Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 47

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 47

Isaiah 47:1.

VERWOESTING VAN BABEL.

VIII. Isaiah 47:1-Isaiah 47:15. Na de afgoden van Babel komt nu de beurt ter aankondiging van het gericht aan Babel zelf. Zij, deze trotse meesteres, wordt ene dienende maagd, ontbloot en geschandvlekt om hare onbarmhartigheid jegens Israël en hare zelfvergoding! alle hare sterrenwichelarijen en tovenarijen zullen tegen hetgeen over haar besloten is, niets uitrichten. In haastige vlucht stuift alles bij den brand, die de stad aangrijpt, uiteen, terwijl Babel onder zijne kooplieden, welke het tot hiertoe zo vele in dit land van koophandel had (Ezechiël. 17:4), genen helper vindt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 47

Isaiah 47:1.

VERWOESTING VAN BABEL.

VIII. Isaiah 47:1-Isaiah 47:15. Na de afgoden van Babel komt nu de beurt ter aankondiging van het gericht aan Babel zelf. Zij, deze trotse meesteres, wordt ene dienende maagd, ontbloot en geschandvlekt om hare onbarmhartigheid jegens Israël en hare zelfvergoding! alle hare sterrenwichelarijen en tovenarijen zullen tegen hetgeen over haar besloten is, niets uitrichten. In haastige vlucht stuift alles bij den brand, die de stad aangrijpt, uiteen, terwijl Babel onder zijne kooplieden, welke het tot hiertoe zo vele in dit land van koophandel had (Ezechiël. 17:4), genen helper vindt.

Vers 1

1. Daal af, zo luidt des Heren vonnis over de stad Babel zelf, daal af van den hogen en prachtigen troon, waarop gij nu als heerseres over de volken zit, en a) zit in het stof, gij jonkvrouw, gij, die door niemand tot heden bedwongen kon worden (Isaiah 28:12), dochter van Babel! zit op de aarde in het stof, dat is de plaats, die u toekomt; er is geen troon meer voor u, gij dochter der Chaldeeën, gij trotse, door de Chaldeeën gestichte sterkte, waarop deze zich zozeer verhieven (Isaiah 13:19), gij zijt tot ene dienares vernederd; want gij zult niet meer genoemd worden, gelijk tot hiertoe, wanneer men met benijdende verwondering het leven beschouwde, dat uwe inwoners konden leiden, de tedere, noch de wellustige, die boven elke plaag van het gewone leven hoog verheven in het volle genot van alle aardse heerlijkheid kan zwelgen (Deuteronomy 28:56).

a) Isaiah 26:5.

Vers 1

1. Daal af, zo luidt des Heren vonnis over de stad Babel zelf, daal af van den hogen en prachtigen troon, waarop gij nu als heerseres over de volken zit, en a) zit in het stof, gij jonkvrouw, gij, die door niemand tot heden bedwongen kon worden (Isaiah 28:12), dochter van Babel! zit op de aarde in het stof, dat is de plaats, die u toekomt; er is geen troon meer voor u, gij dochter der Chaldeeën, gij trotse, door de Chaldeeën gestichte sterkte, waarop deze zich zozeer verhieven (Isaiah 13:19), gij zijt tot ene dienares vernederd; want gij zult niet meer genoemd worden, gelijk tot hiertoe, wanneer men met benijdende verwondering het leven beschouwde, dat uwe inwoners konden leiden, de tedere, noch de wellustige, die boven elke plaag van het gewone leven hoog verheven in het volle genot van alle aardse heerlijkheid kan zwelgen (Deuteronomy 28:56).

a) Isaiah 26:5.

Vers 2

2. Neem, voortaan de vroegere vrijheid van alle inspanning nu tegen des te zwaarderen dienst ruilende, den molen (Exodus 16:24), en maal meel voor degenen, op wie gij vroeger met verachting neerzaagt; ontdek uwe vlechten, want zulk een versiersel past slavinnen niet; ontbloot uwe enkelen door aflegging van het lange sleepkleed, ontdek de schenkelen, door het aandoen van een kort kleed, zo als slavinnen dat dragen, ga door de rivieren 1) over welke uw weg naar de ballingschap leidt.

1) Alles wat hier gezegd wordt, ziet op de geheel veranderde positie van Babel. Van heerseres wordt zij overheerste, van iemand, die anderen tot slaven maakte, wordt zij zelf een slavin. Weg moet daarom haar tooi, weg haar weelderig leven, weg haar prachtige kleding. Niet op den troon, maar op de aarde is haar plaats, en tot de nederige diensten der slaven en slavinnen zal zij voortaan worden geroepen.

Vers 2

2. Neem, voortaan de vroegere vrijheid van alle inspanning nu tegen des te zwaarderen dienst ruilende, den molen (Exodus 16:24), en maal meel voor degenen, op wie gij vroeger met verachting neerzaagt; ontdek uwe vlechten, want zulk een versiersel past slavinnen niet; ontbloot uwe enkelen door aflegging van het lange sleepkleed, ontdek de schenkelen, door het aandoen van een kort kleed, zo als slavinnen dat dragen, ga door de rivieren 1) over welke uw weg naar de ballingschap leidt.

1) Alles wat hier gezegd wordt, ziet op de geheel veranderde positie van Babel. Van heerseres wordt zij overheerste, van iemand, die anderen tot slaven maakte, wordt zij zelf een slavin. Weg moet daarom haar tooi, weg haar weelderig leven, weg haar prachtige kleding. Niet op den troon, maar op de aarde is haar plaats, en tot de nederige diensten der slaven en slavinnen zal zij voortaan worden geroepen.

Vers 3

3. a) Uwe schaamte zal ontdekt worden, ook zal uwe schande gezien worden tot rechtvaardige vergelding voor de schaamteloze hoererij, die gij vroeger in den dienst uwer godin Mylitta hebt gedreven (2 Chronicles 23:7); Ik, de Heere, die zulk een lot over u beslis, zal wraak nemen aan u over al het kwaad, dat gij tegen Mij hebt gedaan, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. 1)

a) Isaiah 3:17. Nahum 3:5. 1) In het Hebreeën Welo efga' adam. Beter: Ik zal niemand verschonen. Want wel betekent het werkwoord: slaan, stoten, maar ook ontmoeten, (Isaiah 64:4) tegemoet komen, vriendelijk behandelen. Hier zegt de Heere dus dat Hij niet een mens vriendelijk ontmoeten zal, d.w.z. dat Hij niemand zal verschonen. Strafoefenend, zonder te sparen, zal Hij met Babel handelen.

Anderen vertalen: Ik zal op niemand stoten, Ik zal geen mens aantreffen, dewijl niemand gespaard wordt. De uitkomst is echter hetzelfde.

Vers 3

3. a) Uwe schaamte zal ontdekt worden, ook zal uwe schande gezien worden tot rechtvaardige vergelding voor de schaamteloze hoererij, die gij vroeger in den dienst uwer godin Mylitta hebt gedreven (2 Chronicles 23:7); Ik, de Heere, die zulk een lot over u beslis, zal wraak nemen aan u over al het kwaad, dat gij tegen Mij hebt gedaan, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. 1)

a) Isaiah 3:17. Nahum 3:5. 1) In het Hebreeën Welo efga' adam. Beter: Ik zal niemand verschonen. Want wel betekent het werkwoord: slaan, stoten, maar ook ontmoeten, (Isaiah 64:4) tegemoet komen, vriendelijk behandelen. Hier zegt de Heere dus dat Hij niet een mens vriendelijk ontmoeten zal, d.w.z. dat Hij niemand zal verschonen. Strafoefenend, zonder te sparen, zal Hij met Babel handelen.

Anderen vertalen: Ik zal op niemand stoten, Ik zal geen mens aantreffen, dewijl niemand gespaard wordt. De uitkomst is echter hetzelfde.

Vers 4

4. Hier roept de gemeente des Heren, wanneer zij het vonnis over Babel hoort, en verstaat, hoe dat om harentwil, tot hare verlossing en verheerlijking wordt uitgesproken, in vrolijk zelfbewustzijn uit: Onzes Verlossers naam is HEERE der heirscharen, de Heilige Israël's (Isaiah 41:14).

Cyrus liet den overwonnenen in Babylon de wapenen ontnemen, gebood hun het land te bebouwen, belastingen te betalen en degenen te dienen, wie een ieder ten lijfeigene gegeven werd.

Vers 4

4. Hier roept de gemeente des Heren, wanneer zij het vonnis over Babel hoort, en verstaat, hoe dat om harentwil, tot hare verlossing en verheerlijking wordt uitgesproken, in vrolijk zelfbewustzijn uit: Onzes Verlossers naam is HEERE der heirscharen, de Heilige Israël's (Isaiah 41:14).

Cyrus liet den overwonnenen in Babylon de wapenen ontnemen, gebood hun het land te bebouwen, belastingen te betalen en degenen te dienen, wie een ieder ten lijfeigene gegeven werd.

Vers 5

5. Zit, zo luidt hierop het vonnis over Babel verder: zit stilzwijgende, en ga in de duisternis als ene, die vanwege den smaad en de schande, die over haar komt, zich door niemand meer kan laten zien, gij dochter der Chaldeeën (Isaiah 47:1)! want gij zult niet meer, gelijk nog heden, genoemd worden koningin der koninkrijken (Isaiah 13:19).

Vers 5

5. Zit, zo luidt hierop het vonnis over Babel verder: zit stilzwijgende, en ga in de duisternis als ene, die vanwege den smaad en de schande, die over haar komt, zich door niemand meer kan laten zien, gij dochter der Chaldeeën (Isaiah 47:1)! want gij zult niet meer, gelijk nog heden, genoemd worden koningin der koninkrijken (Isaiah 13:19).

Vers 6

6. Ik was op Mijn volk zeer toornig vanwege hun zonde van afgoderij; Ik ontheiligde 1) Mijne erve, dit volk, dat Ik Mij uit alle volken der aarde verkoren had (1 Kings 8:51), zodat Ik het tot zijne straf in de handen der Heidenen wilde overgeven, en Ik gaf hen over in uwe hand, o dochter der Chaldeeën! doch gij bewees hun gene barmhartigheden, dat gij ze slechts in zo verre kastijdde, als Mijn last was; maar gij ging in uwe hardheid en wreedheid Mijnen toorn ver te boven, ja zelfs over den oude, die toch zeker wegens zijne zwakheid had moeten verschoond worden, maakte gij uw juk zeer zwaar. 2)

1) Ontheiligen heeft hier de betekenis van de heiligheid als volk ontnemen, niet meer als een heilig, als een afgezonderd volk beschouwen en behandelen. De Heere God had Israël als een heilig volk, als een afgezonderd volk in Kanan op eigen erve gesteld, maar vanwege zijne zonden en afval had de Heere het uit Kanan naar Babel gebracht, en daarmee had Israël het karakter van een afgezonderd volk verloren, niet voor eeuwig, maar voor een tijd.

2) Dikwijls straft God hen, die Hij gebruikt als werktuigen tot uitvoering van Zijne wraak aan anderen, en wel om dezelfde dingen, die zij volgens Zijn bestel gedaan hebben, namelijk, omdat ze hunnen last hebben overtreden, en meer beogen de voldoening van hun heerszucht en wreedheid dan de uitvoering van het Goddelijk bevel. Waar God in Isaiah 10:5 den Assyriër heeft genoemd "de roede Zijns toorns" laat Hij Isaiah 47:7 volgen: "hoewel hij het zo meent, " zijn oogmerk niet is Mijn wil te volbrengen, "maar hij zal in zijn harte hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volkeren; " hij zal alleen bedoelen de voldoening van zijne heerst- en wraakzucht; zie Zechariah 1:15, waar de Heere zegt: "Ik ben met enen zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste Heidenen, want Ik was een weinig toornig (namelijk op Mijn volk), maar zij hebben ten kwade geholpen. " En om dezelfde redenen hoort men God zeggen: "Ik zal de bloedschulden van Jizreël bezoeken over het huis van Jehu, " schoon Jehu uitdrukkelijk last had ontvangen tot het uitroeien van het huis van Achab (2 Kings 9:7). Maar hij was zijnen last te buiten gegaan in het doden van al de groten of ambtenaren van Achabs huis en in het verdelgen van het geslacht van Ahazia (2 Kings 10:11, 2 Kings 10:14 2 Kings 10:11).

Vers 6

6. Ik was op Mijn volk zeer toornig vanwege hun zonde van afgoderij; Ik ontheiligde 1) Mijne erve, dit volk, dat Ik Mij uit alle volken der aarde verkoren had (1 Kings 8:51), zodat Ik het tot zijne straf in de handen der Heidenen wilde overgeven, en Ik gaf hen over in uwe hand, o dochter der Chaldeeën! doch gij bewees hun gene barmhartigheden, dat gij ze slechts in zo verre kastijdde, als Mijn last was; maar gij ging in uwe hardheid en wreedheid Mijnen toorn ver te boven, ja zelfs over den oude, die toch zeker wegens zijne zwakheid had moeten verschoond worden, maakte gij uw juk zeer zwaar. 2)

1) Ontheiligen heeft hier de betekenis van de heiligheid als volk ontnemen, niet meer als een heilig, als een afgezonderd volk beschouwen en behandelen. De Heere God had Israël als een heilig volk, als een afgezonderd volk in Kanan op eigen erve gesteld, maar vanwege zijne zonden en afval had de Heere het uit Kanan naar Babel gebracht, en daarmee had Israël het karakter van een afgezonderd volk verloren, niet voor eeuwig, maar voor een tijd.

2) Dikwijls straft God hen, die Hij gebruikt als werktuigen tot uitvoering van Zijne wraak aan anderen, en wel om dezelfde dingen, die zij volgens Zijn bestel gedaan hebben, namelijk, omdat ze hunnen last hebben overtreden, en meer beogen de voldoening van hun heerszucht en wreedheid dan de uitvoering van het Goddelijk bevel. Waar God in Isaiah 10:5 den Assyriër heeft genoemd "de roede Zijns toorns" laat Hij Isaiah 47:7 volgen: "hoewel hij het zo meent, " zijn oogmerk niet is Mijn wil te volbrengen, "maar hij zal in zijn harte hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volkeren; " hij zal alleen bedoelen de voldoening van zijne heerst- en wraakzucht; zie Zechariah 1:15, waar de Heere zegt: "Ik ben met enen zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste Heidenen, want Ik was een weinig toornig (namelijk op Mijn volk), maar zij hebben ten kwade geholpen. " En om dezelfde redenen hoort men God zeggen: "Ik zal de bloedschulden van Jizreël bezoeken over het huis van Jehu, " schoon Jehu uitdrukkelijk last had ontvangen tot het uitroeien van het huis van Achab (2 Kings 9:7). Maar hij was zijnen last te buiten gegaan in het doden van al de groten of ambtenaren van Achabs huis en in het verdelgen van het geslacht van Ahazia (2 Kings 10:11, 2 Kings 10:14 2 Kings 10:11).

Vers 7

7. En gij zei bij uzelven, als gij naar Mijn wil ganselijk niet vraagde: Ik zal koningin zijn in eeuwigheid, nooit zal ik tot den val komen; tot nog toe hebt gij deze dingen niet in uw hart genomen, gij hebt er niet aan gedacht dat vernedering mogelijk was, gij hebt aan het einde daarvan niet gedacht, niet in de verte vermoed, dat gij ineenstorten zoudt.

Zij, zo leren wij uit Isaiah 47:6, die gevallenen, die hen, tot wier roede zij bestemd zijn, onbarmhartig behandelen, verwerven zich bij God geen dank, maar wraak. Wat zullen dan die rechters inoogsten, die de werktuigen tot de gruwelijkste martelingen uitdachten voor de door hen veroordeelden, en wat die fanatieken, die door onbarmhartig kwellen der ketters een loon bij God hoopten te verdienen! Deze strafrede wordt gehoord, voordat Babel nog zijne wreedheden aan Israël bedrijft; klinkt zij niet als ene vaderlijke bede Gods voor Zijn volk, dat Hij besloten had in de handen der Chaldeeën over te geven? .

Zo zeker meende Babel van haar macht te wezen, dat zij geen ogenblik er aan gedacht heeft, dat aan die macht en tirannie een einde zou kunnen komen. Daarom zou de verovering haar als in n ogenblik, ongedacht en onverwacht overkomen. Dit wordt nader voorspeld in de volgende verzen.

Vers 7

7. En gij zei bij uzelven, als gij naar Mijn wil ganselijk niet vraagde: Ik zal koningin zijn in eeuwigheid, nooit zal ik tot den val komen; tot nog toe hebt gij deze dingen niet in uw hart genomen, gij hebt er niet aan gedacht dat vernedering mogelijk was, gij hebt aan het einde daarvan niet gedacht, niet in de verte vermoed, dat gij ineenstorten zoudt.

Zij, zo leren wij uit Isaiah 47:6, die gevallenen, die hen, tot wier roede zij bestemd zijn, onbarmhartig behandelen, verwerven zich bij God geen dank, maar wraak. Wat zullen dan die rechters inoogsten, die de werktuigen tot de gruwelijkste martelingen uitdachten voor de door hen veroordeelden, en wat die fanatieken, die door onbarmhartig kwellen der ketters een loon bij God hoopten te verdienen! Deze strafrede wordt gehoord, voordat Babel nog zijne wreedheden aan Israël bedrijft; klinkt zij niet als ene vaderlijke bede Gods voor Zijn volk, dat Hij besloten had in de handen der Chaldeeën over te geven? .

Zo zeker meende Babel van haar macht te wezen, dat zij geen ogenblik er aan gedacht heeft, dat aan die macht en tirannie een einde zou kunnen komen. Daarom zou de verovering haar als in n ogenblik, ongedacht en onverwacht overkomen. Dit wordt nader voorspeld in de volgende verzen.

Vers 8

8. Nu dan, hoor dit, gij weelderige (Isaiah 47:1)! die zo zeker woont (Isaiah 47:7), die in haar goddeloos hart zegt: Ik ben het, en niemand meer dan ik; ik zal gene weduwe zitten, dat de nu door mij onderworpen volken, met hun oversten, mij niet zouden ontvallen (Revelation 8:7), noch de beroving van kinderen kennen, dat oorlog en gevangenschap mij ooit van mijne bevolking geheel zouden kunnen beroven.

Deze vorm, waarin Babels vermetelheid zich uitspreekt, klinkt in vergelijking van Jehova's getuigenissen omtrent Zich zelven (Isaiah 45:5, Isaiah 45:18, Isaiah 45:22; Isaiah 46:9) als zelfvergoding; evenzo spreekt Ninev bij Zefanja (Zephaniah 2:15), en Martialis (een epigrammendichter, die onder de keizers Domitianus, Nerva en Trajanus leefde) schrijft: terrarum des gentiumque Roma, cui par est nihil et nihil secundum (Rome, de godin der landen en der volken, wie niets gelijk is en bij wie niets kan vergeleken worden).

Vers 8

8. Nu dan, hoor dit, gij weelderige (Isaiah 47:1)! die zo zeker woont (Isaiah 47:7), die in haar goddeloos hart zegt: Ik ben het, en niemand meer dan ik; ik zal gene weduwe zitten, dat de nu door mij onderworpen volken, met hun oversten, mij niet zouden ontvallen (Revelation 8:7), noch de beroving van kinderen kennen, dat oorlog en gevangenschap mij ooit van mijne bevolking geheel zouden kunnen beroven.

Deze vorm, waarin Babels vermetelheid zich uitspreekt, klinkt in vergelijking van Jehova's getuigenissen omtrent Zich zelven (Isaiah 45:5, Isaiah 45:18, Isaiah 45:22; Isaiah 46:9) als zelfvergoding; evenzo spreekt Ninev bij Zefanja (Zephaniah 2:15), en Martialis (een epigrammendichter, die onder de keizers Domitianus, Nerva en Trajanus leefde) schrijft: terrarum des gentiumque Roma, cui par est nihil et nihil secundum (Rome, de godin der landen en der volken, wie niets gelijk is en bij wie niets kan vergeleken worden).

Vers 9

9. Doch a) deze beide dingen zullen u in enen ogenblik, geheel onverwacht, wanneer gij er volstrekt niet aan denkt, overkomen, op een dag, de beroving van kinderen en weduwschap; volkomenlijk, in de volste mate, zullen zij u overkomen van wege 1) de veelheid uwer toverijen, van wege de menigte uwer bezweringen (Daniel 2:2).

a) Isaiah 51:19. 1) Beter: trots, niettegenstaande. De Babylonische tovenaars hadden voorspeld dat Babel oninneembaar was. Vele bewijzen hadden zij daarvoor aangegeven, maar hier zegt de Heere dat al die bezweringen en valse godsspraken niet zullen kunnen verhoeden de beroving der kinderen en het weduwschap, d. w. z. de algehele verwoesting.

Vers 9

9. Doch a) deze beide dingen zullen u in enen ogenblik, geheel onverwacht, wanneer gij er volstrekt niet aan denkt, overkomen, op een dag, de beroving van kinderen en weduwschap; volkomenlijk, in de volste mate, zullen zij u overkomen van wege 1) de veelheid uwer toverijen, van wege de menigte uwer bezweringen (Daniel 2:2).

a) Isaiah 51:19. 1) Beter: trots, niettegenstaande. De Babylonische tovenaars hadden voorspeld dat Babel oninneembaar was. Vele bewijzen hadden zij daarvoor aangegeven, maar hier zegt de Heere dat al die bezweringen en valse godsspraken niet zullen kunnen verhoeden de beroving der kinderen en het weduwschap, d. w. z. de algehele verwoesting.

Vers 10

10. Want gij hebt op uwe boosheid vertrouwd; gij hebt gezegd: Niemand ziet mij, er is geen God, die mij zou zien, en in Zijne macht zou hebben, en zo zoekt gij door dwingelandij en list u een eeuwig bestaan te verzekeren; uwe wijsheid en uwe wetenschap van allerlei bezweringen, waardoor gij dacht in staat te zijn ieder onheil gemakkelijk van u af te houden, heeft u afkerig gemaakt, en tot een handelen verleid, dat ten verderve voert, en gij hebt uzelven vergodende in uw hart gezegd: Ik ben het, en niemand meer dan ik. (Isaiah 47:8).

Vers 10

10. Want gij hebt op uwe boosheid vertrouwd; gij hebt gezegd: Niemand ziet mij, er is geen God, die mij zou zien, en in Zijne macht zou hebben, en zo zoekt gij door dwingelandij en list u een eeuwig bestaan te verzekeren; uwe wijsheid en uwe wetenschap van allerlei bezweringen, waardoor gij dacht in staat te zijn ieder onheil gemakkelijk van u af te houden, heeft u afkerig gemaakt, en tot een handelen verleid, dat ten verderve voert, en gij hebt uzelven vergodende in uw hart gezegd: Ik ben het, en niemand meer dan ik. (Isaiah 47:8).

Vers 11

11. Daarom, ten straffe van dien overmoed, waarmee gij u den Onvergelijkelijke gelijk hebt gesteld (Isaiah 46:9), zal er over u een kwaad komen, gij zult bij al uwe waarzeggerijen den dageraad, het begin daarvan niet weten 1); en een verderf zal er op u vallen, hetwelk gij niet zult kunnen verzoenen, dat gij door al uwe bezweringskunsten niet kunt afwenden; want er zal snellijk ene onstuimige verwoesting over u komen, dat gij het ondanks alle sterrenwichelarij en toverij niet weten zult. 2)

1) Anderen vertalen: wat gij niet zult weten weg te toveren. Het is alsdan een terugslag op hetgeen het vorige vers zegt. Het stamverwante woord in het Arabisch betekent: wegtoveren, door toverijen ongedaan maken.

2) Het zou een onweerstaanbaar verderf zijn, waartegen geen hulpe, geen beschutting te hopen was. Het zou hen niet alleen ijlings treffen, zodat zij geen tijd zouden hebben om hen te bestrijden, maar ook zo sterk en heftig, dat zij het niet zouden kunnen tegenstaan of afwenden, of er zich uitredden.

Vers 11

11. Daarom, ten straffe van dien overmoed, waarmee gij u den Onvergelijkelijke gelijk hebt gesteld (Isaiah 46:9), zal er over u een kwaad komen, gij zult bij al uwe waarzeggerijen den dageraad, het begin daarvan niet weten 1); en een verderf zal er op u vallen, hetwelk gij niet zult kunnen verzoenen, dat gij door al uwe bezweringskunsten niet kunt afwenden; want er zal snellijk ene onstuimige verwoesting over u komen, dat gij het ondanks alle sterrenwichelarij en toverij niet weten zult. 2)

1) Anderen vertalen: wat gij niet zult weten weg te toveren. Het is alsdan een terugslag op hetgeen het vorige vers zegt. Het stamverwante woord in het Arabisch betekent: wegtoveren, door toverijen ongedaan maken.

2) Het zou een onweerstaanbaar verderf zijn, waartegen geen hulpe, geen beschutting te hopen was. Het zou hen niet alleen ijlings treffen, zodat zij geen tijd zouden hebben om hen te bestrijden, maar ook zo sterk en heftig, dat zij het niet zouden kunnen tegenstaan of afwenden, of er zich uitredden.

Vers 12

12. Sta nu, wanneer het aanwezig is, wat Ik zo even heb gezegd, met uwe bezweringen en met de veelheid uwer toverijen, waarin gij gearbeid hebt van uwe jeugd af, sedert gij begonnen zijt te heersen, of gij misschien met die kunsten voordeel kon doen, of gij misschien u kon sterken, en aan ongeluk en onheil en opstand het hoofd zoudt kunnen bieden.

Vers 12

12. Sta nu, wanneer het aanwezig is, wat Ik zo even heb gezegd, met uwe bezweringen en met de veelheid uwer toverijen, waarin gij gearbeid hebt van uwe jeugd af, sedert gij begonnen zijt te heersen, of gij misschien met die kunsten voordeel kon doen, of gij misschien u kon sterken, en aan ongeluk en onheil en opstand het hoofd zoudt kunnen bieden.

Vers 13

13. Gij zijt moede geworden in de veelheid uwer raadslagen, gij hebt u vermoeid om te bedenken wat eigene wijsheid tot afwending van den nood vermag; laat nu opstaan (Isaiah 47:12), die den hemel waarnemen (Matthew 2:1), die in de sterren kijken, die naar de nieuwe manen voorzeggen; en laat ze u verlossen van die dingen, die over u komen zullen. 1)

1) Beter is de vertaling van het laatste gedeelte: Laat nu opstaan en u verlossen, die den hemel waarnemen, (of ontleden), die in de sterren kijken, die met iedere nieuwe maan voorzeggen de dingen, die over u komen zullen. De Heere God spreekt hier weer op heilig-ironische wijze. De waarnemers of ontleders van den hemel waren dezulken, die den hemel in vier delen als doorsneden, een voorste en achterste, een rechter en linker deel, en hun waarzeggerij dan inrichtten, naarmate een vogel te voren door hen daartoe aangewezen, zich in het door hen te voren genoemd gelukkig of ongelukkig gedeelte van den hemel ter vlucht begaf. De maan-voorzeggers waren zij, die bij elke nieuwe maan voorzeiden, welke dagen gelukkig of ongelukkig waren. De sterrenkijkers deelden ook de maanden zelf in gelukkige of ongelukkige. Welnu deze allen roept hier de Heere op, om Babel te redden van den ondergang, maar zij vermogen het niet.

Vers 13

13. Gij zijt moede geworden in de veelheid uwer raadslagen, gij hebt u vermoeid om te bedenken wat eigene wijsheid tot afwending van den nood vermag; laat nu opstaan (Isaiah 47:12), die den hemel waarnemen (Matthew 2:1), die in de sterren kijken, die naar de nieuwe manen voorzeggen; en laat ze u verlossen van die dingen, die over u komen zullen. 1)

1) Beter is de vertaling van het laatste gedeelte: Laat nu opstaan en u verlossen, die den hemel waarnemen, (of ontleden), die in de sterren kijken, die met iedere nieuwe maan voorzeggen de dingen, die over u komen zullen. De Heere God spreekt hier weer op heilig-ironische wijze. De waarnemers of ontleders van den hemel waren dezulken, die den hemel in vier delen als doorsneden, een voorste en achterste, een rechter en linker deel, en hun waarzeggerij dan inrichtten, naarmate een vogel te voren door hen daartoe aangewezen, zich in het door hen te voren genoemd gelukkig of ongelukkig gedeelte van den hemel ter vlucht begaf. De maan-voorzeggers waren zij, die bij elke nieuwe maan voorzeiden, welke dagen gelukkig of ongelukkig waren. De sterrenkijkers deelden ook de maanden zelf in gelukkige of ongelukkige. Welnu deze allen roept hier de Heere op, om Babel te redden van den ondergang, maar zij vermogen het niet.

Vers 14

14. Ziet zij vermogen zomin iets tot uwe redding te doen, dat zij integendeel zelf weerloos ten verderve zijn overgegeven; zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden; zij zullen met al hun wijsheid en kunsten zich zelven niet kunnen rukken uit de macht der vlam van het gericht, dat over hen zal komen, hun leven zelfs niet kunnen redden; het zal geen kool zijn om bij te warmen, geen vuur om daarvoor neer te zitten (Isaiah 44:16), maal een vuur, dat tot op den grond verteert en een eeuwige gloed is (Isaiah 33:14).

Vers 14

14. Ziet zij vermogen zomin iets tot uwe redding te doen, dat zij integendeel zelf weerloos ten verderve zijn overgegeven; zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden; zij zullen met al hun wijsheid en kunsten zich zelven niet kunnen rukken uit de macht der vlam van het gericht, dat over hen zal komen, hun leven zelfs niet kunnen redden; het zal geen kool zijn om bij te warmen, geen vuur om daarvoor neer te zitten (Isaiah 44:16), maal een vuur, dat tot op den grond verteert en een eeuwige gloed is (Isaiah 33:14).

Vers 15

15. Alzo radeloos en hulpeloos zullen zij u zijn, met welke gij gearbeid hebt, uwe wijzen (Isaiah 47:12), op wier verzorging gij, om in tijd van nood nut van hun kunst te hebben, u zozeer hebt toegelegd, uwe handelaars van uwe jeugd aan, de kooplieden van andere volken, die in handelsverkeer met u hebben gestaan, en zich om het voordeel onder u hebben nedergezet, elk van deze zal zijns weegs dwalen, bij het uitbreken van het gericht, dat over u komt; niemand zal u verlossen, daar ieder slechts op eigene redding beducht zal zijn.

Het is ene bijzondere gewoonte van den duivel en zijne werktuigen, dat zij de mensen door belofte van alle gewenste hulp en geluk in hun net wikkelen, wanneer zij echter met strikken des verderfs zijn geboeid, zo gaan zij heen en laten hen in `t verderf liggen (MATTHEUS 27:5).

Babel was bekend en beroemd van wege de menigte harer kooplieden. Door Ezechiël (17:4) wordt het land van Babel dan ook genoemd een land van koophandel.

Vers 15

15. Alzo radeloos en hulpeloos zullen zij u zijn, met welke gij gearbeid hebt, uwe wijzen (Isaiah 47:12), op wier verzorging gij, om in tijd van nood nut van hun kunst te hebben, u zozeer hebt toegelegd, uwe handelaars van uwe jeugd aan, de kooplieden van andere volken, die in handelsverkeer met u hebben gestaan, en zich om het voordeel onder u hebben nedergezet, elk van deze zal zijns weegs dwalen, bij het uitbreken van het gericht, dat over u komt; niemand zal u verlossen, daar ieder slechts op eigene redding beducht zal zijn.

Het is ene bijzondere gewoonte van den duivel en zijne werktuigen, dat zij de mensen door belofte van alle gewenste hulp en geluk in hun net wikkelen, wanneer zij echter met strikken des verderfs zijn geboeid, zo gaan zij heen en laten hen in `t verderf liggen (MATTHEUS 27:5).

Babel was bekend en beroemd van wege de menigte harer kooplieden. Door Ezechiël (17:4) wordt het land van Babel dan ook genoemd een land van koophandel.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 47". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-47.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile