevaar indien wij haar het oor niet lenen. Want hoe zullen wij ontkomen indien wij haar verwaarlozen en ons voor haar doof houdend Wanneer God een wet afkondigt, dat dan die oren heeft om te horen, hore!

2. Deze wet, dat recht zal vergezeld zijn van gerechtigheid en heil, zal voor de kinderen van de mensen een weg openen waardoor zij gerechtvaardigd en zalig gemaakt kunnen worden, Isaiah 51:5. Deze worden genoemd Gods gerechtigheid en heil, want Hij bewerkt ze en brengt ze aan de dag, het is een gerechtigheid, die Hij voor ons wil aannemen en waarvoor Hij ons wil aannemen, een gerechtigheid die Hij in ons wil bewerken en genadiglijk van ons wil aannemen, het is de gerechtigheid des Heeren, want zij in uit en tot Hem. Er is geen heil, zonder gerechtigheid, en waar ook de gerechtigheid Gods is, daar is zijn heil. Allen, en zij alleen, die gerechtvaardigd en geheiligd zijn, zullen ook worden verheerlijkt.

3. Dat deze gerechtigheid en dit heil zeer binnenkort zullen verschijnen, zij zijn nabij en trekken uit, het besluit is dienaangaande afgekondigd, het zal zo zeker volvoerd worden alsof het reeds geschied was, en de tijd daarvoor is aanstaande. De tijd is nabij, want alle dingen zijn nu gereed, de plaats is nabij en niet ver te zoeken, want de wereld is nabij, en Christus en Zijn gerechtigheid in het woord. Romans 10:8.

4. Dat deze evangelische gerechtigheid en zaligheid niet tot de Joden beperkt zullen zijn, maar zich uitstrekken tot de heidenen, Mijn armen zullen de volken richten. Zij, die niet buigen willen onder het oordeel van Gods mond, zullen verbroken worden door de oordelen van Zijn handen. Sommigen zullen dus geoordeeld worden door het Evangelie, want tot een oordeel is Christus in de wereld gekomen, maar anderen, die van de eilanden, zullen op Hem wachten en Zijn Evangelie met al zijn geboden en beloften welkom heten. Het strekte tot troost voor Gods volk, dat menigten tot hen zouden toegevoegd worden, en de aanwas van dat getal zou de groei van hun kracht en schoonheid zijn. Er wordt bijgevoegd op Mijn arm zullen zij hopen, die arm des Heeren welke in Christus geopenbaard is. Gods armen zullen de volken richten die zich niet bekeren willen, maar anderen zullen op Zijn arm hopen en daardoor behouden worden. Het staat dus aan ons om ons het Evangelie een reuk des levens of een reuk des doods te maken.

5. Dat deze gerechtigheid en dit heil tot in eeuwigheid zijn zullen en nooit vernietigd zullen worden, Isaiah 51:8. Het is een eeuwigdurende gerechtigheid, welke de Messias aanbrengt, Daniel 9:24, Hij is de bewerker van een eeuwige verlossing, Hebrews 5:9. Gelijk zij over al de volken van de aarde is uitgebreid, zo zal zij duren zolang de wereld bestaat. Wij moeten nooit een andere weg ter zaligheid verwachten, of een ander verbond van de vredes, of een andere regel van gerechtigheid, dan die wij in het Evangelie hebben, en wat wij hebben zal bij ons blijven tot aan de voleinding van de wereld, Matthew 28:20. Het is voor eeuwig, want de gevolgen zullen eeuwig duren, en door deze wet van de vrijheid zal des mensen lot voor de eeuwigheid beslist worden. Deze onveranderlijkheid van het Evangelie en de zegeningen, die het met zich brengt, worden gesteld tegenover het voorbijgaan en verdwijnen van deze wereld en die dingen die daar op zijn. Ziet op naar de zichtbare hemelen boven u, die tot nog toe bleven voortbestaan, en schijnen gemaakt te zijn om altijd te blijven, zij zullen als rook verdwijnen, die een ogenblik verschijnt en meteen weer wegtrekt. Zij zullen opgerold worden als een doek en hun lichten zullen afvallen als bladeren in de herfst. Let op de aarde beneden, die duurt ook slechts een korte tijd. Proverbs 1:4, zij zal als een kleed verouden dat te slecht wordt om het langer te dragen, en zij die haar bewonen, al de inwoners van de aarde, ook zelfs die hier het best gevestigd schijnen te zijn, zullen desgelijks sterven. De ziel zal voorzoveel deze wereld aangaat, verdwijnen als rook en het lichaam zat weggeworpen worden als een versleten kleed. Zij zullen sterven gelijk een mot, of, gelijk sommigen lezen, even gemakkelijk verbrijzeld worden, Job. 4:19, terwijl niemand er iets bij verliest. Maar wanneer de hemel en de aarde voorbijgaan, wanneer alle vlees verdwijnt als gras en zijn heerlijkheid als een bloem des velde, dan zal het woord des Heeren tot in eeuwigheid blijven en geen titel of jota van dat woord zal ter aarde vallen. Zij, die hun gerechtigheid en hun heil in Christus hebben zullen daar de zegeningen van genieten, wanneer de tijd niet meer zijn zal.

III. Welk gebruik zij van deze vertroostingen kunnen maken. Nu Gods gerechtigheid en heil nabij hen zijn, behoeven zij niet te vrezen voor de aanvallen van de mensen, van sterflijke ellendige mensen, of voor hun smaadheid en smaadredenen, van hen die vragen om een van de liederen Zions te zingen, of verachtelijk vragen: Waar is nu uw God? Zij, die de gerechtigheid van de evangelies omhelsd hebben, moeten niet vrezen voor degenen, die hen Beëlzebul noemen en liegende alle kwaad tegen hen spreken. Zij mogen hen niet vrezen of verstoord worden door die lasterlijke redenen, of er zich onrustig onder gevoelen, alsof daardoor hun goede naam en hun eer vernietigd zullen worden en alsof zij eeuwig onder het gewicht van die smaad liggen zullen. Zij mogen niet bevreesd zijn voor de uitvoering van hun bedreigingen, of daardoor teruggehouden worden van hun plicht, of verschrikt door zondige samenspanningen, of er toe gedreven om zelf op onwettige manier voor hun veiligheid te zorgen. Zij kunnen slechte weinig om Christus wil verduren, die geen hard woord voor Hem verdragen kunnen. Laat ons niet vrezen voor de smaadredenen van de mensen want: a. Zij zullen spoedig tot zwijgen gebracht worden, Isaiah 51:8. De mot zal hen opeten als een kleed, Isaiah 50:9 het schietwormpje zal hen opeten als mot. Indien wij de goedkeuring van de levende God hebben, kunnen wij alle afkeuringen van stervende mensen verachten. Het doet er niet veel toe wat zij van ons zeggen, die spoedig als wol opgegeten zullen worden. Of, het duidt aan de oordelen Gods, die haast over hen komen zullen, waardoor zij verteerd zullen worden om hun kwaadaardigheid jegens Gods volk. Langzaam en stil maar zeker zullen zij verwoest worden als God komen zal om met hen af te rekenen "voor al hun harde woorden," Judas, 14, 15.

b. De zaak, waarvoor wij lijden, kan niet onder de voet gelopen worden, de valsheid van hun smaadredenen zal aan het licht gebracht worden, maar de waarheid zal zegevieren, en de rechtvaardigheid van de beledigde zaak van de godsdienst zal voorgoed duidelijk worden. Wolken kunnen de zon onzichtbaar maken maar haar in haar loop niet tegenhouden.

Verzen 4-8

Jesaja 51:4-8

Beide deze bekendmakingen eindigen, als ik het zo noemen mag, gelijkelijk met een verzekering van de voortduring van Gods gerechtigheid en van Zijn verlossing, en daarom nemen wij ze bij elkaar, want beide zijn bedeeld tot vertroosting van Gods volk.

I. Wie zijn zij, aan wie deze woorden gericht zijn? Mijn volk en Mijn lieden, die Ik afgezonderd heb voor Mijzelf, die de Mijne zijn en nu door Mij geëigend worden. Zij zijn Gods volk en Zijn lieden, die aan Hem onderworpen zijn als aan hun koning en aan hun God, die Hem trouw blijven, en zich derhalve onder Zijn bescherming plaatsen. Zij zijn een volk, dat de gerechtigheid kent, niet alleen de middelen voor die kennis bezit en aan hetwelk de gerechtigheid bekend gemaakt is, maar deze middelen toepast en daardoor instaat is zich een juist oordeel te vormen over waarheid en leugen, goed en kwaad. En gelijk zij goede hoofden hebben, zo hebben zij ook goede harten, want de wet Gods is in hun binnenste geschreven en regeert hen. Hen, in wier hart Gods wet geschreven is, neemt Hij als Zijn volk aan. Maar ook zij, die de gerechtigheid kennen en de wet Gods in hun harten hebben, kunnen in grote droefheid en smart zijn, en beladen worden met verachting en verguizing. Doch God zal hen vertroosten door de gerechtigheid die zij kennen en de wet Gods die zij in hun harten hebben.

II. Wat is de vertroosting, die Gods volk toekomt?

1. Dat het Evangelie van Christus zal verkondigd worden over de gehele wereld, "een wet zal van Mij uitgaan," een evangelische wet de wet van Christus, de wet des geloofs, Isaiah 2:3. Deze wet is Zijn recht, dat is: Zijn oordeel, want het is deze wet van de vrijheid, waardoor de wereld geregeerd en geoordeeld worden zal, zij zal niet alleen voortkomen, maar zal blijvend zijn en rusten, zij zal zich plaats veroveren en diep wortel schieten in de wereld. Zij zal rusten niet alleen als een zegen voor de Joden, die er het eerste voordeel van genieten, maar zij zal ook zijn een licht van de volken. Naar deze wet, dit recht, te horen wordt van ons gevorderd, en het is op ons eigen gevaar indien wij haar het oor niet lenen. Want hoe zullen wij ontkomen indien wij haar verwaarlozen en ons voor haar doof houdend Wanneer God een wet afkondigt, dat dan die oren heeft om te horen, hore!

2. Deze wet, dat recht zal vergezeld zijn van gerechtigheid en heil, zal voor de kinderen van de mensen een weg openen waardoor zij gerechtvaardigd en zalig gemaakt kunnen worden, Isaiah 51:5. Deze worden genoemd Gods gerechtigheid en heil, want Hij bewerkt ze en brengt ze aan de dag, het is een gerechtigheid, die Hij voor ons wil aannemen en waarvoor Hij ons wil aannemen, een gerechtigheid die Hij in ons wil bewerken en genadiglijk van ons wil aannemen, het is de gerechtigheid des Heeren, want zij in uit en tot Hem. Er is geen heil, zonder gerechtigheid, en waar ook de gerechtigheid Gods is, daar is zijn heil. Allen, en zij alleen, die gerechtvaardigd en geheiligd zijn, zullen ook worden verheerlijkt.

3. Dat deze gerechtigheid en dit heil zeer binnenkort zullen verschijnen, zij zijn nabij en trekken uit, het besluit is dienaangaande afgekondigd, het zal zo zeker volvoerd worden alsof het reeds geschied was, en de tijd daarvoor is aanstaande. De tijd is nabij, want alle dingen zijn nu gereed, de plaats is nabij en niet ver te zoeken, want de wereld is nabij, en Christus en Zijn gerechtigheid in het woord. Romans 10:8.

4. Dat deze evangelische gerechtigheid en zaligheid niet tot de Joden beperkt zullen zijn, maar zich uitstrekken tot de heidenen, Mijn armen zullen de volken richten. Zij, die niet buigen willen onder het oordeel van Gods mond, zullen verbroken worden door de oordelen van Zijn handen. Sommigen zullen dus geoordeeld worden door het Evangelie, want tot een oordeel is Christus in de wereld gekomen, maar anderen, die van de eilanden, zullen op Hem wachten en Zijn Evangelie met al zijn geboden en beloften welkom heten. Het strekte tot troost voor Gods volk, dat menigten tot hen zouden toegevoegd worden, en de aanwas van dat getal zou de groei van hun kracht en schoonheid zijn. Er wordt bijgevoegd op Mijn arm zullen zij hopen, die arm des Heeren welke in Christus geopenbaard is. Gods armen zullen de volken richten die zich niet bekeren willen, maar anderen zullen op Zijn arm hopen en daardoor behouden worden. Het staat dus aan ons om ons het Evangelie een reuk des levens of een reuk des doods te maken.

5. Dat deze gerechtigheid en dit heil tot in eeuwigheid zijn zullen en nooit vernietigd zullen worden, Isaiah 51:8. Het is een eeuwigdurende gerechtigheid, welke de Messias aanbrengt, Daniel 9:24, Hij is de bewerker van een eeuwige verlossing, Hebrews 5:9. Gelijk zij over al de volken van de aarde is uitgebreid, zo zal zij duren zolang de wereld bestaat. Wij moeten nooit een andere weg ter zaligheid verwachten, of een ander verbond van de vredes, of een andere regel van gerechtigheid, dan die wij in het Evangelie hebben, en wat wij hebben zal bij ons blijven tot aan de voleinding van de wereld, Matthew 28:20. Het is voor eeuwig, want de gevolgen zullen eeuwig duren, en door deze wet van de vrijheid zal des mensen lot voor de eeuwigheid beslist worden. Deze onveranderlijkheid van het Evangelie en de zegeningen, die het met zich brengt, worden gesteld tegenover het voorbijgaan en verdwijnen van deze wereld en die dingen die daar op zijn. Ziet op naar de zichtbare hemelen boven u, die tot nog toe bleven voortbestaan, en schijnen gemaakt te zijn om altijd te blijven, zij zullen als rook verdwijnen, die een ogenblik verschijnt en meteen weer wegtrekt. Zij zullen opgerold worden als een doek en hun lichten zullen afvallen als bladeren in de herfst. Let op de aarde beneden, die duurt ook slechts een korte tijd. Proverbs 1:4, zij zal als een kleed verouden dat te slecht wordt om het langer te dragen, en zij die haar bewonen, al de inwoners van de aarde, ook zelfs die hier het best gevestigd schijnen te zijn, zullen desgelijks sterven. De ziel zal voorzoveel deze wereld aangaat, verdwijnen als rook en het lichaam zat weggeworpen worden als een versleten kleed. Zij zullen sterven gelijk een mot, of, gelijk sommigen lezen, even gemakkelijk verbrijzeld worden, Job. 4:19, terwijl niemand er iets bij verliest. Maar wanneer de hemel en de aarde voorbijgaan, wanneer alle vlees verdwijnt als gras en zijn heerlijkheid als een bloem des velde, dan zal het woord des Heeren tot in eeuwigheid blijven en geen titel of jota van dat woord zal ter aarde vallen. Zij, die hun gerechtigheid en hun heil in Christus hebben zullen daar de zegeningen van genieten, wanneer de tijd niet meer zijn zal.

III. Welk gebruik zij van deze vertroostingen kunnen maken. Nu Gods gerechtigheid en heil nabij hen zijn, behoeven zij niet te vrezen voor de aanvallen van de mensen, van sterflijke ellendige mensen, of voor hun smaadheid en smaadredenen, van hen die vragen om een van de liederen Zions te zingen, of verachtelijk vragen: Waar is nu uw God? Zij, die de gerechtigheid van de evangelies omhelsd hebben, moeten niet vrezen voor degenen, die hen Beëlzebul noemen en liegende alle kwaad tegen hen spreken. Zij mogen hen niet vrezen of verstoord worden door die lasterlijke redenen, of er zich onrustig onder gevoelen, alsof daardoor hun goede naam en hun eer vernietigd zullen worden en alsof zij eeuwig onder het gewicht van die smaad liggen zullen. Zij mogen niet bevreesd zijn voor de uitvoering van hun bedreigingen, of daardoor teruggehouden worden van hun plicht, of verschrikt door zondige samenspanningen, of er toe gedreven om zelf op onwettige manier voor hun veiligheid te zorgen. Zij kunnen slechte weinig om Christus wil verduren, die geen hard woord voor Hem verdragen kunnen. Laat ons niet vrezen voor de smaadredenen van de mensen want: a. Zij zullen spoedig tot zwijgen gebracht worden, Isaiah 51:8. De mot zal hen opeten als een kleed, Isaiah 50:9 het schietwormpje zal hen opeten als mot. Indien wij de goedkeuring van de levende God hebben, kunnen wij alle afkeuringen van stervende mensen verachten. Het doet er niet veel toe wat zij van ons zeggen, die spoedig als wol opgegeten zullen worden. Of, het duidt aan de oordelen Gods, die haast over hen komen zullen, waardoor zij verteerd zullen worden om hun kwaadaardigheid jegens Gods volk. Langzaam en stil maar zeker zullen zij verwoest worden als God komen zal om met hen af te rekenen "voor al hun harde woorden," Judas, 14, 15.

b. De zaak, waarvoor wij lijden, kan niet onder de voet gelopen worden, de valsheid van hun smaadredenen zal aan het licht gebracht worden, maar de waarheid zal zegevieren, en de rechtvaardigheid van de beledigde zaak van de godsdienst zal voorgoed duidelijk worden. Wolken kunnen de zon onzichtbaar maken maar haar in haar loop niet tegenhouden.

Verzen 9-16

Jesaja 51:9-16

In deze verzen hebben wij:

I. Een gebed of God in Zijn voorzienigheid wil verschijnen en handelen ter verlossing van Zijn volk, en ter verdelging van Zijn en hun vijanden: Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des Heeren! Isaiah 51:9. De arm des Heeren is Christus, of God zelf wordt er mee bedoeld, gelijk in Psalms 44:23. "Waak op, waarom slaapt Gij?" De bewaarder Israëls sluimert of slaapt nooit, maar wanneer wij bidden of Hij ontwaken wil, bedoelen wij daarmee of Hij wil doen zien dat Hij waakt over Zijn volk en altijd hun ten goede waakt. De arm des Heeren wordt gezegd te ontwaken, wanneer Gods macht zich meer dan gewoonlijk sterk betoont ten voordele van Zijn volk. Wanneer onze hand of arm verdoofd is, zeggen wij dat hij slaapt maar hij is ontwaakt wanneer hij tot handelen uitgestrekt wordt. God behoeft niet door ons herinnerd of aangevuurd te worden, maar Hij geeft ons verlof om dus nederig Hem te vragen om zulke openbaringen van Zijn macht als strekken kunnen tot Zijn eigen verheerlijking. "Doe uw sterkte aan," dat is: toon uw sterkte, verschijn in uw sterkte gelijk wij in onze klederen voor de dag komen, Psalms 21:13. De kerk ziet dat haar zaak slecht staat, haar vijanden zijn talrijk en machtig, haar vrienden klein in aantal en zwak, en daarom kan zij voor haar bevrijding alleen op de sterkte Gods rekenen. Ontwaak als in de verleden dagen, dat is: handel nu voor ons gelijk Gij in vroegere tijden voor onze vaderen gehandeld hebt, "herhaal de wonderen waarvan zij ons verteld hebben," Judges 6:13.

II. De gronden, om dit gebod kracht bij te zetten.

1. Zij pleitten op vroegere gebeurtenissen, de ondervindingen van hun voorvaderen en de grote dingen, die God v r deze gedaan heeft. Mocht de arm des Heeren om onzentwil ontbloot worden, want hij heeft vroeger grote dingen gedaan voor dezelfde zaak, en wij zijn er zeker van dat hij niet verkort of verzwakt is Hij deed wonderen tegen de Egyptenaren, die de zoon Gods tot slavernij brachten en verdrukten, Zijn eerstgeboren zoon, Hij heeft Rahab in stukken gehouwen door de ene verschrikkelijke plaag na de andere, Hij verwondde Farao, de draak, de leviathan zoals hij in Psalms 74:13, Psalms 74:14 genoemd wordt, en bracht hem dodelijke wonden toe. Hij deed wonderen voor Israël, Hij heeft de zee, de wateren des groten afgronds droog gemaakt: zover als nodig was om een pad door de oceaan te banen, opdat de verlosten daardoor gingen, Isaiah 51:10. God is nooit verlegen om een weg ter vervulling van Zijn beloften aan Zijn volk, maar Hij zal er een vinden of een maken. Vroegere ondervindingen zijn krachtige steunsels voor geloof en hoop, en evenzo goede pleitgronden in het gebed:" Gij hebt! Zult Gij nu niet? Psalms 85:1.

2. Zij pleiten op beloften, Isaiah 51:11. Alzo zullen de vrijgekochten des Heeren weerkeren dat is (zo mogen wij aanvullen) Gij hebt gezegd dat zij dat doen zullen, zie Isaiah 35:10. Daar vinden we de belofte dat de vrijgekochten des Heeren, wanneer zij ontslagen zullen zijn uit hun gevangenschap, met gejuich in Zion weerkomen zullen. Wanneer zondaren uit de slavernij van de zonden overgebracht zijn in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, dan mogen zij zingende weerkomen als een vogel, die uit de kooi ontkomen is Wanneer de zielen van de gelovigen ontslagen worden uit de gevangenis van het lichaam, komen zij juichende tot het hemelse Zion, want deze belofte zal ten volle vervuld worden, en in die tussentijd mogen wij er op pleiten, zal Hij, die aan het einde zo'n vreugde voor ons bereid heeft, niet in die tussentijd zulke verlossingen voor ons bewerken als onze toestand vereist? Wanneer de heiligen de hemel binnenkomen, gaan zij in in de vreugde huns Heeren. Hun hoofden zijn met onvergankelijke eer gekroond, hun harten met alles-voldoende vreugde vervuld, zij zullen de vreugde en blijdschap verkrijgen, die in dit tranendal nooit voor hen bereikbaar waren. In deze veranderlijke wereld is er slechts een schrede tussen vreugde en droefheid, maar in die wereld zijn zorg en kommer voor altijd weggevlogen, zullen ze nooit terugkeren, ja zelfs niet in zicht komen.

III. Het antwoord, dat onmiddellijk op dit gebed gegeven wordt, Isaiah 51:12. ik, Ik ben het die u troost. Zij baden om de werkingen van Zijn macht, Hij antwoordt hen met de vertroostingen van Zijn genade, die wel als een vergoeding daarvoor aangenomen mogen worden. Indien God niet gelijk in vroegere dagen de zeedraak verwondt en de zee opdroogt, maar in plaats daarvan onze ziel vertroost onder haar droefenissen, hebben wij geen reden om ons te beklagen. Indien God ons voor het ogenblik niet antwoordt door de reddende sterkte van Zijn rechterhand, moeten wij dankbaar zijn als Hij ons antwoordt, gelijk de engel geantwoord werd met "goede woorden en troostrijke woorden," Zacheria.1:13. Zie hoe God besluit Zijn volk te vertroosten. Ik, Ik ben het. Ik zelf zal het doen. Hij heeft Zijn dienaren geboden het te doen, Isaiah 40:1, maar omdat zij het hart niet kunnen bereiken, neemt Hij zelf het werk in handen Ik, Ik ben het die het doen zal. Zie, hoe Hij zich daar in verheerlijkt, onder zijn eretitels neemt Hij die aan van de God, die de neergebogenen vertroost, Hij verheugt zich daarin zij. die door God vertroost werden zijn inderdaad vertroost, dat Hij het op zich neemt hen te vertroosten is hun reeds een grote vertroosting.

1. Hij vertroost hen, die in vrees zijn, de vrees is een pijniging, die om troost roept, de vrees voor de mens heeft een angel in zich, waarvoor alleen vertroosting ons bewaren kan. Hij vertroost de bevreesden door hen op te beuren, en dat is de rechte wijze om onszelf en anderen te vertroosten. Waarom zijt gij bevreesd en verontrust gij u? Isaiah 51:12, Isaiah 51:13. God, die Zijn volk vertroost, wil niet dat het zichzelf met verpletterende vrees verontrusten zal, zomin voor de smaad van de mensen, Isaiah 51:7, als voor hun aangroeiende dreigende macht en grootheid, of voor enig kwaad, dat zij tegen Gods volk in de zin mogen hebben. Merk nu op:

A. De ongerijmdheid van zo'n vrees, het is dwaasheid van ons om daaraan toe te geven. Wie zijt gij dat gij vreest? In het oorspronkelijke staat het naamwoord in het vrouwelijke, wie zat gij, o vrouw? De naam van man onwaardig, zo zwak en vrouwelijk is het om aan ontzenuwende vrees toe te geven.

a. Het is ongeremd om zo te vrezen voor de mens, die sterven zal Wat: vrees voor een mens die sterven zal? Voor eens mensen kind, dat hooi worden zal? Dat zal verwelken, vertrapt worden en opgegeten? De voornaamste en verschrikkelijkste mensen, "die de schrik zijn van de machtigen in het land van de levenden," zijn slechts mensen, Psalms 9:1, 20, en zullen als mensen sterven, Psalms 82:7, zijn als gras, dat uit de aarde ontspruit en tot de aarde terugkeert. Wij behoren iedere mens te beschouwen als iemand, die sterven zal. Zij, die wij bewonderen, liefhebben en ons vertrouwen geven, zijn mensen, die sterven zullen, laat ons daarom nooit te veel ons in hen verheugen of te vast op hen vertrouwen. Hen, die wij vrezen, moeten wij beschouwen als zwak en sterflijk, en in gedachten houden hoe onwaardig het is voor dienaren van de levende God om bevreesd te zijn voor stervende mensen, die vandaag bloeien en morgen vergaan zullen zijn.

b. Het in ongerijmd om geduriglijk de gehele dag te vrezen, Isaiah 51:13, onszelf gedurig op de pijnbank te leggen, nooit op ons gemak te zijn of enige vreugde te smaken. Nu en dan moge een gevaar nabij en dreigend zijn, en moge het voorzichtig zijn er voor te vrezen, meer om altijd in angst te verkeren, altijd voor gevaren te vrezen, en te beven op het ritselen van een blad, staat gelijk met onszelf gedurende ons gehele leven aan de dienstbaarheid te onderwerpen, Hebrews 2:1, 15, en over onszelf het treurige vonnis te brengen, waarmee gedreigd is in Deuteronomy 28:66, Deuteronomy 28:67. "Gij zult dag en nacht vrezen."

c. Het is ongerijmd om boven noodzaak te vrezen. Gij vreest geduriglijk vanwege de grimmigheid des benauwers. Het is waar dat er een benauwer is, en dat hij een verdrukker is, en woest, en dat hij het voornemen heeft u, zodra de gelegenheid daartoe zich aanbiedt, kwaad te doen, en dat het daarom verstandig zal zijn zo gij op uw hoede blijft. Maar gij zijt zo bevreesd voor hem alsof hij op `t punt stond van u te verwoesten, alsof hij nu onmiddellijk u de keel afsnijden zal en alsof er geen mogelijkheid bestond om dat te voorkomen. Een beschroomde geest is geneigd zich alles op het ergst voor te stellen en het gevaar groter en dreigender te achten dan het werkelijk is. En soms behaagt het God onmiddellijk te tonen hoe dwaas dat is. Waar is de grimmigheid des benauwers? Die is in een ogenblik verdwenen en het gevaar is voorbij nog voor gij u daarvan bewust zijt. Zijn hart is veranderd, of zijn handen zijn gebonden. Farao de koning van Egypte is slechts een gedruis en de koning van Babel is niets meer. Wat is er geworden van al de woedende onderdrukkers van Gods volk die het ploegden en dreigden en het ter verschrikking waren. Zij gingen voorbij en zie, zij waren niet meer. En zo zal het ook deze vergaan.

B. De ondankbaarheid van zo'n vrees. Gij zijt bevreesd voor de mens, die sterven zal, en vergeet de Heere, die u gemaakt heeft, die ook de maker van de gehele wereld is, die de hemelen uitgebreid en de aarde gegrond heeft, en die dus al de heirscharen en al de machten van beide onder Zijn bevelen heeft. Onze onmatige vrees voor de mens is een verborgen vergeten van God. Wij verontrusten ons door vrees voor de mens, wanneer wij vergeten dat er een God boven hem staat, en dat de grootsten van de mensen geen macht hebben, dan die hun van boven gegeven is. Wij vergeten de voorzienigheid Gods, waardoor Hij alle gebeurtenissen verordent en regeert naar de raad van Zijn eigen wil, wij vergeten Zijn beloften dat Hij Zijn volk beschermen zal, en de ondervinding, die wij reeds van Zijn zorg opgedaan hebben en Zijn telkens herhaalde tijdige tussenkomst ten onze behoeve, wanneer wij dachten dat de verdrukker ons nu zou verwoesten. Wij vergeten onze "JHWH-Jireh's", de gedenktekenen van genade op de berg des Heeren. Indien wij er aan indachtig waren om God tot onze vreze te maken, dan zouden wij niet zo dikwijls beroerd zijn voor het zwartkijken van de mensen, Isaiah 8:12, Isaiah 8:13. Gelukkig de mens die ten allen tijde God vreest, Proverbs 28:14, Luke 12:4 Luke 12:5.

2. Hij vertroost hen die gebonden zijn, Isaiah 51:14, Isaiah 51:15. Zie hier

a. Wat zij voor zichzelf doen. De omzwervende gevangene zal haastig losgelaten worden, opdat hij moge terugkeren naar zijn eigen land, waaruit hij nu verbannen is. Zijn zorg is: dat hij niet zal sterven in de kuil, niet sterven als gevangene door de ongemakken van zijn verbanning, en dat zijn brood hem niet zal ontbreken, zomin het brood dat hem in de gevangenis in leven houdt als de teerkost op de terugweg, zijn stand is lang en daarom haast hij om losgelaten te worden. Nu houden sommigen dit voor zijn gebrek, dat hij wantrouwend ongeduldig naar zijn bevrijding uitziet, Gods tijd niet afwachten kan, maar denkt dat hij verzuimd wordt en zal moeten sterven in de kuil zo hij niet onmiddellijk losgelaten wordt. Anderen rekenen het een eer voor hem, dat hij als de deuren opengeworpen worden, niet treuzelt, maar met alle naarstigheid zoekt naar buiten te komen, Want Ik ben de Heere uw God, hetgeen te kennen geeft: b. Wat God voor hen doen zal, ook als zij niets voor zichzelf doen kunnen. God heeft alle macht in handen om gevangen ballingen te helpen. Hij heeft het woeden van de zee gestild en haar gekliefd, toen haar bruisen meer schrikaanjagend was dan de bedreigingen van trotse, maar machteloze onderdrukkers. Hij heeft de zee betoomd en tot bedaren gebracht, zo lezen sommigen, Psalms 65:7, Psalms 89:9. Dit is niet alleen een bewijs van hetgeen God doen kan, maar een gelijkenis van hetgeen Hij doen kan en zal voor Zijn volk, Hij zal een middel vinden om de dreigenden storm te bedaren, en hen veilig in de haven te brengen. Heere van de heirscharen is Zijn naam, tot in alle eeuwigheid, de naam waarbij Zijn volk Hem sedert lang kent. en even machtig als Hij is om hen te helpen, even gewillig en bereidvaardig is, Hij daartoe, want Hij is uw God, o gevangen banneling, de uwe door het verbond. Dit is een bestraffing voor wanhopende gevangenen, zij mogen niet besluiten dat zij in de kuil omkomen indien zij niet onmiddellijk bevrijd worden, want de Heere van de legerscharen zal hen verlossen wanneer zij in de diepste diepte gezonken zijn. En het is een aanmoediging voor gelovige gevangenen, die, als de bevrijding afgekondigd wordt, geen tijd verliezen. Zij weten dat de Heere hun God is en terwijl zij bezig zijn zichzelf te helpen, kunnen zij er zeker van zijn dat Hij hen ook helpen zal.

3. Hij vertroost de Zijnen, die steunen op hetgeen de profeten tot hen gesproken hebben in de naam des Heeren en daarop hun hoop bouwen. Wanneer de uitreddingen, waarvan de profeten gesproken hadden niet zo spoedig kwamen als zij verwacht hadden, of wanneer deze niet zo hoog gingen als ze verwacht hadden, begonnen zij in hun eigen ogen te vervallen. Maar dan worden zij bemoedigd, Isaiah 51:16, door hetgeen God tot Zijn profeet zegt, en niet alleen tot deze maar tot al Zijn profeten, en niet voornamelijk tot hen, maar tot Christus, de grote profeet. Het is een grote voldoening voor hen tot wie die boodschap gezonden wordt, te horen dat de God van recht en waarheid tot de boodschapper zegt, gelijk Hij hier doet: Ik leg mijn woorden in uw mond, om daardoor de hemel te planten. God nam op zich Zijn volk te vertroosten, Isaiah 51:12, maar Hij doet het reeds door zijn profeten en door Zijn Evangelie, en opdat Hij het door deze doen zal, zegt Hij ons hier:

a. Dat zijn woord in hen zeer getrouw is. Hij erkent hetgeen zij spreken voor hetgeen Hij hun opgedragen heeft te zeggen en verenigt zich er mee door de woorden: Ik leg mijn woorden in uw mond Die hen ontvangt, ontvangt dus mij. Dit is een grote steun voor ons geloof, dat Christus' leer niet de Zijne was, maar van degene, die Hem gezonden had, en dat de woorden van de profeten en apostelen woorden waren die God hun in de mond gelegd had. Gods Geest openbaarde hun niet alleen de dingen die zij zeggen moesten, maar dicteerde hun hetgeen zij spreken zouden, 2 Peter 1:21, 2 Peter 1:1 Corinthiers 2:13. zodat het de ware uitspraken Gods zijn, van de God, die niet liegen kan.

b. Dat het zeer veilig is. Ik bedek u onder de schaduw maner hand, gelijk Isaiah 49:2, hetgeen geldt van de bijzondere bescherming niet alleen van de profeten, maar ook van hun profetieën, niet alleen van Christus, maar ook van het Christendom en van het Evangelie van Christus. Het is niet slechts een getrouw woord Gods hetwelk de profeten ons overgeleverd hebben, maar het zal nauwkeurig bewaard worden ten gebruike van de kerk, totdat alles geheel vervuld zal zijn niettegenstaande de rusteloze pogingen van de machten van de duisternis om het licht te blussen "zij zullen opnieuw profeteren," Revelation 10:11, indien niet persoonlijk dan in hun geschriften, welke God altijd met de schaduw van Zijn hand bedekt heeft bewaard door Zijn bijzondere voorzienigheid anders zouden zij reeds lang verloren gegaan zijn. c. dat dit woord wanneer het tot vervulling komt, zeer groot zal zijn, en in geen enkel opzicht tekort komen zal bij de grootsheid van de profetie. Ik leg mijn woorden in uw mond, niet om door de vervulling een volk of een stad te planten, maar om de hemelen te planten en de grondslagen van de aarde te leggen, om daardoor voor mijn volk een nieuwe schepping tot stand te brengen. Dit kan niet anders dan zien op het grote werk, dat door het Evangelie van Christus verricht is door de oprichting van zijn heilige godsdienst in de wereld. Gelijk God in de beginne door Christus de wereld gemaakt heeft, Hebrews 1:2, en door hun de kerk van het Oude Testament gesticht heeft, Zacheria 6:12, zo zal Hij door hem en door het in zijn mond gelegde woord:

Ten eerste. Een nieuwe wereld stichten, opnieuw de hemelen planten en de aarde grondvesten De zonde heeft de gehele wereld in wanorde gebracht, "maar de oude dingen zijn voorbijgegaan en alles is nieuw geworden, " de dingen in de hemel en op de aarde zich verzoend en daardoor in nieuwe betrekking gebracht, Colossians 1:20 en door hem en overeenkomstig zijn belofte zien wij uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, 2 Peter 3:1, 17, en daarvan geven de profeten getuigenis.

b. Hij zal een nieuwe kerk stichten, die van het nieuwe Verbond. "Hij zal zeggen tot Zion: Gij zijt mijn volk." De kerk van het Evangelie wordt genoemd Zion, Hebrews 1:1-2:22, en Jeruzalem Galatians 4:26. En wanneer de heidenen binnengebracht zullen zijn, zal tot hen gezegd worden: Gij zijt mijn volk. Wanneer God grote verlossingen voor Zijn volk bewerkt, en voornamelijk wanneer Hij in de groten dag de verlossing zal voltooien, zal Hij daardoor die kleine verachte handvol mensen, erkennen als Zijn volk, dat Hij verkoren en liefgehad heeft.

Verzen 9-16

Jesaja 51:9-16

In deze verzen hebben wij:

I. Een gebed of God in Zijn voorzienigheid wil verschijnen en handelen ter verlossing van Zijn volk, en ter verdelging van Zijn en hun vijanden: Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des Heeren! Isaiah 51:9. De arm des Heeren is Christus, of God zelf wordt er mee bedoeld, gelijk in Psalms 44:23. "Waak op, waarom slaapt Gij?" De bewaarder Israëls sluimert of slaapt nooit, maar wanneer wij bidden of Hij ontwaken wil, bedoelen wij daarmee of Hij wil doen zien dat Hij waakt over Zijn volk en altijd hun ten goede waakt. De arm des Heeren wordt gezegd te ontwaken, wanneer Gods macht zich meer dan gewoonlijk sterk betoont ten voordele van Zijn volk. Wanneer onze hand of arm verdoofd is, zeggen wij dat hij slaapt maar hij is ontwaakt wanneer hij tot handelen uitgestrekt wordt. God behoeft niet door ons herinnerd of aangevuurd te worden, maar Hij geeft ons verlof om dus nederig Hem te vragen om zulke openbaringen van Zijn macht als strekken kunnen tot Zijn eigen verheerlijking. "Doe uw sterkte aan," dat is: toon uw sterkte, verschijn in uw sterkte gelijk wij in onze klederen voor de dag komen, Psalms 21:13. De kerk ziet dat haar zaak slecht staat, haar vijanden zijn talrijk en machtig, haar vrienden klein in aantal en zwak, en daarom kan zij voor haar bevrijding alleen op de sterkte Gods rekenen. Ontwaak als in de verleden dagen, dat is: handel nu voor ons gelijk Gij in vroegere tijden voor onze vaderen gehandeld hebt, "herhaal de wonderen waarvan zij ons verteld hebben," Judges 6:13.

II. De gronden, om dit gebod kracht bij te zetten.

1. Zij pleitten op vroegere gebeurtenissen, de ondervindingen van hun voorvaderen en de grote dingen, die God v r deze gedaan heeft. Mocht de arm des Heeren om onzentwil ontbloot worden, want hij heeft vroeger grote dingen gedaan voor dezelfde zaak, en wij zijn er zeker van dat hij niet verkort of verzwakt is Hij deed wonderen tegen de Egyptenaren, die de zoon Gods tot slavernij brachten en verdrukten, Zijn eerstgeboren zoon, Hij heeft Rahab in stukken gehouwen door de ene verschrikkelijke plaag na de andere, Hij verwondde Farao, de draak, de leviathan zoals hij in Psalms 74:13, Psalms 74:14 genoemd wordt, en bracht hem dodelijke wonden toe. Hij deed wonderen voor Israël, Hij heeft de zee, de wateren des groten afgronds droog gemaakt: zover als nodig was om een pad door de oceaan te banen, opdat de verlosten daardoor gingen, Isaiah 51:10. God is nooit verlegen om een weg ter vervulling van Zijn beloften aan Zijn volk, maar Hij zal er een vinden of een maken. Vroegere ondervindingen zijn krachtige steunsels voor geloof en hoop, en evenzo goede pleitgronden in het gebed:" Gij hebt! Zult Gij nu niet? Psalms 85:1.

2. Zij pleiten op beloften, Isaiah 51:11. Alzo zullen de vrijgekochten des Heeren weerkeren dat is (zo mogen wij aanvullen) Gij hebt gezegd dat zij dat doen zullen, zie Isaiah 35:10. Daar vinden we de belofte dat de vrijgekochten des Heeren, wanneer zij ontslagen zullen zijn uit hun gevangenschap, met gejuich in Zion weerkomen zullen. Wanneer zondaren uit de slavernij van de zonden overgebracht zijn in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, dan mogen zij zingende weerkomen als een vogel, die uit de kooi ontkomen is Wanneer de zielen van de gelovigen ontslagen worden uit de gevangenis van het lichaam, komen zij juichende tot het hemelse Zion, want deze belofte zal ten volle vervuld worden, en in die tussentijd mogen wij er op pleiten, zal Hij, die aan het einde zo'n vreugde voor ons bereid heeft, niet in die tussentijd zulke verlossingen voor ons bewerken als onze toestand vereist? Wanneer de heiligen de hemel binnenkomen, gaan zij in in de vreugde huns Heeren. Hun hoofden zijn met onvergankelijke eer gekroond, hun harten met alles-voldoende vreugde vervuld, zij zullen de vreugde en blijdschap verkrijgen, die in dit tranendal nooit voor hen bereikbaar waren. In deze veranderlijke wereld is er slechts een schrede tussen vreugde en droefheid, maar in die wereld zijn zorg en kommer voor altijd weggevlogen, zullen ze nooit terugkeren, ja zelfs niet in zicht komen.

III. Het antwoord, dat onmiddellijk op dit gebed gegeven wordt, Isaiah 51:12. ik, Ik ben het die u troost. Zij baden om de werkingen van Zijn macht, Hij antwoordt hen met de vertroostingen van Zijn genade, die wel als een vergoeding daarvoor aangenomen mogen worden. Indien God niet gelijk in vroegere dagen de zeedraak verwondt en de zee opdroogt, maar in plaats daarvan onze ziel vertroost onder haar droefenissen, hebben wij geen reden om ons te beklagen. Indien God ons voor het ogenblik niet antwoordt door de reddende sterkte van Zijn rechterhand, moeten wij dankbaar zijn als Hij ons antwoordt, gelijk de engel geantwoord werd met "goede woorden en troostrijke woorden," Zacheria.1:13. Zie hoe God besluit Zijn volk te vertroosten. Ik, Ik ben het. Ik zelf zal het doen. Hij heeft Zijn dienaren geboden het te doen, Isaiah 40:1, maar omdat zij het hart niet kunnen bereiken, neemt Hij zelf het werk in handen Ik, Ik ben het die het doen zal. Zie, hoe Hij zich daar in verheerlijkt, onder zijn eretitels neemt Hij die aan van de God, die de neergebogenen vertroost, Hij verheugt zich daarin zij. die door God vertroost werden zijn inderdaad vertroost, dat Hij het op zich neemt hen te vertroosten is hun reeds een grote vertroosting.

1. Hij vertroost hen, die in vrees zijn, de vrees is een pijniging, die om troost roept, de vrees voor de mens heeft een angel in zich, waarvoor alleen vertroosting ons bewaren kan. Hij vertroost de bevreesden door hen op te beuren, en dat is de rechte wijze om onszelf en anderen te vertroosten. Waarom zijt gij bevreesd en verontrust gij u? Isaiah 51:12, Isaiah 51:13. God, die Zijn volk vertroost, wil niet dat het zichzelf met verpletterende vrees verontrusten zal, zomin voor de smaad van de mensen, Isaiah 51:7, als voor hun aangroeiende dreigende macht en grootheid, of voor enig kwaad, dat zij tegen Gods volk in de zin mogen hebben. Merk nu op:

A. De ongerijmdheid van zo'n vrees, het is dwaasheid van ons om daaraan toe te geven. Wie zijt gij dat gij vreest? In het oorspronkelijke staat het naamwoord in het vrouwelijke, wie zat gij, o vrouw? De naam van man onwaardig, zo zwak en vrouwelijk is het om aan ontzenuwende vrees toe te geven.

a. Het is ongeremd om zo te vrezen voor de mens, die sterven zal Wat: vrees voor een mens die sterven zal? Voor eens mensen kind, dat hooi worden zal? Dat zal verwelken, vertrapt worden en opgegeten? De voornaamste en verschrikkelijkste mensen, "die de schrik zijn van de machtigen in het land van de levenden," zijn slechts mensen, Psalms 9:1, 20, en zullen als mensen sterven, Psalms 82:7, zijn als gras, dat uit de aarde ontspruit en tot de aarde terugkeert. Wij behoren iedere mens te beschouwen als iemand, die sterven zal. Zij, die wij bewonderen, liefhebben en ons vertrouwen geven, zijn mensen, die sterven zullen, laat ons daarom nooit te veel ons in hen verheugen of te vast op hen vertrouwen. Hen, die wij vrezen, moeten wij beschouwen als zwak en sterflijk, en in gedachten houden hoe onwaardig het is voor dienaren van de levende God om bevreesd te zijn voor stervende mensen, die vandaag bloeien en morgen vergaan zullen zijn.

b. Het in ongerijmd om geduriglijk de gehele dag te vrezen, Isaiah 51:13, onszelf gedurig op de pijnbank te leggen, nooit op ons gemak te zijn of enige vreugde te smaken. Nu en dan moge een gevaar nabij en dreigend zijn, en moge het voorzichtig zijn er voor te vrezen, meer om altijd in angst te verkeren, altijd voor gevaren te vrezen, en te beven op het ritselen van een blad, staat gelijk met onszelf gedurende ons gehele leven aan de dienstbaarheid te onderwerpen, Hebrews 2:1, 15, en over onszelf het treurige vonnis te brengen, waarmee gedreigd is in Deuteronomy 28:66, Deuteronomy 28:67. "Gij zult dag en nacht vrezen."

c. Het is ongerijmd om boven noodzaak te vrezen. Gij vreest geduriglijk vanwege de grimmigheid des benauwers. Het is waar dat er een benauwer is, en dat hij een verdrukker is, en woest, en dat hij het voornemen heeft u, zodra de gelegenheid daartoe zich aanbiedt, kwaad te doen, en dat het daarom verstandig zal zijn zo gij op uw hoede blijft. Maar gij zijt zo bevreesd voor hem alsof hij op `t punt stond van u te verwoesten, alsof hij nu onmiddellijk u de keel afsnijden zal en alsof er geen mogelijkheid bestond om dat te voorkomen. Een beschroomde geest is geneigd zich alles op het ergst voor te stellen en het gevaar groter en dreigender te achten dan het werkelijk is. En soms behaagt het God onmiddellijk te tonen hoe dwaas dat is. Waar is de grimmigheid des benauwers? Die is in een ogenblik verdwenen en het gevaar is voorbij nog voor gij u daarvan bewust zijt. Zijn hart is veranderd, of zijn handen zijn gebonden. Farao de koning van Egypte is slechts een gedruis en de koning van Babel is niets meer. Wat is er geworden van al de woedende onderdrukkers van Gods volk die het ploegden en dreigden en het ter verschrikking waren. Zij gingen voorbij en zie, zij waren niet meer. En zo zal het ook deze vergaan.

B. De ondankbaarheid van zo'n vrees. Gij zijt bevreesd voor de mens, die sterven zal, en vergeet de Heere, die u gemaakt heeft, die ook de maker van de gehele wereld is, die de hemelen uitgebreid en de aarde gegrond heeft, en die dus al de heirscharen en al de machten van beide onder Zijn bevelen heeft. Onze onmatige vrees voor de mens is een verborgen vergeten van God. Wij verontrusten ons door vrees voor de mens, wanneer wij vergeten dat er een God boven hem staat, en dat de grootsten van de mensen geen macht hebben, dan die hun van boven gegeven is. Wij vergeten de voorzienigheid Gods, waardoor Hij alle gebeurtenissen verordent en regeert naar de raad van Zijn eigen wil, wij vergeten Zijn beloften dat Hij Zijn volk beschermen zal, en de ondervinding, die wij reeds van Zijn zorg opgedaan hebben en Zijn telkens herhaalde tijdige tussenkomst ten onze behoeve, wanneer wij dachten dat de verdrukker ons nu zou verwoesten. Wij vergeten onze "JHWH-Jireh's", de gedenktekenen van genade op de berg des Heeren. Indien wij er aan indachtig waren om God tot onze vreze te maken, dan zouden wij niet zo dikwijls beroerd zijn voor het zwartkijken van de mensen, Isaiah 8:12, Isaiah 8:13. Gelukkig de mens die ten allen tijde God vreest, Proverbs 28:14, Luke 12:4 Luke 12:5.

2. Hij vertroost hen die gebonden zijn, Isaiah 51:14, Isaiah 51:15. Zie hier

a. Wat zij voor zichzelf doen. De omzwervende gevangene zal haastig losgelaten worden, opdat hij moge terugkeren naar zijn eigen land, waaruit hij nu verbannen is. Zijn zorg is: dat hij niet zal sterven in de kuil, niet sterven als gevangene door de ongemakken van zijn verbanning, en dat zijn brood hem niet zal ontbreken, zomin het brood dat hem in de gevangenis in leven houdt als de teerkost op de terugweg, zijn stand is lang en daarom haast hij om losgelaten te worden. Nu houden sommigen dit voor zijn gebrek, dat hij wantrouwend ongeduldig naar zijn bevrijding uitziet, Gods tijd niet afwachten kan, maar denkt dat hij verzuimd wordt en zal moeten sterven in de kuil zo hij niet onmiddellijk losgelaten wordt. Anderen rekenen het een eer voor hem, dat hij als de deuren opengeworpen worden, niet treuzelt, maar met alle naarstigheid zoekt naar buiten te komen, Want Ik ben de Heere uw God, hetgeen te kennen geeft: b. Wat God voor hen doen zal, ook als zij niets voor zichzelf doen kunnen. God heeft alle macht in handen om gevangen ballingen te helpen. Hij heeft het woeden van de zee gestild en haar gekliefd, toen haar bruisen meer schrikaanjagend was dan de bedreigingen van trotse, maar machteloze onderdrukkers. Hij heeft de zee betoomd en tot bedaren gebracht, zo lezen sommigen, Psalms 65:7, Psalms 89:9. Dit is niet alleen een bewijs van hetgeen God doen kan, maar een gelijkenis van hetgeen Hij doen kan en zal voor Zijn volk, Hij zal een middel vinden om de dreigenden storm te bedaren, en hen veilig in de haven te brengen. Heere van de heirscharen is Zijn naam, tot in alle eeuwigheid, de naam waarbij Zijn volk Hem sedert lang kent. en even machtig als Hij is om hen te helpen, even gewillig en bereidvaardig is, Hij daartoe, want Hij is uw God, o gevangen banneling, de uwe door het verbond. Dit is een bestraffing voor wanhopende gevangenen, zij mogen niet besluiten dat zij in de kuil omkomen indien zij niet onmiddellijk bevrijd worden, want de Heere van de legerscharen zal hen verlossen wanneer zij in de diepste diepte gezonken zijn. En het is een aanmoediging voor gelovige gevangenen, die, als de bevrijding afgekondigd wordt, geen tijd verliezen. Zij weten dat de Heere hun God is en terwijl zij bezig zijn zichzelf te helpen, kunnen zij er zeker van zijn dat Hij hen ook helpen zal.

3. Hij vertroost de Zijnen, die steunen op hetgeen de profeten tot hen gesproken hebben in de naam des Heeren en daarop hun hoop bouwen. Wanneer de uitreddingen, waarvan de profeten gesproken hadden niet zo spoedig kwamen als zij verwacht hadden, of wanneer deze niet zo hoog gingen als ze verwacht hadden, begonnen zij in hun eigen ogen te vervallen. Maar dan worden zij bemoedigd, Isaiah 51:16, door hetgeen God tot Zijn profeet zegt, en niet alleen tot deze maar tot al Zijn profeten, en niet voornamelijk tot hen, maar tot Christus, de grote profeet. Het is een grote voldoening voor hen tot wie die boodschap gezonden wordt, te horen dat de God van recht en waarheid tot de boodschapper zegt, gelijk Hij hier doet: Ik leg mijn woorden in uw mond, om daardoor de hemel te planten. God nam op zich Zijn volk te vertroosten, Isaiah 51:12, maar Hij doet het reeds door zijn profeten en door Zijn Evangelie, en opdat Hij het door deze doen zal, zegt Hij ons hier:

a. Dat zijn woord in hen zeer getrouw is. Hij erkent hetgeen zij spreken voor hetgeen Hij hun opgedragen heeft te zeggen en verenigt zich er mee door de woorden: Ik leg mijn woorden in uw mond Die hen ontvangt, ontvangt dus mij. Dit is een grote steun voor ons geloof, dat Christus' leer niet de Zijne was, maar van degene, die Hem gezonden had, en dat de woorden van de profeten en apostelen woorden waren die God hun in de mond gelegd had. Gods Geest openbaarde hun niet alleen de dingen die zij zeggen moesten, maar dicteerde hun hetgeen zij spreken zouden, 2 Peter 1:21, 2 Peter 1:1 Corinthiers 2:13. zodat het de ware uitspraken Gods zijn, van de God, die niet liegen kan.

b. Dat het zeer veilig is. Ik bedek u onder de schaduw maner hand, gelijk Isaiah 49:2, hetgeen geldt van de bijzondere bescherming niet alleen van de profeten, maar ook van hun profetieën, niet alleen van Christus, maar ook van het Christendom en van het Evangelie van Christus. Het is niet slechts een getrouw woord Gods hetwelk de profeten ons overgeleverd hebben, maar het zal nauwkeurig bewaard worden ten gebruike van de kerk, totdat alles geheel vervuld zal zijn niettegenstaande de rusteloze pogingen van de machten van de duisternis om het licht te blussen "zij zullen opnieuw profeteren," Revelation 10:11, indien niet persoonlijk dan in hun geschriften, welke God altijd met de schaduw van Zijn hand bedekt heeft bewaard door Zijn bijzondere voorzienigheid anders zouden zij reeds lang verloren gegaan zijn. c. dat dit woord wanneer het tot vervulling komt, zeer groot zal zijn, en in geen enkel opzicht tekort komen zal bij de grootsheid van de profetie. Ik leg mijn woorden in uw mond, niet om door de vervulling een volk of een stad te planten, maar om de hemelen te planten en de grondslagen van de aarde te leggen, om daardoor voor mijn volk een nieuwe schepping tot stand te brengen. Dit kan niet anders dan zien op het grote werk, dat door het Evangelie van Christus verricht is door de oprichting van zijn heilige godsdienst in de wereld. Gelijk God in de beginne door Christus de wereld gemaakt heeft, Hebrews 1:2, en door hun de kerk van het Oude Testament gesticht heeft, Zacheria 6:12, zo zal Hij door hem en door het in zijn mond gelegde woord:

Ten eerste. Een nieuwe wereld stichten, opnieuw de hemelen planten en de aarde grondvesten De zonde heeft de gehele wereld in wanorde gebracht, "maar de oude dingen zijn voorbijgegaan en alles is nieuw geworden, " de dingen in de hemel en op de aarde zich verzoend en daardoor in nieuwe betrekking gebracht, Colossians 1:20 en door hem en overeenkomstig zijn belofte zien wij uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, 2 Peter 3:1, 17, en daarvan geven de profeten getuigenis.

b. Hij zal een nieuwe kerk stichten, die van het nieuwe Verbond. "Hij zal zeggen tot Zion: Gij zijt mijn volk." De kerk van het Evangelie wordt genoemd Zion, Hebrews 1:1-2:22, en Jeruzalem Galatians 4:26. En wanneer de heidenen binnengebracht zullen zijn, zal tot hen gezegd worden: Gij zijt mijn volk. Wanneer God grote verlossingen voor Zijn volk bewerkt, en voornamelijk wanneer Hij in de groten dag de verlossing zal voltooien, zal Hij daardoor die kleine verachte handvol mensen, erkennen als Zijn volk, dat Hij verkoren en liefgehad heeft.

Verzen 17-23

Jesaja 51:17-23

Nadat God opgewaakt is tot vertroosting van de Zijnen, roept hij hen hier op om op te waken, gelijk straks in Isaiah 52:1. Het is een oproeping aan hen, niet zozeer om te ontwaken uit de slaap van de zonde ofschoon ook dat nodig is voor de toebereiding tot verlossing, als wel uit de slaap van wanhoop. Toen de inwoners van Jeruzalem in gevangenschap waren werden zij, zowel als degenen die in het land bleven, zo overstelpt door het gevoel van hun ongelukken, dat zij geen hart of zie hadden om over iets te denken dat tot verlichting of verzachting van hun toestand dienen kon. Zij waren als de discipelen in de hof, zij sliepen van droefheid, Luke 22:45, en daarom werd van hen gezegd dat toen de verlossing kwam, zij waren gelijk die droomden, Psalms 126:1. Ja, het is een oproeping om te ontwaken niet alleen uit de slaap, maar uit de dood, gelijk de dorre doodsbeenderen in de vallei, Ezechiël 37:9. Waak op en zie rondom u, opdat gij bemerken moogt dat de dag van uw verlossing rijst, en maak u gereed om die te verwelkomen, verzamel uw zinnen, zink niet neer onder uw last, sta op en beheers u tot uw eigen hulp. Dit kan toegepast worden op het Jeruzalem uit de tijd van de apostelen waarvan gezegd wordt dat het in dienstbaarheid is met zijn kinderen, Galatians 4:25 en dat het bevangen is door een geest van sluimering Romans 11:8. Dat wordt opgeroepen om de dingen te bedenken die tot zijn eeuwige vrede dienen. Dan zal de beker van de bezoeking hun van de handen genomen worden en er zal tot hen van vrede gesproken worden. Zo zullen zij zegevieren over Satan, die hun de ogen verblind en hen in slaap gesust had.

I. Nu wordt hier erkend dat Jeruzalem sedert lang in beklagenswaardige toestand geweest is en in diepte van ellende gezonken is.

1. Zij heeft lang onder de tekenen van Gods ongenoegen gelegen, Hij heeft haar de beker van zijn wraak op de hand gezet, dat is: haar aandeel in zijn kastijdingen gegeven. De beschikkingen van de goddelijke voorzienigheid over haar waren zulke geweest als zij reden had te verwachten nu Hij toornig op haar was. Zij had hem zo scherp mogelijk tot toorn verwekt en moest daar nu de bittere gevolgen van ondervinden. De beker van Gods grimmigheid zal een beker van beroering zijn voor allen wie hij in handen gegeven wordt. Dat zullen de verloren zondaren tot in eeuwigheid ondervinden. In Psalms 75:8 wordt gezegd dat de droesem van die beker, het bitterste bezinksel op de bodem, door alle goddelozen van de aarde al zuigende zal opgedronken worden. Maar nu heeft Jeruzalem zich gelijk gemaakt aan die goddelozen van de aarde en dus genoodzaakt om de droesem van de zwijmeling te drinken. Allen die gelijk Jeruzalem een beker van dronkenschap door afgoderij geledigd hebben, zullen vroeg of laat een beker van grimmigheid en zwijmeling te drinken krijgen. Daarom: vreest geduriglijk en zondigt niet.

2. Zij, die haar in haar droefheid moesten helpen, kwamen daarin tekort, zij waren of onmachtig of onwillig om haar bijstand te bieden, zoals te verwachten was, Isaiah 51:18. Zij werd dronken gemaakt door de beker van Gods grimmigheid, en nu nog geldt zij, is ongestadig in haar plannen en pogingen, zij weet niet wat zij zegt of doet, nog minder wat zij zeggen of doen moet. En in deze ongelukkige toestand is er geen van haar zonen, die zij gebaard en grootgebracht heeft, om haar te begeleiden, om haar bij de hand te grijpen en haar voor vallen of voor schande te bewaren, geen om haar uit haar ellende te verlossen of een woord van vertroosting toe te spreken. En toch waren onder haar zonen beroemde mannen want van Zion werd gezegd: "Deze en die is aldaar geboren," Psalms 87:5. Het moet ons niet vreemd voorkomen indien wijze en goede ouders teleurgesteld worden in hun kinderen en van deze niet die steun genieten, die zij zouden verwachten. Maar deze bestemd om pijlen in haar hand te zijn, waren pijlen in haar hart, want Jeruzalem had geen van haar zonen geen Koning, priester of profeet, die zoveel plichtgevoel of dankbaarheid bezat, om haar te helpen nu zij die hulp het meest behoefde. Zo beklaagt zij zich in Psalm 74:9:"Er is niemand die ons zegt hoe lang!"

Hetgeen nu deze teleurstelling nog verzwaarde was:

1. Dat haar ongeluk zeer groot was en er niemand was om medelijden met haar te hebben of haar te helpen. Deze twee dingen zijn u overkomen, Isaiah 51:19, om uw ellende en verwoesting te vergroten, de honger en het zwaard, twee zware en zeer verschrikkelijke bezoekingen. Of de beide dingen waren de verlatenheid en verwoesting van de stad, en de honger en het zwaard, waardoor de inwoners omkwamen. Of wellicht de bezoeking zelf die samengesteld was uit verlatenheid, verwoesting honger en zwaard, en haar hulpeloosheid, verlorenheid en troostloosheid daaronder. Twee treurige dingen inderdaad: in deze ellendige toestand te verkeren en niemand te hebben die medelijden betoont, die met haar gevoelt in haar lijden, of helpt om de last van de zorgen te dragen, of iets te doen om de smart te verlichten. Of deze twee dingen die nu over Jeruzalem gekomen zijn, waren dezelfde die gezegd worden later Babel te zullen treffen, Isaiah 47:9, weduwschap en kinderloosheid, twee treurige dingen. En toch, wanneer gij ze door uw eigen zonde en dwaasheid over u gebracht hebt, wie zal u de daarom beklagen? Het zijn dingen die om vertroosting roepen, maar indien gij afkerig blijft onder uw leed, murmureert en uzelf onrustig maakt, door wie zal Ik u dan vertroosten? Die niet naar raad luisteren willen, zijn niet te helpen.

2. Zij die haar hadden moeten helpen, waren zelf haar pijnigers. Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, Isaiah 51:20. Zij liggen als ontzield, tot wanhoop gedreven, zij hebben geen geduld om hun zielen te bezitten, geen vertrouwen op God of blijdschap in Hem en Zijn beloften om troost daaruit te putten. "Zij liggen vooraan op alle straten te verteren in hun ellende, aanschouwd door allen die voorbijgaan," Lamentations 1:12, wegstervend door gebrek aan het nodige voedsel. Zij liggen daar gelijk een wilde os in het net, woelend en worstelend tevergeefs pogend zichzelf er uit te helpen, maar daardoor zich al meer en meer vastwerkende en door hun eigen hartstochten hun lot al erger en erger makende. Zij die een zachte rustige geest hebben zijn onder beproevingen gelijk een duif in het net, zij treuren maar in stilte en geduldig. Zij, die wrevelig en weerstrevig van aard zijn, gedragen zich als een wilde stier in het net, ongemakkelijk voor zichzelf, beledigend voor hun vrienden, in opstand tegen God. Zij zijn vol van de grimmigheid des Heeren en van het schelden Gods. God is toornig op hen en twist met hen, en zij zijn alleen daarvan vol en nemen geen nota van Zijn wijze en genadige bedoelingen in Zijn bedroeven van hen. Zij vragen niet waarom Hij met hen twist, en daarom zien wij niets anders dan Zijn toorn en vertonen ook niets anders. Zij zijn ontevreden op God om de beschikkingen van Zijn voorzienigheid over hen, en daardoor maken zij het kwaad slechts erger. Dit was lange tijd het geval van Jeruzalem geweest en God nam er kennis van.

3. Maar hier wordt beloofd dat er eindelijk een einde zal komen aan de beproevingen van Jeruzalem, en dat die op haar vervolgers zullen overgebracht worden, Isaiah 51:21. Daarom, hoor nu dit, gij bedrukte. Het is dikwijls het lot van Gods kerk, verdrukt te worden en in dat geval heeft God haar altijd iets te zeggen, en zij zal wel doen indien zij daarnaar luistert. Gij zijt dronken, maar niet gelijk vroeger van wijn, ook niet door de bedwelmenden beker van Babel, hoererijen en afgoderijen, maar door de beker van de beproeving. Zo weet dan tot uw troost: A. Dat de Heere Jahweh is uw Heere en uw God, niettegenstaande dit alles. Het wordt in Isaiah 51:22 op de tederste wijze gezegd: Alzo zegt uw Heere, de Heere, en uw God, de Heere, die machtig is u te helpen en u verlichting schenken kan, en die dat niet nalaten zal, uw Verbondsgod, die Zijn betrekking tot u niet verloochenen zal, en die nu bezig is u gelukkig te maken. Welke droefenissen Gods volk ook mogen overkomen, Hij zal Zijn betrekking tot hen niet verloochenen, en hen hun belang bij Hem en Zijn beloften niet doen verliezen.

B. Dat de Heere de zaak van Zijn volk twisten zal, als hun meester en beschermer, die hetgeen hun aangedaan wordt beschouwt als Hemzelf aangedaan. De zaak van Gods volk en van de heilige godsdienst, die zij belijden, is een rechtvaardige zaak, anders zou een rechtvaardig God die niet handhaven. Die zaak moge voor een tijd onder de voet geraken en schijnen verloren te zijn, maar God zal haar twisten, hetzij door de gewetens te overtuigen, of door de misdadige plannen, die tegen haar gesmeed worden, te verstoren. Hij zal haar twisten door haar zuiverheid en voortreffelijkheid aan de wereld te tonen en door voorspoed te geven aan hen, die haar verdedigen. Het is Zijn eigen zaak en daarom zal Hij haar met ijver verdedigen.

C. Dat zij binnenkort hun moeiten zullen vaarwel zeggen en er voor goed afscheid van nemen. Ik neem de beker van de zwijmeling van uw hand, die bittere beker zal verder van u voorbijgaan. Wij kunnen de beker van de zwijmeling niet uit handen werpen, het baat niet of wij al zeggen: Wij kunnen die niet drinken, maar indien wij ons geduldig er aan onderwerpen, zal Hij, die hem op de hand gezet heeft, zelf hem ons van de hand nemen. Zelfs wordt er beloofd: Gij zult die niet meer drinken. God heeft Zijn twist met ons geëindigd en zal niet het oordeel herhalen.

D. Dat hun vervolgers en verdrukkers gedwongen zullen worden die te drinken, diezelfde bittere beker, waaruit zij zoveel moesten drinken, Isaiah 51:23. Zie hier

a. Hoe schandelijk zij het volk Gods vernederd en vertrapt hebben. Zij hebben tot uw ziel-tot u, tot uw leven-gezegd: Buig u neer dat wij over u gaan. Ja, zij hebben dat zelfs gezegd tot uw geweten door u te dwingen om tot hun vermaak en tijdverdrijf de afgoden te aanbidden. Hierin treedt het Babel van het nieuwe testament in de voetstappen van het eerste, zij tiranniseert de gewetens van de mensen, geeft hun allerlei wetten, brengt hen op de pijnbank, en dwingt hen tot zondige handelingen. Zij die een onfeilbaar hoofd en rechter aanstellen en in hun verordeningen onbeperkt geloof en aan hun bevelen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eisen zeggen in werkelijkheid tot de mensen: Buigt u neer, opdat wij over u mogen gaan, en zij zeggen dat met genoegen.

b. En hoe jammerlijk heeft het volk van God, dat door zijn zonden veel van zijn moed en eergevoel verloren had, aan dat bevel voldaan. Gij legde uw rug neer als aarde en als een straat voor degenen, die daarover gaan. De onderdrukkers eisen dat de zielen aan hen onderworpen zullen worden, opdat ieder zou geloven en aanbidden zoals zij dat voorschrijven. Maar al wat zij door hun bedreigingen en geweld konden verkrijgen was, dat de mensen hun rug neerleggen op de grond, zij brachten hen tot een uitwendige en gehuichelde eenvormigheid, want het geweten kan niet gedwongen worden, ofschoon niet tot hun lof vermeld wordt dat zij zich zo diep onderwierpen.

c. Maar merk op hoe rechtvaardig God afrekenen zal met hen die zich zo heerszuchtig jegens Zijn volk gedragen hebben, de drinkbeker van de zwijmeling zal hun op de hand gezet worden, Babels toestand zal even slecht worden als die van Jeruzalem geweest is. Daniëls vervolgers zullen in de leeuwekuil geworpen worden, dan kunnen zij zelf ondervinden hoe hun dat bevalt. En de Heere wordt door Zijn oordelen gekend.

Verzen 17-23

Jesaja 51:17-23

Nadat God opgewaakt is tot vertroosting van de Zijnen, roept hij hen hier op om op te waken, gelijk straks in Isaiah 52:1. Het is een oproeping aan hen, niet zozeer om te ontwaken uit de slaap van de zonde ofschoon ook dat nodig is voor de toebereiding tot verlossing, als wel uit de slaap van wanhoop. Toen de inwoners van Jeruzalem in gevangenschap waren werden zij, zowel als degenen die in het land bleven, zo overstelpt door het gevoel van hun ongelukken, dat zij geen hart of zie hadden om over iets te denken dat tot verlichting of verzachting van hun toestand dienen kon. Zij waren als de discipelen in de hof, zij sliepen van droefheid, Luke 22:45, en daarom werd van hen gezegd dat toen de verlossing kwam, zij waren gelijk die droomden, Psalms 126:1. Ja, het is een oproeping om te ontwaken niet alleen uit de slaap, maar uit de dood, gelijk de dorre doodsbeenderen in de vallei, Ezechiël 37:9. Waak op en zie rondom u, opdat gij bemerken moogt dat de dag van uw verlossing rijst, en maak u gereed om die te verwelkomen, verzamel uw zinnen, zink niet neer onder uw last, sta op en beheers u tot uw eigen hulp. Dit kan toegepast worden op het Jeruzalem uit de tijd van de apostelen waarvan gezegd wordt dat het in dienstbaarheid is met zijn kinderen, Galatians 4:25 en dat het bevangen is door een geest van sluimering Romans 11:8. Dat wordt opgeroepen om de dingen te bedenken die tot zijn eeuwige vrede dienen. Dan zal de beker van de bezoeking hun van de handen genomen worden en er zal tot hen van vrede gesproken worden. Zo zullen zij zegevieren over Satan, die hun de ogen verblind en hen in slaap gesust had.

I. Nu wordt hier erkend dat Jeruzalem sedert lang in beklagenswaardige toestand geweest is en in diepte van ellende gezonken is.

1. Zij heeft lang onder de tekenen van Gods ongenoegen gelegen, Hij heeft haar de beker van zijn wraak op de hand gezet, dat is: haar aandeel in zijn kastijdingen gegeven. De beschikkingen van de goddelijke voorzienigheid over haar waren zulke geweest als zij reden had te verwachten nu Hij toornig op haar was. Zij had hem zo scherp mogelijk tot toorn verwekt en moest daar nu de bittere gevolgen van ondervinden. De beker van Gods grimmigheid zal een beker van beroering zijn voor allen wie hij in handen gegeven wordt. Dat zullen de verloren zondaren tot in eeuwigheid ondervinden. In Psalms 75:8 wordt gezegd dat de droesem van die beker, het bitterste bezinksel op de bodem, door alle goddelozen van de aarde al zuigende zal opgedronken worden. Maar nu heeft Jeruzalem zich gelijk gemaakt aan die goddelozen van de aarde en dus genoodzaakt om de droesem van de zwijmeling te drinken. Allen die gelijk Jeruzalem een beker van dronkenschap door afgoderij geledigd hebben, zullen vroeg of laat een beker van grimmigheid en zwijmeling te drinken krijgen. Daarom: vreest geduriglijk en zondigt niet.

2. Zij, die haar in haar droefheid moesten helpen, kwamen daarin tekort, zij waren of onmachtig of onwillig om haar bijstand te bieden, zoals te verwachten was, Isaiah 51:18. Zij werd dronken gemaakt door de beker van Gods grimmigheid, en nu nog geldt zij, is ongestadig in haar plannen en pogingen, zij weet niet wat zij zegt of doet, nog minder wat zij zeggen of doen moet. En in deze ongelukkige toestand is er geen van haar zonen, die zij gebaard en grootgebracht heeft, om haar te begeleiden, om haar bij de hand te grijpen en haar voor vallen of voor schande te bewaren, geen om haar uit haar ellende te verlossen of een woord van vertroosting toe te spreken. En toch waren onder haar zonen beroemde mannen want van Zion werd gezegd: "Deze en die is aldaar geboren," Psalms 87:5. Het moet ons niet vreemd voorkomen indien wijze en goede ouders teleurgesteld worden in hun kinderen en van deze niet die steun genieten, die zij zouden verwachten. Maar deze bestemd om pijlen in haar hand te zijn, waren pijlen in haar hart, want Jeruzalem had geen van haar zonen geen Koning, priester of profeet, die zoveel plichtgevoel of dankbaarheid bezat, om haar te helpen nu zij die hulp het meest behoefde. Zo beklaagt zij zich in Psalm 74:9:"Er is niemand die ons zegt hoe lang!"

Hetgeen nu deze teleurstelling nog verzwaarde was:

1. Dat haar ongeluk zeer groot was en er niemand was om medelijden met haar te hebben of haar te helpen. Deze twee dingen zijn u overkomen, Isaiah 51:19, om uw ellende en verwoesting te vergroten, de honger en het zwaard, twee zware en zeer verschrikkelijke bezoekingen. Of de beide dingen waren de verlatenheid en verwoesting van de stad, en de honger en het zwaard, waardoor de inwoners omkwamen. Of wellicht de bezoeking zelf die samengesteld was uit verlatenheid, verwoesting honger en zwaard, en haar hulpeloosheid, verlorenheid en troostloosheid daaronder. Twee treurige dingen inderdaad: in deze ellendige toestand te verkeren en niemand te hebben die medelijden betoont, die met haar gevoelt in haar lijden, of helpt om de last van de zorgen te dragen, of iets te doen om de smart te verlichten. Of deze twee dingen die nu over Jeruzalem gekomen zijn, waren dezelfde die gezegd worden later Babel te zullen treffen, Isaiah 47:9, weduwschap en kinderloosheid, twee treurige dingen. En toch, wanneer gij ze door uw eigen zonde en dwaasheid over u gebracht hebt, wie zal u de daarom beklagen? Het zijn dingen die om vertroosting roepen, maar indien gij afkerig blijft onder uw leed, murmureert en uzelf onrustig maakt, door wie zal Ik u dan vertroosten? Die niet naar raad luisteren willen, zijn niet te helpen.

2. Zij die haar hadden moeten helpen, waren zelf haar pijnigers. Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, Isaiah 51:20. Zij liggen als ontzield, tot wanhoop gedreven, zij hebben geen geduld om hun zielen te bezitten, geen vertrouwen op God of blijdschap in Hem en Zijn beloften om troost daaruit te putten. "Zij liggen vooraan op alle straten te verteren in hun ellende, aanschouwd door allen die voorbijgaan," Lamentations 1:12, wegstervend door gebrek aan het nodige voedsel. Zij liggen daar gelijk een wilde os in het net, woelend en worstelend tevergeefs pogend zichzelf er uit te helpen, maar daardoor zich al meer en meer vastwerkende en door hun eigen hartstochten hun lot al erger en erger makende. Zij die een zachte rustige geest hebben zijn onder beproevingen gelijk een duif in het net, zij treuren maar in stilte en geduldig. Zij, die wrevelig en weerstrevig van aard zijn, gedragen zich als een wilde stier in het net, ongemakkelijk voor zichzelf, beledigend voor hun vrienden, in opstand tegen God. Zij zijn vol van de grimmigheid des Heeren en van het schelden Gods. God is toornig op hen en twist met hen, en zij zijn alleen daarvan vol en nemen geen nota van Zijn wijze en genadige bedoelingen in Zijn bedroeven van hen. Zij vragen niet waarom Hij met hen twist, en daarom zien wij niets anders dan Zijn toorn en vertonen ook niets anders. Zij zijn ontevreden op God om de beschikkingen van Zijn voorzienigheid over hen, en daardoor maken zij het kwaad slechts erger. Dit was lange tijd het geval van Jeruzalem geweest en God nam er kennis van.

3. Maar hier wordt beloofd dat er eindelijk een einde zal komen aan de beproevingen van Jeruzalem, en dat die op haar vervolgers zullen overgebracht worden, Isaiah 51:21. Daarom, hoor nu dit, gij bedrukte. Het is dikwijls het lot van Gods kerk, verdrukt te worden en in dat geval heeft God haar altijd iets te zeggen, en zij zal wel doen indien zij daarnaar luistert. Gij zijt dronken, maar niet gelijk vroeger van wijn, ook niet door de bedwelmenden beker van Babel, hoererijen en afgoderijen, maar door de beker van de beproeving. Zo weet dan tot uw troost: A. Dat de Heere Jahweh is uw Heere en uw God, niettegenstaande dit alles. Het wordt in Isaiah 51:22 op de tederste wijze gezegd: Alzo zegt uw Heere, de Heere, en uw God, de Heere, die machtig is u te helpen en u verlichting schenken kan, en die dat niet nalaten zal, uw Verbondsgod, die Zijn betrekking tot u niet verloochenen zal, en die nu bezig is u gelukkig te maken. Welke droefenissen Gods volk ook mogen overkomen, Hij zal Zijn betrekking tot hen niet verloochenen, en hen hun belang bij Hem en Zijn beloften niet doen verliezen.

B. Dat de Heere de zaak van Zijn volk twisten zal, als hun meester en beschermer, die hetgeen hun aangedaan wordt beschouwt als Hemzelf aangedaan. De zaak van Gods volk en van de heilige godsdienst, die zij belijden, is een rechtvaardige zaak, anders zou een rechtvaardig God die niet handhaven. Die zaak moge voor een tijd onder de voet geraken en schijnen verloren te zijn, maar God zal haar twisten, hetzij door de gewetens te overtuigen, of door de misdadige plannen, die tegen haar gesmeed worden, te verstoren. Hij zal haar twisten door haar zuiverheid en voortreffelijkheid aan de wereld te tonen en door voorspoed te geven aan hen, die haar verdedigen. Het is Zijn eigen zaak en daarom zal Hij haar met ijver verdedigen.

C. Dat zij binnenkort hun moeiten zullen vaarwel zeggen en er voor goed afscheid van nemen. Ik neem de beker van de zwijmeling van uw hand, die bittere beker zal verder van u voorbijgaan. Wij kunnen de beker van de zwijmeling niet uit handen werpen, het baat niet of wij al zeggen: Wij kunnen die niet drinken, maar indien wij ons geduldig er aan onderwerpen, zal Hij, die hem op de hand gezet heeft, zelf hem ons van de hand nemen. Zelfs wordt er beloofd: Gij zult die niet meer drinken. God heeft Zijn twist met ons geëindigd en zal niet het oordeel herhalen.

D. Dat hun vervolgers en verdrukkers gedwongen zullen worden die te drinken, diezelfde bittere beker, waaruit zij zoveel moesten drinken, Isaiah 51:23. Zie hier

a. Hoe schandelijk zij het volk Gods vernederd en vertrapt hebben. Zij hebben tot uw ziel-tot u, tot uw leven-gezegd: Buig u neer dat wij over u gaan. Ja, zij hebben dat zelfs gezegd tot uw geweten door u te dwingen om tot hun vermaak en tijdverdrijf de afgoden te aanbidden. Hierin treedt het Babel van het nieuwe testament in de voetstappen van het eerste, zij tiranniseert de gewetens van de mensen, geeft hun allerlei wetten, brengt hen op de pijnbank, en dwingt hen tot zondige handelingen. Zij die een onfeilbaar hoofd en rechter aanstellen en in hun verordeningen onbeperkt geloof en aan hun bevelen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eisen zeggen in werkelijkheid tot de mensen: Buigt u neer, opdat wij over u mogen gaan, en zij zeggen dat met genoegen.

b. En hoe jammerlijk heeft het volk van God, dat door zijn zonden veel van zijn moed en eergevoel verloren had, aan dat bevel voldaan. Gij legde uw rug neer als aarde en als een straat voor degenen, die daarover gaan. De onderdrukkers eisen dat de zielen aan hen onderworpen zullen worden, opdat ieder zou geloven en aanbidden zoals zij dat voorschrijven. Maar al wat zij door hun bedreigingen en geweld konden verkrijgen was, dat de mensen hun rug neerleggen op de grond, zij brachten hen tot een uitwendige en gehuichelde eenvormigheid, want het geweten kan niet gedwongen worden, ofschoon niet tot hun lof vermeld wordt dat zij zich zo diep onderwierpen.

c. Maar merk op hoe rechtvaardig God afrekenen zal met hen die zich zo heerszuchtig jegens Zijn volk gedragen hebben, de drinkbeker van de zwijmeling zal hun op de hand gezet worden, Babels toestand zal even slecht worden als die van Jeruzalem geweest is. Daniëls vervolgers zullen in de leeuwekuil geworpen worden, dan kunnen zij zelf ondervinden hoe hun dat bevalt. En de Heere wordt door Zijn oordelen gekend.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 51". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-51.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile