Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Genesis 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 5

Dit hoofdstuk bevat de enige authentieke geschiedenis, die aanwezig is, van het eerste tijdperk van de wereld, van de schepping tot aan de zondvloed, omvattende (volgens het getuigenis van de Hebreeuwse tekst) 1656 jaren, zoals gemakkelijk berekend kan worden naar de leeftijden van de patriarchen, voor zij die zoon voortbrachten, door wie de lijn afging tot op Noach. Dit behoort niet tot die oneindige geslachtsrekeningen, waarvan de apostel spreekt, 1 Timothy 1:4,. want Christus, die het einde was van de Oud- Testamentische wet, was ook het einde van de Oud-Testamentische geslachtsrekeningen, op Hem zagen zij en in Hem hadden zij hun middelpunt. De geslachtslijst, hier meegedeeld, is verkort ingelast in de stamboom van onze Heiland Luke 3:36, en is van groot nut om te tonen dat Christus het Beloofde Zaad van de vrouw was. Wij hebben hier een bericht:

I. Betreffende Adam Genesis 5:1.

II. Seth Genesis 5:6

III. Enos, Genesis 5:9-.

IV. Kenan, Genesis 5:12.

V Mahalaleel, Genesis 5:15.

Vl. Jered, Genesis 5:18.

Vll. Henoch Genesis 5:21.

Vlll. Methusalah, Genesis 5:25.

IX. Lamech en zijn zoon Noach, Genesis 5:28.

Al de Schrift, van God ingegeven zijnde, is nuttig hoewel niet gelijkelijk nuttig.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 5

Dit hoofdstuk bevat de enige authentieke geschiedenis, die aanwezig is, van het eerste tijdperk van de wereld, van de schepping tot aan de zondvloed, omvattende (volgens het getuigenis van de Hebreeuwse tekst) 1656 jaren, zoals gemakkelijk berekend kan worden naar de leeftijden van de patriarchen, voor zij die zoon voortbrachten, door wie de lijn afging tot op Noach. Dit behoort niet tot die oneindige geslachtsrekeningen, waarvan de apostel spreekt, 1 Timothy 1:4,. want Christus, die het einde was van de Oud- Testamentische wet, was ook het einde van de Oud-Testamentische geslachtsrekeningen, op Hem zagen zij en in Hem hadden zij hun middelpunt. De geslachtslijst, hier meegedeeld, is verkort ingelast in de stamboom van onze Heiland Luke 3:36, en is van groot nut om te tonen dat Christus het Beloofde Zaad van de vrouw was. Wij hebben hier een bericht:

I. Betreffende Adam Genesis 5:1.

II. Seth Genesis 5:6

III. Enos, Genesis 5:9-.

IV. Kenan, Genesis 5:12.

V Mahalaleel, Genesis 5:15.

Vl. Jered, Genesis 5:18.

Vll. Henoch Genesis 5:21.

Vlll. Methusalah, Genesis 5:25.

IX. Lamech en zijn zoon Noach, Genesis 5:28.

Al de Schrift, van God ingegeven zijnde, is nuttig hoewel niet gelijkelijk nuttig.

Verzen 1-5

Genesis 5:1-5

De eerste woorden van het hoofdstuk zijn het opschrift, of het onderwerp van het gehele hoofdstuk. Het is het boek van Adams geslacht, het is de lijst of catalogus van Adams nakomelingen, niet van allen maar alleen van "het heilig zaad, dat er het steunsel van is," Isaiah 6:13, en "waaruit, zoveel het vlees aangaat, Christus gekomen" is, Romans 9:5, een opgave van de namen, de ouderdom en het overlijden van hen, die de opvolgers waren van de eerste Adam als de bewaarders van de belofte, en de voorouders van de tweede Adam. De geslachtslijst begint met Adam zelf. Hier is:

I. Zijn schepping, Genesis 5:1, Genesis 5:2, waarin wij een korte herhaling hebben van hetgeen tevoren uitvoerig verhaald was betreffende de schepping van de mens. Het is ons nodig daar dikwijls van te horen en er goed mee bekend te worden.

Merk hier op:

1. Dat God de mens schiep. De mens is niet zijn eigen maker, en daarom moet hij ook niet zijn eigen meester zijn, maar de oorsprong, de auteur, van zijn bestaan moet de leider en het middelpunt van zijn bewegingen zijn.

2. Dat er een dag was, toen God de mens schiep, hij is niet van eeuwigheid, maar van gisteren, hij was niet de eerstgeborene, maar de jongste van de schepping.

3. Dat God hem schiep naar Zijn gelijkenis rechtvaardig en heilig, en daarom ongetwijfeld gelukkig, de menselijke natuur geleek op de Goddelijke natuur meer dan die van enig ander schepsel in deze lagere wereld.

4. Dat God hem schiep man en vrouw, Genesis 5:2 tot hun wederzijdse aangenaamheid, zowel als voor de instandhouding en vermenigvuldiging van hun soort. Adam en Eva zijn beide onmiddellijk door de hand Gods gemaakt beide naar Zijn beeld en gelijkenis, daarom is er tussen de seksen niet die grote afstand en ongelijkheid, die sommigen zich voorstellen.

5. Dat God hen zegende. Het is de gewoonte van de ouders hun kinderen te zegenen, zo heeft God, de Vader van allen, de Zijnen gezegend, maar aardse ouders kunnen slechts om een zegen bidden, het is Gods kroonrecht de zegen te gebieden. Dit ziet voornamelijk op de zegen van toeneming en vermenigvuldiging, waarbij andere zegeningen echter niet uitgesloten zijn.

6. Dat Hij hun naam noemde Adam, of Mens. Adam betekent aarde, rode aarde.

a. God gaf hem deze naam. Adam zelf had aan de overige schepselen elk een naam gegeven, maar hij moet niet zelf zijn eigen naam kiezen opdat hij zich niet een wijds-klinkende, hoge naam zal geven. Maar God gaf hem een naam die hem ter voortdurende gedachtenis zal zijn van het geringe van zijn oorsprong, en hem zal verplichten te zien op "de rotssteen, waar hij uit gehouwen was, en de holligheid des puts, waar hij uit gegraven was," Isaiah 51:1. Diegenen hebben weinig reden tot hoogmoed, die zo na verwant zijn aan het stof.

b. Hij gaf die naam beide aan de man en aan de vrouw. Van den beginne van een natuur zijnde, en daarna, een geworden door het huwelijk, was het voegzaam, dat zij beide dezelfde naam zouden dragen ten teken van hun eenheid. De vrouw is, evenzeer als de man, uit de aarde aards.

II. De geboorte van zijn zoon Seth, Genesis 5:3. Hij werd geboren in het honderd en dertigste jaar van Adams leven, waarschijnlijk kort na de moord op Abel. Veel andere zonen en dochteren werden tevoren aan Adam geboren, behalve Kain en Abel, maar er wordt geen nota van hen genomen, omdat alleen zijn naam eervol vermeld moet worden, in wiens lenden Christus en de kerk waren.

Maar wat hier het opmerkelijkste is betreffende Seth, is dat Adam hem gewon naar zijn gelijkenis, zijn evenbeeld. Adam was gemaakt naar het beeld Gods, maar toen hij gevallen en verdorven was, gewon hij een zoon naar zijn eigen beeld, zondig en verontreinigd, broos sterfelijk en ellendig, gelijk hij zelf, niet slechts een mens, gelijk hij zelf, bestaande uit lichaam en ziel, maar een zondaar, gelijk hij zelf, schuldig en schadelijk, ontaard en verdorven. Zelfs de man naar Gods hart erkent zich "ontvangen en geboren in zonde," Psalms 51:7. Dit was Adams gelijkenis, de keerzijde van die Goddelijke gelijkenis, waarnaar Adam gemaakt was, maar die zelf verloren hebbende, kon hij haar aan zijn zaad niet mededelen. De genade zit niet in het bloed, maar wel het bederf. Een zondaar brengt een zondaar voort, maar een heilige brengt geen heilige voort.

III. Zijn leeftijd en dood. Hij leefde negen honderd en dertig jaren, en toen stierf hij naar het vonnis, dat over hem was uitgesproken: Tot stof zult gij wederkeren. Hoewel hij niet stierf op de dag toen hij de verboden vrucht had gegeten, is hij toch op die dag sterfelijk geworden, hij is toen begonnen te sterven. Zijn leven daarna was slechts een uitstel, het was een verbeurd, veroordeeld leven, ja het was een kwijnend, stervend leven. Hij was niet slechts als een veroordeelde misdadiger, maar als een, die reeds gekruisigd was, die langzaam en trapsgewijze sterft.

Verzen 1-5

Genesis 5:1-5

De eerste woorden van het hoofdstuk zijn het opschrift, of het onderwerp van het gehele hoofdstuk. Het is het boek van Adams geslacht, het is de lijst of catalogus van Adams nakomelingen, niet van allen maar alleen van "het heilig zaad, dat er het steunsel van is," Isaiah 6:13, en "waaruit, zoveel het vlees aangaat, Christus gekomen" is, Romans 9:5, een opgave van de namen, de ouderdom en het overlijden van hen, die de opvolgers waren van de eerste Adam als de bewaarders van de belofte, en de voorouders van de tweede Adam. De geslachtslijst begint met Adam zelf. Hier is:

I. Zijn schepping, Genesis 5:1, Genesis 5:2, waarin wij een korte herhaling hebben van hetgeen tevoren uitvoerig verhaald was betreffende de schepping van de mens. Het is ons nodig daar dikwijls van te horen en er goed mee bekend te worden.

Merk hier op:

1. Dat God de mens schiep. De mens is niet zijn eigen maker, en daarom moet hij ook niet zijn eigen meester zijn, maar de oorsprong, de auteur, van zijn bestaan moet de leider en het middelpunt van zijn bewegingen zijn.

2. Dat er een dag was, toen God de mens schiep, hij is niet van eeuwigheid, maar van gisteren, hij was niet de eerstgeborene, maar de jongste van de schepping.

3. Dat God hem schiep naar Zijn gelijkenis rechtvaardig en heilig, en daarom ongetwijfeld gelukkig, de menselijke natuur geleek op de Goddelijke natuur meer dan die van enig ander schepsel in deze lagere wereld.

4. Dat God hem schiep man en vrouw, Genesis 5:2 tot hun wederzijdse aangenaamheid, zowel als voor de instandhouding en vermenigvuldiging van hun soort. Adam en Eva zijn beide onmiddellijk door de hand Gods gemaakt beide naar Zijn beeld en gelijkenis, daarom is er tussen de seksen niet die grote afstand en ongelijkheid, die sommigen zich voorstellen.

5. Dat God hen zegende. Het is de gewoonte van de ouders hun kinderen te zegenen, zo heeft God, de Vader van allen, de Zijnen gezegend, maar aardse ouders kunnen slechts om een zegen bidden, het is Gods kroonrecht de zegen te gebieden. Dit ziet voornamelijk op de zegen van toeneming en vermenigvuldiging, waarbij andere zegeningen echter niet uitgesloten zijn.

6. Dat Hij hun naam noemde Adam, of Mens. Adam betekent aarde, rode aarde.

a. God gaf hem deze naam. Adam zelf had aan de overige schepselen elk een naam gegeven, maar hij moet niet zelf zijn eigen naam kiezen opdat hij zich niet een wijds-klinkende, hoge naam zal geven. Maar God gaf hem een naam die hem ter voortdurende gedachtenis zal zijn van het geringe van zijn oorsprong, en hem zal verplichten te zien op "de rotssteen, waar hij uit gehouwen was, en de holligheid des puts, waar hij uit gegraven was," Isaiah 51:1. Diegenen hebben weinig reden tot hoogmoed, die zo na verwant zijn aan het stof.

b. Hij gaf die naam beide aan de man en aan de vrouw. Van den beginne van een natuur zijnde, en daarna, een geworden door het huwelijk, was het voegzaam, dat zij beide dezelfde naam zouden dragen ten teken van hun eenheid. De vrouw is, evenzeer als de man, uit de aarde aards.

II. De geboorte van zijn zoon Seth, Genesis 5:3. Hij werd geboren in het honderd en dertigste jaar van Adams leven, waarschijnlijk kort na de moord op Abel. Veel andere zonen en dochteren werden tevoren aan Adam geboren, behalve Kain en Abel, maar er wordt geen nota van hen genomen, omdat alleen zijn naam eervol vermeld moet worden, in wiens lenden Christus en de kerk waren.

Maar wat hier het opmerkelijkste is betreffende Seth, is dat Adam hem gewon naar zijn gelijkenis, zijn evenbeeld. Adam was gemaakt naar het beeld Gods, maar toen hij gevallen en verdorven was, gewon hij een zoon naar zijn eigen beeld, zondig en verontreinigd, broos sterfelijk en ellendig, gelijk hij zelf, niet slechts een mens, gelijk hij zelf, bestaande uit lichaam en ziel, maar een zondaar, gelijk hij zelf, schuldig en schadelijk, ontaard en verdorven. Zelfs de man naar Gods hart erkent zich "ontvangen en geboren in zonde," Psalms 51:7. Dit was Adams gelijkenis, de keerzijde van die Goddelijke gelijkenis, waarnaar Adam gemaakt was, maar die zelf verloren hebbende, kon hij haar aan zijn zaad niet mededelen. De genade zit niet in het bloed, maar wel het bederf. Een zondaar brengt een zondaar voort, maar een heilige brengt geen heilige voort.

III. Zijn leeftijd en dood. Hij leefde negen honderd en dertig jaren, en toen stierf hij naar het vonnis, dat over hem was uitgesproken: Tot stof zult gij wederkeren. Hoewel hij niet stierf op de dag toen hij de verboden vrucht had gegeten, is hij toch op die dag sterfelijk geworden, hij is toen begonnen te sterven. Zijn leven daarna was slechts een uitstel, het was een verbeurd, veroordeeld leven, ja het was een kwijnend, stervend leven. Hij was niet slechts als een veroordeelde misdadiger, maar als een, die reeds gekruisigd was, die langzaam en trapsgewijze sterft.

Verzen 6-20

Genesis 5:6-20

I. Wij hebben hier alles wet de Heilige Geest geschikt oordeelde om te worden vermeld betreffende vijf van de patriarchen v r de zondvloed, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleel en Jered. Er is van geen hunner iets in het bijzonder op te merken, hoewel wij reden hebben te denken, dat zij mannen waren, die in hun tijd hebben uitgemunt in wijsheid en Godsvrucht. Maar in het algemeen kunnen wij opmerken, hoe uitvoerig en uitdrukkelijk hun geslachten vermeld worden. Men zou zo denken, dat dit alles in minder woorden beschreven had kunnen worden, maar het is zeker, dat, wat er ook in der mensen boeken gevonden moge worden, in Gods boeken geen enkel ijdel woord is. Het wordt zo duidelijk beschreven:

1. Om het ook voor mensen met het geringste bevattingsvermogen begrijpelijk te maken. Als ons wordt meegedeeld hoe oud zij waren, toen zij deze of die zoon gewonnen, en hoe vele jaren zij daarna nog geleefd hebben, dan is er al heel weinig rekenkunst nodig om iemand te zeggen, hoe oud zij in het geheel geworden zijn, en toch vermeldt de Heilige Geest ook nog de som totaal, om de wille van hen, die ook in dat weinigje rekenkunst niet bedreven zijn.

2. Om het welbehagen te tonen, dat God heeft in de namen Zijns volks. Kains geslacht vonden wij als in der haast geteld, Genesis 4:18, maar het bericht omtrent het heilig zaad is uitvoerig, wordt in woorden, niet in cijfers opgegeven. Er wordt ons gezegd hoe lang zij leefden, die in Gods vreze geleefd hebben, en wanneer zij stierven, die in Zijn gunst zijn gestorven, maar voor anderen doet dit er niet toe. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot. zegening zijn, maar de naam van de goddelozen zal verrotten.

II. Hun leven wordt berekend naar dagen Genesis 5:8, al de dagen van Seth, en zo ook van de overigen, hetgeen de kortheid aanduidt van het mensenleven, zelfs als het op zijn langst is, en de snelle omwenteling van onze tijden op aarde. Indien hun leven bij dagen gerekend werd, dan voorwaar moet het onze bij uren gerekend worden, of liever: wij moeten dikwijls het gebed van de psalmist bidden, Psalms 90:12 :"Leer ons alzo onze dagen tellen."

III. Behalve van Henoch wordt van ieder hunner gezegd: en hij stierf. In de opgave van het getal van de jaren van hun leven ligt opgesloten, dat hun leven, toen die jaren geteld en voleindigd waren, tot een einde kwam en toch wordt het steeds herhaald: en hij stierf, om te tonen dat over alle mensen de dood heengaat, en dat het goed voor ons is om te letten op de dood van anderen en er ons voordeel mee te doen tot onze stichting. Die en die was een krachtig, gezond man, maar hij stierf. Die en die was een groot en rijk man, maar hij stierf, deze andere was een wijs staatsman, maar hij stierf, deze was een zeer goed man maar hij stierf, misschien wel een zeer nuttig man, maar hij stierf, en zo verder.

IV. Hetgeen bijzonder opmerkelijk is, is, dat zij allen zeer lang geleefd hebben, niet een hunner stierf, voordat hij de wentelingen van bijna negen honderd jaren gezien had, en sommigen van hen leefden nog veel langer, een zeer lange tijd voor een onsterfelijke ziel om in het lemen huis gevangen te zijn. Het aardse leven was voor hen stellig niet zo'n last als het, over het algemeen genomen nu is, anders zouden zij het moede zijn geworden, ook was het toekomende leven toen nog niet zo helder en duidelijk geopenbaard, als het thans is onder het Evangelie, anders zouden zij ongeduldig geweest zijn, om er in over te gaan. Het lange leven was voor de patriarchen een zegen, en het stelde hen tot een zegen. 1. Er kunnen enige natuurlijke oorzaken aangeduid worden voor de lange duur van het leven in dit eerste tijdperk van de wereld. Zeer waarschijnlijk was de aarde toen meer vruchtbaar, de voortbrengselen er van meer versterkend, de lucht meer gezond, en de invloeden van de hemellichamen meer heilzaam voor de zondvloed dan daarna. De mens was wel verdreven uit het paradijs maar de aarde was toen nog paradijsachtig, een hof, in vergelijking met haar tegenwoordige verwilderde toestand, en sommigen denken, dat hun grote kennis van de schepselen en van hun nuttigheid zowel voor voedsel als voor medicijn, en daarbij ook hun soberheid en matigheid, daar zeer veel toe bijgedragen hebben. Toch bevinden wij niet, dat degenen die onmatig waren, zoals velen geweest zijn, Luke 17:27, zo kort van leven waren, als onmatige mensen tegenwoordig zijn.

2. In de voornaamste plaats moet dit echter toegeschreven worden aan de macht en de voorzienigheid Gods. Hij heeft hun leven verlengd, opdat de aarde zoveel sneller vervuld zou worden, en opdat de kennis van God en Godsdienst bewaard zou blijven toen er nog geen geschreven Woord was, maar alleen de overlevering het kanaal was, door hetwelk die kennis tot de opvolgende geslachten is gekomen. Al de patriarchen hier, behalve Noach werden geboren, voordat Adam is gestorven zodat zij van hem een volledig en voldoend bericht konden krijgen van de schepping, het paradijs, de val, de belofte, en die Goddelijke voorschriften, welke de Godsdienstige aanbidding en een Godsdienstig leven betreffen. En zo er een vergissing of dwaling ontstond, dan konden zij, zolang hij leefde, zich tot hem wenden als tot een godsspraak, om die vergissing of dwaling te herstellen, en na zijn dood, tot Methusalah en anderen, die met hem omgegaan hadden. zo groot was de zorg van de almachtige God om in Zijn kerk de kennis te bewaren van Zijn wil en de zuiverheid van Zijn aanbidding.

Verzen 6-20

Genesis 5:6-20

I. Wij hebben hier alles wet de Heilige Geest geschikt oordeelde om te worden vermeld betreffende vijf van de patriarchen v r de zondvloed, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleel en Jered. Er is van geen hunner iets in het bijzonder op te merken, hoewel wij reden hebben te denken, dat zij mannen waren, die in hun tijd hebben uitgemunt in wijsheid en Godsvrucht. Maar in het algemeen kunnen wij opmerken, hoe uitvoerig en uitdrukkelijk hun geslachten vermeld worden. Men zou zo denken, dat dit alles in minder woorden beschreven had kunnen worden, maar het is zeker, dat, wat er ook in der mensen boeken gevonden moge worden, in Gods boeken geen enkel ijdel woord is. Het wordt zo duidelijk beschreven:

1. Om het ook voor mensen met het geringste bevattingsvermogen begrijpelijk te maken. Als ons wordt meegedeeld hoe oud zij waren, toen zij deze of die zoon gewonnen, en hoe vele jaren zij daarna nog geleefd hebben, dan is er al heel weinig rekenkunst nodig om iemand te zeggen, hoe oud zij in het geheel geworden zijn, en toch vermeldt de Heilige Geest ook nog de som totaal, om de wille van hen, die ook in dat weinigje rekenkunst niet bedreven zijn.

2. Om het welbehagen te tonen, dat God heeft in de namen Zijns volks. Kains geslacht vonden wij als in der haast geteld, Genesis 4:18, maar het bericht omtrent het heilig zaad is uitvoerig, wordt in woorden, niet in cijfers opgegeven. Er wordt ons gezegd hoe lang zij leefden, die in Gods vreze geleefd hebben, en wanneer zij stierven, die in Zijn gunst zijn gestorven, maar voor anderen doet dit er niet toe. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot. zegening zijn, maar de naam van de goddelozen zal verrotten.

II. Hun leven wordt berekend naar dagen Genesis 5:8, al de dagen van Seth, en zo ook van de overigen, hetgeen de kortheid aanduidt van het mensenleven, zelfs als het op zijn langst is, en de snelle omwenteling van onze tijden op aarde. Indien hun leven bij dagen gerekend werd, dan voorwaar moet het onze bij uren gerekend worden, of liever: wij moeten dikwijls het gebed van de psalmist bidden, Psalms 90:12 :"Leer ons alzo onze dagen tellen."

III. Behalve van Henoch wordt van ieder hunner gezegd: en hij stierf. In de opgave van het getal van de jaren van hun leven ligt opgesloten, dat hun leven, toen die jaren geteld en voleindigd waren, tot een einde kwam en toch wordt het steeds herhaald: en hij stierf, om te tonen dat over alle mensen de dood heengaat, en dat het goed voor ons is om te letten op de dood van anderen en er ons voordeel mee te doen tot onze stichting. Die en die was een krachtig, gezond man, maar hij stierf. Die en die was een groot en rijk man, maar hij stierf, deze andere was een wijs staatsman, maar hij stierf, deze was een zeer goed man maar hij stierf, misschien wel een zeer nuttig man, maar hij stierf, en zo verder.

IV. Hetgeen bijzonder opmerkelijk is, is, dat zij allen zeer lang geleefd hebben, niet een hunner stierf, voordat hij de wentelingen van bijna negen honderd jaren gezien had, en sommigen van hen leefden nog veel langer, een zeer lange tijd voor een onsterfelijke ziel om in het lemen huis gevangen te zijn. Het aardse leven was voor hen stellig niet zo'n last als het, over het algemeen genomen nu is, anders zouden zij het moede zijn geworden, ook was het toekomende leven toen nog niet zo helder en duidelijk geopenbaard, als het thans is onder het Evangelie, anders zouden zij ongeduldig geweest zijn, om er in over te gaan. Het lange leven was voor de patriarchen een zegen, en het stelde hen tot een zegen. 1. Er kunnen enige natuurlijke oorzaken aangeduid worden voor de lange duur van het leven in dit eerste tijdperk van de wereld. Zeer waarschijnlijk was de aarde toen meer vruchtbaar, de voortbrengselen er van meer versterkend, de lucht meer gezond, en de invloeden van de hemellichamen meer heilzaam voor de zondvloed dan daarna. De mens was wel verdreven uit het paradijs maar de aarde was toen nog paradijsachtig, een hof, in vergelijking met haar tegenwoordige verwilderde toestand, en sommigen denken, dat hun grote kennis van de schepselen en van hun nuttigheid zowel voor voedsel als voor medicijn, en daarbij ook hun soberheid en matigheid, daar zeer veel toe bijgedragen hebben. Toch bevinden wij niet, dat degenen die onmatig waren, zoals velen geweest zijn, Luke 17:27, zo kort van leven waren, als onmatige mensen tegenwoordig zijn.

2. In de voornaamste plaats moet dit echter toegeschreven worden aan de macht en de voorzienigheid Gods. Hij heeft hun leven verlengd, opdat de aarde zoveel sneller vervuld zou worden, en opdat de kennis van God en Godsdienst bewaard zou blijven toen er nog geen geschreven Woord was, maar alleen de overlevering het kanaal was, door hetwelk die kennis tot de opvolgende geslachten is gekomen. Al de patriarchen hier, behalve Noach werden geboren, voordat Adam is gestorven zodat zij van hem een volledig en voldoend bericht konden krijgen van de schepping, het paradijs, de val, de belofte, en die Goddelijke voorschriften, welke de Godsdienstige aanbidding en een Godsdienstig leven betreffen. En zo er een vergissing of dwaling ontstond, dan konden zij, zolang hij leefde, zich tot hem wenden als tot een godsspraak, om die vergissing of dwaling te herstellen, en na zijn dood, tot Methusalah en anderen, die met hem omgegaan hadden. zo groot was de zorg van de almachtige God om in Zijn kerk de kennis te bewaren van Zijn wil en de zuiverheid van Zijn aanbidding.

Verzen 21-24

Genesis 5:21-24

De berichten lopen hier over verscheidene geslachten, zonder dat er iets merkwaardigs in voorkomt, of enigerlei verscheidenheid in valt op te merken behalve in de namen en getallen. Maar eindelijk wordt melding gemaakt van een man, die men niet zo voorbij kan gaan, maar van wie zeer bijzonder nota genomen moet worden, en dat is Henoch, de zevende van Adam. De overigen hebben, naar wij mogen onderstellen, goed en Godvruchtig geleefd en gehandeld, maar hij heeft hen allen overtroffen, hij was de schitterendste ster van de patriarchale tijd. Het is slechts weinig dat ons van hem wordt meegedeeld, maar dat weinige is genoeg om zijn naam groot te maken, groter dan de naam van de andere Henoch, naar wie een stad genoemd werd. Betreffende hem zijn hier twee dingen.

I. Zijn Godvruchtige wandel in deze wereld, waarvan twee maal wordt gesproken, Genesis 5:22 Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalah gewonnen had, en wederom in Genesis 5:24, Henoch dan wandelde met God.

Merk op:

1. De aard van zijn Godsdienst, de richting en het doel van zijn wandel. Hij wandelde met God, hetgeen te kennen geeft:

a. Ware Godsdienst. Wat is Godzaligheid anders dan een wandelen met God? De goddelozen zijn zonder God in de wereld, zij wandelen in tegenheid met Hem, maar de Godvruchtigen wandelen met God, hetgeen onderstelt verzoening met God, want "zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?" Amos 3:3, en het sluit alle delen en voorbeelden in van een Godvruchtig, rechtvaardig en sober leven. Met God te wandelen is zich God geduriglijk voor te stellen, en te handelen als degenen, die steeds onder Zijn oog zijn. Het is een leven te leiden van gemeenschap met God, zowel in Zijn inzettingen als in Zijn leiding, het is in al onze handelingen Gods woord te maken tot onze regel, en Zijn heerlijkheid tot ons doel. Het is om het tot ons voortdurend zorgen en streven te maken, in alle dingen God te behagen, en Hem nergens in te mishagen of te beledigen. Het is ons te schikken naar Zijn wil, in te stemmen met Zijn bedoelingen, medearbeiders met Hem te zijn, het is navolgers Gods te zijn, als geliefde kinderen.

b. Uitnemende Godsdienst. Hij was volstrekt dood voor deze wereld, hij heeft niet slechts, zoals alle Godvruchtige mensen, naar God gewandeld, maar met God gewandeld, alsof hij reeds in de hemel was. Hij leefde boven de maatstaf, niet slechts van andere mensen, maar van andere heiligen, niet slechts goed in slechte tijden, maar als de beste in goede tijden.

c. Grote ijver om de Godsdienst te bevorderen onder anderen. Het ambt eens priesters te volbrengen wordt "een wandelen voor Gods aangezicht" genoemd, 1 Samuel 2:30, 1 Samuel 2:35, zie ook Zacheria 3:7. Het schijnt, dat Henoch een priester des allerhoogsten Gods is geweest, en, evenals Noach, van wie ook gezegd werd dat hij met God wandelde, was hij een prediker van de gerechtigheid, en heeft hij Christus' wederkomst geprofeteerd, Judas: 14 Ziet, de Heere komt met tienduizenden van Zijn heiligen. Inplaats nu van te zeggen: Henoch leefde, zegt de Heilige Geest: Henoch wandelde met God. Dit was zijn levenswerk, zijn gestadige zorg en streven, terwijl anderen leefden voor zichzelf en voor de wereld, leefde hij voor God. Het was ook de blijdschap en de steun zijns levens, gemeenschap met God was hem meer en beter dan het leven. "Het leven is mij Christus," Philippians 1:21. 2. De dagtekening van zijn Godsdienst. In Genesis 5:21 wordt gezegd: Hij leefde vijf en zestig jaar en hij gewon Methusalah, maar in Genesis 5:22 hij wandelde met God, nadat hij Methusalah gewonnen had, hetgeen te kennen geeft, dat hij niet voor omstreeks deze tijd uitgemunt heeft in vroomheid en Godsvrucht. Eerst wandelde hij als andere mensen. Grote heiligen komen trapsgewijze tot hun uitnemendheid.

3. De voortduur van zijn Godsdienst. Hij wandelde met God drie honderd jaren, zolang als hij in de wereld bleef. De geveinsde zal niet altijd bidden, maar de ware heilige, die uit beginsel handelt en de Godsdienst tot zijn keus maakt, zal volharden tot het einde en met God wandelen zolang als hij leeft, als die hoopt om tot in eeuwigheid met Hem te leven, Psalms 104:33.

II. Zijn glorierijke verplaatsing naar een betere wereld. Evenals hij niet gelijk de overigen geleefd heeft, zo is hij ook niet gelijk de overigen gestorven, Genesis 5:24. Hij was niet meer, want God nam hem weg.

a. Hij was niet langer in deze wereld. Het was niet het einde van zijn bestaan, maar van zijn bestaan hier. Hij werd niet gevonden, zoals de apostel het naar de LXX verklaart, niet gevonden door zijn vrienden, die hem zochten, zoals de kinderen van de profeten Elia zochten, 2 Kings 2:17, niet gevonden door zijn vijanden, die naar sommigen denken, hem zochten, om hem in hun woede tegen hem vanwege zijn uitnemende Godsvrucht ter dood te brengen, zoals blijkt uit zijn profetie, dat er vele goddelozen waren, die harde woorden spraken en, waarschijnlijk harde dingen deden tegen Gods volk, Judas: 15. Maar God heeft Henoch voor hen verborgen, niet onder de hemel, maar in de hemel.

b. God nam hem, door de dienst van de engelen, met lichaam en ziel tot zich in het hemelse paradijs, zoals Hij later Elia tot zich heeft genomen. Hij was veranderd, zoals die heiligen veranderd zullen worden, die bij Christus' wederkomst levend zullen gevonden worden. Telkenmale als een Godvruchtige sterft, neemt God hem tot zich, haalt Hij hem van hier en ontvangt hem bij zich in de hemel. Betreffende Henoch voegt de apostel er bij, "dat hij voor zijn wegneming getuigenis heeft gehad, dat hij Gode behaagde," en dit was het goede getuigenis, dat hij had verkregen.

Met God wandelen is Gode welbehaaglijk. Wij kunnen niet anders met God wandelen op Hem welbehaaglijke wijze, dan door het geloof. God zelf zal hen eren, die door het geloof aldus met Hem wandelen. Hij zal hen thans erkennen, en op de grote dag voor engelen en mensen voor hen getuigen, zij, die dit getuigenis niet gehad hebben voor hun wegneming zullen het toch daarna hebben. Zij, wier wandel in de wereld in waarheid heilig is, zullen hun wegneming uit de wereld in waarheid gelukkig en zalig bevinden. Henochs wegneming was niet slechts een bewijs voor het geloof aan de werkelijkheid van een toekomende staat en van de mogelijkheid van het bestaan des lichaams in heerlijkheid in die staat, maar het was ook een bemoediging voor allen, die met God wandelen, om te hopen, dat zij voor eeuwig bij Hem zullen zijn. Uitnemende Godsvrucht zal gekroond worden met uitnemende eer.

Verzen 21-24

Genesis 5:21-24

De berichten lopen hier over verscheidene geslachten, zonder dat er iets merkwaardigs in voorkomt, of enigerlei verscheidenheid in valt op te merken behalve in de namen en getallen. Maar eindelijk wordt melding gemaakt van een man, die men niet zo voorbij kan gaan, maar van wie zeer bijzonder nota genomen moet worden, en dat is Henoch, de zevende van Adam. De overigen hebben, naar wij mogen onderstellen, goed en Godvruchtig geleefd en gehandeld, maar hij heeft hen allen overtroffen, hij was de schitterendste ster van de patriarchale tijd. Het is slechts weinig dat ons van hem wordt meegedeeld, maar dat weinige is genoeg om zijn naam groot te maken, groter dan de naam van de andere Henoch, naar wie een stad genoemd werd. Betreffende hem zijn hier twee dingen.

I. Zijn Godvruchtige wandel in deze wereld, waarvan twee maal wordt gesproken, Genesis 5:22 Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalah gewonnen had, en wederom in Genesis 5:24, Henoch dan wandelde met God.

Merk op:

1. De aard van zijn Godsdienst, de richting en het doel van zijn wandel. Hij wandelde met God, hetgeen te kennen geeft:

a. Ware Godsdienst. Wat is Godzaligheid anders dan een wandelen met God? De goddelozen zijn zonder God in de wereld, zij wandelen in tegenheid met Hem, maar de Godvruchtigen wandelen met God, hetgeen onderstelt verzoening met God, want "zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?" Amos 3:3, en het sluit alle delen en voorbeelden in van een Godvruchtig, rechtvaardig en sober leven. Met God te wandelen is zich God geduriglijk voor te stellen, en te handelen als degenen, die steeds onder Zijn oog zijn. Het is een leven te leiden van gemeenschap met God, zowel in Zijn inzettingen als in Zijn leiding, het is in al onze handelingen Gods woord te maken tot onze regel, en Zijn heerlijkheid tot ons doel. Het is om het tot ons voortdurend zorgen en streven te maken, in alle dingen God te behagen, en Hem nergens in te mishagen of te beledigen. Het is ons te schikken naar Zijn wil, in te stemmen met Zijn bedoelingen, medearbeiders met Hem te zijn, het is navolgers Gods te zijn, als geliefde kinderen.

b. Uitnemende Godsdienst. Hij was volstrekt dood voor deze wereld, hij heeft niet slechts, zoals alle Godvruchtige mensen, naar God gewandeld, maar met God gewandeld, alsof hij reeds in de hemel was. Hij leefde boven de maatstaf, niet slechts van andere mensen, maar van andere heiligen, niet slechts goed in slechte tijden, maar als de beste in goede tijden.

c. Grote ijver om de Godsdienst te bevorderen onder anderen. Het ambt eens priesters te volbrengen wordt "een wandelen voor Gods aangezicht" genoemd, 1 Samuel 2:30, 1 Samuel 2:35, zie ook Zacheria 3:7. Het schijnt, dat Henoch een priester des allerhoogsten Gods is geweest, en, evenals Noach, van wie ook gezegd werd dat hij met God wandelde, was hij een prediker van de gerechtigheid, en heeft hij Christus' wederkomst geprofeteerd, Judas: 14 Ziet, de Heere komt met tienduizenden van Zijn heiligen. Inplaats nu van te zeggen: Henoch leefde, zegt de Heilige Geest: Henoch wandelde met God. Dit was zijn levenswerk, zijn gestadige zorg en streven, terwijl anderen leefden voor zichzelf en voor de wereld, leefde hij voor God. Het was ook de blijdschap en de steun zijns levens, gemeenschap met God was hem meer en beter dan het leven. "Het leven is mij Christus," Philippians 1:21. 2. De dagtekening van zijn Godsdienst. In Genesis 5:21 wordt gezegd: Hij leefde vijf en zestig jaar en hij gewon Methusalah, maar in Genesis 5:22 hij wandelde met God, nadat hij Methusalah gewonnen had, hetgeen te kennen geeft, dat hij niet voor omstreeks deze tijd uitgemunt heeft in vroomheid en Godsvrucht. Eerst wandelde hij als andere mensen. Grote heiligen komen trapsgewijze tot hun uitnemendheid.

3. De voortduur van zijn Godsdienst. Hij wandelde met God drie honderd jaren, zolang als hij in de wereld bleef. De geveinsde zal niet altijd bidden, maar de ware heilige, die uit beginsel handelt en de Godsdienst tot zijn keus maakt, zal volharden tot het einde en met God wandelen zolang als hij leeft, als die hoopt om tot in eeuwigheid met Hem te leven, Psalms 104:33.

II. Zijn glorierijke verplaatsing naar een betere wereld. Evenals hij niet gelijk de overigen geleefd heeft, zo is hij ook niet gelijk de overigen gestorven, Genesis 5:24. Hij was niet meer, want God nam hem weg.

a. Hij was niet langer in deze wereld. Het was niet het einde van zijn bestaan, maar van zijn bestaan hier. Hij werd niet gevonden, zoals de apostel het naar de LXX verklaart, niet gevonden door zijn vrienden, die hem zochten, zoals de kinderen van de profeten Elia zochten, 2 Kings 2:17, niet gevonden door zijn vijanden, die naar sommigen denken, hem zochten, om hem in hun woede tegen hem vanwege zijn uitnemende Godsvrucht ter dood te brengen, zoals blijkt uit zijn profetie, dat er vele goddelozen waren, die harde woorden spraken en, waarschijnlijk harde dingen deden tegen Gods volk, Judas: 15. Maar God heeft Henoch voor hen verborgen, niet onder de hemel, maar in de hemel.

b. God nam hem, door de dienst van de engelen, met lichaam en ziel tot zich in het hemelse paradijs, zoals Hij later Elia tot zich heeft genomen. Hij was veranderd, zoals die heiligen veranderd zullen worden, die bij Christus' wederkomst levend zullen gevonden worden. Telkenmale als een Godvruchtige sterft, neemt God hem tot zich, haalt Hij hem van hier en ontvangt hem bij zich in de hemel. Betreffende Henoch voegt de apostel er bij, "dat hij voor zijn wegneming getuigenis heeft gehad, dat hij Gode behaagde," en dit was het goede getuigenis, dat hij had verkregen.

Met God wandelen is Gode welbehaaglijk. Wij kunnen niet anders met God wandelen op Hem welbehaaglijke wijze, dan door het geloof. God zelf zal hen eren, die door het geloof aldus met Hem wandelen. Hij zal hen thans erkennen, en op de grote dag voor engelen en mensen voor hen getuigen, zij, die dit getuigenis niet gehad hebben voor hun wegneming zullen het toch daarna hebben. Zij, wier wandel in de wereld in waarheid heilig is, zullen hun wegneming uit de wereld in waarheid gelukkig en zalig bevinden. Henochs wegneming was niet slechts een bewijs voor het geloof aan de werkelijkheid van een toekomende staat en van de mogelijkheid van het bestaan des lichaams in heerlijkheid in die staat, maar het was ook een bemoediging voor allen, die met God wandelen, om te hopen, dat zij voor eeuwig bij Hem zullen zijn. Uitnemende Godsvrucht zal gekroond worden met uitnemende eer.

Verzen 25-27

Genesis 5:25-27

Betreffende Methusalah valt op te merken:

1. De betekenis van zijn naam, die, naar sommigen denken, profetisch was, daar zijn vader, Henoch, een profeet geweest is. Methusalah betekent: hij sterft, er is een flits, of: een uitzending, namelijk, van de zondvloed, die gekomen is in hetzelfde jaar toen hij stierf. Indien dit wezenlijk de bedoeling was van zijn naam, en zo verklaard moet worden, dan was dit een waarschuwing aan een zorgeloze wereld lang voordat het oordeel gekomen is. Hoe dit zij: het is opmerkelijk, dat de persoon, die het langst op aarde geleefd heeft, de dood in zijn naam droeg, opdat hij zou gedenken dat die dood gewis komen zou, al kwam hij ook langzaam.

2. Zijn ouderdom. Hij leefde negen honderd negen en zestig jaren, het langste leven, waarvan wij lezen, dat ooit een mens op aarde geleefd heeft, en toch hij stierf! Het langste leven moet toch eindelijk sterven. Jeugd noch ouderdom zal van die krijg vrijstellen, want dat is het einde van alle mensen. Niemand kan aanspraak maken om altijd te leven, wijl hij reeds lang geleefd heeft, noch zijn lang leven als pleitgrond aanvoeren tegen het beslag van de dood. Algemeen wordt verondersteld, dat Methusalah even voor de zondvloed is gestorven, de Joodse schrijvers zeggen: "zeven dagen tevoren", verwijzende naar Genesis 7:10, en dat hij was weggenomen voor de dag des kwaads, uitgaande van de onderstelling, die algemeen wordt aangenomen, dat al de patriarchen, die in dit hoofdstuk genoemd zijn, heilige, Godvruchtige mannen geweest zijn. Ongaarne opper ik een tegenovergestelde mening, maar ik kan niet inzien, dat hun Godsvrucht afgeleid kan worden uit het feit dat zij op dit geslachtregister voorkomen onder de voorouders van Christus, daar toch op die geslachtlijst ook de namen zijn opgegeven van vele koningen van Juda, van wie wij met zekerheid weten, dat zij het tegenovergestelde van Godvruchtig zijn geweest. Indien dit dus met recht betwijfeld kan worden, dan kan men ook als waarschijnlijk onderstellen dat Methusalah met de overigen van de wereld in de zondvloed is omgekomen, want het is zeker, dat hij in dat jaar gestorven is.

Verzen 25-27

Genesis 5:25-27

Betreffende Methusalah valt op te merken:

1. De betekenis van zijn naam, die, naar sommigen denken, profetisch was, daar zijn vader, Henoch, een profeet geweest is. Methusalah betekent: hij sterft, er is een flits, of: een uitzending, namelijk, van de zondvloed, die gekomen is in hetzelfde jaar toen hij stierf. Indien dit wezenlijk de bedoeling was van zijn naam, en zo verklaard moet worden, dan was dit een waarschuwing aan een zorgeloze wereld lang voordat het oordeel gekomen is. Hoe dit zij: het is opmerkelijk, dat de persoon, die het langst op aarde geleefd heeft, de dood in zijn naam droeg, opdat hij zou gedenken dat die dood gewis komen zou, al kwam hij ook langzaam.

2. Zijn ouderdom. Hij leefde negen honderd negen en zestig jaren, het langste leven, waarvan wij lezen, dat ooit een mens op aarde geleefd heeft, en toch hij stierf! Het langste leven moet toch eindelijk sterven. Jeugd noch ouderdom zal van die krijg vrijstellen, want dat is het einde van alle mensen. Niemand kan aanspraak maken om altijd te leven, wijl hij reeds lang geleefd heeft, noch zijn lang leven als pleitgrond aanvoeren tegen het beslag van de dood. Algemeen wordt verondersteld, dat Methusalah even voor de zondvloed is gestorven, de Joodse schrijvers zeggen: "zeven dagen tevoren", verwijzende naar Genesis 7:10, en dat hij was weggenomen voor de dag des kwaads, uitgaande van de onderstelling, die algemeen wordt aangenomen, dat al de patriarchen, die in dit hoofdstuk genoemd zijn, heilige, Godvruchtige mannen geweest zijn. Ongaarne opper ik een tegenovergestelde mening, maar ik kan niet inzien, dat hun Godsvrucht afgeleid kan worden uit het feit dat zij op dit geslachtregister voorkomen onder de voorouders van Christus, daar toch op die geslachtlijst ook de namen zijn opgegeven van vele koningen van Juda, van wie wij met zekerheid weten, dat zij het tegenovergestelde van Godvruchtig zijn geweest. Indien dit dus met recht betwijfeld kan worden, dan kan men ook als waarschijnlijk onderstellen dat Methusalah met de overigen van de wereld in de zondvloed is omgekomen, want het is zeker, dat hij in dat jaar gestorven is.

Verzen 28-32

Genesis 5:28-32

Hier wordt voor het eerst melding gemaakt van Noach, van wie wij in de volgende hoofdstukken veel zullen lezen. Wij hebben hier:

I. Zijn naam, met de reden van die naam. Noach betekent rust. Zijn ouders gaven hem die naam in de hoop, dat hij een meer dan gewone zegen zou wezen voor zijn geslacht. Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart van onze handen, vanwege het aardrijk, dat de Heere vervloekt heeft. Hier is:

1. Zijn klacht over de rampzalige toestand van het menselijk leven. Door het inkomen van de zonde en de overgang op de opeenvolgende geslachten van de vloek wegens de zonde, is die toestand uiterst-ellendig geworden. Geheel ons leven wordt doorgebracht in arbeid en moeite. Daar God het aardrijk vervloekt heeft, kunnen sommigen slechts met de uiterste zorg en moeite een schaars levensonderhoud er uit verkrijgen. Hij spreekt als iemand, die vermoeid is van de arbeid in dit leven, en het betreurt, dat zoveel van ons denken en zoveel kostbare ogenblikken, die tot zoveel hoger doeleinden gebruikt zouden kunnen worden, onvermijdelijk besteed moeten worden om het lichaam te onderhouden.

2. Zijn troostrijke hoop op verlichting door de geboorte van deze zoon. Deze zal ons troosten, hetgeen aanduidt, niet slechts de begeerte en verwachting, die ouders gewoonlijk koesteren van hun kinderen, dat zij, als zij opgroeien, een vertroosting en lieflijkheid voor hen zijn zullen, hen zullen helpen in hun werk-hoewel dit dikwijls geheel anders uitkomt-maar het geeft ook een vooruitzicht te kennen op iets meer, zeer waarschijnlijk bestonden er profetieën omtrent hem, welke hem aanduidden als iemand, die op zeer bijzondere wijze zijn geslacht van dienst zou zijn, hetgeen zij zo opvatten, dat hij het beloofde Zaad was, de Messias die komen zou, en de gelovige verwachting van Zijn komst schenkt ons de beste en zekerste vertroosting zowel met betrekking tot de toorn Gods en Zijn vloek, die wij verdiend hebben, als tot de arbeid en de moeite van deze tegenwoordige tijd, waarover wij dikwijls klagen. Is Christus de onze? Is de hemel onzer? Dit zal ons troosten."

II. Zijn kinderen. Sem, Cham en Jafeth. De oudsten van deze gewon Noach, toen hij vijf honderd jaar was. Jafeth schijnt de oudste geweest te zijn, Genesis 10:21, maar Sem wordt het eerst genoemd, omdat op hem het verbond overging, zoals blijkt uit Genesis 9:26, waar God de God van Sem genoemd wordt. Aan hem is waarschijnlijk het geboorterecht gegeven, en het is zeker, dat van hem, beide Christus, het Hoofd, en de kerk, het lichaam, zouden afstammen, daarom wordt hij Sem genoemd, hetgeen een naam betekent, omdat in zijn geslacht de naam Gods altijd blijven zou, totdat Hij uit zijn lenden zou voortkomen, wiens naam boven alle naam is, zodat, door Sem het eerst te stellen, in werkelijkheid Christus het eerst gesteld werd, die in allen de eerste zou zijn. Genesis 6:1.

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren. 4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. 5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. 6 Toen berouwde het den HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. 7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. 9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God. 10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. 11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. 13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. 14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek. 15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte. 16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken. 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven. 18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. 19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn; 20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. 21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. 22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

Verzen 28-32

Genesis 5:28-32

Hier wordt voor het eerst melding gemaakt van Noach, van wie wij in de volgende hoofdstukken veel zullen lezen. Wij hebben hier:

I. Zijn naam, met de reden van die naam. Noach betekent rust. Zijn ouders gaven hem die naam in de hoop, dat hij een meer dan gewone zegen zou wezen voor zijn geslacht. Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart van onze handen, vanwege het aardrijk, dat de Heere vervloekt heeft. Hier is:

1. Zijn klacht over de rampzalige toestand van het menselijk leven. Door het inkomen van de zonde en de overgang op de opeenvolgende geslachten van de vloek wegens de zonde, is die toestand uiterst-ellendig geworden. Geheel ons leven wordt doorgebracht in arbeid en moeite. Daar God het aardrijk vervloekt heeft, kunnen sommigen slechts met de uiterste zorg en moeite een schaars levensonderhoud er uit verkrijgen. Hij spreekt als iemand, die vermoeid is van de arbeid in dit leven, en het betreurt, dat zoveel van ons denken en zoveel kostbare ogenblikken, die tot zoveel hoger doeleinden gebruikt zouden kunnen worden, onvermijdelijk besteed moeten worden om het lichaam te onderhouden.

2. Zijn troostrijke hoop op verlichting door de geboorte van deze zoon. Deze zal ons troosten, hetgeen aanduidt, niet slechts de begeerte en verwachting, die ouders gewoonlijk koesteren van hun kinderen, dat zij, als zij opgroeien, een vertroosting en lieflijkheid voor hen zijn zullen, hen zullen helpen in hun werk-hoewel dit dikwijls geheel anders uitkomt-maar het geeft ook een vooruitzicht te kennen op iets meer, zeer waarschijnlijk bestonden er profetieën omtrent hem, welke hem aanduidden als iemand, die op zeer bijzondere wijze zijn geslacht van dienst zou zijn, hetgeen zij zo opvatten, dat hij het beloofde Zaad was, de Messias die komen zou, en de gelovige verwachting van Zijn komst schenkt ons de beste en zekerste vertroosting zowel met betrekking tot de toorn Gods en Zijn vloek, die wij verdiend hebben, als tot de arbeid en de moeite van deze tegenwoordige tijd, waarover wij dikwijls klagen. Is Christus de onze? Is de hemel onzer? Dit zal ons troosten."

II. Zijn kinderen. Sem, Cham en Jafeth. De oudsten van deze gewon Noach, toen hij vijf honderd jaar was. Jafeth schijnt de oudste geweest te zijn, Genesis 10:21, maar Sem wordt het eerst genoemd, omdat op hem het verbond overging, zoals blijkt uit Genesis 9:26, waar God de God van Sem genoemd wordt. Aan hem is waarschijnlijk het geboorterecht gegeven, en het is zeker, dat van hem, beide Christus, het Hoofd, en de kerk, het lichaam, zouden afstammen, daarom wordt hij Sem genoemd, hetgeen een naam betekent, omdat in zijn geslacht de naam Gods altijd blijven zou, totdat Hij uit zijn lenden zou voortkomen, wiens naam boven alle naam is, zodat, door Sem het eerst te stellen, in werkelijkheid Christus het eerst gesteld werd, die in allen de eerste zou zijn. Genesis 6:1.

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren. 4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. 5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. 6 Toen berouwde het den HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. 7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. 9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God. 10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. 11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. 13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. 14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek. 15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte. 16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken. 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven. 18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. 19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn; 20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. 21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. 22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile