Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Genesis 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 9

Zowel de wereld als de kerk waren nu weer teruggebracht tot een huisgezin, dat van Noach, van welker zaken dit hoofdstuk ons een bericht geeft, en het is voor ons van groot belang er kennis van te nemen, omdat wij allen van dit gezin afstammen. Hier is:

I. Het verbond van de Voorzienigheid, aangegaan met Noach en zijn zonen, Genesis 9:1. In dit verbond

1. Belooft God hun te zullen zorgen, voor hun leven zodat zij

a. De aarde zullen vervullen, Genesis 9:1, Genesis 9:7.

b. Veilig zullen zijn tegen de aanvallen van de redeloze dieren, die in ontzag voor hen gehouden zullen worden, Genesis 9:2.

c. Dat het hun vergund is vlees te eten tot onderhoud van hun leven maar dat zij geen bloed moeten eten, Genesis 9:3, Genesis 9:4.

d. dat de wereld niet meer verdelgd zal worden door een watervloed, Genesis 9:8.

2.God eist van hen zorg te dragen voor elkanders leven, en voor hun eigen leven, Genesis 9:5, Genesis 9:6.

II. Het zegel van dat verbond, namelijk de regenboog, Genesis 9:12.

III. Een verhaal van een bijzonder voorval betreffende Noach en zijn zonen dat de aanleiding was van enige profetieën, betrekking hebbende op latere tijden.

1. Noach's zonde en schande, Genesis 9:20, Genesis 9:21.

2 Chams onbeschaamdheid en goddeloosheid, Genesis 9:22.

3. De vrome, kinderlijke bescheidenheid van Sem en Jafeth, Genesis 9:23.

4. De vloek van Kanan, en de zegen van Sem en Jafeth, Genesis 9:24.

IV. De ouderdom en de dood van Noach Genesis 9:28, Genesis 9:29.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 9

Zowel de wereld als de kerk waren nu weer teruggebracht tot een huisgezin, dat van Noach, van welker zaken dit hoofdstuk ons een bericht geeft, en het is voor ons van groot belang er kennis van te nemen, omdat wij allen van dit gezin afstammen. Hier is:

I. Het verbond van de Voorzienigheid, aangegaan met Noach en zijn zonen, Genesis 9:1. In dit verbond

1. Belooft God hun te zullen zorgen, voor hun leven zodat zij

a. De aarde zullen vervullen, Genesis 9:1, Genesis 9:7.

b. Veilig zullen zijn tegen de aanvallen van de redeloze dieren, die in ontzag voor hen gehouden zullen worden, Genesis 9:2.

c. Dat het hun vergund is vlees te eten tot onderhoud van hun leven maar dat zij geen bloed moeten eten, Genesis 9:3, Genesis 9:4.

d. dat de wereld niet meer verdelgd zal worden door een watervloed, Genesis 9:8.

2.God eist van hen zorg te dragen voor elkanders leven, en voor hun eigen leven, Genesis 9:5, Genesis 9:6.

II. Het zegel van dat verbond, namelijk de regenboog, Genesis 9:12.

III. Een verhaal van een bijzonder voorval betreffende Noach en zijn zonen dat de aanleiding was van enige profetieën, betrekking hebbende op latere tijden.

1. Noach's zonde en schande, Genesis 9:20, Genesis 9:21.

2 Chams onbeschaamdheid en goddeloosheid, Genesis 9:22.

3. De vrome, kinderlijke bescheidenheid van Sem en Jafeth, Genesis 9:23.

4. De vloek van Kanan, en de zegen van Sem en Jafeth, Genesis 9:24.

IV. De ouderdom en de dood van Noach Genesis 9:28, Genesis 9:29.

Verzen 1-7

Genesis 9:1-7

Aan het einde van het vorige hoofdstuk lazen wij de zeer vriendelijke woorden, die de Heere zei in Zijn hart betreffende het overblijfsel van het mensdom, dat nu overgelaten was om het zaad van een nieuwe wereld te wezen. Nu worden hier deze vriendelijke dingen tot hen gezegd, in het algemeen: God zegende Noach en zijn zonen, Genesis 9:1. Dat is: Hij verzekerde hen van Zijn welwillendheid jegens hen, en van Zijn genaderijke bedoelingen met hen. Dit volgt uit hetgeen Hij zei in Zijn hart. Alle beloften Gods van het goede vloeien voort uit Zijn voornemens van de liefde en de raad van Zijn wil. Zie Ephesians 1:11, en vergelijk Jeremiah 29:11 : Ik weet de gedachten, die Ik over u denk. In Genesis 8:20 lazen wij hoe God Noach zegende bij zijn altaar en offer en nu lezen wij hier hoe God Noach zegende. God zal genadig diegenen zegenen, dat is: wl bij hen doen, die in oprechtheid Hem zegenen, dat is: wl van Hem spreken. Zij, die in waarheid dankbaar zijn voor de zegeningen, die zij hebben ontvangen, gebruiken het zekerste middel om die zegen bevestigd te zien en blijvend te maker).

Nu hebben wij hier het "Magna charta, de grote handvest," van dit nieuwe koninkrijk van de natuur, dat opgericht stond te worden en ingelijfd, daar de vorige handvest verbeurd en dus ingetrokken was.

I. De schenkingen door die handvest verleend, zijn vriendelijk en welwillend voor de mensen. Hier is

1. Een schenking van land van grote uitgestrektheid, en een belofte van toeneming van mensen om dat land te bezitten en te genieten. De eerste zegen wordt hier hernieuwd: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, Genesis 9:1, en herhaald in Genesis 9:7, want het mensengeslacht moest, om zo te zeggen, van nieuws aan beginnen. Nu stelt God hun de gehele aarde voor en zegt hun, dat zij, zo lang zij blijft, voor hen is en voor hun erfgenamen. De aarde heeft God aan de mensen kinderen gegeven tot een bezitting en een woning, Psalms 115:16. Hoewel zij geen paradijs is, maar veeleer een wildernis, is zij toch beter dan wij verdienen. Geloofd zij God, zij is de hel niet. Hij geeft hun een zegen, krachtens welke het mensdom zowel vermenigvuldigd wordt, als voortduurt op de aarde, zodat binnen korte tijd al de bewoonbare plaatsen van de aarde meer of min bevolkt zullen worden, en hoewel het ene geslacht voorbijgaat, zal toch een ander in zijn plaats komen, zodat het menselijk geslacht in voortdurende opvolging zal zijn, parallel zal lopen met de stroom des tijds, totdat beide tezamen overgaan in de oceaan van de eeuwigheid. Hoewel de dood nog heerst en de Heere bekend wordt gemaakt door Zijn oordelen, zal toch de aarde nooit meer ontvolkt worden, zoals zij nu ontvolkt was, maar steeds vervuld blijven, Acts 17:24.

2. Een schenking van macht over de lagere schepselen, Genesis 9:2. Hij schenkt hun:

a. Een recht op hen. Zij zijn in uw hand overgegeven. ter uwer voordeel en gebruik.

b. Een heerschappij over hen, zonder welke het recht hun van weinig nut zou wezen. Ulieder vrees en ulieder verschrikking zal op ieder dier zijn. Dit is de vernieuwing van een vorige schenking, Genesis 1:28, alleen met dat verschil dat de mens in zijn staat van de onschuld geheerst heeft door liefde, en dat de gevallen mens heerst door vrees. Nu blijft deze schenking van kracht, en tot op de huidige dag hebben wij er nog het voordeel van. De dieren welke ons op enigerlei wijze nuttig zijn, zijn getemd, en wij gebruiken ze, hetzij tot diensten, of tot spijze, of wel voor beide naardat zij er voor geschikt zijn. Het paard en de os onderwerpen zich geduldig aan toom en juk, en het schaap is stom voor het aangezicht van zijn scheerders, en voor het aangezicht des slachters, want de vrees en de verschrikking des mensen is over hen. De dieren, welke op enigerlei wijze schadelijk voor ons zijn, zijn in bedwang gehouden, zodat, hoewel nu en dan een mens door sommige van hen geschaad kan worden, zij zich toch niet tezamen verenigen om in opstand te komen tegen de mens, want anders zou God door hen de wereld evengoed kunnen verwoesten als Hij het door de watervloed gedaan heeft, het is een van de boze gerichten Gods, Ezechiël 14:21. Wat is het, dat de wolven buiten onze steden houdt, en de leeuwen van onze straten, en ze beperkt in de woestijn, wat anders dan deze vrees en verschrikking? Ja sommigen er van zijn getemd, James 3:7.

3. Een schenking tot onderhoud des levens Genesis 9:3. Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze. De meesten denken, dat de mens tot nu toe voor zijn voedsel beperkt werd tot de voortbrengselen van de aarde, vruchten, kruiden en wortels, benevens alle soorten van koren en melk, daarin bestond de eerste schenking Genesis 1:29. Daar echter de vloed misschien veel van de kracht van de aarde had weggespoeld, waardoor haar vruchten minder aangenaam en minder voedzaam zijn geworden, heeft God nu de schenking uitgebreid en de mens toegestaan om vlees te eten, waaraan de mens zelf wellicht nooit gedacht heeft totdat God er hem nu op wees, noch had hij er enige begeerte naar, evenmin als een schaap begeerte heeft om, gelijk de wolf, bloed te zuigen. Maar nu wordt het de mens vergund vlees te eten, er zich zo vrij en zo veilig mee te voeden als met het groene kruid. Zie nu hier:

a. Dat God een goede Meester is, en er in voorziet, niet slechts dat wij kunnen leven, maar genoeglijk en wl kunnen leven in Zijn dienst, dat wij niet slechts het noodzakelijke, maar ook bet aangename hebben.

b. Dat alle schepsel Gods goed is, en niets verwerpelijk, 1 Timothy 4:4. Later zijn sommige spijzen, die anders wel geschikt zijn tot voedsel, door de ceremoniële wet verboden, maar van den beginne schijnt het alzo niet geweest te zijn, en daarom is het ook niet zo onder het evangelie.

II. De voorschriften en voorwaarden van deze handvest zijn niet minder vriendelijk en genaderijk, en voorbeelden van Gods welwillendheid jegens de mens. De Joodse rabbijnen spreken zo dikwijls van de zeven geboden van Noach, of van de zonen van Noach die, zeggen zij, door alle volken gehouden moeten worden, dat het niet ten onpas is om ze hier te noemen. Het eerste is tegen de aanbidding van afgoden. Het tweede is tegen Godslastering en stelt de eis om de naam Gods te loven. Het derde tegen moord. Het vierde tegen bloedschande en ontucht. Het vijfde tegen diefstal en roof. Het zesde eist de bedeling des rechts. Het zevende is tegen het eten van vlees met het leven. De Joden eisten de waarneming daarvan van de proselieten van de poort. Maar de voorschriften, of geboden, hier gegeven, betreffen alle het leven van de mens.

1. De mens moet zijn eigen leven niet benadelen door het eten van ongezond voedsel Genesis 9:4. Vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, dat is: "rauw vlees zult gij niet, zoals de roofdieren, eten". Het was nodig deze beperking te maken aan de schenking van de vrijheid om vlees te eten, opdat zij niet, in stede van hun lichaam er mee te voeden, hun lichaam er door verderven of benadelen. Hiermede heeft God willen tonen:

a. Dat zij wel heren waren over de dieren, maar toch onderdanen van de Schepper, en onder het bedwang van Zijn wet. b. Dat zij niet gulzig en haastig moeten zijn in het nemen van spijze, maar op de toebereiding er van moeten wachten, niet zoals de krijgsknechten van Saul, 1 Samuel 14:32, en geen vleesvraten moeten zijn, Proverbs 23:20.

c. Dat zij niet wreed en barbaars moeten zijn jegens de mindere schepselen, zij moeten heren, maar niet tirannen zijn, zij mogen hen doden tot hun nut, maar niet pijnigen tot hun vermaak, aan geen dier mogen zij een lid afscheuren, terwijl het nog leeft, om dat te eten.

d. Dat, zolang de wet van de offeranden geldig was, waarin het bloed verzoening doet voor de ziel, Leviticus 17:11 (betekenende dat het leven van het offer aangenomen was in de plaats van het leven van de zondaar) het bloed niet als iets gewoons, iets gemeens, beschouwd moet worden, maar uitgegoten moet worden voor de Heere, 2 Samuel 23:16, hetzij op Zijn altaar, of op Zijn aarde. Maar nu het grote en ware offer geofferd is, houdt met de reden ook de verplichting er van op.

2. De mens moet zichzelf het leven niet benemen, Genesis 9:5. Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen. Ons leven is het onze niet, dat wij mogen afleggen als het ons behaagt, maar het is van God, en wij moeten het overgeven naar Zijn welbehagen. Indien wij op enigerlei wijze onze eigen dood verhaasten, dan zullen wij er rekenschap van hebben te geven aan God

3. Aan de dieren moet niet toegelaten worden het leven van de mens te schaden, van de hand van al het gedierte zal Ik het eisen. Om te tonen hoe zorgvol Hij was voor het leven van de mens, hoewel Hij kort tevoren zoveel mensenlevens had vernietigd, wil Hij dat het dier gedood zal worden, dat een mens doodt. Dit werd bevestigd door de wet van Mozes Exodus 21:28 en ik denk dat het niet onveilig zou zijn om nu nog naar die wet te handelen. Aldus toonde God Zijn haat tegen de zonde van moord, opdat de mensen haar te meer zouden haten, en haar niet slechts zouden straffen, maar voorkomen. Zie Job 5:23.

4. Moedwillige moordenaars moeten ter dood gebracht worden. Dit is de zonde, die hier bedoeld wordt in bedwang te worden gehouden door de vrees voor straf.

a. God zal moordenaars straffen van de hand van eens iegelijks broeder zal Ik de ziel des mensen eisen, dat is: "Ik zal het bloed van de vermoorde wreken op de moordenaar", 2 Chronicles 24:22. Als God het leven eens mensen eist van de hand van hem, die het hem onrechtvaardiglijk benomen heeft, dan kan de moordenaar dat leven niet teruggeven, en daarom moet hij het zijne in de plaats er van geven, hetgeen het enige middel is om vergelding te doen. De rechtvaardige God zal voorzeker onderzoek doen naar bloed hoewel de mensen het niet kunnen of niet willen. Op de een of andere tijd, in deze wereld of in de toekomende, zal Hij de moorden ontdekken, die voor der mensen oog verborgen bleven, en de erkende moorden straffen, die te zwaar waren voor de hand van de mensen.

b. De overheid moet de moordenaars straffen Genesis 9:6. Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden, hetzij in plotselinge drift, of met voorbedachten rade, (want onbezonnen toorn is moord in het hart, evengoed als voorbedachte kwaadwilligheid, Matthew 5:21, Matthew 5:2. Zijn bloed zal door de mens vergoten worden, dat is: door de overheid, of door wie anders, die aangesteld is om de bloedwreker te zijn. Er zijn zodanigen, die hiervoor de dienaren Gods zijn tot bescherming van de onschuldigen, door de schrik te wezen voor de kwaadwilligen en de boosdoeners, en zij moeten "het zwaard niet tevergeefs dragen," Romans 13:4. V r de zondvloed heeft God, gelijk blijkt uit de geschiedenis van Kaïn, het straffen van moord zelf in handen genomen, maar nu heeft Hij dit oordeel overgegeven aan mensen, eerst aan gezinshoofden, later aan hen, die het hoofd waren van landen, aan staatshoofden, die getrouw behoren te zijn aan de last, die hun is opgedragen. Moedwillige moord behoort altijd met de dood te worden gestraft. Het is een zonde, "die de Heere niet wilde vergeven" in een vorst, 2 Kings 24:3, 2 Kings 24:4, en die een vorst dus ook niet behoort te vergeven in een onderdaan. Aan deze wet wordt een reden toegevoegd: want God heeft, in den beginne, de mens naar Zijn beeld gemaakt, de mens is een schepsel, dat dierbaar is aan zijn Schepper, en daarom behoort het ook ons dierbaar te zijn. God heeft eer gelegd op de mens, zo laat ons dan geen smaadheid op hem leggen. Er zijn, zelfs in de gevallen mens, nog overblijfselen van Gods beeld, zodat hij, die onrechtvaardig een doodt, het beeld Gods schendt en Hem oneer aandoet. Toen God aan de mensen toestond hun beesten te doden, heeft Hij hun toch verboden hun slaven te doden, want deze zijn van veel edeler en voortreffelijker natuur, zij zijn niet slechts Gods schepselen, zij zijn ook Gods gelijkenis, James 3:9. Alle mensen hebben iets van Gods beeld in zich, maar magistraten hebben daarbij ook nog het beeld van Zijn macht, en de heiligen dragen het beeld van Zijn heiligheid, daarom laden zij, die het bloed vergieten van vorsten of heiligen, een dubbele schuld op zich.

Verzen 1-7

Genesis 9:1-7

Aan het einde van het vorige hoofdstuk lazen wij de zeer vriendelijke woorden, die de Heere zei in Zijn hart betreffende het overblijfsel van het mensdom, dat nu overgelaten was om het zaad van een nieuwe wereld te wezen. Nu worden hier deze vriendelijke dingen tot hen gezegd, in het algemeen: God zegende Noach en zijn zonen, Genesis 9:1. Dat is: Hij verzekerde hen van Zijn welwillendheid jegens hen, en van Zijn genaderijke bedoelingen met hen. Dit volgt uit hetgeen Hij zei in Zijn hart. Alle beloften Gods van het goede vloeien voort uit Zijn voornemens van de liefde en de raad van Zijn wil. Zie Ephesians 1:11, en vergelijk Jeremiah 29:11 : Ik weet de gedachten, die Ik over u denk. In Genesis 8:20 lazen wij hoe God Noach zegende bij zijn altaar en offer en nu lezen wij hier hoe God Noach zegende. God zal genadig diegenen zegenen, dat is: wl bij hen doen, die in oprechtheid Hem zegenen, dat is: wl van Hem spreken. Zij, die in waarheid dankbaar zijn voor de zegeningen, die zij hebben ontvangen, gebruiken het zekerste middel om die zegen bevestigd te zien en blijvend te maker).

Nu hebben wij hier het "Magna charta, de grote handvest," van dit nieuwe koninkrijk van de natuur, dat opgericht stond te worden en ingelijfd, daar de vorige handvest verbeurd en dus ingetrokken was.

I. De schenkingen door die handvest verleend, zijn vriendelijk en welwillend voor de mensen. Hier is

1. Een schenking van land van grote uitgestrektheid, en een belofte van toeneming van mensen om dat land te bezitten en te genieten. De eerste zegen wordt hier hernieuwd: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, Genesis 9:1, en herhaald in Genesis 9:7, want het mensengeslacht moest, om zo te zeggen, van nieuws aan beginnen. Nu stelt God hun de gehele aarde voor en zegt hun, dat zij, zo lang zij blijft, voor hen is en voor hun erfgenamen. De aarde heeft God aan de mensen kinderen gegeven tot een bezitting en een woning, Psalms 115:16. Hoewel zij geen paradijs is, maar veeleer een wildernis, is zij toch beter dan wij verdienen. Geloofd zij God, zij is de hel niet. Hij geeft hun een zegen, krachtens welke het mensdom zowel vermenigvuldigd wordt, als voortduurt op de aarde, zodat binnen korte tijd al de bewoonbare plaatsen van de aarde meer of min bevolkt zullen worden, en hoewel het ene geslacht voorbijgaat, zal toch een ander in zijn plaats komen, zodat het menselijk geslacht in voortdurende opvolging zal zijn, parallel zal lopen met de stroom des tijds, totdat beide tezamen overgaan in de oceaan van de eeuwigheid. Hoewel de dood nog heerst en de Heere bekend wordt gemaakt door Zijn oordelen, zal toch de aarde nooit meer ontvolkt worden, zoals zij nu ontvolkt was, maar steeds vervuld blijven, Acts 17:24.

2. Een schenking van macht over de lagere schepselen, Genesis 9:2. Hij schenkt hun:

a. Een recht op hen. Zij zijn in uw hand overgegeven. ter uwer voordeel en gebruik.

b. Een heerschappij over hen, zonder welke het recht hun van weinig nut zou wezen. Ulieder vrees en ulieder verschrikking zal op ieder dier zijn. Dit is de vernieuwing van een vorige schenking, Genesis 1:28, alleen met dat verschil dat de mens in zijn staat van de onschuld geheerst heeft door liefde, en dat de gevallen mens heerst door vrees. Nu blijft deze schenking van kracht, en tot op de huidige dag hebben wij er nog het voordeel van. De dieren welke ons op enigerlei wijze nuttig zijn, zijn getemd, en wij gebruiken ze, hetzij tot diensten, of tot spijze, of wel voor beide naardat zij er voor geschikt zijn. Het paard en de os onderwerpen zich geduldig aan toom en juk, en het schaap is stom voor het aangezicht van zijn scheerders, en voor het aangezicht des slachters, want de vrees en de verschrikking des mensen is over hen. De dieren, welke op enigerlei wijze schadelijk voor ons zijn, zijn in bedwang gehouden, zodat, hoewel nu en dan een mens door sommige van hen geschaad kan worden, zij zich toch niet tezamen verenigen om in opstand te komen tegen de mens, want anders zou God door hen de wereld evengoed kunnen verwoesten als Hij het door de watervloed gedaan heeft, het is een van de boze gerichten Gods, Ezechiël 14:21. Wat is het, dat de wolven buiten onze steden houdt, en de leeuwen van onze straten, en ze beperkt in de woestijn, wat anders dan deze vrees en verschrikking? Ja sommigen er van zijn getemd, James 3:7.

3. Een schenking tot onderhoud des levens Genesis 9:3. Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze. De meesten denken, dat de mens tot nu toe voor zijn voedsel beperkt werd tot de voortbrengselen van de aarde, vruchten, kruiden en wortels, benevens alle soorten van koren en melk, daarin bestond de eerste schenking Genesis 1:29. Daar echter de vloed misschien veel van de kracht van de aarde had weggespoeld, waardoor haar vruchten minder aangenaam en minder voedzaam zijn geworden, heeft God nu de schenking uitgebreid en de mens toegestaan om vlees te eten, waaraan de mens zelf wellicht nooit gedacht heeft totdat God er hem nu op wees, noch had hij er enige begeerte naar, evenmin als een schaap begeerte heeft om, gelijk de wolf, bloed te zuigen. Maar nu wordt het de mens vergund vlees te eten, er zich zo vrij en zo veilig mee te voeden als met het groene kruid. Zie nu hier:

a. Dat God een goede Meester is, en er in voorziet, niet slechts dat wij kunnen leven, maar genoeglijk en wl kunnen leven in Zijn dienst, dat wij niet slechts het noodzakelijke, maar ook bet aangename hebben.

b. Dat alle schepsel Gods goed is, en niets verwerpelijk, 1 Timothy 4:4. Later zijn sommige spijzen, die anders wel geschikt zijn tot voedsel, door de ceremoniële wet verboden, maar van den beginne schijnt het alzo niet geweest te zijn, en daarom is het ook niet zo onder het evangelie.

II. De voorschriften en voorwaarden van deze handvest zijn niet minder vriendelijk en genaderijk, en voorbeelden van Gods welwillendheid jegens de mens. De Joodse rabbijnen spreken zo dikwijls van de zeven geboden van Noach, of van de zonen van Noach die, zeggen zij, door alle volken gehouden moeten worden, dat het niet ten onpas is om ze hier te noemen. Het eerste is tegen de aanbidding van afgoden. Het tweede is tegen Godslastering en stelt de eis om de naam Gods te loven. Het derde tegen moord. Het vierde tegen bloedschande en ontucht. Het vijfde tegen diefstal en roof. Het zesde eist de bedeling des rechts. Het zevende is tegen het eten van vlees met het leven. De Joden eisten de waarneming daarvan van de proselieten van de poort. Maar de voorschriften, of geboden, hier gegeven, betreffen alle het leven van de mens.

1. De mens moet zijn eigen leven niet benadelen door het eten van ongezond voedsel Genesis 9:4. Vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, dat is: "rauw vlees zult gij niet, zoals de roofdieren, eten". Het was nodig deze beperking te maken aan de schenking van de vrijheid om vlees te eten, opdat zij niet, in stede van hun lichaam er mee te voeden, hun lichaam er door verderven of benadelen. Hiermede heeft God willen tonen:

a. Dat zij wel heren waren over de dieren, maar toch onderdanen van de Schepper, en onder het bedwang van Zijn wet. b. Dat zij niet gulzig en haastig moeten zijn in het nemen van spijze, maar op de toebereiding er van moeten wachten, niet zoals de krijgsknechten van Saul, 1 Samuel 14:32, en geen vleesvraten moeten zijn, Proverbs 23:20.

c. Dat zij niet wreed en barbaars moeten zijn jegens de mindere schepselen, zij moeten heren, maar niet tirannen zijn, zij mogen hen doden tot hun nut, maar niet pijnigen tot hun vermaak, aan geen dier mogen zij een lid afscheuren, terwijl het nog leeft, om dat te eten.

d. Dat, zolang de wet van de offeranden geldig was, waarin het bloed verzoening doet voor de ziel, Leviticus 17:11 (betekenende dat het leven van het offer aangenomen was in de plaats van het leven van de zondaar) het bloed niet als iets gewoons, iets gemeens, beschouwd moet worden, maar uitgegoten moet worden voor de Heere, 2 Samuel 23:16, hetzij op Zijn altaar, of op Zijn aarde. Maar nu het grote en ware offer geofferd is, houdt met de reden ook de verplichting er van op.

2. De mens moet zichzelf het leven niet benemen, Genesis 9:5. Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen. Ons leven is het onze niet, dat wij mogen afleggen als het ons behaagt, maar het is van God, en wij moeten het overgeven naar Zijn welbehagen. Indien wij op enigerlei wijze onze eigen dood verhaasten, dan zullen wij er rekenschap van hebben te geven aan God

3. Aan de dieren moet niet toegelaten worden het leven van de mens te schaden, van de hand van al het gedierte zal Ik het eisen. Om te tonen hoe zorgvol Hij was voor het leven van de mens, hoewel Hij kort tevoren zoveel mensenlevens had vernietigd, wil Hij dat het dier gedood zal worden, dat een mens doodt. Dit werd bevestigd door de wet van Mozes Exodus 21:28 en ik denk dat het niet onveilig zou zijn om nu nog naar die wet te handelen. Aldus toonde God Zijn haat tegen de zonde van moord, opdat de mensen haar te meer zouden haten, en haar niet slechts zouden straffen, maar voorkomen. Zie Job 5:23.

4. Moedwillige moordenaars moeten ter dood gebracht worden. Dit is de zonde, die hier bedoeld wordt in bedwang te worden gehouden door de vrees voor straf.

a. God zal moordenaars straffen van de hand van eens iegelijks broeder zal Ik de ziel des mensen eisen, dat is: "Ik zal het bloed van de vermoorde wreken op de moordenaar", 2 Chronicles 24:22. Als God het leven eens mensen eist van de hand van hem, die het hem onrechtvaardiglijk benomen heeft, dan kan de moordenaar dat leven niet teruggeven, en daarom moet hij het zijne in de plaats er van geven, hetgeen het enige middel is om vergelding te doen. De rechtvaardige God zal voorzeker onderzoek doen naar bloed hoewel de mensen het niet kunnen of niet willen. Op de een of andere tijd, in deze wereld of in de toekomende, zal Hij de moorden ontdekken, die voor der mensen oog verborgen bleven, en de erkende moorden straffen, die te zwaar waren voor de hand van de mensen.

b. De overheid moet de moordenaars straffen Genesis 9:6. Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden, hetzij in plotselinge drift, of met voorbedachten rade, (want onbezonnen toorn is moord in het hart, evengoed als voorbedachte kwaadwilligheid, Matthew 5:21, Matthew 5:2. Zijn bloed zal door de mens vergoten worden, dat is: door de overheid, of door wie anders, die aangesteld is om de bloedwreker te zijn. Er zijn zodanigen, die hiervoor de dienaren Gods zijn tot bescherming van de onschuldigen, door de schrik te wezen voor de kwaadwilligen en de boosdoeners, en zij moeten "het zwaard niet tevergeefs dragen," Romans 13:4. V r de zondvloed heeft God, gelijk blijkt uit de geschiedenis van Kaïn, het straffen van moord zelf in handen genomen, maar nu heeft Hij dit oordeel overgegeven aan mensen, eerst aan gezinshoofden, later aan hen, die het hoofd waren van landen, aan staatshoofden, die getrouw behoren te zijn aan de last, die hun is opgedragen. Moedwillige moord behoort altijd met de dood te worden gestraft. Het is een zonde, "die de Heere niet wilde vergeven" in een vorst, 2 Kings 24:3, 2 Kings 24:4, en die een vorst dus ook niet behoort te vergeven in een onderdaan. Aan deze wet wordt een reden toegevoegd: want God heeft, in den beginne, de mens naar Zijn beeld gemaakt, de mens is een schepsel, dat dierbaar is aan zijn Schepper, en daarom behoort het ook ons dierbaar te zijn. God heeft eer gelegd op de mens, zo laat ons dan geen smaadheid op hem leggen. Er zijn, zelfs in de gevallen mens, nog overblijfselen van Gods beeld, zodat hij, die onrechtvaardig een doodt, het beeld Gods schendt en Hem oneer aandoet. Toen God aan de mensen toestond hun beesten te doden, heeft Hij hun toch verboden hun slaven te doden, want deze zijn van veel edeler en voortreffelijker natuur, zij zijn niet slechts Gods schepselen, zij zijn ook Gods gelijkenis, James 3:9. Alle mensen hebben iets van Gods beeld in zich, maar magistraten hebben daarbij ook nog het beeld van Zijn macht, en de heiligen dragen het beeld van Zijn heiligheid, daarom laden zij, die het bloed vergieten van vorsten of heiligen, een dubbele schuld op zich.

Verzen 8-11

Genesis 9:8-11

Hier is:

I. De algemene vaststelling van Gods verbond met deze nieuwe wereld, en de uitgestrektheid van dat verbond, Genesis 9:9, Genesis 9:10. Waar wij opmerken:

1. Dat het Gode genadig heeft behaagd om met de mens te handelen in de weg eens verbonds, waarmee God Zijn welwillende gunst grotelijks verheerlijkt en de mens grotelijks aanmoedigt tot plichtsbetrachting en gehoorzaamheid, als een redelijke en lopende dienst.

2. Dat alle verbonden van God met de mens door Hem zelf gemaakt zijn: Ik, zie, Ik. Dit wordt op die wijze uitgedrukt beide om onze bewondering op te wekken, ("Zie, en verwonder u, dat, hoewel God hoog is, Hij toch die eerbied heeft voor de mens") en om de verzekering van de geldigheid van dit verbond te bevestigen. "Zie, Ik maak dit verbond, Ik die getrouw ben en machtig om het na te komen."

3. Dat Gods verbonden vaster zijn dan de pilaren des hemels en de fundamenten van de aarde, en niet teniet gedaan kunnen worden.

4. Dat Gods verbonden gemaakt zijn met de verbondenen en hun zaad, de belofte is aan hen en hun kinderen.

5. Dat diegenen in het verbond met God opgenomen kunnen worden, en er de voordelen van kunnen ontvangen, die niet instaat zijn om een tegenbeding te maken, of er hun toestemming voor te geven, want dit verbond wordt gemaakt met alle levende ziel, met alle gedierte van de aarde.

II. Het bijzondere doeleinde van dit verbond: het was bestemd om de wereld te beveiligen voor een tweede watervloed, Genesis 9:11. Er zal geen vloed meer zijn. God heeft de wereld eens door een watervloed verwoest, en zij is nog even onrein en tergend als ooit tevoren en God voorzag haar boosheid, en toch beloofde Hij haar niet meer door een vloed te verderven, want Hij handelt niet met ons naar onze zonden. Het is aan Gods goedheid en getrouwheid te danken, niet aan enigerlei reformatie of verbetering van de wereld, dat zij niet dikwijls door de wateren overstelpt werd, of er thans niet onder is bedolven. Gelijk de oude wereld verwoest werd om een gedenkteken te zijn van de gerechtigheid, zo bestaat nu de wereld tot op de huidige dag als een gedenkteken van Gods barmhartigheid, volgens de eed van God, dat `de wateren Noach's niet meer over de aarde zouden gaan," Isaiah 54:9. Deze belofte van God houdt de zee en de wolken binnen de haar gestelde perken, zet haar "grendelen en deuren, tot hiertoe zullen zij komen" Job 38:10, Job 38:11. Indien de zee slechts voor enige dagen zou vloeien, zoals zij nu tweemaal daags gedurende enkele uren vloeit, welk een verwoesting zou zij aanrichten! En hoe verwoestend zouden de wolken zijn, als de regenbuien, die wij soms hebben, eens lang aanhielden! Maar door vloeiende zeeën en alles-wegvagende regens toont God wat Hij zou kunnen doen in toorn, en door de aarde te bewaren van door die beide overstroomd te worden toont Hij wat Hij doen kan in genade, en doen zal in Zijn getrouwigheid. Laat ons Hem de eer geven van Zijn trouw in het nakomen van Zijn belofte. Deze belofte verhindert echter niet, dat God andere verwoestende oordelen over het mensdom kan brengen, want, hoewel Hij zich hier verbonden heeft om die pijl nooit meer te gebruiken, heeft Hij toch nog andere in Zijn pijlkoker. En evenmin, dat Hij geen bijzondere plaatsen en landen door overstromingen van zee of rivier kan verwoesten. Ook zal het vergaan van de wereld door vuur geen verbreking zijn van deze belofte. De zonde, die de oude wereld heeft doen verwoesten door water, zal deze doen vergaan door vuur.

Verzen 8-11

Genesis 9:8-11

Hier is:

I. De algemene vaststelling van Gods verbond met deze nieuwe wereld, en de uitgestrektheid van dat verbond, Genesis 9:9, Genesis 9:10. Waar wij opmerken:

1. Dat het Gode genadig heeft behaagd om met de mens te handelen in de weg eens verbonds, waarmee God Zijn welwillende gunst grotelijks verheerlijkt en de mens grotelijks aanmoedigt tot plichtsbetrachting en gehoorzaamheid, als een redelijke en lopende dienst.

2. Dat alle verbonden van God met de mens door Hem zelf gemaakt zijn: Ik, zie, Ik. Dit wordt op die wijze uitgedrukt beide om onze bewondering op te wekken, ("Zie, en verwonder u, dat, hoewel God hoog is, Hij toch die eerbied heeft voor de mens") en om de verzekering van de geldigheid van dit verbond te bevestigen. "Zie, Ik maak dit verbond, Ik die getrouw ben en machtig om het na te komen."

3. Dat Gods verbonden vaster zijn dan de pilaren des hemels en de fundamenten van de aarde, en niet teniet gedaan kunnen worden.

4. Dat Gods verbonden gemaakt zijn met de verbondenen en hun zaad, de belofte is aan hen en hun kinderen.

5. Dat diegenen in het verbond met God opgenomen kunnen worden, en er de voordelen van kunnen ontvangen, die niet instaat zijn om een tegenbeding te maken, of er hun toestemming voor te geven, want dit verbond wordt gemaakt met alle levende ziel, met alle gedierte van de aarde.

II. Het bijzondere doeleinde van dit verbond: het was bestemd om de wereld te beveiligen voor een tweede watervloed, Genesis 9:11. Er zal geen vloed meer zijn. God heeft de wereld eens door een watervloed verwoest, en zij is nog even onrein en tergend als ooit tevoren en God voorzag haar boosheid, en toch beloofde Hij haar niet meer door een vloed te verderven, want Hij handelt niet met ons naar onze zonden. Het is aan Gods goedheid en getrouwheid te danken, niet aan enigerlei reformatie of verbetering van de wereld, dat zij niet dikwijls door de wateren overstelpt werd, of er thans niet onder is bedolven. Gelijk de oude wereld verwoest werd om een gedenkteken te zijn van de gerechtigheid, zo bestaat nu de wereld tot op de huidige dag als een gedenkteken van Gods barmhartigheid, volgens de eed van God, dat `de wateren Noach's niet meer over de aarde zouden gaan," Isaiah 54:9. Deze belofte van God houdt de zee en de wolken binnen de haar gestelde perken, zet haar "grendelen en deuren, tot hiertoe zullen zij komen" Job 38:10, Job 38:11. Indien de zee slechts voor enige dagen zou vloeien, zoals zij nu tweemaal daags gedurende enkele uren vloeit, welk een verwoesting zou zij aanrichten! En hoe verwoestend zouden de wolken zijn, als de regenbuien, die wij soms hebben, eens lang aanhielden! Maar door vloeiende zeeën en alles-wegvagende regens toont God wat Hij zou kunnen doen in toorn, en door de aarde te bewaren van door die beide overstroomd te worden toont Hij wat Hij doen kan in genade, en doen zal in Zijn getrouwigheid. Laat ons Hem de eer geven van Zijn trouw in het nakomen van Zijn belofte. Deze belofte verhindert echter niet, dat God andere verwoestende oordelen over het mensdom kan brengen, want, hoewel Hij zich hier verbonden heeft om die pijl nooit meer te gebruiken, heeft Hij toch nog andere in Zijn pijlkoker. En evenmin, dat Hij geen bijzondere plaatsen en landen door overstromingen van zee of rivier kan verwoesten. Ook zal het vergaan van de wereld door vuur geen verbreking zijn van deze belofte. De zonde, die de oude wereld heeft doen verwoesten door water, zal deze doen vergaan door vuur.

Verzen 12-17

Genesis 9:12-17

De voorwaarden van overeenkomst tussen mensen worden verzegeld opdat het verbond plechtiger en het houden van het verbond meer zeker zal zijn, ter wederzijdse voldoening. Daarom heeft God, nog meer gewillig zijnde om aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid van Zijn raad te tonen, Zijn verbond bevestigd door een zegel, Hebrews 6:17, hetgeen het fundament, waarop wij bouwen, vast doet staan, 2 Timothy 2:19. Het zegel van dit verbond van de natuur was geheel natuurlijk, het was de regenboog, die waarschijnlijk tevoren wel in de wolken gezien was, als de ondergeschikte oorzaken daartoe medewerkten, maar nooit een zegel des verbonds is geweest voordat hij nu door de Goddelijke instelling daartoe gemaakt was. Betreffende dit zegel van het verbond valt op te merken:

1. Dat dit zegel toegevoegd werd met herhaalde verzekeringen van de waarheid dier belofte, waarvan het bestemd was de bekrachtiging te zijn. Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken, Genesis 9:13, deze boog zal gezien worden in de wolken, Genesis 9:14, opdat het oog het hart zal aandoen en het geloof zal bevestigen, en hij zal zijn tot een teken des verbonds, Genesis 9:12, Genesis 9:13, Ik zal gedenken aan Mijn verbond-en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed, Genesis 9:15. Ja, alsof de eeuwige Geest een memorandum nodig had: Ik zal hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond, Genesis 9:16. Hier is alzo regel op regel, opdat wij een zekere en vaste vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de voorgestelde hoop vasthouden.

2. De regenboog verschijnt als de wolken het meest naar regen staan, en keert weer na de regen, als wij het meest reden hebben te vrezen, dat de regen de overhand zal hebben toont God dit zegel van de belofte, dat hij de overhand niet zal hebben. Aldus voorkomt God onze vrees door bemoedigingen, die zowel gepast als tijdig zijn.

3. Hoe zwaarder de wolken, hoe schitterender de regenboog in de wolken. Zo zullen, als dreigende beproevingen overvloedig zijn, de bemoedigende vertroostingen nog veel meer overvloedig zijn, 2 Corinthians 1:5.

4. De regenboog wordt gezien als een deel van de lucht helder is, hetgeen aanduidt dat, temidden van de toorn, aan de barmhartigheid gedacht wordt, en dan worden de wolken, als het ware, ingesloten door de regenboog, opdat zij niet de gehele hemel bedekken, want de boog is gekleurde regen, de randen van de wolken zijn verguld.

5. De regenboog is de weerkaatsing van de stralen van de zon, hetgeen aanduidt dat al de heerlijkheid en al de betekenis van de zegelen des verbonds ontleend zijn aan Christus, de Zon van de gerechtigheid, die ook aangeduid wordt met "regenboog rondom Zijn troon," Revelation 4:3, "en een regenboog boven Zijn hoofd," Revelation 10:1, hetgeen niet alleen Zijn majesteit en heerlijkheid, maar ook Zijn middelaarschap te kennen geeft.

6. In de regenboog zijn vurige kleuren, om te kennen te geven, dat hoewel God de wereld niet meer door water zal verdelgen evenwel, als de verborgenheid Gods vervuld zal worden, de wereld door vuur zal vergaan.

7. Een boog wijst op verschrikking, maar deze heeft pees noch pijl, zoals die welke tegen de vervolgers bereid is, Psalms 7:13,Psalms 7:14, en een boog alleen zal weinig kwaad aanrichten, want de zegelen van het verbond waren bestemd tot vertroosting, niet tot verschrikking. Eindelijk. Evenals God ziet op de boog ten einde aan het verbond te gedenken, zo behoren ook wij er op te zien, om steeds met dankbaarheid en geloof aan het verbond indachtig te zijn.

Verzen 12-17

Genesis 9:12-17

De voorwaarden van overeenkomst tussen mensen worden verzegeld opdat het verbond plechtiger en het houden van het verbond meer zeker zal zijn, ter wederzijdse voldoening. Daarom heeft God, nog meer gewillig zijnde om aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid van Zijn raad te tonen, Zijn verbond bevestigd door een zegel, Hebrews 6:17, hetgeen het fundament, waarop wij bouwen, vast doet staan, 2 Timothy 2:19. Het zegel van dit verbond van de natuur was geheel natuurlijk, het was de regenboog, die waarschijnlijk tevoren wel in de wolken gezien was, als de ondergeschikte oorzaken daartoe medewerkten, maar nooit een zegel des verbonds is geweest voordat hij nu door de Goddelijke instelling daartoe gemaakt was. Betreffende dit zegel van het verbond valt op te merken:

1. Dat dit zegel toegevoegd werd met herhaalde verzekeringen van de waarheid dier belofte, waarvan het bestemd was de bekrachtiging te zijn. Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken, Genesis 9:13, deze boog zal gezien worden in de wolken, Genesis 9:14, opdat het oog het hart zal aandoen en het geloof zal bevestigen, en hij zal zijn tot een teken des verbonds, Genesis 9:12, Genesis 9:13, Ik zal gedenken aan Mijn verbond-en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed, Genesis 9:15. Ja, alsof de eeuwige Geest een memorandum nodig had: Ik zal hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond, Genesis 9:16. Hier is alzo regel op regel, opdat wij een zekere en vaste vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de voorgestelde hoop vasthouden.

2. De regenboog verschijnt als de wolken het meest naar regen staan, en keert weer na de regen, als wij het meest reden hebben te vrezen, dat de regen de overhand zal hebben toont God dit zegel van de belofte, dat hij de overhand niet zal hebben. Aldus voorkomt God onze vrees door bemoedigingen, die zowel gepast als tijdig zijn.

3. Hoe zwaarder de wolken, hoe schitterender de regenboog in de wolken. Zo zullen, als dreigende beproevingen overvloedig zijn, de bemoedigende vertroostingen nog veel meer overvloedig zijn, 2 Corinthians 1:5.

4. De regenboog wordt gezien als een deel van de lucht helder is, hetgeen aanduidt dat, temidden van de toorn, aan de barmhartigheid gedacht wordt, en dan worden de wolken, als het ware, ingesloten door de regenboog, opdat zij niet de gehele hemel bedekken, want de boog is gekleurde regen, de randen van de wolken zijn verguld.

5. De regenboog is de weerkaatsing van de stralen van de zon, hetgeen aanduidt dat al de heerlijkheid en al de betekenis van de zegelen des verbonds ontleend zijn aan Christus, de Zon van de gerechtigheid, die ook aangeduid wordt met "regenboog rondom Zijn troon," Revelation 4:3, "en een regenboog boven Zijn hoofd," Revelation 10:1, hetgeen niet alleen Zijn majesteit en heerlijkheid, maar ook Zijn middelaarschap te kennen geeft.

6. In de regenboog zijn vurige kleuren, om te kennen te geven, dat hoewel God de wereld niet meer door water zal verdelgen evenwel, als de verborgenheid Gods vervuld zal worden, de wereld door vuur zal vergaan.

7. Een boog wijst op verschrikking, maar deze heeft pees noch pijl, zoals die welke tegen de vervolgers bereid is, Psalms 7:13,Psalms 7:14, en een boog alleen zal weinig kwaad aanrichten, want de zegelen van het verbond waren bestemd tot vertroosting, niet tot verschrikking. Eindelijk. Evenals God ziet op de boog ten einde aan het verbond te gedenken, zo behoren ook wij er op te zien, om steeds met dankbaarheid en geloof aan het verbond indachtig te zijn.

Verzen 18-23

Genesis 9:18-23

Hier is:

I. Noach's gezin en zijn bedrijf. Wederom worden de namen van zijn zonen genoemd, Genesis 9:18, Genesis 9:19, als die van welke de gehele aarde overspreid werd. Hieruit blijkt, dat Noach na de vloed geen kinderen meer gehad heeft, geheel de mensheid is uit deze drie voortgekomen. God kan, als het Hem behaagt, de kleinste tot duizend doen worden, en van hen, wier begin gering was, het laatste zeer vermeerderd doen worden. Zo groot is de kracht en de uitwerking van een Goddelijke zegen.

Het bedrijf, waarop Noach zich toelegde, was dat eens landbouwers, hij was een man van de aarde, zoals het Hebreeuws luidt, dat is: een man, die handelt, werkt in de aarde, die de grond in bezit had en hem bearbeidde. Van nature zijn wij allen mensen van de aarde, wij zijn er uit gemaakt, wij leven er op en spoeden er ons heen, velen zijn het op zondige wijze, daar zij aan aardse dingen verslaafd zijn. Door zijn beroep werd Noach er toe geleid om zich met de vruchten van de aarde bezig te houden. Hij begon een akkerman te zijn, dat is: enige tijd nadat hij uit de ark was gegaan, keerde hij terug tot zijn vorig beroep, waarvan hij afgeleid was, eerst door het bouwen van de ark, en later waarschijnlijk door het bouwen van een huis op droog land voor zich en zijn gezin. Gedurende die tijd was hij een timmerman geweest, maar nu begon hij weer een landbouwer te zijn.

Merk hier op, dat Noach, hoewel hij een groot man was, en een goed man, en een oud man, en een rijk man, een man, grotelijks begunstigd door de hemel, en geëerd op aarde, toch geen lui of ledig leven wilde leiden, en ook het landbouwbedrijf niet beneden zich achtte. God kan ons in Zijn voorzienigheid wel een wijle van ons beroep doen weggaan, maar wanneer de reden daartoe niet meer bestaat, dan behoren wij met nederigheid en vlijt er toe weer te keren, en in het beroep, waarin wij geroepen zijn, te blijven bij God, 1 Corinthians 7:24.

II. Noach's zonde en schande. Hij plantte een wijngaard, en toen hij zijn wijnoogst had ingezameld, heeft hij waarschijnlijk een dag vastgesteld voor feestelijke vrolijkheid in zijn gezin, had hij zijn zonen en hun kinderen bij zich om zich met hem te verblijden in de benoeming van zijn huis, zowel als in de opbrengst van zijn wijngaard, en wij kunnen onderstellen, dat hij die feestelijkheden ingeleid heeft met een offer ter ere van God. Indien dit nagelaten was, dan was het rechtvaardig, dat God hem aan hemzelf overliet, zodat hij, die niet begonnen is met God, zou eindigen met de beesten, maar wij hopen in liefde, dat de zaak anders stond. En wellicht heeft hij dit feestmaal aangericht met de bedoeling om bij het einde er van zijn zonen te zegenen, zoals Izaak, Genesis 27:3, 4:Dat ik ete opdat mijn ziel u zegene. Op dit feestmaal dronk hij van die wijn, want wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Maar hij dronk al te gul en vrij, meer dan zijn hoofd op zijn leeftijd kon verdragen, want hij was dronken. Wij hebben reden te denken, dat hij nooit tevoren dronken is geweest, en ook nooit daarna, en zie nu, hoe hij in deze fout overvallen, achterhaald werd. Het was zijn zonde, en een grote zonde, zoveel te erger na zo'n grote uitredding, maar God heeft hem aan hemzelf overgelaten zoals Hij Hizkia aan zichzelf had overgelaten, 2 Chronicles 32:31. en heeft deze misstap door de geschiedenis laten vermelden om ons te leren:

1. Dat het fraaiste schrift, ooit door een mens sedert de val geschreven toch nog vlekken en verkeerde halen heeft. Van Noach was gezegd, dat hij volmaakt was in zijn geslachten, Genesis 6:9, maar dit toont, dat het bedoeld was van zijn oprechtheid, niet van een zondeloze volmaaktheid.

2. Dat zij, die met waakzaamheid en vastberadenheid in het midden van verzoekingen door Gods genade hun oprechtheid hebben bewaard, door gerustheid en zorgeloosheid en een veronachtzamen van de genade Gods, in zonde zijn gevallen, toen de ure van de verzoeking voorbij was. Noach, die in dronken gezelschap sober was gebleven, is nu dronken in sober gezelschap. Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle.

3. Dat wij het nodig hebben om zeer zorgzaam en voorzichtig te wezen, als wij Gods goede gaven overvloedig gebruiken, opdat wij ze niet overdadig gebruiken. Christus' discipelen moeten zich wachten, opdat niet te eniger tijd hun hart bezwaard zal worden, Luke 21:34.

Het gevolg nu van Noach's zonde was schande. Hij ontblootte zich in het midden van zijn tent, hij was tot zijn schande naakt gemaakt, evenals Adam toen hij verboden vrucht had gegeten. Maar Adam zocht verberging, terwijl Noach zo ontbloot is van gedachte en verstand, dat hij geen bedekking zoekt. Dat was een vrucht van de wijnstok, waaraan Noach niet gedacht heeft. Zie hier het, grote kwaad van de zonde van de dronkenschap.

a. Zij ontbloot de mensen, welke zwakheden of gebreken zij ook hebben, zullen zij in hun dronkenschap verraden, en welke geheimen hun ook toevertrouwd werden, zullen dan gemakkelijk uit hen te krijgen zijn. Dronken portiers houden open poorten.

b. Zij onteert de mensen, en stelt hen bloot aan verachting. Gelijk zij hen toont zo beschaamt zij hen. Als mensen dronken zijn, zeggen en doen zij hetgeen hen, als zij nuchter zijn, zou doen blozen alleen maar om er aan te denken, Habakkuk 2:15, Habakkuk 2:16.

III. Chams onbeschaamdheid en goddeloosheid, Genesis 9:22. Hij zag zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beide broederen daar buiten te kennen. Haar toevallig en onwillekeurig te zien, zou geen misdaad geweest zijn, maar:

1. Hij verlustigde zich in dat gezicht, zoals Edom op de dag zijns broeders gezien heeft, met welgevallen en belediging, Obadja:.12. Misschien is Cham zelf soms dronken geweest en was hij er door zijn Godvruchtige vader om bestraft, en deed het hem daarom nu genoegen, hem aldus overwonnen te zien. Het is iets geheel gewoons, dat zij, die zelf op verkeerde wegen wandelen, zich zullen verheugen over de misstap, die anderen soms maken. Maar de liefde verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, en ware boetvaardigen, die treuren om hun eigen zonden, kunnen zich niet verblijden in de zonden van anderen.

2. Hij gaf het zijn broederen te kennen die buiten waren (op de straat, zoals het Hebreeuwse woord betekent), op een minachtende, spottende wijze, opdat hun vader verachtelijk voor hen zou zijn. Het is zeer slecht:

a. Om van de zonde een scherts te maken, Proverbs 14:9, en opgeblazen te zijn over hetgeen waarover wij veeleer moesten treuren, 1 Corinthians 5:2. En:

b. De fouten bekend te maken van anderen inzonderheid van ouders, die wij verplicht zijn te eren. Noach was niet slechts een goed man maar hij is een goede vader voor hem geweest, en dit was wel een zeer laaghartige vergelding voor zijn liefde en zorg. Cham wordt hier de vader van Kanan genoemd, hetgeen te kennen geeft, dat hij, die zelf vader was, meer eerbied had behoren te hebben voor hem, die zijn vader was.

IV. De vrome zorg van Sem en Jafeth om de schande van hun arme vader te bedekken Genesis 9:23. Niet alleen wilden zij zelf haar niet zien, maar zij zorgden er voor, dat niemand anders haar zag, waarin zij ons ten voorbeeld zijn van liefde met betrekking tot anderer zonde en schande. Wij moeten niet slechts niet zeggen: Een verbintenis, met hen, die haar bekend maken, maar zorgzaam zijn om haar te verbergen, of er het beste voorkomen aan te geven, doende zoals wij wensen, dat ons gedaan worde.

1. Er is een mantel van de liefde, om over de gebreken van allen heen te werpen, 1 Peter 4:8.

2. En er is ook een gewaad van eerbied om over de gebreken te werpen van ouders, of van anderen, die onze meerderen zijn.

Verzen 18-23

Genesis 9:18-23

Hier is:

I. Noach's gezin en zijn bedrijf. Wederom worden de namen van zijn zonen genoemd, Genesis 9:18, Genesis 9:19, als die van welke de gehele aarde overspreid werd. Hieruit blijkt, dat Noach na de vloed geen kinderen meer gehad heeft, geheel de mensheid is uit deze drie voortgekomen. God kan, als het Hem behaagt, de kleinste tot duizend doen worden, en van hen, wier begin gering was, het laatste zeer vermeerderd doen worden. Zo groot is de kracht en de uitwerking van een Goddelijke zegen.

Het bedrijf, waarop Noach zich toelegde, was dat eens landbouwers, hij was een man van de aarde, zoals het Hebreeuws luidt, dat is: een man, die handelt, werkt in de aarde, die de grond in bezit had en hem bearbeidde. Van nature zijn wij allen mensen van de aarde, wij zijn er uit gemaakt, wij leven er op en spoeden er ons heen, velen zijn het op zondige wijze, daar zij aan aardse dingen verslaafd zijn. Door zijn beroep werd Noach er toe geleid om zich met de vruchten van de aarde bezig te houden. Hij begon een akkerman te zijn, dat is: enige tijd nadat hij uit de ark was gegaan, keerde hij terug tot zijn vorig beroep, waarvan hij afgeleid was, eerst door het bouwen van de ark, en later waarschijnlijk door het bouwen van een huis op droog land voor zich en zijn gezin. Gedurende die tijd was hij een timmerman geweest, maar nu begon hij weer een landbouwer te zijn.

Merk hier op, dat Noach, hoewel hij een groot man was, en een goed man, en een oud man, en een rijk man, een man, grotelijks begunstigd door de hemel, en geëerd op aarde, toch geen lui of ledig leven wilde leiden, en ook het landbouwbedrijf niet beneden zich achtte. God kan ons in Zijn voorzienigheid wel een wijle van ons beroep doen weggaan, maar wanneer de reden daartoe niet meer bestaat, dan behoren wij met nederigheid en vlijt er toe weer te keren, en in het beroep, waarin wij geroepen zijn, te blijven bij God, 1 Corinthians 7:24.

II. Noach's zonde en schande. Hij plantte een wijngaard, en toen hij zijn wijnoogst had ingezameld, heeft hij waarschijnlijk een dag vastgesteld voor feestelijke vrolijkheid in zijn gezin, had hij zijn zonen en hun kinderen bij zich om zich met hem te verblijden in de benoeming van zijn huis, zowel als in de opbrengst van zijn wijngaard, en wij kunnen onderstellen, dat hij die feestelijkheden ingeleid heeft met een offer ter ere van God. Indien dit nagelaten was, dan was het rechtvaardig, dat God hem aan hemzelf overliet, zodat hij, die niet begonnen is met God, zou eindigen met de beesten, maar wij hopen in liefde, dat de zaak anders stond. En wellicht heeft hij dit feestmaal aangericht met de bedoeling om bij het einde er van zijn zonen te zegenen, zoals Izaak, Genesis 27:3, 4:Dat ik ete opdat mijn ziel u zegene. Op dit feestmaal dronk hij van die wijn, want wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Maar hij dronk al te gul en vrij, meer dan zijn hoofd op zijn leeftijd kon verdragen, want hij was dronken. Wij hebben reden te denken, dat hij nooit tevoren dronken is geweest, en ook nooit daarna, en zie nu, hoe hij in deze fout overvallen, achterhaald werd. Het was zijn zonde, en een grote zonde, zoveel te erger na zo'n grote uitredding, maar God heeft hem aan hemzelf overgelaten zoals Hij Hizkia aan zichzelf had overgelaten, 2 Chronicles 32:31. en heeft deze misstap door de geschiedenis laten vermelden om ons te leren:

1. Dat het fraaiste schrift, ooit door een mens sedert de val geschreven toch nog vlekken en verkeerde halen heeft. Van Noach was gezegd, dat hij volmaakt was in zijn geslachten, Genesis 6:9, maar dit toont, dat het bedoeld was van zijn oprechtheid, niet van een zondeloze volmaaktheid.

2. Dat zij, die met waakzaamheid en vastberadenheid in het midden van verzoekingen door Gods genade hun oprechtheid hebben bewaard, door gerustheid en zorgeloosheid en een veronachtzamen van de genade Gods, in zonde zijn gevallen, toen de ure van de verzoeking voorbij was. Noach, die in dronken gezelschap sober was gebleven, is nu dronken in sober gezelschap. Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle.

3. Dat wij het nodig hebben om zeer zorgzaam en voorzichtig te wezen, als wij Gods goede gaven overvloedig gebruiken, opdat wij ze niet overdadig gebruiken. Christus' discipelen moeten zich wachten, opdat niet te eniger tijd hun hart bezwaard zal worden, Luke 21:34.

Het gevolg nu van Noach's zonde was schande. Hij ontblootte zich in het midden van zijn tent, hij was tot zijn schande naakt gemaakt, evenals Adam toen hij verboden vrucht had gegeten. Maar Adam zocht verberging, terwijl Noach zo ontbloot is van gedachte en verstand, dat hij geen bedekking zoekt. Dat was een vrucht van de wijnstok, waaraan Noach niet gedacht heeft. Zie hier het, grote kwaad van de zonde van de dronkenschap.

a. Zij ontbloot de mensen, welke zwakheden of gebreken zij ook hebben, zullen zij in hun dronkenschap verraden, en welke geheimen hun ook toevertrouwd werden, zullen dan gemakkelijk uit hen te krijgen zijn. Dronken portiers houden open poorten.

b. Zij onteert de mensen, en stelt hen bloot aan verachting. Gelijk zij hen toont zo beschaamt zij hen. Als mensen dronken zijn, zeggen en doen zij hetgeen hen, als zij nuchter zijn, zou doen blozen alleen maar om er aan te denken, Habakkuk 2:15, Habakkuk 2:16.

III. Chams onbeschaamdheid en goddeloosheid, Genesis 9:22. Hij zag zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beide broederen daar buiten te kennen. Haar toevallig en onwillekeurig te zien, zou geen misdaad geweest zijn, maar:

1. Hij verlustigde zich in dat gezicht, zoals Edom op de dag zijns broeders gezien heeft, met welgevallen en belediging, Obadja:.12. Misschien is Cham zelf soms dronken geweest en was hij er door zijn Godvruchtige vader om bestraft, en deed het hem daarom nu genoegen, hem aldus overwonnen te zien. Het is iets geheel gewoons, dat zij, die zelf op verkeerde wegen wandelen, zich zullen verheugen over de misstap, die anderen soms maken. Maar de liefde verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, en ware boetvaardigen, die treuren om hun eigen zonden, kunnen zich niet verblijden in de zonden van anderen.

2. Hij gaf het zijn broederen te kennen die buiten waren (op de straat, zoals het Hebreeuwse woord betekent), op een minachtende, spottende wijze, opdat hun vader verachtelijk voor hen zou zijn. Het is zeer slecht:

a. Om van de zonde een scherts te maken, Proverbs 14:9, en opgeblazen te zijn over hetgeen waarover wij veeleer moesten treuren, 1 Corinthians 5:2. En:

b. De fouten bekend te maken van anderen inzonderheid van ouders, die wij verplicht zijn te eren. Noach was niet slechts een goed man maar hij is een goede vader voor hem geweest, en dit was wel een zeer laaghartige vergelding voor zijn liefde en zorg. Cham wordt hier de vader van Kanan genoemd, hetgeen te kennen geeft, dat hij, die zelf vader was, meer eerbied had behoren te hebben voor hem, die zijn vader was.

IV. De vrome zorg van Sem en Jafeth om de schande van hun arme vader te bedekken Genesis 9:23. Niet alleen wilden zij zelf haar niet zien, maar zij zorgden er voor, dat niemand anders haar zag, waarin zij ons ten voorbeeld zijn van liefde met betrekking tot anderer zonde en schande. Wij moeten niet slechts niet zeggen: Een verbintenis, met hen, die haar bekend maken, maar zorgzaam zijn om haar te verbergen, of er het beste voorkomen aan te geven, doende zoals wij wensen, dat ons gedaan worde.

1. Er is een mantel van de liefde, om over de gebreken van allen heen te werpen, 1 Peter 4:8.

2. En er is ook een gewaad van eerbied om over de gebreken te werpen van ouders, of van anderen, die onze meerderen zijn.

Verzen 24-27

Genesis 9:24-27

I. Hier komt Noach tot zichzelf. Hij ontwaakte van zijn wijn, de slaap had hem genezen, en, naar wij kunnen veronderstellen, z genezen, dat hij naderhand nooit meer in die zonde is gevallen. Zij, die slapen, zoals Noach sliep, moeten ontwaken zoals hij ontwaakt is, en niet zoals de dronkaard, die, als hij ontwaakt is, zegt: "ik zal hem nog meer zoeken, Proverbs 23:35.

II. De geest van de profetie komt over hem, en gelijk de stervende Jakob, zegt hij aan zijn zonen, wat hun wedervaren zal, Genesis 9:25.

1. Hij spreekt een vloek uit over Kanan, de zoon van Cham, in wie Cham zelf vervloekt is, hetzij omdat deze zoon nu meer schuldig was dan de overigen, of omdat de nakomelingen van deze zoon later uitgeroeid moesten worden uit hun land. ten einde plaats te maken voor Israël. En Mozes verhaalt het hier, om Israël te bemoedigen in de oorlog tegen Kanan, hoewel de Kananieten een geducht volk waren, waren zij toch van oudsher een vervloekt volk, en de ondergang gewijd. De bijzondere vloek is: een knecht van de knechten, dat is: de laagste en verachtelijkste knecht, zal hij zijn, zelfs van zijn broederen. Zij, die door geboorte zijn gelijken waren, zullen door het recht van de verovering zijn heren zijn. Dit verwijst gewis naar de overwinningen, die Israël over hen behaald heeft waardoor zij allen of gedood werden, of schatplichtig werden gemaakt, Joshua 9:23, Judges 1:28, Judges 1:30, Judges 1:33, Judges 1:35, hetgeen omstreeks acht honderd jaren daarna gebeurd is. God bezoekt dikwijls de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, inzonderheid als de kinderen de boze neigingen erven van hun vaderen, en hun slechte praktijken navolgen, en niets doen om de overgang van die erfenis te verhinderen. Op diegenen wordt terecht schande gelegd, die schande leggen op anderen, inzonderheid hun ouders smaden en smart aandoen. Een oneerbiedig kind, dat zijn ouders bespot, is niet meer waardig een zoon genaamd te worden, maar verdient tot een huurling gemaakt te worden, ja, tot een knecht van de knechten onder zijn broederen. Hoewel nu een vloek Gods langzaam werkt, zal hij toch vroeg of laat zijn werking doen. Op de Kananieten rustte een vloek van slavernij, en toch hadden zij gedurende lange tijd de heerschappij, want een geslacht, een persoon kan onder de vloek Gods liggen, en toch nog lang voorspoedig zijn in de wereld, totdat hun mate van de ongerechtigheid, gelijk die van de Kananieten, vol is. Velen zijn getekend voor het verderf, die nog niet rijp zijn voor het verderf. En daarom: Uw hart zijn niet nijdig over de zondaren.

2. Hij legt een zegen op Sem en Jafeth.

a. Hij zegent Sem, of liever, hij zegent God voor hem, maar zo, dat het hem recht geeft op de grootst-mogelijke eer en geluk, Genesis 9:26. Hij noemt de Heere de God van Sem, en zalig, driewerf zalig, is "het volk, wiens God de Heere is," Psalms 144:15. Alle zegeningen zijn hierin begrepen. Dit was de zegen, gelegd op Abraham en zijn zaad, de God des hemels "heeft zich niet geschaamd hun God genoemd te worden," Hebrews 11:16. Sem wordt wel genoegzaam beloond voor zijn eerbied jegens zijn vader door de eer, die God zelf op hem legt, om zijn God te zijn, hetgeen een genoegzame beloning is voor al onze diensten en al ons lijden om Zijns naams wil. Hij geeft Gode de eer van het goede werk, dat Sem gedaan had, en, in plaats van hem te zegenen en te loven, die slechts het werktuig was, zegent en looft hij God, die de werker is. De eer van hetgeen te eniger tijd door onszelf of anderen goed gedaan is, moet nederig en dankbaar toegebracht worden aan God, die alle goed werk in ons en voor ons werkt. Als wij van de mensen goede werken zien, dan moeten wij niet hen, maar "onze Vader verheerlijken", Matthew 5:16. Zo heeft David in werkelijkheid Abigail gezegend, toen hij God zegende, die haar had gezonden, 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33, want het is een eer en een gunst om voor God te mogen arbeiden en door Hem gebruikt te worden in goed doen. Hij voorziet en voorzegt dat Gods genaderijke handelingen met Sem en zijn geslacht van zodanige aard zullen zijn, dat het voor geheel de wereld zal blijken, dat Hij de God is van Sem, voor wie Hem door velen dankzegging zal worden toegebracht. Gezegend zij de Heere, de God van Sem. Er wordt te kennen gegeven, dat de kerk gebouwd en bestendigd zal worden in de nakomelingen van Sem, want uit hem kwamen de Joden, die gedurende lange tijd het enige belijdende volk waren, dat God in de wereld had. Sommigen denken, dat dit ziet op Christus, die de Heere God was, die in Zijn menselijke natuur uit de lenden van Sem zou voortkomen, want van hem, voor zoveel het vlees aangaat, is Christus gekomen. Kanan wordt inzonderheid hem dienstbaar gemaakt. Kanan zij hem een knecht. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zullen zoveel van de eer en de macht van deze wereld ontvangen, als Hij goed voor hen acht.

b. Hij zegent Jafeth, en in hem de eilanden van de heidenen, die door zijn zaad werden bevolkt, Genesis 9:27. God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten.

Volgens sommigen behoort dit geheel en al tot Jafeth, en geeft het te kennen, hetzij:

Ten eerste. Zijn uitwendige voorspoed, dat zijn zaad z talrijk zal zijn, en z zegevierend dat zij meesters zullen wezen van Sems tenten, hetgeen vervuld werd toen het volk van de Joden het voornaamste van Sems geslacht, schatplichtig was, eerst aan de Grieken, en daarna aan de Romeinen, die beide van het zaad van Jafeth waren. Uitwendige voorspoed is geen onfeilbaar teken van de ware kerk, de tenten van Sem zijn niet altijd de tenten van de overwinnaar. Of:

Ten tweede. Het duidt de bekering van de heidenen en hun toebrenging tot de kerk aan, en dan zouden wij het willen lezen: God zal Jafeth overreden, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse woord-, en dan, aldus overreed zijnde, zal hij in Sems tenten wonen, dat is: Joden en heidenen zullen tezamen verenigd zijn in de schaapskooi van het Evangelie. Nadat velen uit de heidenen tot de Joodse Godsdienst zullen toegetreden zijn, zullen beide een zijn in Christus, Efeziers 2:14, 15, en de Christelijke kerk, die voor het merendeel opgebouwd is uit heidenen, zal de Joden opvolgen in de voorrechten van het lidmaatschap van de kerk, daar deze er zich door hun ongeloof uitgeworpen hebben, en dan zullen de heidenen in hun tenten wonen, Romans 11:11. Het is alleen God, die hen wederom in de kerk kan brengen, die er zich van afgescheiden hebben. Het is de kracht Gods, die het Evangelie van Christus een kracht doet zijn tot zaligheid, Romans 1:16. En wederom: er worden zielen in de kerk gebracht, niet door kracht of geweld, maar door overreding, Psalms 110:3. Zij worden getrokken door mensenzelen, overreed door rede om Godsdienstig te zijn.

Anderen verdelen dit tussen Jafeth en Sem daar Sem niet direct gezegend was, Genesis 9:26.

Ten eerste. Jafeth heeft de zegen van de aarde beneden, God breide Jafeth uit, vermeerdere zijn zaad, verruime zijn grenzen. Jafeths nageslacht bevolkte geheel Europa, een groot deel van Azië, en misschien Amerika. God moet erkend worden in al onze uitbreidingen. Hij is het, die de landpalen vergroot en het hart verruimt. En wederom: Velen wonen in grote tenten, die niet, zoals Jafeth, in Gods tenten wonen.

Ten tweede. Sem heeft de zegen van de hemel hierboven. Hij, dat is God, zal in Sems tenten wonen, dat is: "Uit zijn lenden zal Christus voortkomen, en in zijn zaad de kerk in stand blijven." Het geboorterecht moest nu verdeeld worden tussen Sem en Jafeth daar Cham voor goed uitgesloten werd. Zij delen gelijkelijk in de vorstelijke waardigheid, Kanan zal beide tot knecht zijn. Het dubbele deel is aan Jafeth gegeven, die God zal uitbreiden, maar het priesterschap is aan Sem geschonken, want God zal in Sems tenten wonen, en voorzeker zijn wij gelukkiger indien God in onze tenten woont, dan wanneer wij er al het goud en al het zilver van de wereld in hadden. Het is beter, om met God in tenten te wonen dan zonder Hem in paleizen, in Salem, waar Gods tabernakel is, is meer voldoening dan in al de eilanden van de heidenen.

Ten derde. Beiden hebben zij heerschappij over Kanan, Kanan zal hun een knecht zijn, zoals sommigen de tekst lezen. Als Jafeth zich met Sem verenigt moet Kanan voor die beide vallen. Als vreemdelingen vrienden worden, worden vijanden knechten.

Verzen 24-27

Genesis 9:24-27

I. Hier komt Noach tot zichzelf. Hij ontwaakte van zijn wijn, de slaap had hem genezen, en, naar wij kunnen veronderstellen, z genezen, dat hij naderhand nooit meer in die zonde is gevallen. Zij, die slapen, zoals Noach sliep, moeten ontwaken zoals hij ontwaakt is, en niet zoals de dronkaard, die, als hij ontwaakt is, zegt: "ik zal hem nog meer zoeken, Proverbs 23:35.

II. De geest van de profetie komt over hem, en gelijk de stervende Jakob, zegt hij aan zijn zonen, wat hun wedervaren zal, Genesis 9:25.

1. Hij spreekt een vloek uit over Kanan, de zoon van Cham, in wie Cham zelf vervloekt is, hetzij omdat deze zoon nu meer schuldig was dan de overigen, of omdat de nakomelingen van deze zoon later uitgeroeid moesten worden uit hun land. ten einde plaats te maken voor Israël. En Mozes verhaalt het hier, om Israël te bemoedigen in de oorlog tegen Kanan, hoewel de Kananieten een geducht volk waren, waren zij toch van oudsher een vervloekt volk, en de ondergang gewijd. De bijzondere vloek is: een knecht van de knechten, dat is: de laagste en verachtelijkste knecht, zal hij zijn, zelfs van zijn broederen. Zij, die door geboorte zijn gelijken waren, zullen door het recht van de verovering zijn heren zijn. Dit verwijst gewis naar de overwinningen, die Israël over hen behaald heeft waardoor zij allen of gedood werden, of schatplichtig werden gemaakt, Joshua 9:23, Judges 1:28, Judges 1:30, Judges 1:33, Judges 1:35, hetgeen omstreeks acht honderd jaren daarna gebeurd is. God bezoekt dikwijls de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, inzonderheid als de kinderen de boze neigingen erven van hun vaderen, en hun slechte praktijken navolgen, en niets doen om de overgang van die erfenis te verhinderen. Op diegenen wordt terecht schande gelegd, die schande leggen op anderen, inzonderheid hun ouders smaden en smart aandoen. Een oneerbiedig kind, dat zijn ouders bespot, is niet meer waardig een zoon genaamd te worden, maar verdient tot een huurling gemaakt te worden, ja, tot een knecht van de knechten onder zijn broederen. Hoewel nu een vloek Gods langzaam werkt, zal hij toch vroeg of laat zijn werking doen. Op de Kananieten rustte een vloek van slavernij, en toch hadden zij gedurende lange tijd de heerschappij, want een geslacht, een persoon kan onder de vloek Gods liggen, en toch nog lang voorspoedig zijn in de wereld, totdat hun mate van de ongerechtigheid, gelijk die van de Kananieten, vol is. Velen zijn getekend voor het verderf, die nog niet rijp zijn voor het verderf. En daarom: Uw hart zijn niet nijdig over de zondaren.

2. Hij legt een zegen op Sem en Jafeth.

a. Hij zegent Sem, of liever, hij zegent God voor hem, maar zo, dat het hem recht geeft op de grootst-mogelijke eer en geluk, Genesis 9:26. Hij noemt de Heere de God van Sem, en zalig, driewerf zalig, is "het volk, wiens God de Heere is," Psalms 144:15. Alle zegeningen zijn hierin begrepen. Dit was de zegen, gelegd op Abraham en zijn zaad, de God des hemels "heeft zich niet geschaamd hun God genoemd te worden," Hebrews 11:16. Sem wordt wel genoegzaam beloond voor zijn eerbied jegens zijn vader door de eer, die God zelf op hem legt, om zijn God te zijn, hetgeen een genoegzame beloning is voor al onze diensten en al ons lijden om Zijns naams wil. Hij geeft Gode de eer van het goede werk, dat Sem gedaan had, en, in plaats van hem te zegenen en te loven, die slechts het werktuig was, zegent en looft hij God, die de werker is. De eer van hetgeen te eniger tijd door onszelf of anderen goed gedaan is, moet nederig en dankbaar toegebracht worden aan God, die alle goed werk in ons en voor ons werkt. Als wij van de mensen goede werken zien, dan moeten wij niet hen, maar "onze Vader verheerlijken", Matthew 5:16. Zo heeft David in werkelijkheid Abigail gezegend, toen hij God zegende, die haar had gezonden, 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33, want het is een eer en een gunst om voor God te mogen arbeiden en door Hem gebruikt te worden in goed doen. Hij voorziet en voorzegt dat Gods genaderijke handelingen met Sem en zijn geslacht van zodanige aard zullen zijn, dat het voor geheel de wereld zal blijken, dat Hij de God is van Sem, voor wie Hem door velen dankzegging zal worden toegebracht. Gezegend zij de Heere, de God van Sem. Er wordt te kennen gegeven, dat de kerk gebouwd en bestendigd zal worden in de nakomelingen van Sem, want uit hem kwamen de Joden, die gedurende lange tijd het enige belijdende volk waren, dat God in de wereld had. Sommigen denken, dat dit ziet op Christus, die de Heere God was, die in Zijn menselijke natuur uit de lenden van Sem zou voortkomen, want van hem, voor zoveel het vlees aangaat, is Christus gekomen. Kanan wordt inzonderheid hem dienstbaar gemaakt. Kanan zij hem een knecht. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zullen zoveel van de eer en de macht van deze wereld ontvangen, als Hij goed voor hen acht.

b. Hij zegent Jafeth, en in hem de eilanden van de heidenen, die door zijn zaad werden bevolkt, Genesis 9:27. God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten.

Volgens sommigen behoort dit geheel en al tot Jafeth, en geeft het te kennen, hetzij:

Ten eerste. Zijn uitwendige voorspoed, dat zijn zaad z talrijk zal zijn, en z zegevierend dat zij meesters zullen wezen van Sems tenten, hetgeen vervuld werd toen het volk van de Joden het voornaamste van Sems geslacht, schatplichtig was, eerst aan de Grieken, en daarna aan de Romeinen, die beide van het zaad van Jafeth waren. Uitwendige voorspoed is geen onfeilbaar teken van de ware kerk, de tenten van Sem zijn niet altijd de tenten van de overwinnaar. Of:

Ten tweede. Het duidt de bekering van de heidenen en hun toebrenging tot de kerk aan, en dan zouden wij het willen lezen: God zal Jafeth overreden, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse woord-, en dan, aldus overreed zijnde, zal hij in Sems tenten wonen, dat is: Joden en heidenen zullen tezamen verenigd zijn in de schaapskooi van het Evangelie. Nadat velen uit de heidenen tot de Joodse Godsdienst zullen toegetreden zijn, zullen beide een zijn in Christus, Efeziers 2:14, 15, en de Christelijke kerk, die voor het merendeel opgebouwd is uit heidenen, zal de Joden opvolgen in de voorrechten van het lidmaatschap van de kerk, daar deze er zich door hun ongeloof uitgeworpen hebben, en dan zullen de heidenen in hun tenten wonen, Romans 11:11. Het is alleen God, die hen wederom in de kerk kan brengen, die er zich van afgescheiden hebben. Het is de kracht Gods, die het Evangelie van Christus een kracht doet zijn tot zaligheid, Romans 1:16. En wederom: er worden zielen in de kerk gebracht, niet door kracht of geweld, maar door overreding, Psalms 110:3. Zij worden getrokken door mensenzelen, overreed door rede om Godsdienstig te zijn.

Anderen verdelen dit tussen Jafeth en Sem daar Sem niet direct gezegend was, Genesis 9:26.

Ten eerste. Jafeth heeft de zegen van de aarde beneden, God breide Jafeth uit, vermeerdere zijn zaad, verruime zijn grenzen. Jafeths nageslacht bevolkte geheel Europa, een groot deel van Azië, en misschien Amerika. God moet erkend worden in al onze uitbreidingen. Hij is het, die de landpalen vergroot en het hart verruimt. En wederom: Velen wonen in grote tenten, die niet, zoals Jafeth, in Gods tenten wonen.

Ten tweede. Sem heeft de zegen van de hemel hierboven. Hij, dat is God, zal in Sems tenten wonen, dat is: "Uit zijn lenden zal Christus voortkomen, en in zijn zaad de kerk in stand blijven." Het geboorterecht moest nu verdeeld worden tussen Sem en Jafeth daar Cham voor goed uitgesloten werd. Zij delen gelijkelijk in de vorstelijke waardigheid, Kanan zal beide tot knecht zijn. Het dubbele deel is aan Jafeth gegeven, die God zal uitbreiden, maar het priesterschap is aan Sem geschonken, want God zal in Sems tenten wonen, en voorzeker zijn wij gelukkiger indien God in onze tenten woont, dan wanneer wij er al het goud en al het zilver van de wereld in hadden. Het is beter, om met God in tenten te wonen dan zonder Hem in paleizen, in Salem, waar Gods tabernakel is, is meer voldoening dan in al de eilanden van de heidenen.

Ten derde. Beiden hebben zij heerschappij over Kanan, Kanan zal hun een knecht zijn, zoals sommigen de tekst lezen. Als Jafeth zich met Sem verenigt moet Kanan voor die beide vallen. Als vreemdelingen vrienden worden, worden vijanden knechten.

Verzen 28-29

Genesis 9:28-29

Zie hier:

1. Hoe God het leven van Noach verlengd heeft, hij leefde 950 jaren, 20 meer dan Adam, en slechts 19 minder de Methusalah. Dit lange leven was nog een verdere beloning voor zijn uitnemende Godsvrucht, en een grote zegen voor de wereld, waarin hij ongetwijfeld was voortgegaan met een prediker van de gerechtigheid te zijn, met dit voorrecht, dat hij thans voor zijn eigen kinderen predikte.

2. Hoe God een perk stelde aan zijn leven hoewel hij lang leefde stierf hij toch, na waarschijnlijk velen van zijn afstammelingen voor hem te hebben zien sterven. Noach leefde om twee werelden te zien, maar een erfgenaam van de gerechtigheid zijnde, die door het geloof is, is hij toen hij stierf heengegaan om een wereld te zien, die beter is dan die beide.

Verzen 28-29

Genesis 9:28-29

Zie hier:

1. Hoe God het leven van Noach verlengd heeft, hij leefde 950 jaren, 20 meer dan Adam, en slechts 19 minder de Methusalah. Dit lange leven was nog een verdere beloning voor zijn uitnemende Godsvrucht, en een grote zegen voor de wereld, waarin hij ongetwijfeld was voortgegaan met een prediker van de gerechtigheid te zijn, met dit voorrecht, dat hij thans voor zijn eigen kinderen predikte.

2. Hoe God een perk stelde aan zijn leven hoewel hij lang leefde stierf hij toch, na waarschijnlijk velen van zijn afstammelingen voor hem te hebben zien sterven. Noach leefde om twee werelden te zien, maar een erfgenaam van de gerechtigheid zijnde, die door het geloof is, is hij toen hij stierf heengegaan om een wereld te zien, die beter is dan die beide.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-9.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile