Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 47

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 47

De oneindige Wijsheid had deze zaken zo kunnen regelen dat Israël had verlost kunnen worden en Babylon toch onverlet blijven. Maar indien zij hun harten verharden en het volk niet willen laten gaan, hebben zij het zichzelf te wijten indien hun verwoesting de weg moet banen voor Israëls bevrijding, en daarom wordt deze verwoesting in dit hoofdstuk breedvoerig voorzegd, niet om in het hart van Gods volk een geest van wraak te wekken tegen degenen die het zo barbaars mishandeld hebben, maar om hun geloof en hoop op hun verlossing aan te moedigen, En daarbij om een type te zijn van de grote val van de vijandin van de Nieuw Testamentische kerk die in het boek van de Openbaring de naam Babylon draagt. In dit hoofdstuk hebben wij:

1. De omvang van de gedreigde verwoesting. Babylon zal in het stof gebogen en ten uiterste ellendig gemaakt worden, zij zal vallen van de hoogte van voorspoed tot de diepte van de vernedering, Isaiah 47:1.

2. De zonden, die (God er toe brachten om zo grote verwoesting over haar te doen komen,

a. Haar wreedheid voor Gods volk, Isaiah 47:6,

b. Haar hoogmoed en vleselijke gerustheid, Isaiah 47:7,

c. Haar zelfvertrouwen en verachting van God, Isaiah 47:10-

d. Haar gebruiken van duivelskunsten en haar vertrouwen op bezweringen en toverijen die wel verre van hun enig goed te doen, zullen bijdragen om haar verwoesting te verhaasten, Isaiah 47:11.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 47

De oneindige Wijsheid had deze zaken zo kunnen regelen dat Israël had verlost kunnen worden en Babylon toch onverlet blijven. Maar indien zij hun harten verharden en het volk niet willen laten gaan, hebben zij het zichzelf te wijten indien hun verwoesting de weg moet banen voor Israëls bevrijding, en daarom wordt deze verwoesting in dit hoofdstuk breedvoerig voorzegd, niet om in het hart van Gods volk een geest van wraak te wekken tegen degenen die het zo barbaars mishandeld hebben, maar om hun geloof en hoop op hun verlossing aan te moedigen, En daarbij om een type te zijn van de grote val van de vijandin van de Nieuw Testamentische kerk die in het boek van de Openbaring de naam Babylon draagt. In dit hoofdstuk hebben wij:

1. De omvang van de gedreigde verwoesting. Babylon zal in het stof gebogen en ten uiterste ellendig gemaakt worden, zij zal vallen van de hoogte van voorspoed tot de diepte van de vernedering, Isaiah 47:1.

2. De zonden, die (God er toe brachten om zo grote verwoesting over haar te doen komen,

a. Haar wreedheid voor Gods volk, Isaiah 47:6,

b. Haar hoogmoed en vleselijke gerustheid, Isaiah 47:7,

c. Haar zelfvertrouwen en verachting van God, Isaiah 47:10-

d. Haar gebruiken van duivelskunsten en haar vertrouwen op bezweringen en toverijen die wel verre van hun enig goed te doen, zullen bijdragen om haar verwoesting te verhaasten, Isaiah 47:11.

Verzen 1-6

Jesaja 47:1-6

In deze verzen zendt God Zijn profeet als boodschapper naar Babylon, evenals Jona naar Nineve. De tijd van de verwoesting van Babel is aanstaande, hier wordt haar dus een edelmoedige waarschuwing gegeven, opdat zij haar ondergang moge afwenden door berouw, en er verlenging van haar rust moge zijn.

Wij kunnen hier opmerken:

I. Gods twist met Babel, wij zullen daarmee beginnen, want daar beginnen alle onheilen. Zij heeft God tot haar vijand gemaakt, wie kan dan haar vriend zijn? Zij moet weten dat de rechtvaardige Rechter, wie de wraak toekomt, gezegd heeft, Isaiah 47:3 Ik zal wraak nemen. Zij heeft God getergd en daarvoor zal met haar afgerekend worden, zodra de maat van haar ongerechtigheden vol is. Wee dengene tot wie God komt om wraak te nemen, want wie kent de sterkte Zijns toorns, en hoe vreeslijk het is om in Zijn handen te vallen? Ware het een mens gelijk wij, die zich aan ons wilde wreken, dan konden we nog hopen hem te kunnen staan, hetzij om hem te ontsnappen of om met hem tot een vergelijk te komen. Maar hij zegt: Ik zal u ontmoeten, niet gelijk een mens met menselijke hartstochten, maar ik zal u tegenkomen als een leeuw, "gelijk een jonge leeuw," Hosea 5:14. Of liever: niet met de kracht van een mens, die gemakkelijk te weerstaan is, maar met de macht van een God, die niemand tegenstaan kan. Niet met de rechtvaardigheid van een mens, die omgekocht en afgekocht worden kan of door dwaas medelijden verduisterd, maar met de gerechtigheid van een God, die streng en stipt is en waaraan geen ontkomen is. Zowel in het vergeven van de berouwhebbende als in het straffen van de onboetvaardige is Hij God en geen mens, Hosea 11:9.

II. De bijzondere reden van deze twist, er is een oorzaak voor, en wel een rechtvaardige oorzaak. Het is de "twist van des Heeren tempel," Jeremiah 50:28, het "is om het geweld Zion aangedaan," Jeremiah 51:35, God bepleit de zaak van Zijn volk tegen Babel. Er wordt toegestemd, Isaiah 47:6, dat God in toorn zijn volk overgeleverd heeft in de handen van de Babyloniërs, deze gebruikt heeft om zijn kinderen te kastijden, door hen zich heiligdom ontheiligd heeft, zijn eigen volk overgegeven heeft om evenals alle andere volken te lijden, toegestaan heeft dat de heidenen, die op een af stand moesten gehouden worden, in zijn "heiligdom kwamen en de tempel verontreinigden," Psalms 79:1. Hierin was God rechtvaardig, maar de Babyloniërs hadden er hun moedwil in gedreven, toen ze Israël in handen hadden en zegevierden bij het gezicht van een volk, dat zo beroemd was om wijsheid, heiligheid en eer, en dat nu zo omlaag gebracht was, hadden gemeen en laaghartig hen vertrapt, hun geen barmhartigheden bewezen, zelfs niet de gewone bewijzen van menselijkheid, waarop de ellendigen door hun ongeluk bij ieder aanspraak hebben. Zij handelden jegens hen barbaars, verachtelijk, ja zij verblijdden zich in hun ellende. De Israëlieten werden onder het juk gebracht, en "Alsof dat nog niet genoeg ware, het juk werd zeer verzwaard, droefheid werd tot hun droefheid toegedaan. Zij legden het juk op de ouden van dagen, op de oudsten, die geen arbeid meer konden verrichten en ineenzakten onder een last, die jongeren van jaren nog konden dragen. De oudsten in de poorten, die hun rechters en overheden geweest waren, personen van de hoogste rang, werden tot de zwaarste en geringste arbeid gedwongen, Jeremia klaagt dat "de aangezichten van de ouden niet geëerd werden," Lamentations 5:12. Niets brengt zekerder en zwaarder verwoesting over een volk dan wreedheid voornamelijk zo die bedreven wordt tegen het Israël Gods. III. Het verschrikkelijke van deze twist. Babel heeft reden om te beven als haar meegedeeld wordt wat de aanleiding tot deze twist is Isaiah 47:4. De naam van onze Verlosser is de Heere van de heirscharen, de Heilige Israëls. Hij is onze Goël, die als onze bloedwreker het behandelen van onze zaak op zich neemt. Hij heeft twee namen die tot ons spreken van vertroosting, maar tot onze tegenpartijders van verschrikking.

1. Hij is de Heere van de heirscharen, alle schepselen staan onder Zijn bevel en daarom heeft Hij alle macht in hemel en op aarde. Wee hem die de Heere tot vijand heeft, want de gehele schepping is met hem op voet van oorlog.

2. Hij is de Heilige Israëls, onze Verbondsgod, Zijn woning was in ons midden, Hij zal al Zijn beloften getrouw vervullen. Gods macht en heiligheid zijn beide tegen Babylon en voor Zion in de wapenen. Dit kan men toepassen op Christus, onze grote Verlosser, Hij is de Heere van de heirscharen en de Heilige Israëls.

IV. De gevolgen daarvan voor Babel. Zij wordt een maagd (de dochter) genoemd, daarvoor hield zij zichzelve, ofschoon zij de moeder van de hoererijen was, Zij was schoon als een maagd en allen maakten haar het hof. Zij werd de tedere en wellustige genoemd, Isaiah 47:1, de koningin van de koninkrijken, Isaiah 47:5, maar nu is haar toestand veranderd.

1. Haar eer is weggegaan en ze moet al haar waardigheden vaarwel zeggen, zij die bovenaan zat op de aarde, daar zat in heerlijkheid en macht, moet nu afdalen en in het stof zitten, als een zeer geringe en diep bedroefde leeddraagster, zij moet op de grond zitten, want zij zal zo verarmd en uitgeledigd worden dat haar zelfs geen zetel gelaten wordt om zich op neer te zetten.

2. Haar macht is voorbij en zij moet al haar bezittingen verlaten, zij zal niet meer gelijk vroeger regeren of aan haar naburen de wet stellen. Er is geen troon voor u, o dochter van de Chaldeen! Zij, die hun eer en macht misbruiken, dagen uit om hen daarvan te beroven, en hen in het stof te doen nederzitten.

3. Haar gemak en vermaak zijn verdwenen. Zij zal niet meer de tedere en wellustige genoemd worden gelijk vroeger, want zij zal niet alleen beroofd worden van al die dingen, waarmee zij zich vroeger versierde, maar zij zal tot hardere arbeid gedwongen worden, zij zal gebrek lijden en smart gevoelen, hetgeen dubbel zwaar vallen zal aan haar, die het vroeger "nooit gewaagd heeft haar voetzool op de grond te zetten omdat zij zich teder en wellustig hield," Deuteronomy 28:56. Het is onze wijsheid onszelf niet voor teder en wellustig te houden, omdat wij niet weten welke zware diensten anderen voor onze dood nog van ons vergen zullen en hoe diep wij nog vernederd zullen worden.

4. Haar vrijheid is verdwenen, zij is gebracht tot een staat van dienstbaarheid en tot even zware slavernij als zij ten tijde van haar voorspoed anderen oplegde. Zelfs de aanzienlijken van Babel moeten nu van hun overwinnaars dezelfde wetten ontvangen, die zijn hun overwonnenen opdrongen, Neem de molen en maal meel, Isaiah 47:2. Zij wordt aan zwaar, ruw werk gezet, zodat zij al haar hoofdsierselen moet afleggen en haar vlechten ontdekken, om even adem te scheppen. Toen zij van de ene plaats naar de andere voortgedreven werden, volgens de luimen en grillen van haar meesters, werden zij gedwongen tot aan het midden door de wateren te waden, zodat zij de enkelen ontbloten en de schenkelen ontdekken moesten, om de rivieren over te trekken, hetgeen een zware vernedering is voor haar, die gewoon waren in staatsie te rijden. Maar zij mogen zich niet beklagen, want vroeger hebben zij hun gevangenen evenzo behandeld, en met de maat waarmee zij gemeten hebben wordt hun nu wedergemeten. Zij, die nu de macht hebben, mogen die wel gematigd en redelijk gebruiken, want de onderste spaak kan eens bovenkomen!

5. Al haar heerlijkheid en verheerlijking zijn vergaan. In plaats van heerlijkheid heeft zij nu schande, Isaiah 47:3. Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden. Zo was de laaghartige en barbaarse gewoonte van die tijden, waarmee gevangenen meestal behandeld werden. Uit hebzucht liet men hen niets dan enkele lompen om hun naaktheid te bedekken, zover was men van de eerbaarheid en van het medegevoel, dat men aan de menselijke natuur verschuldigd is. Inplaats van te pralen, zit zij stilzwijgend en gaat in de duisternis, Isaiah 47:5, zij schaamt zich haar gelaat te tonen want zij heeft alle achting verloren en zal niet meer genoemd worden koningin van de koninkrijken. God kan maken dat zij zwijgend nederzitten, die het grootste gedruis in de wereld maakten, en hen in het duister zenden, die in het licht pronkten. Die zich beroemt, beroeme zich dus in God, die niet verandert, en niet in enig werelds vermaak of eerbewijs, dat aan verandering onderhevig is.

Verzen 1-6

Jesaja 47:1-6

In deze verzen zendt God Zijn profeet als boodschapper naar Babylon, evenals Jona naar Nineve. De tijd van de verwoesting van Babel is aanstaande, hier wordt haar dus een edelmoedige waarschuwing gegeven, opdat zij haar ondergang moge afwenden door berouw, en er verlenging van haar rust moge zijn.

Wij kunnen hier opmerken:

I. Gods twist met Babel, wij zullen daarmee beginnen, want daar beginnen alle onheilen. Zij heeft God tot haar vijand gemaakt, wie kan dan haar vriend zijn? Zij moet weten dat de rechtvaardige Rechter, wie de wraak toekomt, gezegd heeft, Isaiah 47:3 Ik zal wraak nemen. Zij heeft God getergd en daarvoor zal met haar afgerekend worden, zodra de maat van haar ongerechtigheden vol is. Wee dengene tot wie God komt om wraak te nemen, want wie kent de sterkte Zijns toorns, en hoe vreeslijk het is om in Zijn handen te vallen? Ware het een mens gelijk wij, die zich aan ons wilde wreken, dan konden we nog hopen hem te kunnen staan, hetzij om hem te ontsnappen of om met hem tot een vergelijk te komen. Maar hij zegt: Ik zal u ontmoeten, niet gelijk een mens met menselijke hartstochten, maar ik zal u tegenkomen als een leeuw, "gelijk een jonge leeuw," Hosea 5:14. Of liever: niet met de kracht van een mens, die gemakkelijk te weerstaan is, maar met de macht van een God, die niemand tegenstaan kan. Niet met de rechtvaardigheid van een mens, die omgekocht en afgekocht worden kan of door dwaas medelijden verduisterd, maar met de gerechtigheid van een God, die streng en stipt is en waaraan geen ontkomen is. Zowel in het vergeven van de berouwhebbende als in het straffen van de onboetvaardige is Hij God en geen mens, Hosea 11:9.

II. De bijzondere reden van deze twist, er is een oorzaak voor, en wel een rechtvaardige oorzaak. Het is de "twist van des Heeren tempel," Jeremiah 50:28, het "is om het geweld Zion aangedaan," Jeremiah 51:35, God bepleit de zaak van Zijn volk tegen Babel. Er wordt toegestemd, Isaiah 47:6, dat God in toorn zijn volk overgeleverd heeft in de handen van de Babyloniërs, deze gebruikt heeft om zijn kinderen te kastijden, door hen zich heiligdom ontheiligd heeft, zijn eigen volk overgegeven heeft om evenals alle andere volken te lijden, toegestaan heeft dat de heidenen, die op een af stand moesten gehouden worden, in zijn "heiligdom kwamen en de tempel verontreinigden," Psalms 79:1. Hierin was God rechtvaardig, maar de Babyloniërs hadden er hun moedwil in gedreven, toen ze Israël in handen hadden en zegevierden bij het gezicht van een volk, dat zo beroemd was om wijsheid, heiligheid en eer, en dat nu zo omlaag gebracht was, hadden gemeen en laaghartig hen vertrapt, hun geen barmhartigheden bewezen, zelfs niet de gewone bewijzen van menselijkheid, waarop de ellendigen door hun ongeluk bij ieder aanspraak hebben. Zij handelden jegens hen barbaars, verachtelijk, ja zij verblijdden zich in hun ellende. De Israëlieten werden onder het juk gebracht, en "Alsof dat nog niet genoeg ware, het juk werd zeer verzwaard, droefheid werd tot hun droefheid toegedaan. Zij legden het juk op de ouden van dagen, op de oudsten, die geen arbeid meer konden verrichten en ineenzakten onder een last, die jongeren van jaren nog konden dragen. De oudsten in de poorten, die hun rechters en overheden geweest waren, personen van de hoogste rang, werden tot de zwaarste en geringste arbeid gedwongen, Jeremia klaagt dat "de aangezichten van de ouden niet geëerd werden," Lamentations 5:12. Niets brengt zekerder en zwaarder verwoesting over een volk dan wreedheid voornamelijk zo die bedreven wordt tegen het Israël Gods. III. Het verschrikkelijke van deze twist. Babel heeft reden om te beven als haar meegedeeld wordt wat de aanleiding tot deze twist is Isaiah 47:4. De naam van onze Verlosser is de Heere van de heirscharen, de Heilige Israëls. Hij is onze Goël, die als onze bloedwreker het behandelen van onze zaak op zich neemt. Hij heeft twee namen die tot ons spreken van vertroosting, maar tot onze tegenpartijders van verschrikking.

1. Hij is de Heere van de heirscharen, alle schepselen staan onder Zijn bevel en daarom heeft Hij alle macht in hemel en op aarde. Wee hem die de Heere tot vijand heeft, want de gehele schepping is met hem op voet van oorlog.

2. Hij is de Heilige Israëls, onze Verbondsgod, Zijn woning was in ons midden, Hij zal al Zijn beloften getrouw vervullen. Gods macht en heiligheid zijn beide tegen Babylon en voor Zion in de wapenen. Dit kan men toepassen op Christus, onze grote Verlosser, Hij is de Heere van de heirscharen en de Heilige Israëls.

IV. De gevolgen daarvan voor Babel. Zij wordt een maagd (de dochter) genoemd, daarvoor hield zij zichzelve, ofschoon zij de moeder van de hoererijen was, Zij was schoon als een maagd en allen maakten haar het hof. Zij werd de tedere en wellustige genoemd, Isaiah 47:1, de koningin van de koninkrijken, Isaiah 47:5, maar nu is haar toestand veranderd.

1. Haar eer is weggegaan en ze moet al haar waardigheden vaarwel zeggen, zij die bovenaan zat op de aarde, daar zat in heerlijkheid en macht, moet nu afdalen en in het stof zitten, als een zeer geringe en diep bedroefde leeddraagster, zij moet op de grond zitten, want zij zal zo verarmd en uitgeledigd worden dat haar zelfs geen zetel gelaten wordt om zich op neer te zetten.

2. Haar macht is voorbij en zij moet al haar bezittingen verlaten, zij zal niet meer gelijk vroeger regeren of aan haar naburen de wet stellen. Er is geen troon voor u, o dochter van de Chaldeen! Zij, die hun eer en macht misbruiken, dagen uit om hen daarvan te beroven, en hen in het stof te doen nederzitten.

3. Haar gemak en vermaak zijn verdwenen. Zij zal niet meer de tedere en wellustige genoemd worden gelijk vroeger, want zij zal niet alleen beroofd worden van al die dingen, waarmee zij zich vroeger versierde, maar zij zal tot hardere arbeid gedwongen worden, zij zal gebrek lijden en smart gevoelen, hetgeen dubbel zwaar vallen zal aan haar, die het vroeger "nooit gewaagd heeft haar voetzool op de grond te zetten omdat zij zich teder en wellustig hield," Deuteronomy 28:56. Het is onze wijsheid onszelf niet voor teder en wellustig te houden, omdat wij niet weten welke zware diensten anderen voor onze dood nog van ons vergen zullen en hoe diep wij nog vernederd zullen worden.

4. Haar vrijheid is verdwenen, zij is gebracht tot een staat van dienstbaarheid en tot even zware slavernij als zij ten tijde van haar voorspoed anderen oplegde. Zelfs de aanzienlijken van Babel moeten nu van hun overwinnaars dezelfde wetten ontvangen, die zijn hun overwonnenen opdrongen, Neem de molen en maal meel, Isaiah 47:2. Zij wordt aan zwaar, ruw werk gezet, zodat zij al haar hoofdsierselen moet afleggen en haar vlechten ontdekken, om even adem te scheppen. Toen zij van de ene plaats naar de andere voortgedreven werden, volgens de luimen en grillen van haar meesters, werden zij gedwongen tot aan het midden door de wateren te waden, zodat zij de enkelen ontbloten en de schenkelen ontdekken moesten, om de rivieren over te trekken, hetgeen een zware vernedering is voor haar, die gewoon waren in staatsie te rijden. Maar zij mogen zich niet beklagen, want vroeger hebben zij hun gevangenen evenzo behandeld, en met de maat waarmee zij gemeten hebben wordt hun nu wedergemeten. Zij, die nu de macht hebben, mogen die wel gematigd en redelijk gebruiken, want de onderste spaak kan eens bovenkomen!

5. Al haar heerlijkheid en verheerlijking zijn vergaan. In plaats van heerlijkheid heeft zij nu schande, Isaiah 47:3. Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden. Zo was de laaghartige en barbaarse gewoonte van die tijden, waarmee gevangenen meestal behandeld werden. Uit hebzucht liet men hen niets dan enkele lompen om hun naaktheid te bedekken, zover was men van de eerbaarheid en van het medegevoel, dat men aan de menselijke natuur verschuldigd is. Inplaats van te pralen, zit zij stilzwijgend en gaat in de duisternis, Isaiah 47:5, zij schaamt zich haar gelaat te tonen want zij heeft alle achting verloren en zal niet meer genoemd worden koningin van de koninkrijken. God kan maken dat zij zwijgend nederzitten, die het grootste gedruis in de wereld maakten, en hen in het duister zenden, die in het licht pronkten. Die zich beroemt, beroeme zich dus in God, die niet verandert, en niet in enig werelds vermaak of eerbewijs, dat aan verandering onderhevig is.

Verzen 7-15

Jesaja 47:7-15

Babylon, nu tot verwoesting veroordeeld, wordt hier rechtvaardig betreft om haar hoogmoed, weelde en gerustheid in haar dagen van voorspoed, en om het vertrouwen dat zij stelde in haar eigen wijsheid en voorziendheid, en voornamelijk in de voorspellingen en raadgevingen van haar sterrenwichelaars. En deze dingen worden vermeld zowel om God te rechtvaardigen in het brengen van deze oordelen over haar, als om haar te vernederen en door deze oordelen zoveel groter schande over haar te brengen. Want wanneer God komt om wraak te nemen, komt Hem de heerlijkheid toe en de zondaar de schaamte.

I. De Babyloniërs wordt hier hun trotsheid en hooghartigheid verweten, en de verbazend hoge dunk, die zij van zichzelf hadden, ter wille van hun rijkdom en macht en de uitgestrektheid van hun gebied. Het was zowel de taal van de regering als van het gehele volk. Gij zeidet in uw hart (en God die de harten doorzoekt kan zeggen wat de taal des harten is, al spreekt de mens die nooit uit): "Ik ben het en niemand meer dan ik, Isaiah 47:8, en nog eens, Isaiah 47:10. De herhaling van dit deel van de beschuldiging toont aan dat zij dit dikwijls zeiden en dat het zeer beledigend was voor God. Het is hetzelfde wat God dikwijls van zichzelf zegt: "Ik ben het en niemand meer", wanneer Hij spreekt van Zijn zelfstandig bestaan, Zijn oneindige en onvergelijkelijke volmaaktheden en Zijn volstrekte opperheerschappij. En op dit alles maakte nu Babel aanspraak. Geen wonder dat zij, die zich aanmatigde te beslissen welke goden en godinnen alle volken aanbidden moesten, zichzelf onder deze ook een plaasts gaf. Het is aanmatiging van enig schepsel te zeggen dat het in zichzelf bestaat, dat het geen gelijke heeft, dat er niemand en niets anders is, want alle schepselen staan tamelijk wel op dezelfde hoogte. Maar het is onverdraaglijke verwaandheid dat van zichzelf te zeggen, en een bewijs van de diepste onwetendheid.

II. Hun wordt hun weelde en liefde voor gemak geweten, Isaiah 47:8. Gij weelderige, die zo zeker woont. Gij zijt de slavin van de weelde, in haar zijt gij in uw element, als gij maar ongestoord en onafgebroken rijkdom en gemak moogt genieten, zijt gij zorgeloos en neemt niet anders ter harte. Grote rijkdom overvloed is een sterke verzoeking tot werkelijkheid, en waar overvloed van brood is, daar is gewoonlijk ook overvloed van ledigheid. Zij, die overgegeven zijn aan vermaken en zeker wonen, behoren er naar te luisteren, dat God hen om al deze dingen zal brengen in het gericht, dat zou een neerslag op hun vreugde en een bijsmaak voor hun genoegens zijn, en hen iets doen vinden waarvoor zij zorgdragen moesten.

III. Hun vleselijke gerustheid wordt hun verweten, hun vals vertrouwen op de bestendigheid van hun pracht en vermaken. Daar wordt hier sterk nadruk op gelegd.

A. De oorzaak van hun gerustheid. Zij achtten zichzelf veilig en buiten gevaar, niet omdat zij onwetend waren omtrent de onzekerheid van alle aardse genoegens, en het onvermijdelijke lot van alle staten en koninkrijken zowel als van bijzondere personen, maar omdat zij die dingen niet in hun hart genomen hadden, daar nooit enige toepassing op zichzelf van maakten en er nooit hun aandacht aan wijdden. Zij wiegden zichzelf in slaap in gemak en vermaak, en droomden van niets anders dan, morgen zal het zijn als heden, ja nog overvloediger. Zij dachten niet aan het einde, niet aan het einde van hun voorspoed, die een ras verwelkende bloem was, niet aan het einde van hun zonden, dat enkel bitterheid zijn zal wanneer de dag komt dat hun onrechtvaardigheid en onderdrukking in rekening gebracht en gestraft zal worden. Zij dachten niet aan haar einde, zo lezen sommigen het, zij vergat dat haar dag om te vallen zou komen en wat dan haar einde zou zijn. Dat was de ondergang van Jeruzalem Lamentations 1:9. Zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald, en het was Babels ondergang evenzeer. Daarom zijn de kinderen van de mensen gerust, en denken zich in hun zondige wegen veilig, omdat zij nooit denken aan dood, oordeel en toekomstigen staat.

B. De grond van hun gerustheid. Zij vertrouwden op hun boosheid en op hun wijsheid.

a. Hun macht en rijkdom, die zij door bedrog en onderdrukking hadden verworven waren hun vertrouwen. Als Doëg vertrouwden zij op hun boosheid. Menigeen heeft op die wijze zijn geweten verkracht, en zich in zo'n diepte van goddeloosheid gestort dat hij voor niets meer terugdeinsde, zij vertrouwen zich uit hun moeilijkheden te zullen redden door daden, die een man met nauwgezet geweten niet durft zeggen of doen. Zij twijfelen er niet aan of zij zullen al hun vijanden de baas zijn, omdat zij durven liegen en doden en vals zweren en alles doen wat zij in hun belang achten. Zo vertrouwen zij op hun goddeloosheid om hen te beschermen, en toch zal die het enige zijn dat hen zal verwoesten.

b. Hun geslepenheid en valsheid, die zij hun wijsheid noemen was hun vertrouwen. Zij dachten dat zij alle mensen te slim waren en daarom al hun vijanden konden minachten, maar hun wijsheid en wetenschap hebben hen afkerig gemaakt (of hen van de weg afgeleid) en gemaakt dat zij zichzelf vergaten en er niet aan dachten om de nodige maatregelen voor de toekomst te nemen.

C. De uitdrukking van hun gerustheid. Drie dingen heeft deze hoogmoedige en hooghartige monarchie in haar gerustheid gezegd:

a. Ik zal koningin zijn in eeuwigheid. Zij meende dat haar heerlijkheid zou duren, niet zolang het de Souvereinen Heere, de fontein van alle heerlijkheid behaagde, of zolang zij zich waardig gedroeg, maar voor altijd van het tegenwoordige geslacht tot de laatste erfgenamen en opvolgers. Zij is er niet alleen trots op dat ze koningin is, maar waant zich koningin tot in eeuwigheid. Evenzo zegt Babylon in het Nieuwe Testament: "Ik troon als een koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien" Revelation 18:7. Deze vrouwen misleiden zichzelve en denken niet aan haar einde, die menen dat zij altijd dames zullen blijven, want binnen kort zal de dood al haar heerlijkheid in het stof doen dalen. Heiligen zullen altijd heiligen blijven maar heren en dames zijn het niet voor altijd.

b. Ik zal niet als weduwe zitten, in eenzaamheid en droefenis, ik zal nooit de machten de rijkdom verliezen, waarmee ik als `t ware gehuwd ben, nooit zal het rijk een monarch ontberen om het te trouwen en te beschermen, en als een vader voor de staat te zijn. Nooit zal ik het verlies van kinderen kennen, ze was zo zeker van het gestadig toenemen harer bevolking en van de waardigheid harer vorsten, dat zij geen vrees had van ook regeringsloos of ontvolkt te worden. Zij, die op het toppunt van voorspoed staan, gaan zich licht verbeelden dat zij buiten het bereik van tegenspoed zijn.

c. Niemand ziet mij wanneer ik iets verkeerds doe, en daarom zal niemand rekenschap van mij afeisen. Zondaren zijn zeer gewoon zich straffeloosheid te beloven, omdat zij zorgen hun goddeloze wegen in het geheim te bewandelen. Zij vertrouwen op hun boze kunsten en plannen om hen staande te houden omdat zij menen die zo goed te hebben uitgevoerd, dat niemand er de goddeloosheid en bedriegelijkheid van ontdekken kan. D. De straf voor hun gerustheid. Zij zal hun ondergang zijn, en zij zal zijn:

a. een algehele verwoesting, de vernietiging van al hun steun en vertrouwen. Deze beide dingen zullen u overkomen, juist de twee dingen die gij onmogelijk geacht hebt: verlies van kinderen en weduwschap. Zowel uw vorsten als uw volk zullen afgesneden worden, er zal geen regering meer zijn en geen natie. God brengt over geruste zondaren dikwijls juist die ongelukken welke zij het minste vreesden en waarvan zij geen gevaar vermoedden. Zij zullen in alle volkomenheid over hen komen, onder allerlei verzwarende omstandigheden, en zonder iets dat ze kan verdagen of verzachten. De droefenissen van Gods kinderen zijn niet enkel droefenis. Weduwschap is voor hen geen onheil zonder enige verzachting, want zij kunnen zich troosten met de wetenschap dat hun Maker hun man is. Het verlies van kinderen is het niet, want Hij is hun beter dan tien zonen. Maar over hun vijanden komen die onheilen in volle mate. Weduwschap en kinderloosheid zijn zware rampen ieder op zichzelf, maar beide tegelijk zijn eerst recht zwaar. Naomi zegt dat men haar Mara moet noemen, want zij is "achtergebleven zonder haar man en na haar zonen," Ruth 1:5, en toch overvielen haar die beide rampen niet in volle zwaarte want zij hield nog twee schoondochters over om haar te vertroosten. Maar over Babel komen zij ten volle, haar bleef geen troost over.

b. Het is een plotselinge en verrassende verwoesting. Het kwaad zal komen op een dag, ja, in een ogenblik, en daardoor zoveel verschrikkelijker zijn, voornamelijk voor hen die zo gerust zijn. Een kwaad zal over hen komen, en gij zult zo min de tijd als de middelen hebben om er tegen te voorzien of er u op voor te bereiden, want gij zult er de dageraad niet van weten, en daarom zult gij niet weten wanneer gij op uw hoede moet zijn. Gij zult er de morgen niet van kennen, lezen sommigen. Wij weten precies wanneer de dag zal aanbreken en de zijn opgaan, maar wij weten niet wat de komende dag zal medebrengen, of wanneer en vanwaar de moeite komen zal, misschien breekt de storm los uit die hemelstreek, vanwaar wij hem het minst verwachtten. Babel beweerde grote wijsheid en kennis te bezitten, maar de gedreigde verwoesting kon zij met al haarwijsheid niet voorzien of met al haar wetenschap voorkomen. De verwoesting zal haastelijk over u komen, gelijk een dief in de nacht, wanneer gij het niet zult weten, dat is, wanneer gij er het minst aan zult denken. Voor deze verwoesting waren zij openlijk gewaarschuwd door deze en door andere profeten des Heeren, maar zij hadden die waarschuwing in de wind geslagen en er geen geloof aan gehecht, en daarom wordt het nu rechtvaardig zo beschikt dat Zij geen nadere aanzegging er van krijgen, maar dat het onheil, gedeeltelijk door hun eigen gerustheid en gedeeltelijk door de geslepenheid en vlugheid hunner vijanden, een volkomen verrassing voor hen zou zijn. Zij, die de waarschuwingen van het geschreven Woord minachten mogen geen andere waarschuwingen verwachten.

c. Het zal een onweerstaanbare verwoesting zijn, zo'n waartegen zij geen middelen hebben. Het onheil zal u zo plotseling overvallen, dat gij er niet aan omkomen kunt, daar zult gij geen tijd voor hebben, zo krachtig dat gij het niet kunt weerstaan of u er tegen beveiligen. Er is geen tegenstand tegen Gods oordelen, wanneer zij losbarsten. Babel zelf met al haar rijkdom, macht en menigte, is niet in staat om het komende onheil af te wenden.

IV. Hun worden hun zwarte kunsten, hun sterrenwichelarij en magische voorspellingen verweten, waarvoor de Chaldeëen boven alle andere volken beroemd waren, en die al de andere volken aan hen ontleend en van hen geleerd hadden.

1. Daarover wordt hier gesproken als een van hun uitdagende zonden, die de oordelen Gods over hen brengen, Isaiah 47:9. Deze dingen zullen u overkomen om u te straffen voor de veelheid van uw toverijen en de menigte van uw bezweringen. Toverij is een zonde, in haar natuur buitengewoon slecht, zij is aan de duivel de eer geven die God alleen toekomt, Gods vijand onze gids maken, de vader van de leugens ons orakel. In Babel was het een nationale zonde, die onder bescherming en ten dienste van de regering stond, bezweerders en tovenaars waren haar raadgevers en eerste staatsdienaren. En zal God over deze dingen geen bezoeking doen? Er was een menigte, een veelheid van toverijen en bezweringen onder hen, het is zo'n aanlokkende zonde, dat ze, eens toegelaten, als een woest vuur zich verspreidt en men er het eind niet van voorziet, beide, bedriegers en bedrogenen, nemen steeds in aantal toe.

2. Er wordt hier over gesproken als over een van hun valse steunmiddelen, waarop zij zich sterk verlieten, maar waarin zij bedrogen zouden worden, want het zou niet eens nut doen om hun de komende oordelen te voorzeggen, veel minder om hen er voor te vrijwaren.

A. Hun wordt verweten de zware moeite waarmee zij aan hun bezweringen en toverijen gearbeid hebben, gij hebt er in gearbeid van uw jeugd af, zij leidden jonge lieden in deze kunsten op, en zij, die er zich aan wijdden waren onvermoeibaar in die arbeid. Zij lazen boeken, deden waarnemingen, namen proeven, welnu laat hen nu opkomen met hun bezweringen en hun kunst tonen in het gevaarlijke ogenblik. Laat hen, zo mogelijk nu stand houden tegen de invallenden vijand, laat hen nu hun diensten aan het vaderland bewijzen. Wat zal het baten? Gij zijt moede geworden in de veelheid uwer raadslagen. Gij hebt allerlei overleggingen gemaakt, maar het heeft u niet geholpen. De verschillende plannen, die uw raadgevers ontworpen hebben, en de onderscheiden adviezen, die zij u gegeven hebben, hebben uw verwarring vermeerderd en u vermoeid in de veelheid van zulke raadgevers is geen heil gelegen.

B. Hun wordt verweten dat zij zo'n grote verscheidenheid van dergelijk volk hebben, Isaiah 47:13. Zij hadden hun sterrewichelaars die de hemel waarnemen, niet gelijk David om er de wijsheid en de macht Gods in te lezen maar onder voorwendsel van daardoor toekomende dingen te kunnen voorspellen. Zij namen de hemelen waar, maar vergaten Hem, die ze gemaakt heeft en "hun heerschappij over de aarde besteld heeft," Job 38:33, omdat Hij zelf heerschappij over hem heeft, want Hij rijdt op de hemelen. Zij hadden hun sterrenkijkers, die in de bewegingen van de sterren, hun samenvoegingen en onderlinge standen, het lot van staten en koninkrijken zochten te lezen. Zij hadden hun voorzeggers van nieuwe manen, die de kalender vaststelden, die vertelden welk weer het zou zich of wat nieuws er elke maand gebeuren zou. De menigte van al deze kunstenaars bewees hoeveel waarde zij er aan hechtten, maar zij waren allen bedriegers en hun kunst was ijdelheid. Ik beken dat ik niet inzie hoe de sterrenkijkerij, die sommigen in onze tijd beweren machtig te zijn, en bij de regelen waarvan zij voorgeven toekomende dingen te kunnen verkondigen, in enig opzicht verschilt van die van de Chaldeeën, en hoe zij dus zullen ontkomen aan de bestraffing en verachting, welke onze tekst op hen werpt. En toch vrees ik dat velen hun kalenders bestuderen en aan die voorzeggingen meer waarde hechten, dan aan hun Bijbel en de profetieën, welke hij bevat.

C. Hun wordt verweten de volslagen onbekwaamheid en onvoldoendheid van al deze voorgewende geleerden om hun enig nut te doen in de dag van de benauwdheid. Laat hen beproeven of zij door hun betoveringen iets tegen hun vijanden kunnen uitrichten, of zij hun eigen krachten kunnen stalen of hun tegenstanders ontzenuwen wanneer die tegen hen komen, Isaiah 47:12. Laat hen ondervinden welk nut zij hun kunnen doen, die van godsspraken hun beroep maken, laat hen nu opstaan en door hun macht u redden van de onheilen, die over u komen, of door hun voorziendheid zulke ontdekkingen daarvan maken, dat ge bijtijds de nodige voorzorgen zelf nemen kunt, gelijk Eliza de bewegingen van de legers des konings van Syrië aan de koning van Israël openbaarde, zodat hij zich, "niet eenmaal of tweemaal," maar telkens er voor kon inachtnemen, 2 Kings 6:10. Deze ontmaskering van de tovenaars werd letterlijk vervuld, want in de nacht, waarin Babel ingenomen werd en Belsasar gedood, was geen van zijn sterrenwichelaars, goochelaars en wijzen in staat om het handschrift aan de muur te lezen, waarin het noodlottig vonnis aangekondigd werd, Daniel 5:8.

D. Hun wordt gezegd dat al die wijzen zelf in de algemene verwoesting zullen delen Isaiah 47:15. Zij kunnen natuurlijk hun vrienden in geen enkel opzicht van nut zijn, die zichzelf niet bevestigen kunnen, zij zijn op zijn best als stoppelen, waardeloos en nutteloos, en zij zullen zijn als stoppelen voor een verterend vuur. De Perzen zullen de wijzen van Babel uitroeien om plaats te maken voor hun eigen wijzen, dat vuur zal hen verteren en zij zullen zich niet kunnen rukken uit de macht van de vlam. Zij mogen niets anders verwachten dan verteerd te zullen worden, die door hun zonden zichzelf tot een voedsel des vuurs maken. Wanneer God een vuur onder hen ontsteekt, zal het geen vuur zijn om zich er bij te warmen, en geen kool om er bij neer te zitten, maar een vuur om hen te verbranden. Dit zegt dat zij geheel verslonden zullen worden door de oordelen Gods, geheel tot as verbrand, en dat er van hen geen kool zal overblijven daar iemand enig nut van hebben kan, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.

E. Ook over hun kooplieden en hen die met hen handelden, zal het oordeel gaan, Isaiah 47:15, degenen, die met hen handelden van hun jeugd aan.

a. Die met hen handelden door middel van raadpleging, hun sterrenkijkers die in zwarte kunst handelden, en er altijd op gesteld waren om die handel te drijven. Die waren hun voornaamste handelaars, want voorspellen was een van de voordeligste broodwinningen in Babel, en zij die daaraan deden leefden zeer waarschijnlijk op grote voet en verdienden meer dan de rijkste kooplieden. Toch werden sommigen van hen verteerd, anderen vluchtten naar hun land of verscholen zich in hun woning, geen van hen was veilig in Babel. Zij waren allen ellendige vertroosters.

b. Of die met hen handelden als kooplieden. Evenals hun sterrenkijkers hun arbeid zagen mislukken, zo ging het hunnen kooplieden, deze droegen zorg hum eigen bezittingen te redden en bemoeiden zich niet met wat er van Babel terechtkwam. Zij dwaalden elk zijns weegs, ieder zorgde voor zijn eigen veiligheid, geen hunner leende iemand de helpende hand, zelfs niet in een stad waarin daarmee zoveel geld te verdienen was, en waarin zij zoveel verdiend hadden. Elk voor zichzelf, niemand voor zijn vrienden. Het Babylon in het Nieuwe Testament wordt beklaagd door de kooplieden, welke het rijk gemaakt had, zij stonden echter voorzichtig van verre hun jammertonen aan te heffen, Revelation 18:15, en durfden niets tot haar hulp ondernemen. Zalig zij, die door geloof en gebed in verbintenis staan met Hem, die een hulp is in benauwdheid!

Verzen 7-15

Jesaja 47:7-15

Babylon, nu tot verwoesting veroordeeld, wordt hier rechtvaardig betreft om haar hoogmoed, weelde en gerustheid in haar dagen van voorspoed, en om het vertrouwen dat zij stelde in haar eigen wijsheid en voorziendheid, en voornamelijk in de voorspellingen en raadgevingen van haar sterrenwichelaars. En deze dingen worden vermeld zowel om God te rechtvaardigen in het brengen van deze oordelen over haar, als om haar te vernederen en door deze oordelen zoveel groter schande over haar te brengen. Want wanneer God komt om wraak te nemen, komt Hem de heerlijkheid toe en de zondaar de schaamte.

I. De Babyloniërs wordt hier hun trotsheid en hooghartigheid verweten, en de verbazend hoge dunk, die zij van zichzelf hadden, ter wille van hun rijkdom en macht en de uitgestrektheid van hun gebied. Het was zowel de taal van de regering als van het gehele volk. Gij zeidet in uw hart (en God die de harten doorzoekt kan zeggen wat de taal des harten is, al spreekt de mens die nooit uit): "Ik ben het en niemand meer dan ik, Isaiah 47:8, en nog eens, Isaiah 47:10. De herhaling van dit deel van de beschuldiging toont aan dat zij dit dikwijls zeiden en dat het zeer beledigend was voor God. Het is hetzelfde wat God dikwijls van zichzelf zegt: "Ik ben het en niemand meer", wanneer Hij spreekt van Zijn zelfstandig bestaan, Zijn oneindige en onvergelijkelijke volmaaktheden en Zijn volstrekte opperheerschappij. En op dit alles maakte nu Babel aanspraak. Geen wonder dat zij, die zich aanmatigde te beslissen welke goden en godinnen alle volken aanbidden moesten, zichzelf onder deze ook een plaasts gaf. Het is aanmatiging van enig schepsel te zeggen dat het in zichzelf bestaat, dat het geen gelijke heeft, dat er niemand en niets anders is, want alle schepselen staan tamelijk wel op dezelfde hoogte. Maar het is onverdraaglijke verwaandheid dat van zichzelf te zeggen, en een bewijs van de diepste onwetendheid.

II. Hun wordt hun weelde en liefde voor gemak geweten, Isaiah 47:8. Gij weelderige, die zo zeker woont. Gij zijt de slavin van de weelde, in haar zijt gij in uw element, als gij maar ongestoord en onafgebroken rijkdom en gemak moogt genieten, zijt gij zorgeloos en neemt niet anders ter harte. Grote rijkdom overvloed is een sterke verzoeking tot werkelijkheid, en waar overvloed van brood is, daar is gewoonlijk ook overvloed van ledigheid. Zij, die overgegeven zijn aan vermaken en zeker wonen, behoren er naar te luisteren, dat God hen om al deze dingen zal brengen in het gericht, dat zou een neerslag op hun vreugde en een bijsmaak voor hun genoegens zijn, en hen iets doen vinden waarvoor zij zorgdragen moesten.

III. Hun vleselijke gerustheid wordt hun verweten, hun vals vertrouwen op de bestendigheid van hun pracht en vermaken. Daar wordt hier sterk nadruk op gelegd.

A. De oorzaak van hun gerustheid. Zij achtten zichzelf veilig en buiten gevaar, niet omdat zij onwetend waren omtrent de onzekerheid van alle aardse genoegens, en het onvermijdelijke lot van alle staten en koninkrijken zowel als van bijzondere personen, maar omdat zij die dingen niet in hun hart genomen hadden, daar nooit enige toepassing op zichzelf van maakten en er nooit hun aandacht aan wijdden. Zij wiegden zichzelf in slaap in gemak en vermaak, en droomden van niets anders dan, morgen zal het zijn als heden, ja nog overvloediger. Zij dachten niet aan het einde, niet aan het einde van hun voorspoed, die een ras verwelkende bloem was, niet aan het einde van hun zonden, dat enkel bitterheid zijn zal wanneer de dag komt dat hun onrechtvaardigheid en onderdrukking in rekening gebracht en gestraft zal worden. Zij dachten niet aan haar einde, zo lezen sommigen het, zij vergat dat haar dag om te vallen zou komen en wat dan haar einde zou zijn. Dat was de ondergang van Jeruzalem Lamentations 1:9. Zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald, en het was Babels ondergang evenzeer. Daarom zijn de kinderen van de mensen gerust, en denken zich in hun zondige wegen veilig, omdat zij nooit denken aan dood, oordeel en toekomstigen staat.

B. De grond van hun gerustheid. Zij vertrouwden op hun boosheid en op hun wijsheid.

a. Hun macht en rijkdom, die zij door bedrog en onderdrukking hadden verworven waren hun vertrouwen. Als Doëg vertrouwden zij op hun boosheid. Menigeen heeft op die wijze zijn geweten verkracht, en zich in zo'n diepte van goddeloosheid gestort dat hij voor niets meer terugdeinsde, zij vertrouwen zich uit hun moeilijkheden te zullen redden door daden, die een man met nauwgezet geweten niet durft zeggen of doen. Zij twijfelen er niet aan of zij zullen al hun vijanden de baas zijn, omdat zij durven liegen en doden en vals zweren en alles doen wat zij in hun belang achten. Zo vertrouwen zij op hun goddeloosheid om hen te beschermen, en toch zal die het enige zijn dat hen zal verwoesten.

b. Hun geslepenheid en valsheid, die zij hun wijsheid noemen was hun vertrouwen. Zij dachten dat zij alle mensen te slim waren en daarom al hun vijanden konden minachten, maar hun wijsheid en wetenschap hebben hen afkerig gemaakt (of hen van de weg afgeleid) en gemaakt dat zij zichzelf vergaten en er niet aan dachten om de nodige maatregelen voor de toekomst te nemen.

C. De uitdrukking van hun gerustheid. Drie dingen heeft deze hoogmoedige en hooghartige monarchie in haar gerustheid gezegd:

a. Ik zal koningin zijn in eeuwigheid. Zij meende dat haar heerlijkheid zou duren, niet zolang het de Souvereinen Heere, de fontein van alle heerlijkheid behaagde, of zolang zij zich waardig gedroeg, maar voor altijd van het tegenwoordige geslacht tot de laatste erfgenamen en opvolgers. Zij is er niet alleen trots op dat ze koningin is, maar waant zich koningin tot in eeuwigheid. Evenzo zegt Babylon in het Nieuwe Testament: "Ik troon als een koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien" Revelation 18:7. Deze vrouwen misleiden zichzelve en denken niet aan haar einde, die menen dat zij altijd dames zullen blijven, want binnen kort zal de dood al haar heerlijkheid in het stof doen dalen. Heiligen zullen altijd heiligen blijven maar heren en dames zijn het niet voor altijd.

b. Ik zal niet als weduwe zitten, in eenzaamheid en droefenis, ik zal nooit de machten de rijkdom verliezen, waarmee ik als `t ware gehuwd ben, nooit zal het rijk een monarch ontberen om het te trouwen en te beschermen, en als een vader voor de staat te zijn. Nooit zal ik het verlies van kinderen kennen, ze was zo zeker van het gestadig toenemen harer bevolking en van de waardigheid harer vorsten, dat zij geen vrees had van ook regeringsloos of ontvolkt te worden. Zij, die op het toppunt van voorspoed staan, gaan zich licht verbeelden dat zij buiten het bereik van tegenspoed zijn.

c. Niemand ziet mij wanneer ik iets verkeerds doe, en daarom zal niemand rekenschap van mij afeisen. Zondaren zijn zeer gewoon zich straffeloosheid te beloven, omdat zij zorgen hun goddeloze wegen in het geheim te bewandelen. Zij vertrouwen op hun boze kunsten en plannen om hen staande te houden omdat zij menen die zo goed te hebben uitgevoerd, dat niemand er de goddeloosheid en bedriegelijkheid van ontdekken kan. D. De straf voor hun gerustheid. Zij zal hun ondergang zijn, en zij zal zijn:

a. een algehele verwoesting, de vernietiging van al hun steun en vertrouwen. Deze beide dingen zullen u overkomen, juist de twee dingen die gij onmogelijk geacht hebt: verlies van kinderen en weduwschap. Zowel uw vorsten als uw volk zullen afgesneden worden, er zal geen regering meer zijn en geen natie. God brengt over geruste zondaren dikwijls juist die ongelukken welke zij het minste vreesden en waarvan zij geen gevaar vermoedden. Zij zullen in alle volkomenheid over hen komen, onder allerlei verzwarende omstandigheden, en zonder iets dat ze kan verdagen of verzachten. De droefenissen van Gods kinderen zijn niet enkel droefenis. Weduwschap is voor hen geen onheil zonder enige verzachting, want zij kunnen zich troosten met de wetenschap dat hun Maker hun man is. Het verlies van kinderen is het niet, want Hij is hun beter dan tien zonen. Maar over hun vijanden komen die onheilen in volle mate. Weduwschap en kinderloosheid zijn zware rampen ieder op zichzelf, maar beide tegelijk zijn eerst recht zwaar. Naomi zegt dat men haar Mara moet noemen, want zij is "achtergebleven zonder haar man en na haar zonen," Ruth 1:5, en toch overvielen haar die beide rampen niet in volle zwaarte want zij hield nog twee schoondochters over om haar te vertroosten. Maar over Babel komen zij ten volle, haar bleef geen troost over.

b. Het is een plotselinge en verrassende verwoesting. Het kwaad zal komen op een dag, ja, in een ogenblik, en daardoor zoveel verschrikkelijker zijn, voornamelijk voor hen die zo gerust zijn. Een kwaad zal over hen komen, en gij zult zo min de tijd als de middelen hebben om er tegen te voorzien of er u op voor te bereiden, want gij zult er de dageraad niet van weten, en daarom zult gij niet weten wanneer gij op uw hoede moet zijn. Gij zult er de morgen niet van kennen, lezen sommigen. Wij weten precies wanneer de dag zal aanbreken en de zijn opgaan, maar wij weten niet wat de komende dag zal medebrengen, of wanneer en vanwaar de moeite komen zal, misschien breekt de storm los uit die hemelstreek, vanwaar wij hem het minst verwachtten. Babel beweerde grote wijsheid en kennis te bezitten, maar de gedreigde verwoesting kon zij met al haarwijsheid niet voorzien of met al haar wetenschap voorkomen. De verwoesting zal haastelijk over u komen, gelijk een dief in de nacht, wanneer gij het niet zult weten, dat is, wanneer gij er het minst aan zult denken. Voor deze verwoesting waren zij openlijk gewaarschuwd door deze en door andere profeten des Heeren, maar zij hadden die waarschuwing in de wind geslagen en er geen geloof aan gehecht, en daarom wordt het nu rechtvaardig zo beschikt dat Zij geen nadere aanzegging er van krijgen, maar dat het onheil, gedeeltelijk door hun eigen gerustheid en gedeeltelijk door de geslepenheid en vlugheid hunner vijanden, een volkomen verrassing voor hen zou zijn. Zij, die de waarschuwingen van het geschreven Woord minachten mogen geen andere waarschuwingen verwachten.

c. Het zal een onweerstaanbare verwoesting zijn, zo'n waartegen zij geen middelen hebben. Het onheil zal u zo plotseling overvallen, dat gij er niet aan omkomen kunt, daar zult gij geen tijd voor hebben, zo krachtig dat gij het niet kunt weerstaan of u er tegen beveiligen. Er is geen tegenstand tegen Gods oordelen, wanneer zij losbarsten. Babel zelf met al haar rijkdom, macht en menigte, is niet in staat om het komende onheil af te wenden.

IV. Hun worden hun zwarte kunsten, hun sterrenwichelarij en magische voorspellingen verweten, waarvoor de Chaldeëen boven alle andere volken beroemd waren, en die al de andere volken aan hen ontleend en van hen geleerd hadden.

1. Daarover wordt hier gesproken als een van hun uitdagende zonden, die de oordelen Gods over hen brengen, Isaiah 47:9. Deze dingen zullen u overkomen om u te straffen voor de veelheid van uw toverijen en de menigte van uw bezweringen. Toverij is een zonde, in haar natuur buitengewoon slecht, zij is aan de duivel de eer geven die God alleen toekomt, Gods vijand onze gids maken, de vader van de leugens ons orakel. In Babel was het een nationale zonde, die onder bescherming en ten dienste van de regering stond, bezweerders en tovenaars waren haar raadgevers en eerste staatsdienaren. En zal God over deze dingen geen bezoeking doen? Er was een menigte, een veelheid van toverijen en bezweringen onder hen, het is zo'n aanlokkende zonde, dat ze, eens toegelaten, als een woest vuur zich verspreidt en men er het eind niet van voorziet, beide, bedriegers en bedrogenen, nemen steeds in aantal toe.

2. Er wordt hier over gesproken als over een van hun valse steunmiddelen, waarop zij zich sterk verlieten, maar waarin zij bedrogen zouden worden, want het zou niet eens nut doen om hun de komende oordelen te voorzeggen, veel minder om hen er voor te vrijwaren.

A. Hun wordt verweten de zware moeite waarmee zij aan hun bezweringen en toverijen gearbeid hebben, gij hebt er in gearbeid van uw jeugd af, zij leidden jonge lieden in deze kunsten op, en zij, die er zich aan wijdden waren onvermoeibaar in die arbeid. Zij lazen boeken, deden waarnemingen, namen proeven, welnu laat hen nu opkomen met hun bezweringen en hun kunst tonen in het gevaarlijke ogenblik. Laat hen, zo mogelijk nu stand houden tegen de invallenden vijand, laat hen nu hun diensten aan het vaderland bewijzen. Wat zal het baten? Gij zijt moede geworden in de veelheid uwer raadslagen. Gij hebt allerlei overleggingen gemaakt, maar het heeft u niet geholpen. De verschillende plannen, die uw raadgevers ontworpen hebben, en de onderscheiden adviezen, die zij u gegeven hebben, hebben uw verwarring vermeerderd en u vermoeid in de veelheid van zulke raadgevers is geen heil gelegen.

B. Hun wordt verweten dat zij zo'n grote verscheidenheid van dergelijk volk hebben, Isaiah 47:13. Zij hadden hun sterrewichelaars die de hemel waarnemen, niet gelijk David om er de wijsheid en de macht Gods in te lezen maar onder voorwendsel van daardoor toekomende dingen te kunnen voorspellen. Zij namen de hemelen waar, maar vergaten Hem, die ze gemaakt heeft en "hun heerschappij over de aarde besteld heeft," Job 38:33, omdat Hij zelf heerschappij over hem heeft, want Hij rijdt op de hemelen. Zij hadden hun sterrenkijkers, die in de bewegingen van de sterren, hun samenvoegingen en onderlinge standen, het lot van staten en koninkrijken zochten te lezen. Zij hadden hun voorzeggers van nieuwe manen, die de kalender vaststelden, die vertelden welk weer het zou zich of wat nieuws er elke maand gebeuren zou. De menigte van al deze kunstenaars bewees hoeveel waarde zij er aan hechtten, maar zij waren allen bedriegers en hun kunst was ijdelheid. Ik beken dat ik niet inzie hoe de sterrenkijkerij, die sommigen in onze tijd beweren machtig te zijn, en bij de regelen waarvan zij voorgeven toekomende dingen te kunnen verkondigen, in enig opzicht verschilt van die van de Chaldeeën, en hoe zij dus zullen ontkomen aan de bestraffing en verachting, welke onze tekst op hen werpt. En toch vrees ik dat velen hun kalenders bestuderen en aan die voorzeggingen meer waarde hechten, dan aan hun Bijbel en de profetieën, welke hij bevat.

C. Hun wordt verweten de volslagen onbekwaamheid en onvoldoendheid van al deze voorgewende geleerden om hun enig nut te doen in de dag van de benauwdheid. Laat hen beproeven of zij door hun betoveringen iets tegen hun vijanden kunnen uitrichten, of zij hun eigen krachten kunnen stalen of hun tegenstanders ontzenuwen wanneer die tegen hen komen, Isaiah 47:12. Laat hen ondervinden welk nut zij hun kunnen doen, die van godsspraken hun beroep maken, laat hen nu opstaan en door hun macht u redden van de onheilen, die over u komen, of door hun voorziendheid zulke ontdekkingen daarvan maken, dat ge bijtijds de nodige voorzorgen zelf nemen kunt, gelijk Eliza de bewegingen van de legers des konings van Syrië aan de koning van Israël openbaarde, zodat hij zich, "niet eenmaal of tweemaal," maar telkens er voor kon inachtnemen, 2 Kings 6:10. Deze ontmaskering van de tovenaars werd letterlijk vervuld, want in de nacht, waarin Babel ingenomen werd en Belsasar gedood, was geen van zijn sterrenwichelaars, goochelaars en wijzen in staat om het handschrift aan de muur te lezen, waarin het noodlottig vonnis aangekondigd werd, Daniel 5:8.

D. Hun wordt gezegd dat al die wijzen zelf in de algemene verwoesting zullen delen Isaiah 47:15. Zij kunnen natuurlijk hun vrienden in geen enkel opzicht van nut zijn, die zichzelf niet bevestigen kunnen, zij zijn op zijn best als stoppelen, waardeloos en nutteloos, en zij zullen zijn als stoppelen voor een verterend vuur. De Perzen zullen de wijzen van Babel uitroeien om plaats te maken voor hun eigen wijzen, dat vuur zal hen verteren en zij zullen zich niet kunnen rukken uit de macht van de vlam. Zij mogen niets anders verwachten dan verteerd te zullen worden, die door hun zonden zichzelf tot een voedsel des vuurs maken. Wanneer God een vuur onder hen ontsteekt, zal het geen vuur zijn om zich er bij te warmen, en geen kool om er bij neer te zitten, maar een vuur om hen te verbranden. Dit zegt dat zij geheel verslonden zullen worden door de oordelen Gods, geheel tot as verbrand, en dat er van hen geen kool zal overblijven daar iemand enig nut van hebben kan, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.

E. Ook over hun kooplieden en hen die met hen handelden, zal het oordeel gaan, Isaiah 47:15, degenen, die met hen handelden van hun jeugd aan.

a. Die met hen handelden door middel van raadpleging, hun sterrenkijkers die in zwarte kunst handelden, en er altijd op gesteld waren om die handel te drijven. Die waren hun voornaamste handelaars, want voorspellen was een van de voordeligste broodwinningen in Babel, en zij die daaraan deden leefden zeer waarschijnlijk op grote voet en verdienden meer dan de rijkste kooplieden. Toch werden sommigen van hen verteerd, anderen vluchtten naar hun land of verscholen zich in hun woning, geen van hen was veilig in Babel. Zij waren allen ellendige vertroosters.

b. Of die met hen handelden als kooplieden. Evenals hun sterrenkijkers hun arbeid zagen mislukken, zo ging het hunnen kooplieden, deze droegen zorg hum eigen bezittingen te redden en bemoeiden zich niet met wat er van Babel terechtkwam. Zij dwaalden elk zijns weegs, ieder zorgde voor zijn eigen veiligheid, geen hunner leende iemand de helpende hand, zelfs niet in een stad waarin daarmee zoveel geld te verdienen was, en waarin zij zoveel verdiend hadden. Elk voor zichzelf, niemand voor zijn vrienden. Het Babylon in het Nieuwe Testament wordt beklaagd door de kooplieden, welke het rijk gemaakt had, zij stonden echter voorzichtig van verre hun jammertonen aan te heffen, Revelation 18:15, en durfden niets tot haar hulp ondernemen. Zalig zij, die door geloof en gebed in verbintenis staan met Hem, die een hulp is in benauwdheid!

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 47". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-47.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile