Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 48

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 48

Nadat God in het vorige hoofdstuk met de Babyloniërs gerekend heeft, en hun hun zonden getoond en de verwoesting, die om deze zonden over hen komen zou, aangezegd heeft, komt Hij er toe om in dit hoofdstuk aan het huis van Israël hun zonden te tonen, opdat bekend worde dat Hij de zonde haat waar Hij ze vindt en ze ook in Zijn eigen volk niet duldt, maar ook om de barmhartigheid te bewijzen, die Hij desniettegenstaande voor hen gevoelt. En Hij stelt hun hun zonden ordelijk voor ogen opdat zij door geloof en bekering zich deze barmhartigheid mogen verwerven.

1. Hij beschuldigt hen van huichelarij in het goede en hardnekkigheid in het kwade, voornamelijk in hun afgoderij, ofschoon Hij hun zovele bewijzen gegeven heeft dat Hij God is en Hij alleen. Isaiah 48:1.

2. Hij verzekert hun dat hun verlossing zal gewrocht worden alleen ter wille van zijn eigen naam en niet om enige verdiensten hunnerzijds Isaiah 48:9

3. Hij moedigt hen aan om voor hun verlossing uitsluitend Op Gods macht en belofte te rekenen Isaiah 48:12, Isaiah 48:4.

4. Hij doet hun zien dat zij alleen door hun eigen zonden zichzelf in de gevangenis gebracht hebben, en dat het evenzo alleen door Gods genade zal zijn indien zij de nodige voorbereidingen voor hun vrijlating verkrijgen, Isaiah 48:16.

5. Hij kondigt hun vrijlating aan, maar onder voorbehoud dat de goddelozen daardoor geen zegen zullen deelachtig worden, Isaiah 48:20.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 48

Nadat God in het vorige hoofdstuk met de Babyloniërs gerekend heeft, en hun hun zonden getoond en de verwoesting, die om deze zonden over hen komen zou, aangezegd heeft, komt Hij er toe om in dit hoofdstuk aan het huis van Israël hun zonden te tonen, opdat bekend worde dat Hij de zonde haat waar Hij ze vindt en ze ook in Zijn eigen volk niet duldt, maar ook om de barmhartigheid te bewijzen, die Hij desniettegenstaande voor hen gevoelt. En Hij stelt hun hun zonden ordelijk voor ogen opdat zij door geloof en bekering zich deze barmhartigheid mogen verwerven.

1. Hij beschuldigt hen van huichelarij in het goede en hardnekkigheid in het kwade, voornamelijk in hun afgoderij, ofschoon Hij hun zovele bewijzen gegeven heeft dat Hij God is en Hij alleen. Isaiah 48:1.

2. Hij verzekert hun dat hun verlossing zal gewrocht worden alleen ter wille van zijn eigen naam en niet om enige verdiensten hunnerzijds Isaiah 48:9

3. Hij moedigt hen aan om voor hun verlossing uitsluitend Op Gods macht en belofte te rekenen Isaiah 48:12, Isaiah 48:4.

4. Hij doet hun zien dat zij alleen door hun eigen zonden zichzelf in de gevangenis gebracht hebben, en dat het evenzo alleen door Gods genade zal zijn indien zij de nodige voorbereidingen voor hun vrijlating verkrijgen, Isaiah 48:16.

5. Hij kondigt hun vrijlating aan, maar onder voorbehoud dat de goddelozen daardoor geen zegen zullen deelachtig worden, Isaiah 48:20.

Verzen 1-8

Jesaja 48:1-8

Wij kunnen hier opmerken:

I. De huichelachtige belijdenis, welke velen van de Joden maakten van hun godsdienst en hun betrekking tot God. De profeet ontvangt bevel om zich tot hen, die zo handelen, te wenden met vermaning en vernedering, opdat zij mogen erkennen dat God rechtvaardig was in hetgeen Hij over hen gebracht heeft.

Zie hier nu:

1. Hoe bedrieglijk hun vertoon van godsdienst was, welk een schone vertoning zij maakten naar het uiterlijke, hoe ver zij schijnbaar op weg naar de hemel waren, welk een schone livrei zij droegen, waaronder toch een zeer boos hert verborgen was.

a. Zij waren het huis van Jakob, zij hadden een plaats en een naam in de zichtbare kerk. Jakob heb Ik liefgehad, Jakob is Gods uitverkorene, en zij staan niet alleen in verbinding met zijn geslacht maar zij zijn zijn afstammelingen.

b. Zij worden genoemd met de naam Israël, een eervolle naam, zij waren het volk hetwelk de wet en de belofte had. Israël betekent "een vorst voor God," en zij beroemden zich op hun afkomst uit dat vorstelijk geslacht.

c. Zij waren uit de wateren van Juda voortgekomen, en daarom werden zij Joden genoemd, zij waren de koninklijke stam, de stam waaruit de Silo voortkomen zou, de stam die God bleef aanhangen toen de andere tegen Hem opstonden.

d. Zij zwoeren bij de naam des Heeren, en daardoor erkenden zij dat Hij de ware God was, en hun God, en gaven zij Hem eer als de rechtvaardige Rechter over allen. Zij zwoeren in de naam des Heeren, zo kan het ook gelezen worden, dat is zij legden voor Hem de eed af als onderdanen voor hun koning en voegden zich bij Hem in het verbond.

e. Zij vermeldden de naam van de God Israëls in hun gebeden en dankzeggingen, zij spraken dikwijls van Hem, namen lafenis van zijn wetten, en beweerden Hem steeds in gedachten te hebben.

f. Zij werden genoemd naar de heilige stad, en toen zij in Babel gevangen waren, verhieven zij zich op hun belangstelling in die stad, alleen uit een beginsel van hoogmoed en nationale trots. Velen, die zelf onheilig zijn, zijn trots op hun betrekking tot de kerk, de heilige stad.

g. Zij steunden op de God van Israël, en beroemden zich in zijn beloften en hun verbond met Hem. Zij "steunden op de Heere," Micah 3:11. En wanneer hun gevraagd werd naar de naam van hun God, konden zij zeggen-Heere van de heirscharen is zijn naam, de Heere van allen, en daarom zijn wij gelukkig en groot, daar wij tot Hem in betrekking staan.

2. Hoe laag hun belijdenis van de godsdienst bij dit alles gezonken was. Het was alles vergeefs, het was alles een spel, want het was niet in waarheid en gerechtigheid. Hun harten waren niet oprecht en getrouw in hun belijdenis. Al onze godsdienstige belijdenis is waardeloos zo ze niet voortkomt uit waarheid en gerechtigheid. Zo we daarin niet oprecht zijn, gebruiken wij de naam des Heeren onzes Gods ijdellijk.

II. De middelen, welke God aanwendde, en de wegen, die Hij volgde, om hen dicht bij Hem te houden, en te voorkomen dat zij zich tot afgoderij keerden. Naar het scheen waren de uitnemende wetten, die Hij hun gegeven had, met al haar heiligingen, en de muur waarmee Hij hen omtuind had, niet voldoende om hen terug te houden van de zonde, waarin zij het gemakkelijkst vervielen, en daarom had God er merkwaardige profetieën bijgevoegd en ten vervolge op deze profetieën wonderbare voorzieningen, die alle bestemd waren om hen te overtuigen dat hun God de enige ware God was, en dat het daarom zowel hun plicht als hun belang was Hem aan te hangen.

1. Hij heeft hen verwaardigd en bevoorrecht met merkwaardige profetieën, Isaiah 48:3. De vorige dingen heb Ik verkondigd van toen af. Niets was hun volk, sedert het ogenblik van zijn ontstaan, overkomen in aardse zaken, of het was voorzegd, de slavernij in Egypte, hun verlossing daaruit, de vestiging van hun stammen in Kanan enz. Al deze dingen waren uit Gods mond voortgekomen en Hij had ze hen doen horen. Hierin waren zij bevoorrecht boven alle andere volken, en ook werd hun nieuwsgierigheid voldaan, want het waren profetieën waarop zij konden staatmaken, en die hen en hun eigen volk betroffen. Zij waren alle proefhoudend bevonden door de vervulling er van. Ik deed ze plotseling, wanneer zij het minst verwacht werden door u of door anderen, en daarom konden ze alleen geweten worden door een goddelijke voorzienigheid. Ik heb ze snel gedaan en zij zijn gekomen, want wat God doet, dat doet Hij in waarheid. De menigvuldige ellende, waaronder zij nu in Babel zuchtten, had God hun van de beginne voorzegd door Mozes, als het zekere gevolg van hun afval van God, Leviticus 26:31 en Deuteronomy 28:36, At 29:28. Hij had hun ook voorzegd hun terugkeer tot God en daarna tot hun eigen land. Deuteronomy 30:4 en verv, Leviticus 26:44, Leviticus 26:45. Hij had hun dus getoond hoe Hij zich met hen bemoeien kon lang voordat het gebeurde. Indien zij hun tegenwoordige toestand en de verlossing, die nu in zicht was, vergeleken met hetgeen in de wet geschreven was, dan zouden zij zien hoe letterlijk de Schrift vervuld wordt.

2. Hij verwaardigde en begunstigde hen met merkwaardige voorzienigheid, Isaiah 48:6. Van nu aan doe Ik u nieuwe dingen horen. Behalve het algemene overzicht hun gegeven van het begin van Gods handelingen met hen af, toonde Hij hun nieuwe dingen door de profeten van hun dagen, en schiep die. Het waren verborgen dingen, die zij op geen andere wijze weten konden, zoals de profetie betreffende Cyrus en de juiste tijd van hun verlossing Uit Babel, deze dingen schiep God nieuw. Hun herstelling was in waarheid een schepping, en zij hadden de belofte daarvan niet van de beginne maar sedert kort, want de profetie bleef onder hen voortleven om hun afval van God te voorkomen of om hen terug te brengen. Nu was het hun meegedeeld, nu zij langs geen andere weg er iets van te weten konden komen dan door middel van goddelijke openbaring. Merkt op, zegt God, en ziet, voorzover er door u over gesproken wordt en gij het verwacht, is het u door de profeten bekend gemaakt, want het kwam niet in uw gedachten op en gij hadt geen reden om het te verwachten, gij had het niet gehoord en had het niet geweten, en had geen reden om het te verwachten en uw oor was er niet voor geopend, Isaiah 48:7, Isaiah 48:8. De zaak scheen ten enenmale onmogelijk en gij zoudt er ternauwernood naar geluisterd hebben indien zij u was meegedeeld. God had hun verborgen dingen getoond, die buiten bereik van hun kennis waren, en grote dingen voor hen gedaan, die niet in hun macht waren, en nu zegt Hij, Isaiah 48:6, Gij Hebt het gehoord, aanmerkt dat alles. Gij hebt de profetie gehoord, ziet nu haar vervulling en let op hoe Gods woorden en daden elkaar nauwkeurig dekken, zult gijlieden het ook niet verkondigen? Niet verkondigen dat gij gezien hebt wat gij vroeger gehoord hadt? Zult gij niet erkennen dat de Heere de ware God is, de enige ware God, dat Hij de kennis en de macht heeft, welke geen schepsel bezit en waarop geen van de goden van deze aarde zich kunnen laten voorstaan? Wilt gij niet erkennen dat uw God een goede God voor u geweest is? Verkondigt dit tot Zijn eer en tot uw beschaming, omdat gij zo bedrieglijk met Hem gehandeld en anderen boven Hem verkoren hebt.

III. De redenen waarom God deze weg met hen houden zou.

1. Omdat Hij hun beroemen op zichzelf en op hun afgoden voorkomen wilde.

A. God heeft door Zijn profeten hun vooruit hun verlossing bekend gemaakt, opdat zij die niet hun afgoden zouden toeschrijven. Hij zag hoe nodig het was de verheerlijking voor zichzelf te verzekeren, die anders door sommigen van hen aan hun gesneden beelden zou gegeven worden. Ik heb er van gesproken, zegt God, opdat gij niet misschien zoudt zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan, of: mijn gesneden beeld of mijn gegoten beeld heeft ze bevolen Isaiah 48:5. Sommigen zouden in staat zijn dat te zeggen, en zouden daardoor in hun afgoderij versterkt worden door hetgeen bedoeld was om hen er van te genezen. Maar het zou hun nu voor goed verhinderd zijn zulks te zeggen, want indien de afgoden het gedaan hadden zouden de profeten van de afgoden het voorspeld hebben, maar nu de profeten des Heeren het voorzegd hebben, was er geen twijfel aan of de Heere had het ook gedaan.

B. God had het door zijn profeten voorzegd opdat zij niet zouden voorwenden dat zijzelf het voorzien hadden. Die niet zo diep gezonken waren om het aan de afgoden toe te schrijven, waren hoogmoedig genoeg om voor te geven dat zij het door hun eigen scherpzinnigheid voorzien hadden, indien God het niet tevoren tot hen gesproken had, opdat gij niet zeggen zoudt: Zie, ik het ze geweten. Zo onderschatten ijdele mensen, die voor wijs doorgaan willen, gewoonlijk enig ding dat waarlijk groot en verrassend is, en verkleinen het door te laten geloven dat het niet meer is dan zij verwachtten en dat zij wel wisten dat het komen zou. Om dit te voorkomen en al zulke roem voor goed buiten te sluiten, had God het hun tevoren verkondigd, toen zij er nog niet van dromen konden. God heeft genoeg gezegd en gedaan om van de mensen eigen roem te voorkomen, opdat geen vlees zou roemen voor zijn aangezicht, hetwelk, indien het beoogde doel er niet door bereikt wordt, alleen zal strekken om de zonde van hoogmoed en de straf er voor te verzwaren. Vroeg of laat zal alle mond gestopt worden opdat alle vlees voor God zwijge.

2. Omdat Hij wilde dat zij geen verontschuldiging voor hun hardnekkigheid zouden hebben. Daarom nam Hij al deze moeite met hen omdat Hij wist dat zij zeer hardnekkig waren, Isaiah 48:4. Hij wist dat zij zo hardnekkig en tegenstrevend waren, dat indien Hij de waarheid van de voorzienigheid niet door profetie ondersteunde, zij de onbeschaamdheid zouden hebben van haar te loochenen en dat zij zouden zeggen dat hun afgod gedaan had hetgeen God had gedaan. Hij wist zeer wel

a. hoe geneigd zij waren tot het kwade, en hoe gemakkelijk er toe over te halen. Ik wist dat gij hard zijt. Er waren profetieën zowel als voorschriften, welke God gegeven had ter oorzake van de hardheid van hun harten. Uw nek is een ijzeren zenuw, tot buigen niet in staat, en onderworpen aan het juk van Gods geboden, evenmin in staat om zich te wenden ten einde zijn handelwijze met hen na te gaan, of zijn ongenoegen tegen hen te bespeuren. Hij kwam niet overeen met de wil van God, schikte zich niet naar zijn plannen, liet zich niet leiden door het woord van zijn voorzienigheid. Uw voorhoofd is koper, dat is: gij zijt onbeschaamd, gij kunt niet blozen, brutaal wilt gij niet vrezen of wijken, maar gaat in de weg van uw eigen hart. God gebruikt middelen om zondaars er toe te brengen zich naar Hem te schikken, of schoon Hij weet dat zij hardnekkig zijn.

b. Hoe trouweloos zij zouden zijn en onoprecht in hetgeen goed is, Isaiah 48:8. God zond hun Zijn profeten, maar zij wilden niet luisteren, zij wilden niet weten, en het was niet erger de verwacht werd in aanmerking genomen wat zij geweest waren, gij zijt van de moederschoot genaamd, en niet ten onrechte, een overtreder. Van het ogenblik af dat zij tot volk gevormd waren, helden zij over naar afgoderij, zij brachten uit Egypte een zonderlinge gehechtheid aan die zonde mede, en zij waren murmureerders zodra zij hun tocht naar Kanan begonnen Toen werd het hun reeds verweten, Deuteronomy 9:7, Deuteronomy 9:24, "Ik heb dus geweten dat gij geheel trouweloos handelen zoudt." God voorzag hun afval, en gaf daarvoor deze reden, dat Hij hen altijd vals en veranderlijk gevonden had, Deuteronomy 31:16, Deuteronomy 31:27, Deuteronomy 31:29. Dit is ook toepasselijk op bijzondere personen, wij allen zijn geboren als kinderen van de ongehoorzaamheid, wij werden genoemd overtreders van de moederschoot af, en daarom is te voorzien dat wij trouweloos, zeer trouweloos zullen handelen. Waar aangeboren zonde is zal natuurlijk daadwerkelijke zonde volgen. God weet dat en handelt dus met ons overeenkomstig onze behoeften.

Verzen 1-8

Jesaja 48:1-8

Wij kunnen hier opmerken:

I. De huichelachtige belijdenis, welke velen van de Joden maakten van hun godsdienst en hun betrekking tot God. De profeet ontvangt bevel om zich tot hen, die zo handelen, te wenden met vermaning en vernedering, opdat zij mogen erkennen dat God rechtvaardig was in hetgeen Hij over hen gebracht heeft.

Zie hier nu:

1. Hoe bedrieglijk hun vertoon van godsdienst was, welk een schone vertoning zij maakten naar het uiterlijke, hoe ver zij schijnbaar op weg naar de hemel waren, welk een schone livrei zij droegen, waaronder toch een zeer boos hert verborgen was.

a. Zij waren het huis van Jakob, zij hadden een plaats en een naam in de zichtbare kerk. Jakob heb Ik liefgehad, Jakob is Gods uitverkorene, en zij staan niet alleen in verbinding met zijn geslacht maar zij zijn zijn afstammelingen.

b. Zij worden genoemd met de naam Israël, een eervolle naam, zij waren het volk hetwelk de wet en de belofte had. Israël betekent "een vorst voor God," en zij beroemden zich op hun afkomst uit dat vorstelijk geslacht.

c. Zij waren uit de wateren van Juda voortgekomen, en daarom werden zij Joden genoemd, zij waren de koninklijke stam, de stam waaruit de Silo voortkomen zou, de stam die God bleef aanhangen toen de andere tegen Hem opstonden.

d. Zij zwoeren bij de naam des Heeren, en daardoor erkenden zij dat Hij de ware God was, en hun God, en gaven zij Hem eer als de rechtvaardige Rechter over allen. Zij zwoeren in de naam des Heeren, zo kan het ook gelezen worden, dat is zij legden voor Hem de eed af als onderdanen voor hun koning en voegden zich bij Hem in het verbond.

e. Zij vermeldden de naam van de God Israëls in hun gebeden en dankzeggingen, zij spraken dikwijls van Hem, namen lafenis van zijn wetten, en beweerden Hem steeds in gedachten te hebben.

f. Zij werden genoemd naar de heilige stad, en toen zij in Babel gevangen waren, verhieven zij zich op hun belangstelling in die stad, alleen uit een beginsel van hoogmoed en nationale trots. Velen, die zelf onheilig zijn, zijn trots op hun betrekking tot de kerk, de heilige stad.

g. Zij steunden op de God van Israël, en beroemden zich in zijn beloften en hun verbond met Hem. Zij "steunden op de Heere," Micah 3:11. En wanneer hun gevraagd werd naar de naam van hun God, konden zij zeggen-Heere van de heirscharen is zijn naam, de Heere van allen, en daarom zijn wij gelukkig en groot, daar wij tot Hem in betrekking staan.

2. Hoe laag hun belijdenis van de godsdienst bij dit alles gezonken was. Het was alles vergeefs, het was alles een spel, want het was niet in waarheid en gerechtigheid. Hun harten waren niet oprecht en getrouw in hun belijdenis. Al onze godsdienstige belijdenis is waardeloos zo ze niet voortkomt uit waarheid en gerechtigheid. Zo we daarin niet oprecht zijn, gebruiken wij de naam des Heeren onzes Gods ijdellijk.

II. De middelen, welke God aanwendde, en de wegen, die Hij volgde, om hen dicht bij Hem te houden, en te voorkomen dat zij zich tot afgoderij keerden. Naar het scheen waren de uitnemende wetten, die Hij hun gegeven had, met al haar heiligingen, en de muur waarmee Hij hen omtuind had, niet voldoende om hen terug te houden van de zonde, waarin zij het gemakkelijkst vervielen, en daarom had God er merkwaardige profetieën bijgevoegd en ten vervolge op deze profetieën wonderbare voorzieningen, die alle bestemd waren om hen te overtuigen dat hun God de enige ware God was, en dat het daarom zowel hun plicht als hun belang was Hem aan te hangen.

1. Hij heeft hen verwaardigd en bevoorrecht met merkwaardige profetieën, Isaiah 48:3. De vorige dingen heb Ik verkondigd van toen af. Niets was hun volk, sedert het ogenblik van zijn ontstaan, overkomen in aardse zaken, of het was voorzegd, de slavernij in Egypte, hun verlossing daaruit, de vestiging van hun stammen in Kanan enz. Al deze dingen waren uit Gods mond voortgekomen en Hij had ze hen doen horen. Hierin waren zij bevoorrecht boven alle andere volken, en ook werd hun nieuwsgierigheid voldaan, want het waren profetieën waarop zij konden staatmaken, en die hen en hun eigen volk betroffen. Zij waren alle proefhoudend bevonden door de vervulling er van. Ik deed ze plotseling, wanneer zij het minst verwacht werden door u of door anderen, en daarom konden ze alleen geweten worden door een goddelijke voorzienigheid. Ik heb ze snel gedaan en zij zijn gekomen, want wat God doet, dat doet Hij in waarheid. De menigvuldige ellende, waaronder zij nu in Babel zuchtten, had God hun van de beginne voorzegd door Mozes, als het zekere gevolg van hun afval van God, Leviticus 26:31 en Deuteronomy 28:36, At 29:28. Hij had hun ook voorzegd hun terugkeer tot God en daarna tot hun eigen land. Deuteronomy 30:4 en verv, Leviticus 26:44, Leviticus 26:45. Hij had hun dus getoond hoe Hij zich met hen bemoeien kon lang voordat het gebeurde. Indien zij hun tegenwoordige toestand en de verlossing, die nu in zicht was, vergeleken met hetgeen in de wet geschreven was, dan zouden zij zien hoe letterlijk de Schrift vervuld wordt.

2. Hij verwaardigde en begunstigde hen met merkwaardige voorzienigheid, Isaiah 48:6. Van nu aan doe Ik u nieuwe dingen horen. Behalve het algemene overzicht hun gegeven van het begin van Gods handelingen met hen af, toonde Hij hun nieuwe dingen door de profeten van hun dagen, en schiep die. Het waren verborgen dingen, die zij op geen andere wijze weten konden, zoals de profetie betreffende Cyrus en de juiste tijd van hun verlossing Uit Babel, deze dingen schiep God nieuw. Hun herstelling was in waarheid een schepping, en zij hadden de belofte daarvan niet van de beginne maar sedert kort, want de profetie bleef onder hen voortleven om hun afval van God te voorkomen of om hen terug te brengen. Nu was het hun meegedeeld, nu zij langs geen andere weg er iets van te weten konden komen dan door middel van goddelijke openbaring. Merkt op, zegt God, en ziet, voorzover er door u over gesproken wordt en gij het verwacht, is het u door de profeten bekend gemaakt, want het kwam niet in uw gedachten op en gij hadt geen reden om het te verwachten, gij had het niet gehoord en had het niet geweten, en had geen reden om het te verwachten en uw oor was er niet voor geopend, Isaiah 48:7, Isaiah 48:8. De zaak scheen ten enenmale onmogelijk en gij zoudt er ternauwernood naar geluisterd hebben indien zij u was meegedeeld. God had hun verborgen dingen getoond, die buiten bereik van hun kennis waren, en grote dingen voor hen gedaan, die niet in hun macht waren, en nu zegt Hij, Isaiah 48:6, Gij Hebt het gehoord, aanmerkt dat alles. Gij hebt de profetie gehoord, ziet nu haar vervulling en let op hoe Gods woorden en daden elkaar nauwkeurig dekken, zult gijlieden het ook niet verkondigen? Niet verkondigen dat gij gezien hebt wat gij vroeger gehoord hadt? Zult gij niet erkennen dat de Heere de ware God is, de enige ware God, dat Hij de kennis en de macht heeft, welke geen schepsel bezit en waarop geen van de goden van deze aarde zich kunnen laten voorstaan? Wilt gij niet erkennen dat uw God een goede God voor u geweest is? Verkondigt dit tot Zijn eer en tot uw beschaming, omdat gij zo bedrieglijk met Hem gehandeld en anderen boven Hem verkoren hebt.

III. De redenen waarom God deze weg met hen houden zou.

1. Omdat Hij hun beroemen op zichzelf en op hun afgoden voorkomen wilde.

A. God heeft door Zijn profeten hun vooruit hun verlossing bekend gemaakt, opdat zij die niet hun afgoden zouden toeschrijven. Hij zag hoe nodig het was de verheerlijking voor zichzelf te verzekeren, die anders door sommigen van hen aan hun gesneden beelden zou gegeven worden. Ik heb er van gesproken, zegt God, opdat gij niet misschien zoudt zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan, of: mijn gesneden beeld of mijn gegoten beeld heeft ze bevolen Isaiah 48:5. Sommigen zouden in staat zijn dat te zeggen, en zouden daardoor in hun afgoderij versterkt worden door hetgeen bedoeld was om hen er van te genezen. Maar het zou hun nu voor goed verhinderd zijn zulks te zeggen, want indien de afgoden het gedaan hadden zouden de profeten van de afgoden het voorspeld hebben, maar nu de profeten des Heeren het voorzegd hebben, was er geen twijfel aan of de Heere had het ook gedaan.

B. God had het door zijn profeten voorzegd opdat zij niet zouden voorwenden dat zijzelf het voorzien hadden. Die niet zo diep gezonken waren om het aan de afgoden toe te schrijven, waren hoogmoedig genoeg om voor te geven dat zij het door hun eigen scherpzinnigheid voorzien hadden, indien God het niet tevoren tot hen gesproken had, opdat gij niet zeggen zoudt: Zie, ik het ze geweten. Zo onderschatten ijdele mensen, die voor wijs doorgaan willen, gewoonlijk enig ding dat waarlijk groot en verrassend is, en verkleinen het door te laten geloven dat het niet meer is dan zij verwachtten en dat zij wel wisten dat het komen zou. Om dit te voorkomen en al zulke roem voor goed buiten te sluiten, had God het hun tevoren verkondigd, toen zij er nog niet van dromen konden. God heeft genoeg gezegd en gedaan om van de mensen eigen roem te voorkomen, opdat geen vlees zou roemen voor zijn aangezicht, hetwelk, indien het beoogde doel er niet door bereikt wordt, alleen zal strekken om de zonde van hoogmoed en de straf er voor te verzwaren. Vroeg of laat zal alle mond gestopt worden opdat alle vlees voor God zwijge.

2. Omdat Hij wilde dat zij geen verontschuldiging voor hun hardnekkigheid zouden hebben. Daarom nam Hij al deze moeite met hen omdat Hij wist dat zij zeer hardnekkig waren, Isaiah 48:4. Hij wist dat zij zo hardnekkig en tegenstrevend waren, dat indien Hij de waarheid van de voorzienigheid niet door profetie ondersteunde, zij de onbeschaamdheid zouden hebben van haar te loochenen en dat zij zouden zeggen dat hun afgod gedaan had hetgeen God had gedaan. Hij wist zeer wel

a. hoe geneigd zij waren tot het kwade, en hoe gemakkelijk er toe over te halen. Ik wist dat gij hard zijt. Er waren profetieën zowel als voorschriften, welke God gegeven had ter oorzake van de hardheid van hun harten. Uw nek is een ijzeren zenuw, tot buigen niet in staat, en onderworpen aan het juk van Gods geboden, evenmin in staat om zich te wenden ten einde zijn handelwijze met hen na te gaan, of zijn ongenoegen tegen hen te bespeuren. Hij kwam niet overeen met de wil van God, schikte zich niet naar zijn plannen, liet zich niet leiden door het woord van zijn voorzienigheid. Uw voorhoofd is koper, dat is: gij zijt onbeschaamd, gij kunt niet blozen, brutaal wilt gij niet vrezen of wijken, maar gaat in de weg van uw eigen hart. God gebruikt middelen om zondaars er toe te brengen zich naar Hem te schikken, of schoon Hij weet dat zij hardnekkig zijn.

b. Hoe trouweloos zij zouden zijn en onoprecht in hetgeen goed is, Isaiah 48:8. God zond hun Zijn profeten, maar zij wilden niet luisteren, zij wilden niet weten, en het was niet erger de verwacht werd in aanmerking genomen wat zij geweest waren, gij zijt van de moederschoot genaamd, en niet ten onrechte, een overtreder. Van het ogenblik af dat zij tot volk gevormd waren, helden zij over naar afgoderij, zij brachten uit Egypte een zonderlinge gehechtheid aan die zonde mede, en zij waren murmureerders zodra zij hun tocht naar Kanan begonnen Toen werd het hun reeds verweten, Deuteronomy 9:7, Deuteronomy 9:24, "Ik heb dus geweten dat gij geheel trouweloos handelen zoudt." God voorzag hun afval, en gaf daarvoor deze reden, dat Hij hen altijd vals en veranderlijk gevonden had, Deuteronomy 31:16, Deuteronomy 31:27, Deuteronomy 31:29. Dit is ook toepasselijk op bijzondere personen, wij allen zijn geboren als kinderen van de ongehoorzaamheid, wij werden genoemd overtreders van de moederschoot af, en daarom is te voorzien dat wij trouweloos, zeer trouweloos zullen handelen. Waar aangeboren zonde is zal natuurlijk daadwerkelijke zonde volgen. God weet dat en handelt dus met ons overeenkomstig onze behoeften.

Verzen 9-15

Jesaja 48:9-15

De verlossing van Gods volk uit de Babylonische gevangenschap was in vele opzichten zo onwaarschijnlijk, dat er voortdurend herhaling van de belofte moest zijn ter aanmoediging van het geloof en de hoop op God ten aanzien van deze zaak. Twee dingen waren ontmoedigend voor hen, hun eigen onwaardigheid dat God zo iets voor hen doen zou, en de vele bezwaren van de zaak zelf. In deze verzen worden deze beide ontmoedigingen uit de weg geruimd.

Hier is.

I. Een reden, waarom God het voor hen doen zou ofschoon zij het onwaardig waren, niet om hunnentwil-dat moeten zij goed weten- maar om Zijns naams wil, om Zijns roems wil, om Zijnentwil, Isaiah 48:9, Isaiah 48:10.

1. Het is waar: zij zijn zeer tergend geweest, en God was terecht toornig op hen geweest, hun gevangenschap was de straf voor hun ongerechtigheid. Indien Hij hen in Babylon gebracht had en hen daar had laten wegteren en verloren gaan, indien Hij de verwoesting van hun land onherstelbaar gemaakt had, dan had Hij hen slechts overeenkomstig hun zonden behandeld het zou slechts zijn wat een zondig volk van een toornige God verwachten kon. Maar, zegt God: Ik zal Mijn toorn langer uitstellen, of onderdrukken, Ik zal Mij bedwingen. Ik zal tonen dat Ik traag tot toorn ben, Ik zal niet alles wat rechtvaardig zou zijn over u uitstorten, want dan zou Ik u afsnijden dat gij geen volk meer waart. En waarom zal God aldus zijn hand terughouden? Om Mijns naams wil, want dat volk was naar Zijn naam genoemd, het deed belijdenis van Zijn naam, en indien zij afgesneden werden zouden de vijanden die naam lasteren. Het is tot Mijn eer, want het zal de eer van Mijn barmhartigheid verhogen, indien Ik hun spaar en herstel. En indien Hij voortging hen Zijn volk te doen zijn, zouden zij Hem daarvoor tot een naam en tot een roem zijn.

2. Het is waar dat zij zeer bedorven en slecht waren, maar God zelf zou hen reinigen en hen geschikt maken voor de barmhartigheid, die Hij voor hen bestemd had. Ik heb u gelouterd, opdat gij Mij een vat ter ere zoudt zijn. Ofschoon Hij zag dat zij voor die gunst niet geschikt waren, zou Hij het hen maken. En dit is de reden waarom Hij hen in moeite bracht en hen er zolang in liet, het was niet om hen af te snijden maar om hun goed te doen. Het was om hen te louteren, niet gelijk zilver, of met zilver, niet zo grondig als de mensen het zilver louteren, dat zij voortgaan in de smeltkroes te louteren totdat het laatste vuil er uit weggedaan is, want indien God hen op die wijze behandelde zouden zij onophoudelijk in de smeltkroes zijn, want allen zijn zij onrein, en mogen als zodanig rechtvaardig weggeworpen worden, Psalms 119:119, als onbruikbaar zilver, Jeremiah 6:30. Daarom neemt Hij hen zijn als zij zijn, gedeeltelijk maar niet geheel en al gelouterd. Ik heb u gekeurd in de smeltkroes van de ellende, dat is: Ik heb u gekozen na het goed, dat de ellende u gedaan heeft, en u bestemd voor grote dingen. Velen zijn door God thuis gebracht als uitverkoren vaten, nadat een goed werk van de genade in hen begonnen was in de smeltkroes van de ellende. De beproeving is Gods welbehagen niet, maar moet zijn oogwerk dienen.

3. Het is waar dat zij niet konden beweren van Gods hand zo groot een gunst te verdienen. als de verlossing uit Babel was, welke zo'n eer op hen zou leggen en hun zoveel vreugde bereiden zou, daarom zegt God: Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, Isaiah 48:11. Ziet hoe de nadruk daarop gelegd wordt, want dat is een reden die niet falen kan en daarom kan het besluit, dat daarop gegrond is, niet ter aarde vallen. God zal het doen, niet omdat Hij hun zo'n gunst verschuldigd is, maar om de eer van Zijn eigen naam te redden, opdat die niet moge bevlekt worden door onbeschaamde triomfen van de heidenen, die, wanneer zij over Israël zegevierden, meenden dat zij de God van Israël overwonnen hadden, en zich verbeeldden dat hun goden Hem te sterk waren. Dit was duidelijk de inhoud van Belsasars lofzangen, toen hij de heilige vaten uit Gods tempel ontheiligde, terwijl hij zijn goden prees, Daniel 5:2. En evenzo van het verzoek van de Babyloniërs in Psalms 137:2 :Zingt ons een van de liederen Zions! God zal dus zijn volk bevrijden omdat Hij niet duldt dat zijn eer aan een ander gegeven wordt. Mozes pleitte daarop meermalen bij God: Wat zullen de Egyptenaren zeggen? God is naijverig op de eer van Zijn naam, en zal niet toelaten dat de toorn des mensen, verder gaat dan dienstig is tot Zijn eer. En dit is een bron van troost voor Gods volk, dat wat hun ook overkomt, God voor Zijn eigen eer zal zorgen en dat Hij, zover dat nodig is, verlossing voor hen zal bewerken.

II. Hier is het bewijs dat God dit voor hen doen kon, ofschoon zij onmachtig waren om zichzelf te helpen, en de gehele zaak volkomen onuitvoerbaar scheen te zijn. Laat Jakob en Israël hiernaar horen, het geloven en er troost uit scheppen. Zij zijn Gods geroepenen, geroepen volgens Zijn voornemen, door Hem uit Egypte geroepen, Hosea 11:1, en nu uit Babel, een volk, dat Hij met onderscheidende genade bij name roept. Zij zijn Zijn geroepenen, want zij zijn tot Hem geroepen en genoemd naar Zijn naam en de Zijnen genoemd. En daarom zal Hij op hen letten, en zij kunnen ervan verzekerd zijn, dat Hij hen om Zijnentwil zal verlossen, en dat Hij het doen zal door Zijn eigen kracht, zodat zij niet behoeven te vrezen, want:

1. Hij alleen is God, en de eeuwige God, Isaiah 48:12. Ik ben het, die kan doen wat mij behaagt, en zal doen wat het beste is, Ik: met wie niemand zich kan vergelijken, nog minder kan gelijk staan. Ik ben de eerste en Ik ben de laatste. Wie is zo vlug dat hij Hem v r kan zijn? Wie kan Hem tegenhouden, die de laatste is en het veld behoudt tegen al Zijn tegenstanders en regeren zal totdat alle vijanden tot een voetbank van Zijn voeten gezet zijn? Welke reden blijft er dan over om aan hun verlossing te twijfelen, zo Hij haar onderneemt, wiens voornemens geheel volmaakt moeten zijn, want Hij is de eerste, en zeker uitgevoerd zullen worden, want Hij is de laatste. Het werk van die God is volmaakt.

2. Hij is de God, die de wereld gemaakt heeft, en Hij die dat deed, kan alles doen wat Hem behaagt, Isaiah 48:13. Zien wij onder ons, dan bemerken wij dat de aarde bevestigd is, en daardoor gevoelen wij dat zijn hand haar grondslagen gelegd heeft. En zien wij omhoog dan bemerken wij dat de hemelen als een tent boven onze hoofden uitgespannen zijn, en het was Zijn hand, die hen uitgespreid heeft, en dat deed op zo nauwkeurige wijze als de werkman zijn werk met de palm afmeet. Dit toont aan dat God onbegrensd is en de grootste en uitgestrektste plannen volvoeren kan. Indien de palm van Zijn rechterhand voldoende was om de hemelen uit te breiden, hoe groot is dan de macht van Zijn uitgestrekten arm! Ja, dit is nog niet alles, Hij heeft niet alleen de hemelen en de aarde gemaakt, en is dus almachtig als onze hulp en ons vertrouwen, Psalms 124:8, maar Hij heeft het bevel over alle heirscharen. Als Hij hen oproept in Zijn diensten hen wil uitzenden tot Zijn werk, staan zij alle gereed, zij komen op Zijn oproeping, zij antwoorden op hun namen: Hier zijn wij, wat wilt Gij dat wij doen zullen? Zij staan gereed, niet alleen uit eerbied voor hun Schepper, maar uit bereidvaardigheid om Zijn bevelen te volbrengen, zij staan in volmaakte onderlinge overeenstemming gereed, de een met de ander mededingende en de een de ander helpende in de dienst van hun Maker. Indien God dus Zijn volk wil bevrijden, behoeft Hij niet naar werktuigen te zoeken om daarbij te gebruiken. 3. Hij heeft het reeds voorzegd, en daar Hij zo'n oneindige kennis bezit dat Hij het vooruit kon zien, heeft Hij ook ongetwijfeld de almacht om het te volbrengen. Al gij huis van Jakob, verzamelt u en hoort tot uw vertroosting, wie onder hen, onder de goden van de heidenen of hun wijzen, heeft deze dingen verkondigd of kon ze verkondigen? Isaiah 48:14. zij hebben ze geen van allen kunnen voorzien, maar degenen, die hen raadpleegden, waren volkomen overtuigd dat Babel altijd als koningin zitten zou en Israël voortdurend haar slaaf zijn, en hun godsspraken gaven hun niet de minste wenk van het tegenovergestelde, om hen te ontgoochelen. Daarentegen heeft God door Zijn profeten aan de Joden er kennis van gegeven lang voor hun ballingschap evenals van de verwoesting van Jeruzalem, gelijk Hij hun nu kennis geeft van hun verlossing, Isaiah 48:15 :Ik, Ik heb het gesproken, en Hij zou het niet gesproken hebben indien Hij het niet doen kon, en daar niemand het vooruitspreken kon, staat het vast dat ook niemand anders het doen kon.

4. De persoon wordt aangewezen, die voor deze dienst gebruikt zal worden, evenals de middelen, die in het goddelijk raadsbesluit genomen zijn, en dat alles is onveranderlijk. Cyrus is de man die het doen moet, en het dient zeer tot onze verzekering dat enig ding geschieden zal, indien ons in bijzonderheden gezegd wordt hoe en door wie het gedane zal worden. Het is niet onzeker gelaten wie het doen zal, maar de zaak is vastgesteld.

a. Het is iemand in wie God welgevallen heeft, omdat hij voor die dienst aangewezen is. Ik heb hem lief Isaiah 48:14. De Heere heeft hem deze gunst bewezen en dit voorrecht verleend om hem tot het werktuig voor de verlossing van Zijn volk te maken, en daarin is hij een type van de groten Verlosser, Gods geliefde Zoon in wie Hij Zijn welbehagen heeft. Hen, voor wie God grote liefde gevoelt, en wie Hij liefde bewijst zal Hij dienstbaar maken tot heil van Zijn kerk.

b. Het is iemand, wie God daarvoor de macht en het bevel geven zal. Ik heb hem geroepen, heb hem voldoende volmacht gegeven, en derhalve zal Ik hem doen voorspoedig zijn.

c. Het is iemand, wie God door een reeks van leidingen van Zijn voorzienigheid tot deze dienst brengt. Ik zal hem doen komen, uit een vergelegen land, hem doen komen tegen Babel, hem stap voor stap verder brengen dan zijn eigen voornemen was. Wien God roept, die zal Hij brengen, Hij zal hem redenen geven om te komen, te komen op zijn roepstem. Het is iemand, die God zich zal toeëigenen en die Hij voorspoedig maken zal. Cyrus zal Gods welbehagen tegen Babel doen: het is Gods welbehagen, dat uitgevoerd worden zal, en Hij zal het uitvoeren door wie het Hem behaagt ofschoon Cyrus meent zijn eigen plannen te volvoeren, en niet weet van de wil van God of van de gunst die hem bewezen wordt. Zijn arm dat is het leger van Cyrus, en daarin Gods arm, zal komen en tegen de Chaldeeën zijn om hen tenonder te brengen, Isaiah 48:14, want als God hem roept en doet komen, zal hij zeker voorspoedig zijn, Isaiah 48:15. Wil mogen zeker zijn dat onze weg voorspoedig zijn zal, indien wij de goddelijke roepstem en leiding volgen.

Verzen 9-15

Jesaja 48:9-15

De verlossing van Gods volk uit de Babylonische gevangenschap was in vele opzichten zo onwaarschijnlijk, dat er voortdurend herhaling van de belofte moest zijn ter aanmoediging van het geloof en de hoop op God ten aanzien van deze zaak. Twee dingen waren ontmoedigend voor hen, hun eigen onwaardigheid dat God zo iets voor hen doen zou, en de vele bezwaren van de zaak zelf. In deze verzen worden deze beide ontmoedigingen uit de weg geruimd.

Hier is.

I. Een reden, waarom God het voor hen doen zou ofschoon zij het onwaardig waren, niet om hunnentwil-dat moeten zij goed weten- maar om Zijns naams wil, om Zijns roems wil, om Zijnentwil, Isaiah 48:9, Isaiah 48:10.

1. Het is waar: zij zijn zeer tergend geweest, en God was terecht toornig op hen geweest, hun gevangenschap was de straf voor hun ongerechtigheid. Indien Hij hen in Babylon gebracht had en hen daar had laten wegteren en verloren gaan, indien Hij de verwoesting van hun land onherstelbaar gemaakt had, dan had Hij hen slechts overeenkomstig hun zonden behandeld het zou slechts zijn wat een zondig volk van een toornige God verwachten kon. Maar, zegt God: Ik zal Mijn toorn langer uitstellen, of onderdrukken, Ik zal Mij bedwingen. Ik zal tonen dat Ik traag tot toorn ben, Ik zal niet alles wat rechtvaardig zou zijn over u uitstorten, want dan zou Ik u afsnijden dat gij geen volk meer waart. En waarom zal God aldus zijn hand terughouden? Om Mijns naams wil, want dat volk was naar Zijn naam genoemd, het deed belijdenis van Zijn naam, en indien zij afgesneden werden zouden de vijanden die naam lasteren. Het is tot Mijn eer, want het zal de eer van Mijn barmhartigheid verhogen, indien Ik hun spaar en herstel. En indien Hij voortging hen Zijn volk te doen zijn, zouden zij Hem daarvoor tot een naam en tot een roem zijn.

2. Het is waar dat zij zeer bedorven en slecht waren, maar God zelf zou hen reinigen en hen geschikt maken voor de barmhartigheid, die Hij voor hen bestemd had. Ik heb u gelouterd, opdat gij Mij een vat ter ere zoudt zijn. Ofschoon Hij zag dat zij voor die gunst niet geschikt waren, zou Hij het hen maken. En dit is de reden waarom Hij hen in moeite bracht en hen er zolang in liet, het was niet om hen af te snijden maar om hun goed te doen. Het was om hen te louteren, niet gelijk zilver, of met zilver, niet zo grondig als de mensen het zilver louteren, dat zij voortgaan in de smeltkroes te louteren totdat het laatste vuil er uit weggedaan is, want indien God hen op die wijze behandelde zouden zij onophoudelijk in de smeltkroes zijn, want allen zijn zij onrein, en mogen als zodanig rechtvaardig weggeworpen worden, Psalms 119:119, als onbruikbaar zilver, Jeremiah 6:30. Daarom neemt Hij hen zijn als zij zijn, gedeeltelijk maar niet geheel en al gelouterd. Ik heb u gekeurd in de smeltkroes van de ellende, dat is: Ik heb u gekozen na het goed, dat de ellende u gedaan heeft, en u bestemd voor grote dingen. Velen zijn door God thuis gebracht als uitverkoren vaten, nadat een goed werk van de genade in hen begonnen was in de smeltkroes van de ellende. De beproeving is Gods welbehagen niet, maar moet zijn oogwerk dienen.

3. Het is waar dat zij niet konden beweren van Gods hand zo groot een gunst te verdienen. als de verlossing uit Babel was, welke zo'n eer op hen zou leggen en hun zoveel vreugde bereiden zou, daarom zegt God: Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, Isaiah 48:11. Ziet hoe de nadruk daarop gelegd wordt, want dat is een reden die niet falen kan en daarom kan het besluit, dat daarop gegrond is, niet ter aarde vallen. God zal het doen, niet omdat Hij hun zo'n gunst verschuldigd is, maar om de eer van Zijn eigen naam te redden, opdat die niet moge bevlekt worden door onbeschaamde triomfen van de heidenen, die, wanneer zij over Israël zegevierden, meenden dat zij de God van Israël overwonnen hadden, en zich verbeeldden dat hun goden Hem te sterk waren. Dit was duidelijk de inhoud van Belsasars lofzangen, toen hij de heilige vaten uit Gods tempel ontheiligde, terwijl hij zijn goden prees, Daniel 5:2. En evenzo van het verzoek van de Babyloniërs in Psalms 137:2 :Zingt ons een van de liederen Zions! God zal dus zijn volk bevrijden omdat Hij niet duldt dat zijn eer aan een ander gegeven wordt. Mozes pleitte daarop meermalen bij God: Wat zullen de Egyptenaren zeggen? God is naijverig op de eer van Zijn naam, en zal niet toelaten dat de toorn des mensen, verder gaat dan dienstig is tot Zijn eer. En dit is een bron van troost voor Gods volk, dat wat hun ook overkomt, God voor Zijn eigen eer zal zorgen en dat Hij, zover dat nodig is, verlossing voor hen zal bewerken.

II. Hier is het bewijs dat God dit voor hen doen kon, ofschoon zij onmachtig waren om zichzelf te helpen, en de gehele zaak volkomen onuitvoerbaar scheen te zijn. Laat Jakob en Israël hiernaar horen, het geloven en er troost uit scheppen. Zij zijn Gods geroepenen, geroepen volgens Zijn voornemen, door Hem uit Egypte geroepen, Hosea 11:1, en nu uit Babel, een volk, dat Hij met onderscheidende genade bij name roept. Zij zijn Zijn geroepenen, want zij zijn tot Hem geroepen en genoemd naar Zijn naam en de Zijnen genoemd. En daarom zal Hij op hen letten, en zij kunnen ervan verzekerd zijn, dat Hij hen om Zijnentwil zal verlossen, en dat Hij het doen zal door Zijn eigen kracht, zodat zij niet behoeven te vrezen, want:

1. Hij alleen is God, en de eeuwige God, Isaiah 48:12. Ik ben het, die kan doen wat mij behaagt, en zal doen wat het beste is, Ik: met wie niemand zich kan vergelijken, nog minder kan gelijk staan. Ik ben de eerste en Ik ben de laatste. Wie is zo vlug dat hij Hem v r kan zijn? Wie kan Hem tegenhouden, die de laatste is en het veld behoudt tegen al Zijn tegenstanders en regeren zal totdat alle vijanden tot een voetbank van Zijn voeten gezet zijn? Welke reden blijft er dan over om aan hun verlossing te twijfelen, zo Hij haar onderneemt, wiens voornemens geheel volmaakt moeten zijn, want Hij is de eerste, en zeker uitgevoerd zullen worden, want Hij is de laatste. Het werk van die God is volmaakt.

2. Hij is de God, die de wereld gemaakt heeft, en Hij die dat deed, kan alles doen wat Hem behaagt, Isaiah 48:13. Zien wij onder ons, dan bemerken wij dat de aarde bevestigd is, en daardoor gevoelen wij dat zijn hand haar grondslagen gelegd heeft. En zien wij omhoog dan bemerken wij dat de hemelen als een tent boven onze hoofden uitgespannen zijn, en het was Zijn hand, die hen uitgespreid heeft, en dat deed op zo nauwkeurige wijze als de werkman zijn werk met de palm afmeet. Dit toont aan dat God onbegrensd is en de grootste en uitgestrektste plannen volvoeren kan. Indien de palm van Zijn rechterhand voldoende was om de hemelen uit te breiden, hoe groot is dan de macht van Zijn uitgestrekten arm! Ja, dit is nog niet alles, Hij heeft niet alleen de hemelen en de aarde gemaakt, en is dus almachtig als onze hulp en ons vertrouwen, Psalms 124:8, maar Hij heeft het bevel over alle heirscharen. Als Hij hen oproept in Zijn diensten hen wil uitzenden tot Zijn werk, staan zij alle gereed, zij komen op Zijn oproeping, zij antwoorden op hun namen: Hier zijn wij, wat wilt Gij dat wij doen zullen? Zij staan gereed, niet alleen uit eerbied voor hun Schepper, maar uit bereidvaardigheid om Zijn bevelen te volbrengen, zij staan in volmaakte onderlinge overeenstemming gereed, de een met de ander mededingende en de een de ander helpende in de dienst van hun Maker. Indien God dus Zijn volk wil bevrijden, behoeft Hij niet naar werktuigen te zoeken om daarbij te gebruiken. 3. Hij heeft het reeds voorzegd, en daar Hij zo'n oneindige kennis bezit dat Hij het vooruit kon zien, heeft Hij ook ongetwijfeld de almacht om het te volbrengen. Al gij huis van Jakob, verzamelt u en hoort tot uw vertroosting, wie onder hen, onder de goden van de heidenen of hun wijzen, heeft deze dingen verkondigd of kon ze verkondigen? Isaiah 48:14. zij hebben ze geen van allen kunnen voorzien, maar degenen, die hen raadpleegden, waren volkomen overtuigd dat Babel altijd als koningin zitten zou en Israël voortdurend haar slaaf zijn, en hun godsspraken gaven hun niet de minste wenk van het tegenovergestelde, om hen te ontgoochelen. Daarentegen heeft God door Zijn profeten aan de Joden er kennis van gegeven lang voor hun ballingschap evenals van de verwoesting van Jeruzalem, gelijk Hij hun nu kennis geeft van hun verlossing, Isaiah 48:15 :Ik, Ik heb het gesproken, en Hij zou het niet gesproken hebben indien Hij het niet doen kon, en daar niemand het vooruitspreken kon, staat het vast dat ook niemand anders het doen kon.

4. De persoon wordt aangewezen, die voor deze dienst gebruikt zal worden, evenals de middelen, die in het goddelijk raadsbesluit genomen zijn, en dat alles is onveranderlijk. Cyrus is de man die het doen moet, en het dient zeer tot onze verzekering dat enig ding geschieden zal, indien ons in bijzonderheden gezegd wordt hoe en door wie het gedane zal worden. Het is niet onzeker gelaten wie het doen zal, maar de zaak is vastgesteld.

a. Het is iemand in wie God welgevallen heeft, omdat hij voor die dienst aangewezen is. Ik heb hem lief Isaiah 48:14. De Heere heeft hem deze gunst bewezen en dit voorrecht verleend om hem tot het werktuig voor de verlossing van Zijn volk te maken, en daarin is hij een type van de groten Verlosser, Gods geliefde Zoon in wie Hij Zijn welbehagen heeft. Hen, voor wie God grote liefde gevoelt, en wie Hij liefde bewijst zal Hij dienstbaar maken tot heil van Zijn kerk.

b. Het is iemand, wie God daarvoor de macht en het bevel geven zal. Ik heb hem geroepen, heb hem voldoende volmacht gegeven, en derhalve zal Ik hem doen voorspoedig zijn.

c. Het is iemand, wie God door een reeks van leidingen van Zijn voorzienigheid tot deze dienst brengt. Ik zal hem doen komen, uit een vergelegen land, hem doen komen tegen Babel, hem stap voor stap verder brengen dan zijn eigen voornemen was. Wien God roept, die zal Hij brengen, Hij zal hem redenen geven om te komen, te komen op zijn roepstem. Het is iemand, die God zich zal toeëigenen en die Hij voorspoedig maken zal. Cyrus zal Gods welbehagen tegen Babel doen: het is Gods welbehagen, dat uitgevoerd worden zal, en Hij zal het uitvoeren door wie het Hem behaagt ofschoon Cyrus meent zijn eigen plannen te volvoeren, en niet weet van de wil van God of van de gunst die hem bewezen wordt. Zijn arm dat is het leger van Cyrus, en daarin Gods arm, zal komen en tegen de Chaldeeën zijn om hen tenonder te brengen, Isaiah 48:14, want als God hem roept en doet komen, zal hij zeker voorspoedig zijn, Isaiah 48:15. Wil mogen zeker zijn dat onze weg voorspoedig zijn zal, indien wij de goddelijke roepstem en leiding volgen.

Verzen 16-22

Jesaja 48:16-22

Evenals in de vorige verzen worden hier Jakob en Israël opgeroepen om te horen naar hetgeen de profeet in Gods naam tot hen zegt, of liever naar hetgeen God hun in en door de profeet zegt. En deze is een type van de groten Profeet, door wie God in deze laatste dagen heeft gesproken tot ons, en dit is voldoende. Nadert gijlieden tot mij, hoort dit. Zij, die willen horen en verstaan hetgeen God zegt, moeten nader en bij Hem komen, zij moeten zo dicht mogelijk bij Hem komen. Zij, die geluisterd hebben naar de bedreiging, moeten nu nader komen en hiernaar luisteren, opdat zij bevestigd mogen worden in hun besluit om God te dienen. Zij die dicht tot God naderen, mogen er op rekenen dat Zijn verborgenheid voor hen zal zijn.

Hier:

I. Verwijst God hen naar hetgeen Hij vroeger tot hen gezegd en voor hen gedaan heeft, indien zij daaraan wilden gedenken, zou dat hen grotelijks bemoedigen om ook nu op Hem te vertrouwen.

a. Hij heeft altijd ronduit tot hen gesproken van de beginne, door Mozes en al de profeten, Ik heb niet in het verborgen gesproken, maar in het openbaar, van de top van Sinai en in de voorname plaatsen van samenkomst, de plechtige vergaderingen van hun stammen. Hij gaf hun Zijn godsspraken niet ingewikkeld en dubbelzinnig, maar zo dat zij ze begrijpen konden, Habakkuk 2:2.

b. Hij had altijd wonderlijk voor hen gehandeld, van die tijd af dat het geschied is, dat zij tot volk gevormd werden, ben Ik daar, Ik heb altijd onder hen gewoond en hun zaken geleid. Hij zond hun profeten, verwekte hun richters en verscheen hun meermalen. En daarom zal Ik dezelfde blijven. Hij die tot hiertoe met de Zijnen geweest is, zal tot het einde met hen zijn.

II. De profeet zelf, als type van de grote profeet, bevestigt zijn zending om hun deze boodschap te brengen. En nu de Heere Heere (dezelfde die van de beginne en nooit in het verborgen gesproken heeft) en Zijn Geest heeft mij gezonden, Isaiah 48:16. Van de Geest van God wordt hier gesproken als van een persoon, onderscheiden van de Vader en de Zoon, en die goddelijke macht heeft om profeten te zenden. Wie door God gezonden wordt, is door zijn Geest gezonden. Zij, wie God enige dienst opdraagt, worden door de Geest daarvoor voldoende bereid gemaakt. Zij mogen vrijmoedig spreken en moeten gehoorzaam aangehoord worden, want God en zijn Geest hebben hen gezonden. Hetgeen door de profeet in dergelijk verband gezegd wordt in Isaiah 61:1, wordt in Luke 4:21 op Christus toegepast. Hem zond de Heere, en Hij had de Geest zonder mate.

III. God zendt hun door Zijn profeet een genaderijke boodschap tot hun ondersteuning en vertroosting onder hun beproeving, Isaiah 48:17. Aldus zegt Jahweh, de eeuwige God uw Verlosser, die zich dikwijls getoond heeft dat te zijn, die zich daartoe verbonden heeft, en die zijn verbintenis nauwgezet nakomen zal. want Hij is de Heilige, die niet bedriegen kan, de Heilige Israëls, die hen niet bedriegen zal. Dezelfde woorden waarmee de wet aanving en waardoor zij gezag kreeg leiden de belofte in en geven haar waarde. Ik ben de Heere uw God, op wie gij u moogt verlaten, die in betrekking tot u sta, die met u een verbond heeft.

1. Hier is het goede werk, dat God onderneemt voor hen te verrichten. Hij, die hun Verlosser is, zal daarom zijn: a. Hun onderwijzer. Ik ben de Heere uw God die u leert wat nut is die u zulke dingen leert als nuttig voor u zijn dingen die tot uw vrede behoren. Hierdoor betoont God zich te zijn de God, die met ons in verbond staat, dat Hij ons onderwijst, Hebrews 8:10, Hebrews 8:11, en niemand onderwijst gelijk Hij, want Hij geeft het verstand. Degene die God verlost, die onderwijst Hij, die Hij uit hun droefenissen verlossen wil, die leert Hij eerst van hun droefenissen voordeel te trekken, en maakt hen deelgenoten van Zijn heiligheid, want "dat is het nut, waartoe Hij ons kastijdt," Hebrews 12:10.

b. Hun gids. Hij leidt hen op de weg die zij gaan moeten. Hij verlicht niet alleen hun ogen, maar Hij leidt hun schreden, door Zijn genade leidt Hij hen in de weg van plicht en door zijn voorzienigheid in de weg van verlossing. Zalig zij die onder deze leiding staan.

2. Hier is het goed dat God verklaart voor hen te hebben bij Zijn goede wensen voor hen, Isaiah 48:18, Isaiah 48:19. Zeker, Hij had hen in de gevangenis gebracht maar dat was hun eigen schuld, want Hij bedroefde hen niet van harte.

a. Toen Hij hun Zijn wet gaf, begeerde Hij ernstig dat zij gehoorzaam zouden zijn. "Och, dat zij zo'n hart hadden!" Deuteronomy 5:29. "O dat zij verstandig waren!" Deuteronomy 32:29. Evenzo als Hij hen gestraft had om hun verbreken van de wet, begeerde Hij dat zij gehoorzaam zouden zijn. "Och, dat gij naar mijne geboden geluisterd had! Och, dat Mijn volk naar mij gehoord had," Psalms 81:14. Dit bevestigt wat God gezegd heeft, dat Hij geen lust heeft in de dood des zondaars.

b. Hij verzekert hun dat, indien zij gehoorzaam geweest waren, zij niet alleen hun gevangenschap zouden voorkomen hebben, maar dat zij zouden bevestigd en bevorderd zijn geworden in voorspoed. Hij had overvloed van goede dingen gereed om hun te geven, zo maar hun ronden die niet van hen hadden afgewend, Isaiah 59:1,Isaiah 59:2. Zij zouden geleid zijn in een onafgebroken stroom van voorspoed. Uw vrede zou geweest zijn als een rivier, gij zoudt u verheugd hebben over een reeks van weldaden, die elkaar gestadig zouden volgen als de golfjes van een rivier, niet gelijk het water van een regenbeek, dat spoedig vervloten is.

c. Hun deugd, hun eer en de rechtvaardigheid van hun zaak zouden bij alle gelegenheden alle tegenstand tenonder gebracht hebben, door hun eigen kracht, hun gerechtigheid zou geweest zijn als de golven van de zee. Zo zou hun gerechtigheid geweest zijn, dat niets daartegen stand houden kon. Maar nu zij ongehoorzaam geweest waren, was de stroom van hun voorspoed en vrede onderbroken en hun gerechtigheid overmeesterd.

d. Hun nakomelingen zouden zeer talrijk en zeer voorspoedig geweest zijn, terwijl zij nu zeer gering in getal waren, hetgeen blijkt uit het kleine aantal van de terugkerende ballingen, in Ezra 2:64 genoemd, samen niet zoveel als een stam telde toen zij uit Egypte togen. Zij zouden ontelbaar geweest zijn "als het zand aan de oever van de zee," overeenkomstig de belofte in Genesis 22:17, maar nu hadden zij deze zegen verbeurd. Die uit uw ingewanden voortkomen zouden geweest zijn als de steentjes op het strand in aantal, indien uw gerechtigheid onweerstaanbaar en onoverwinnelijk geweest ware als de golven van de zee.

e. De eer van Israël zou onbevlekt en onaangetast gebleven zijn. uw naam zijn niet worden afgehouwen of verdelgd van voor Mijn aangezicht, gelijk nu het geval was in het land van Israël, dat of verlaten was of door vreemdelingen bewoond werd. Niet verdelgd van voor Mijn aangezicht. De naam van een geslacht of van een koninkrijk kan niet gerekend worden verdelgd te zijn, alvorens hij verdelgd is van voor Gods aangezicht, dat is ophoudt een naam te zijn in Zijn heilige plaats. Nu zegt God hun dit alles wat Hij voor hen gedaan zou hebben, indien zij in hun gehoorzaamheid volhard hadden.

Ten eerste. Opdat zij zich zoveel dieper zouden verootmoedigen over hun zonden, waardoor zij dit alles verbeurd hadden. Dit moet ons in toorn tegen de zonde doen ontsteken, dat zij ons niet alleen de goede dingen doet verliezen, welke God ons gegeven heeft, maar bovendien ons berooft van de zegeningen welke God voor ons in voorraad had. Het zal de ellende van de ongehoorzamen verzwaren en zoveel ondraaglijker maken, te denken hoe gelukkig ze hadden kunnen zijn.

Ten tweede. Opdat zijn genade zoveel helderder zou schitteren wanneer Hij verlossing bewerkte voor hen, die deze zo verbeurd en zichzelf onwaardig gemaakt hadden. Niets had hen kunnen redden de een voorrecht van genade.

IV. Hier wordt verzekering gegeven van het grote werk, dat God besloten heeft voor hen te doen, namelijk hun verlossing uit de gevangenschap, wanneer Hij zijn werk in hen volbracht had.

1. Hier wordt hun verlof gegeven om Babel te verlaten. God kondigde dat af lang voordat Cyrus het deed, dat ieder die wilde naar zijn land kon terugkeren, Isaiah 48:20. Gij hebt volle verlof daartoe, Ga uit van Babel, de gevangenisdeuren zijn opengeworpen en de bazuin van vrijlating is geblazen. Wellicht heeft de Geest des Heeren met dit woord bedoeld de geesten op te wekken van hen, die gebruik wilden maken van Cyrus proclamatie. Ezra 1:5. Vliedt van de Chaldeën, niet in geheimzinnige, verstolen vlucht, gelijk Jakob vlood van Laban, maar vliedt met heilige minachting, het verwerpende om nog langer onder hen te blijven, vlucht niet steelsgewijs en bezorgd, maar met een stem, een stem des gejuichs, gelijk gij gevlucht zijt uit Egypte, Exodus 15:1.

2. Hier wordt het nieuws naar alle kanten afgekondigd. Doet het horen, laat het rondgezegd worden, brengt het uit tot aan het uiterste einde van de aarde, zendt de tijding mondeling en schriftelijk van stad tot stad, van koninkrijk tot koninkrijk, zelfs tot de verst-gelegen streken, de uiterste einden van de aarde. Dit is een type van de verkondiging des Evangelies over de gehele aarde, maar deze brengt blijde tijding waarbij de gehele wereld belang heeft, deze alleen dat die er toe bereid is er nota van zal nemen, dat hun gevraagd wordt hun afgoden te verzaken en tot de dienst van de God Israëls over te gaan. Allen moeten weten:

A. Dat allen, die God voor Zijn eigendom verklaart, zullen zich die Hij duur gekocht en betaald heeft. De Heere heeft Zijn knecht Jakob verlost, Hij heeft het vroeger gedaan toen Hij hem uit Egypte leidde, en Hij doet het nu. Jakob was Gods knecht, en daarom heeft Hij hem verlost, want wat hebben andere meesters met Gods dienstknechten te doen? Israël is Gods Zoon, daarom moet Farao hem laten gaan. God verloste Jakob en daarom behoorde hij Gods knecht te zijn Psalms 116:16. De Verbondsgod heeft hen verlost en daardoor zoveel vaster aan zich verbonden. Hij, die ons verlost heeft, bezit een onbetwistbaar recht op ons.

B. Voor hen, die God besluit thuis te brengen, zal Hij zorgdragen, dat zij geen gebrek hebben aan de noodzakelijke uitgaven voor de reis. Zij hadden geen dorst toen Hij hen leidde door de dorre plaatsen, Isaiah 48:21. Want overal waar zij heengingen volgde hen het water uit de rots. Hij deed de wateren vloeien en daar rotswater het helderst en smakelijkst is, kloofde God de rots en de wateren stroomden er uit want Hij kan in de behoeften van Zijn volk voorzien door middelen, waaraan zij het laatst zouden gedacht hebben. Dit ziet op hetgeen Hij voor hen deed toen Hij hen uit Egypte uitgeleid had, want toen was het letterlijk zo geschied. Maar het zou nu niet minder gedaan worden bij hun uittocht uit Babel, toen zij en de hunnen voor de reis evengoed voorzien werden. En God doet Zijn werk even merkwaardig door Zijn gewone voorzienigheid als door wonderen ofschoon daarop wellicht veel minder gelet wordt. Dit is toepasselijk op de schatten van genade, welke voor ons verborgen zijn in Christus Jezus, uit wie al het goede voor ons vloeit gelijk het water voor Israël uit de rots vloeide, want de rotssteen was Christus.

3. Hier wordt een bedreiging tussen gevoegd voor de goddelozen, die nog in hun ongerechtigheden voortgaan. Zij moeten niet denken dat zij enig aandeel hebben aan de zegeningen van Gods volk, of schoon zij uiterlijk en in belijdenis zich daarbij voegen. Zij mogen niet verwachten met dat volk te zullen delen, ofschoon Gods gedachten over dat volk als n geheel gedachten des vredes waren. Maar daaronder waren goddelozen, die niet bekeerd wilden worden, voor hen is er geen vrede, geen vrede met God of met hun eigen geweten, neen, geen wezenlijk goed, wat zij ook mogen voorwenden. Wat hebben Zij te doen met vrede die vijanden Gods zijn? Hun valse profeten beloofden vrede aan hen, die het niet toekwam, maar God zegt dat er geen vrede of iets dergelijks zal zijn voor de goddelozen. De twist met God van zondaren, die niet tot berouw komen, zal een eeuwige twist zijn.

Verzen 16-22

Jesaja 48:16-22

Evenals in de vorige verzen worden hier Jakob en Israël opgeroepen om te horen naar hetgeen de profeet in Gods naam tot hen zegt, of liever naar hetgeen God hun in en door de profeet zegt. En deze is een type van de groten Profeet, door wie God in deze laatste dagen heeft gesproken tot ons, en dit is voldoende. Nadert gijlieden tot mij, hoort dit. Zij, die willen horen en verstaan hetgeen God zegt, moeten nader en bij Hem komen, zij moeten zo dicht mogelijk bij Hem komen. Zij, die geluisterd hebben naar de bedreiging, moeten nu nader komen en hiernaar luisteren, opdat zij bevestigd mogen worden in hun besluit om God te dienen. Zij die dicht tot God naderen, mogen er op rekenen dat Zijn verborgenheid voor hen zal zijn.

Hier:

I. Verwijst God hen naar hetgeen Hij vroeger tot hen gezegd en voor hen gedaan heeft, indien zij daaraan wilden gedenken, zou dat hen grotelijks bemoedigen om ook nu op Hem te vertrouwen.

a. Hij heeft altijd ronduit tot hen gesproken van de beginne, door Mozes en al de profeten, Ik heb niet in het verborgen gesproken, maar in het openbaar, van de top van Sinai en in de voorname plaatsen van samenkomst, de plechtige vergaderingen van hun stammen. Hij gaf hun Zijn godsspraken niet ingewikkeld en dubbelzinnig, maar zo dat zij ze begrijpen konden, Habakkuk 2:2.

b. Hij had altijd wonderlijk voor hen gehandeld, van die tijd af dat het geschied is, dat zij tot volk gevormd werden, ben Ik daar, Ik heb altijd onder hen gewoond en hun zaken geleid. Hij zond hun profeten, verwekte hun richters en verscheen hun meermalen. En daarom zal Ik dezelfde blijven. Hij die tot hiertoe met de Zijnen geweest is, zal tot het einde met hen zijn.

II. De profeet zelf, als type van de grote profeet, bevestigt zijn zending om hun deze boodschap te brengen. En nu de Heere Heere (dezelfde die van de beginne en nooit in het verborgen gesproken heeft) en Zijn Geest heeft mij gezonden, Isaiah 48:16. Van de Geest van God wordt hier gesproken als van een persoon, onderscheiden van de Vader en de Zoon, en die goddelijke macht heeft om profeten te zenden. Wie door God gezonden wordt, is door zijn Geest gezonden. Zij, wie God enige dienst opdraagt, worden door de Geest daarvoor voldoende bereid gemaakt. Zij mogen vrijmoedig spreken en moeten gehoorzaam aangehoord worden, want God en zijn Geest hebben hen gezonden. Hetgeen door de profeet in dergelijk verband gezegd wordt in Isaiah 61:1, wordt in Luke 4:21 op Christus toegepast. Hem zond de Heere, en Hij had de Geest zonder mate.

III. God zendt hun door Zijn profeet een genaderijke boodschap tot hun ondersteuning en vertroosting onder hun beproeving, Isaiah 48:17. Aldus zegt Jahweh, de eeuwige God uw Verlosser, die zich dikwijls getoond heeft dat te zijn, die zich daartoe verbonden heeft, en die zijn verbintenis nauwgezet nakomen zal. want Hij is de Heilige, die niet bedriegen kan, de Heilige Israëls, die hen niet bedriegen zal. Dezelfde woorden waarmee de wet aanving en waardoor zij gezag kreeg leiden de belofte in en geven haar waarde. Ik ben de Heere uw God, op wie gij u moogt verlaten, die in betrekking tot u sta, die met u een verbond heeft.

1. Hier is het goede werk, dat God onderneemt voor hen te verrichten. Hij, die hun Verlosser is, zal daarom zijn: a. Hun onderwijzer. Ik ben de Heere uw God die u leert wat nut is die u zulke dingen leert als nuttig voor u zijn dingen die tot uw vrede behoren. Hierdoor betoont God zich te zijn de God, die met ons in verbond staat, dat Hij ons onderwijst, Hebrews 8:10, Hebrews 8:11, en niemand onderwijst gelijk Hij, want Hij geeft het verstand. Degene die God verlost, die onderwijst Hij, die Hij uit hun droefenissen verlossen wil, die leert Hij eerst van hun droefenissen voordeel te trekken, en maakt hen deelgenoten van Zijn heiligheid, want "dat is het nut, waartoe Hij ons kastijdt," Hebrews 12:10.

b. Hun gids. Hij leidt hen op de weg die zij gaan moeten. Hij verlicht niet alleen hun ogen, maar Hij leidt hun schreden, door Zijn genade leidt Hij hen in de weg van plicht en door zijn voorzienigheid in de weg van verlossing. Zalig zij die onder deze leiding staan.

2. Hier is het goed dat God verklaart voor hen te hebben bij Zijn goede wensen voor hen, Isaiah 48:18, Isaiah 48:19. Zeker, Hij had hen in de gevangenis gebracht maar dat was hun eigen schuld, want Hij bedroefde hen niet van harte.

a. Toen Hij hun Zijn wet gaf, begeerde Hij ernstig dat zij gehoorzaam zouden zijn. "Och, dat zij zo'n hart hadden!" Deuteronomy 5:29. "O dat zij verstandig waren!" Deuteronomy 32:29. Evenzo als Hij hen gestraft had om hun verbreken van de wet, begeerde Hij dat zij gehoorzaam zouden zijn. "Och, dat gij naar mijne geboden geluisterd had! Och, dat Mijn volk naar mij gehoord had," Psalms 81:14. Dit bevestigt wat God gezegd heeft, dat Hij geen lust heeft in de dood des zondaars.

b. Hij verzekert hun dat, indien zij gehoorzaam geweest waren, zij niet alleen hun gevangenschap zouden voorkomen hebben, maar dat zij zouden bevestigd en bevorderd zijn geworden in voorspoed. Hij had overvloed van goede dingen gereed om hun te geven, zo maar hun ronden die niet van hen hadden afgewend, Isaiah 59:1,Isaiah 59:2. Zij zouden geleid zijn in een onafgebroken stroom van voorspoed. Uw vrede zou geweest zijn als een rivier, gij zoudt u verheugd hebben over een reeks van weldaden, die elkaar gestadig zouden volgen als de golfjes van een rivier, niet gelijk het water van een regenbeek, dat spoedig vervloten is.

c. Hun deugd, hun eer en de rechtvaardigheid van hun zaak zouden bij alle gelegenheden alle tegenstand tenonder gebracht hebben, door hun eigen kracht, hun gerechtigheid zou geweest zijn als de golven van de zee. Zo zou hun gerechtigheid geweest zijn, dat niets daartegen stand houden kon. Maar nu zij ongehoorzaam geweest waren, was de stroom van hun voorspoed en vrede onderbroken en hun gerechtigheid overmeesterd.

d. Hun nakomelingen zouden zeer talrijk en zeer voorspoedig geweest zijn, terwijl zij nu zeer gering in getal waren, hetgeen blijkt uit het kleine aantal van de terugkerende ballingen, in Ezra 2:64 genoemd, samen niet zoveel als een stam telde toen zij uit Egypte togen. Zij zouden ontelbaar geweest zijn "als het zand aan de oever van de zee," overeenkomstig de belofte in Genesis 22:17, maar nu hadden zij deze zegen verbeurd. Die uit uw ingewanden voortkomen zouden geweest zijn als de steentjes op het strand in aantal, indien uw gerechtigheid onweerstaanbaar en onoverwinnelijk geweest ware als de golven van de zee.

e. De eer van Israël zou onbevlekt en onaangetast gebleven zijn. uw naam zijn niet worden afgehouwen of verdelgd van voor Mijn aangezicht, gelijk nu het geval was in het land van Israël, dat of verlaten was of door vreemdelingen bewoond werd. Niet verdelgd van voor Mijn aangezicht. De naam van een geslacht of van een koninkrijk kan niet gerekend worden verdelgd te zijn, alvorens hij verdelgd is van voor Gods aangezicht, dat is ophoudt een naam te zijn in Zijn heilige plaats. Nu zegt God hun dit alles wat Hij voor hen gedaan zou hebben, indien zij in hun gehoorzaamheid volhard hadden.

Ten eerste. Opdat zij zich zoveel dieper zouden verootmoedigen over hun zonden, waardoor zij dit alles verbeurd hadden. Dit moet ons in toorn tegen de zonde doen ontsteken, dat zij ons niet alleen de goede dingen doet verliezen, welke God ons gegeven heeft, maar bovendien ons berooft van de zegeningen welke God voor ons in voorraad had. Het zal de ellende van de ongehoorzamen verzwaren en zoveel ondraaglijker maken, te denken hoe gelukkig ze hadden kunnen zijn.

Ten tweede. Opdat zijn genade zoveel helderder zou schitteren wanneer Hij verlossing bewerkte voor hen, die deze zo verbeurd en zichzelf onwaardig gemaakt hadden. Niets had hen kunnen redden de een voorrecht van genade.

IV. Hier wordt verzekering gegeven van het grote werk, dat God besloten heeft voor hen te doen, namelijk hun verlossing uit de gevangenschap, wanneer Hij zijn werk in hen volbracht had.

1. Hier wordt hun verlof gegeven om Babel te verlaten. God kondigde dat af lang voordat Cyrus het deed, dat ieder die wilde naar zijn land kon terugkeren, Isaiah 48:20. Gij hebt volle verlof daartoe, Ga uit van Babel, de gevangenisdeuren zijn opengeworpen en de bazuin van vrijlating is geblazen. Wellicht heeft de Geest des Heeren met dit woord bedoeld de geesten op te wekken van hen, die gebruik wilden maken van Cyrus proclamatie. Ezra 1:5. Vliedt van de Chaldeën, niet in geheimzinnige, verstolen vlucht, gelijk Jakob vlood van Laban, maar vliedt met heilige minachting, het verwerpende om nog langer onder hen te blijven, vlucht niet steelsgewijs en bezorgd, maar met een stem, een stem des gejuichs, gelijk gij gevlucht zijt uit Egypte, Exodus 15:1.

2. Hier wordt het nieuws naar alle kanten afgekondigd. Doet het horen, laat het rondgezegd worden, brengt het uit tot aan het uiterste einde van de aarde, zendt de tijding mondeling en schriftelijk van stad tot stad, van koninkrijk tot koninkrijk, zelfs tot de verst-gelegen streken, de uiterste einden van de aarde. Dit is een type van de verkondiging des Evangelies over de gehele aarde, maar deze brengt blijde tijding waarbij de gehele wereld belang heeft, deze alleen dat die er toe bereid is er nota van zal nemen, dat hun gevraagd wordt hun afgoden te verzaken en tot de dienst van de God Israëls over te gaan. Allen moeten weten:

A. Dat allen, die God voor Zijn eigendom verklaart, zullen zich die Hij duur gekocht en betaald heeft. De Heere heeft Zijn knecht Jakob verlost, Hij heeft het vroeger gedaan toen Hij hem uit Egypte leidde, en Hij doet het nu. Jakob was Gods knecht, en daarom heeft Hij hem verlost, want wat hebben andere meesters met Gods dienstknechten te doen? Israël is Gods Zoon, daarom moet Farao hem laten gaan. God verloste Jakob en daarom behoorde hij Gods knecht te zijn Psalms 116:16. De Verbondsgod heeft hen verlost en daardoor zoveel vaster aan zich verbonden. Hij, die ons verlost heeft, bezit een onbetwistbaar recht op ons.

B. Voor hen, die God besluit thuis te brengen, zal Hij zorgdragen, dat zij geen gebrek hebben aan de noodzakelijke uitgaven voor de reis. Zij hadden geen dorst toen Hij hen leidde door de dorre plaatsen, Isaiah 48:21. Want overal waar zij heengingen volgde hen het water uit de rots. Hij deed de wateren vloeien en daar rotswater het helderst en smakelijkst is, kloofde God de rots en de wateren stroomden er uit want Hij kan in de behoeften van Zijn volk voorzien door middelen, waaraan zij het laatst zouden gedacht hebben. Dit ziet op hetgeen Hij voor hen deed toen Hij hen uit Egypte uitgeleid had, want toen was het letterlijk zo geschied. Maar het zou nu niet minder gedaan worden bij hun uittocht uit Babel, toen zij en de hunnen voor de reis evengoed voorzien werden. En God doet Zijn werk even merkwaardig door Zijn gewone voorzienigheid als door wonderen ofschoon daarop wellicht veel minder gelet wordt. Dit is toepasselijk op de schatten van genade, welke voor ons verborgen zijn in Christus Jezus, uit wie al het goede voor ons vloeit gelijk het water voor Israël uit de rots vloeide, want de rotssteen was Christus.

3. Hier wordt een bedreiging tussen gevoegd voor de goddelozen, die nog in hun ongerechtigheden voortgaan. Zij moeten niet denken dat zij enig aandeel hebben aan de zegeningen van Gods volk, of schoon zij uiterlijk en in belijdenis zich daarbij voegen. Zij mogen niet verwachten met dat volk te zullen delen, ofschoon Gods gedachten over dat volk als n geheel gedachten des vredes waren. Maar daaronder waren goddelozen, die niet bekeerd wilden worden, voor hen is er geen vrede, geen vrede met God of met hun eigen geweten, neen, geen wezenlijk goed, wat zij ook mogen voorwenden. Wat hebben Zij te doen met vrede die vijanden Gods zijn? Hun valse profeten beloofden vrede aan hen, die het niet toekwam, maar God zegt dat er geen vrede of iets dergelijks zal zijn voor de goddelozen. De twist met God van zondaren, die niet tot berouw komen, zal een eeuwige twist zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 48". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-48.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile