Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Genesis 42

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 42

In het vorige hoofdstuk hadden wij de vervulling van de door Jozef uitgelegde dromen, in dit en de volgende hoofdstukken hebben wij de vervulling van de dromen, die Jozef zelf gedroomd had, namelijk dat zijns vaders huisgezin zich voor hem zou nederbuigen. De geschiedenis van wat er voorviel tussen Jozef en zijn broeders wordt zeer uitvoerig en tot in bijzonderheden meegedeeld, niet alleen omdat het een belangwekkend verhaal is, waarvan waarschijnlijk onder Israëlieten en Egyptenaren beide veel gesproken werd, maar ook omdat het zeer leerrijk is, en er de aanleiding voor is geweest, dat Jakob en zijn gezin naar Egypte kwamen, waarvan later zoveel gebeurtenissen afhingen. Wij hebben in dit hoofdstuk:

I. Het nederig verzoek van Jakob's zonen aan Jozef om koren te mogen kopen, Genesis 42:1.

II. De vrees, die Jozef hun aanjoeg, tot hun beproeving, Genesis 42:7.

III. Hoe zij nu tot overtuiging kwamen van hun zonde, lang tevoren aan Jozef gepleegd, Genesis 42:21.

IV. Hun terugkeer naar Kanan met koren, en de grote benauwdheid, waarin hun goede vader kwam, toen zij hem bericht deden van hun reis, Genesis 42:35.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 42

In het vorige hoofdstuk hadden wij de vervulling van de door Jozef uitgelegde dromen, in dit en de volgende hoofdstukken hebben wij de vervulling van de dromen, die Jozef zelf gedroomd had, namelijk dat zijns vaders huisgezin zich voor hem zou nederbuigen. De geschiedenis van wat er voorviel tussen Jozef en zijn broeders wordt zeer uitvoerig en tot in bijzonderheden meegedeeld, niet alleen omdat het een belangwekkend verhaal is, waarvan waarschijnlijk onder Israëlieten en Egyptenaren beide veel gesproken werd, maar ook omdat het zeer leerrijk is, en er de aanleiding voor is geweest, dat Jakob en zijn gezin naar Egypte kwamen, waarvan later zoveel gebeurtenissen afhingen. Wij hebben in dit hoofdstuk:

I. Het nederig verzoek van Jakob's zonen aan Jozef om koren te mogen kopen, Genesis 42:1.

II. De vrees, die Jozef hun aanjoeg, tot hun beproeving, Genesis 42:7.

III. Hoe zij nu tot overtuiging kwamen van hun zonde, lang tevoren aan Jozef gepleegd, Genesis 42:21.

IV. Hun terugkeer naar Kanan met koren, en de grote benauwdheid, waarin hun goede vader kwam, toen zij hem bericht deden van hun reis, Genesis 42:35.

Verzen 1-6

Genesis 42:1-6

Hoewel Jakob's zonen allen gehuwd waren en zelf gezinnen hadden, schijnen zij toch tezamen een maatschappij te hebben uitgemaakt onder leiding en bestuur van hun vader Jakob. Wij hebben hier:

I. De orders, die hij hun gaf om koren te gaan kopen in Egypte, Genesis 42:1, Genesis 42:2.

Merk op:

1. Dat de honger zwaar was in het land Kanan. Het is opmerkelijk dat alle drie aartsvaders, voor wie Kanan het land der belofte was, een hongersnood in dat land beleefd hebben. Het was niet slechts een beproeving van hun geloof, of zij op God konden vertrouwen, al zou Hij hen ook doden, of al zou Hij hen ook laten omkomen van honger, maar het was ook om hen te leren het betere vaderland te zoeken, namelijk het hemelse, Hebrews 11:14. Wij hebben behoefte aan iets, dat ons losmaakt van deze wereld en ons doet verlangen naar een betere.

2. Maar toen er honger was in Kanan, was er koren in Egypte. Zo heeft Gods voorzienigheid het beschikt, dat de ene plaats hulp kan bieden aan de andere, want wij zijn allen broeders. De Egyptenaren, het zaad van de gevloekte Cham, hebben overvloed, terwijl Gods gezegend Israël gebrek heeft. Aldus kruist God, in het uitdelen van Zijn gewone gunsten dikwijls de handen. Let er echter op, dat de overvloed, die de Egyptenaren nu hadden onder God, aan Jozefs wijsheid en zorg te danken was. Indien zijn broeders hem niet naar Egypte verkocht hadden, maar hem naar zijn verdienste hadden geacht en gewaardeerd, wie weet, of hij dan niet voor Jakob's gezin hetzelfde gedaan zou kunnen hebben, wat hij nu voor Farao gedaan heeft, en dan zouden de Egyptenaren tot hen gekomen zijn om koren te kopen, maar zij, die wijze en Godvruchtige mensen van zich wegdrijven, weten niet wat zij doen.

3. Jakob zag dat er koren was in Egypte, hij zag het koren, dat zijn naburen er gekocht hadden en thuis hadden gebracht. Het is een aansporing om te doen wat wij kunnen als wij zien wat anderen hebben, en hoe er in hun behoeften voorzien is. Zullen anderen voedsel verkrijgen voor hun zielen, en zullen wij hongeren, als het toch ook voor ons te krijgen is?

4. Hij bestrafte zijn zonen wegens hun talmen om koren voor hun gezin te gaan kopen. Waarom ziet gij op elkaar? Als wij in nood zijn en gebrek hebben, dan doen wij dwaas, als wij elkaar staan aan te zien, dat is wanhopend en vertwijfelend staan, alsof er geen hoop is, geen hulp, staan te twisten, hetzij over de vraag wie de eer zal hebben het eerst te gaan, of aan wie de veiligheid ten deel zal vallen van het laatst te komen, te redeneren over hetgeen wij zullen doen, en niets te doen, te blijven dromen onder een geest van sluimering, alsof wij niets te doen hadden, en te staan talmen, alsof wij tijd in overvloed hadden. Laat er nooit gezegd worden: "Wij hebben voor morgen overgelaten, wat wij even goed vandaag hadden kunnen doen."

5. Hij wekte hen op om naar Egypte te gaan: Trekt daarheen af. Hoofden van gezinnen moeten niet slechts bidden om dagelijks brood voor hun gezin, zij moeten ook zorg en vlijt aanwenden om het te verschaffen.

II. Hun gehoorzaamheid aan deze bevelen, Genesis 42:3. Zij togen af om koren te kopen. Zij zonden hun dienstknechten niet, maar gingen wijs zelf om hun geld te besteden. Niemand moet zich te groot of te goed achten om zich moeite te geven. Hoofden van gezinnen moeten met eigen ogen zien, en er zich voor wachten om al te veel aan dienstboden over te laten. Benjamin alleen ging niet mee, want hij was de lieveling van zijn vader. Zij kwamen naar Egypte, onder anderen, en daar zij een aanzienlijke hoeveelheid koren moesten kopen werden zij tot Jozef zelf gebracht, die waarschijnlijk wel verwacht heeft, dat zij zouden komen, en, naar de wetten der beleefdheid bogen zij zich voor hem, Genesis 42:6. Nu hebben hun ledige schoven zich voor zijn volle schoof gebogen. Vergelijk hiermede Isaiah 60:13, en Revelation 3:9.

Verzen 1-6

Genesis 42:1-6

Hoewel Jakob's zonen allen gehuwd waren en zelf gezinnen hadden, schijnen zij toch tezamen een maatschappij te hebben uitgemaakt onder leiding en bestuur van hun vader Jakob. Wij hebben hier:

I. De orders, die hij hun gaf om koren te gaan kopen in Egypte, Genesis 42:1, Genesis 42:2.

Merk op:

1. Dat de honger zwaar was in het land Kanan. Het is opmerkelijk dat alle drie aartsvaders, voor wie Kanan het land der belofte was, een hongersnood in dat land beleefd hebben. Het was niet slechts een beproeving van hun geloof, of zij op God konden vertrouwen, al zou Hij hen ook doden, of al zou Hij hen ook laten omkomen van honger, maar het was ook om hen te leren het betere vaderland te zoeken, namelijk het hemelse, Hebrews 11:14. Wij hebben behoefte aan iets, dat ons losmaakt van deze wereld en ons doet verlangen naar een betere.

2. Maar toen er honger was in Kanan, was er koren in Egypte. Zo heeft Gods voorzienigheid het beschikt, dat de ene plaats hulp kan bieden aan de andere, want wij zijn allen broeders. De Egyptenaren, het zaad van de gevloekte Cham, hebben overvloed, terwijl Gods gezegend Israël gebrek heeft. Aldus kruist God, in het uitdelen van Zijn gewone gunsten dikwijls de handen. Let er echter op, dat de overvloed, die de Egyptenaren nu hadden onder God, aan Jozefs wijsheid en zorg te danken was. Indien zijn broeders hem niet naar Egypte verkocht hadden, maar hem naar zijn verdienste hadden geacht en gewaardeerd, wie weet, of hij dan niet voor Jakob's gezin hetzelfde gedaan zou kunnen hebben, wat hij nu voor Farao gedaan heeft, en dan zouden de Egyptenaren tot hen gekomen zijn om koren te kopen, maar zij, die wijze en Godvruchtige mensen van zich wegdrijven, weten niet wat zij doen.

3. Jakob zag dat er koren was in Egypte, hij zag het koren, dat zijn naburen er gekocht hadden en thuis hadden gebracht. Het is een aansporing om te doen wat wij kunnen als wij zien wat anderen hebben, en hoe er in hun behoeften voorzien is. Zullen anderen voedsel verkrijgen voor hun zielen, en zullen wij hongeren, als het toch ook voor ons te krijgen is?

4. Hij bestrafte zijn zonen wegens hun talmen om koren voor hun gezin te gaan kopen. Waarom ziet gij op elkaar? Als wij in nood zijn en gebrek hebben, dan doen wij dwaas, als wij elkaar staan aan te zien, dat is wanhopend en vertwijfelend staan, alsof er geen hoop is, geen hulp, staan te twisten, hetzij over de vraag wie de eer zal hebben het eerst te gaan, of aan wie de veiligheid ten deel zal vallen van het laatst te komen, te redeneren over hetgeen wij zullen doen, en niets te doen, te blijven dromen onder een geest van sluimering, alsof wij niets te doen hadden, en te staan talmen, alsof wij tijd in overvloed hadden. Laat er nooit gezegd worden: "Wij hebben voor morgen overgelaten, wat wij even goed vandaag hadden kunnen doen."

5. Hij wekte hen op om naar Egypte te gaan: Trekt daarheen af. Hoofden van gezinnen moeten niet slechts bidden om dagelijks brood voor hun gezin, zij moeten ook zorg en vlijt aanwenden om het te verschaffen.

II. Hun gehoorzaamheid aan deze bevelen, Genesis 42:3. Zij togen af om koren te kopen. Zij zonden hun dienstknechten niet, maar gingen wijs zelf om hun geld te besteden. Niemand moet zich te groot of te goed achten om zich moeite te geven. Hoofden van gezinnen moeten met eigen ogen zien, en er zich voor wachten om al te veel aan dienstboden over te laten. Benjamin alleen ging niet mee, want hij was de lieveling van zijn vader. Zij kwamen naar Egypte, onder anderen, en daar zij een aanzienlijke hoeveelheid koren moesten kopen werden zij tot Jozef zelf gebracht, die waarschijnlijk wel verwacht heeft, dat zij zouden komen, en, naar de wetten der beleefdheid bogen zij zich voor hem, Genesis 42:6. Nu hebben hun ledige schoven zich voor zijn volle schoof gebogen. Vergelijk hiermede Isaiah 60:13, en Revelation 3:9.

Verzen 7-20

Genesis 42:7-20

Wij kunnen er ons wel over verwonderen dat Jozef gedurende de twintig jaren, die hij nu in Egypte was, en inzonderheid gedurende de laatste zeven jaren, die hij daar in macht en aanzien was, nooit bericht heeft gezonden aan zijn vader om hem met zijn omstandigheden bekend te maken, ja meer: het is vreemd dat hij, die zo dikwijls door geheel Egypteland toog, Genesis 41:45, Genesis 41:46, nooit een uitstapje gedaan heeft naar Kanan, om zijn oude vader te bezoeken, toen hij aan de grens van Egypte was, en dit slechts een reis van wellicht niet meer dan drie of vier dagen voor hem geweest zou zijn in zijn wagen. Het is een gissing, die wel waarschijnlijkheid heeft, dat zijn gedrag en handelwijze in deze zaak onder de bijzondere leiding van de hemel was, opdat het voornemen van God ten opzichte van Jakob en zijn gezin tot stand zou worden gebracht. Toen de broeders van Jozef kwamen, kende hij hen aan menig voldoend teken, maar zij kenden hem niet, daar zij weinig dachten hem hier te vinden, Genesis 42:8. Hij dacht aan de dromen, Genesis 42:9, maar zij hadden ze vergeten. Het bewaren van Gods orakelen in ons hart zal ons van groot nut zijn in ons gedrag. In zijn houding tegenover zijn broers had Jozef het oog op zijn dromen, die hij wist van God te zijn, en hij beoogde de vervulling er van en zijn broeders tot berouw te brengen over hun vorige zonden, en beide doeleinden werden bereikt.

1. Hij toonde zich zeer streng en hard jegens hen, zijn wijze van spreken zelfs, in aanmerking genomen de plaats, die hij bekleedde, was genoeg om hen te laten schrikken, want hij sprak hard met hen Genesis 42:7. Hij beschuldigde hen van boze bedoelingen tegen de regering, Genesis 42:9, behandelde hen als gevaarlijke lieden: Gij zijt verspieders, betuigende bij het leven van Farao, dat zij dit waren, Genesis 42:16. Sommigen beschouwen dit als een eed, anderen houden het voor niets meer dan een heftige betuiging, zoals: zo waarachtig als uw ziel leeft, hoe dit zij, het was meer dan ja, ja, en neen, neen, en dus uit den boze. Slechte woorden worden spoedig aangeleerd door de omgang met hen, die ze gebruiken maar niet zo spoedig afgeleerd. Door veel aan het hof te zijn, had Jozef de eed van het hof aangenomen: zo waarlijk als Farao leeft, hiermede misschien bedoelende zijn broers te bevestigen in het geloof, dat hij een Egyptenaar was, en geen Israëliet, zij wisten, dat dit niet de taal was van een zoon van Abraham. Toen Petrus bewijzen wilde geen discipel van Christus te wezen, vloekte en zwoer hij. Maar waarom was Jozef zo hard voor zijn broers? Wij kunnen er ons verzekerd van houden, dat het niet uit wraakzucht was met de begeerte om thans hen te vertreden, die tevoren hem vertreden hadden, hij was geen man van zulk een gemoedsaard.

Maar: a. het was om de vervulling van zijn dromen te doen uitkomen. b. Het was om hen tot bekering te brengen. c. Het was om een bericht uit hen te krijgen aangaande de toestand van zijn familie die hij zeer verlangend was te kennen. Zij zouden ontdekt hebben wie hij was, indien hij hen ondervraagd had als een vriend, en daarom ondervraagt hij hen als rechter. Zijn broer Benjamin niet bij hen ziende, begon hij hen misschien te verdenken, dat zij ook hem uit de weg hadden geruimd, en daarom geeft hij hun gelegenheid om hem van hun vader en broer te spreken. In Zijn voorzienigheid schijnt God soms hard te wezen voor hen, die Hij liefheeft, en spreekt hard met hen, voor wie Hij toch grote genade heeft weggelegd.

2. Hierop waren zij zeer nederig en onderdanig. Zij spraken met de grootst mogelijke eerbied tot hem: neen, mijn heer, Genesis 42:10, een grote verandering sinds zij zeiden: daar komt deze meester-dromer aan. Zeer nederig en bescheiden ontkennen zij de beschuldiging: Wij zijn geen verspieders. Zij zeggen hem wat hun boodschap is, zij kwamen om eten te kopen, een zeer eerlijke zaak, waarvoor veel vreemdelingen toen naar Egypte gekomen zijn. Zij geven een bijzonder bericht omtrent henzelf en hun familie, Genesis 42:13. En dat was alles wat zij verlangden.

3. Hij sloot hen allen gedurende drie dagen op in de gevangenis, Genesis 42:17. Aldus handelt God met de zielen, voor wie Hij bijzondere eer en vertroosting heeft weggelegd. Eerst verootmoedigt en verschrikt Hij hen, en brengt hen onder een geest van dienstbaarheid, en dan verbindt Hij hun wonden door de geest van de aanneming.

4. Hij kwam ten slotte met hen overeen, dat een hunner als gijzelaar zou achterblijven, en de overigen naar huis zouden gaan om Benjamin te halen. Het was een zeer bemoedigend woord, dat hij tot hen sprak, Genesis 42:18, ik vrees God, alsof hij gezegd had: "Gij kunt u er van verzekerd houden dat ik u geen kwaad doen zal, dat durf ik niet, want ik weet dat, hoe hoog ik ook ben, er En is, die hoger is dan ik." Van hen, die God vrezen, kunnen wij een billijke behandeling verwachten. De vrees van God zal hen, die macht hebben, weerhouden hun macht te misbruiken tot verdrukking en tirannie. Zij, die voor niemand ontzag behoeven te hebben, moeten ontzag hebben voor hun eigen geweten. Zie Nehemiah 5:15. Ik heb alzo niet gedaan om de vreze Gods.

Verzen 7-20

Genesis 42:7-20

Wij kunnen er ons wel over verwonderen dat Jozef gedurende de twintig jaren, die hij nu in Egypte was, en inzonderheid gedurende de laatste zeven jaren, die hij daar in macht en aanzien was, nooit bericht heeft gezonden aan zijn vader om hem met zijn omstandigheden bekend te maken, ja meer: het is vreemd dat hij, die zo dikwijls door geheel Egypteland toog, Genesis 41:45, Genesis 41:46, nooit een uitstapje gedaan heeft naar Kanan, om zijn oude vader te bezoeken, toen hij aan de grens van Egypte was, en dit slechts een reis van wellicht niet meer dan drie of vier dagen voor hem geweest zou zijn in zijn wagen. Het is een gissing, die wel waarschijnlijkheid heeft, dat zijn gedrag en handelwijze in deze zaak onder de bijzondere leiding van de hemel was, opdat het voornemen van God ten opzichte van Jakob en zijn gezin tot stand zou worden gebracht. Toen de broeders van Jozef kwamen, kende hij hen aan menig voldoend teken, maar zij kenden hem niet, daar zij weinig dachten hem hier te vinden, Genesis 42:8. Hij dacht aan de dromen, Genesis 42:9, maar zij hadden ze vergeten. Het bewaren van Gods orakelen in ons hart zal ons van groot nut zijn in ons gedrag. In zijn houding tegenover zijn broers had Jozef het oog op zijn dromen, die hij wist van God te zijn, en hij beoogde de vervulling er van en zijn broeders tot berouw te brengen over hun vorige zonden, en beide doeleinden werden bereikt.

1. Hij toonde zich zeer streng en hard jegens hen, zijn wijze van spreken zelfs, in aanmerking genomen de plaats, die hij bekleedde, was genoeg om hen te laten schrikken, want hij sprak hard met hen Genesis 42:7. Hij beschuldigde hen van boze bedoelingen tegen de regering, Genesis 42:9, behandelde hen als gevaarlijke lieden: Gij zijt verspieders, betuigende bij het leven van Farao, dat zij dit waren, Genesis 42:16. Sommigen beschouwen dit als een eed, anderen houden het voor niets meer dan een heftige betuiging, zoals: zo waarachtig als uw ziel leeft, hoe dit zij, het was meer dan ja, ja, en neen, neen, en dus uit den boze. Slechte woorden worden spoedig aangeleerd door de omgang met hen, die ze gebruiken maar niet zo spoedig afgeleerd. Door veel aan het hof te zijn, had Jozef de eed van het hof aangenomen: zo waarlijk als Farao leeft, hiermede misschien bedoelende zijn broers te bevestigen in het geloof, dat hij een Egyptenaar was, en geen Israëliet, zij wisten, dat dit niet de taal was van een zoon van Abraham. Toen Petrus bewijzen wilde geen discipel van Christus te wezen, vloekte en zwoer hij. Maar waarom was Jozef zo hard voor zijn broers? Wij kunnen er ons verzekerd van houden, dat het niet uit wraakzucht was met de begeerte om thans hen te vertreden, die tevoren hem vertreden hadden, hij was geen man van zulk een gemoedsaard.

Maar: a. het was om de vervulling van zijn dromen te doen uitkomen. b. Het was om hen tot bekering te brengen. c. Het was om een bericht uit hen te krijgen aangaande de toestand van zijn familie die hij zeer verlangend was te kennen. Zij zouden ontdekt hebben wie hij was, indien hij hen ondervraagd had als een vriend, en daarom ondervraagt hij hen als rechter. Zijn broer Benjamin niet bij hen ziende, begon hij hen misschien te verdenken, dat zij ook hem uit de weg hadden geruimd, en daarom geeft hij hun gelegenheid om hem van hun vader en broer te spreken. In Zijn voorzienigheid schijnt God soms hard te wezen voor hen, die Hij liefheeft, en spreekt hard met hen, voor wie Hij toch grote genade heeft weggelegd.

2. Hierop waren zij zeer nederig en onderdanig. Zij spraken met de grootst mogelijke eerbied tot hem: neen, mijn heer, Genesis 42:10, een grote verandering sinds zij zeiden: daar komt deze meester-dromer aan. Zeer nederig en bescheiden ontkennen zij de beschuldiging: Wij zijn geen verspieders. Zij zeggen hem wat hun boodschap is, zij kwamen om eten te kopen, een zeer eerlijke zaak, waarvoor veel vreemdelingen toen naar Egypte gekomen zijn. Zij geven een bijzonder bericht omtrent henzelf en hun familie, Genesis 42:13. En dat was alles wat zij verlangden.

3. Hij sloot hen allen gedurende drie dagen op in de gevangenis, Genesis 42:17. Aldus handelt God met de zielen, voor wie Hij bijzondere eer en vertroosting heeft weggelegd. Eerst verootmoedigt en verschrikt Hij hen, en brengt hen onder een geest van dienstbaarheid, en dan verbindt Hij hun wonden door de geest van de aanneming.

4. Hij kwam ten slotte met hen overeen, dat een hunner als gijzelaar zou achterblijven, en de overigen naar huis zouden gaan om Benjamin te halen. Het was een zeer bemoedigend woord, dat hij tot hen sprak, Genesis 42:18, ik vrees God, alsof hij gezegd had: "Gij kunt u er van verzekerd houden dat ik u geen kwaad doen zal, dat durf ik niet, want ik weet dat, hoe hoog ik ook ben, er En is, die hoger is dan ik." Van hen, die God vrezen, kunnen wij een billijke behandeling verwachten. De vrees van God zal hen, die macht hebben, weerhouden hun macht te misbruiken tot verdrukking en tirannie. Zij, die voor niemand ontzag behoeven te hebben, moeten ontzag hebben voor hun eigen geweten. Zie Nehemiah 5:15. Ik heb alzo niet gedaan om de vreze Gods.

Verzen 21-28

Genesis 42:21-28

I. De berouwvolle overdenking van de broers van Jozef over het kwaad, dat zij hem gedaan hadden, Genesis 42:21. Zij bespraken de zaak met elkaar in het Hebreeuws, niet denkende dat Jozef, die zij voor een Egyptenaar hielden hen verstond, en nog veel minder dat hij de persoon was, van wie zij spraken.

1. Zij gedachten met leedwezen de barbaarse wreedheid, waarmee zij hem vervolgd hadden. Wij zijn schuldig aan onze broer. Wij lezen niet dat zij dit zeiden gedurende hun driedaagse gevangenschap, maar nu de zaak op de een of andere wijze tot een eind scheen te komen, en zij zich toch nog in verlegenheid bevonden, begonnen zij bewogen te worden. Wellicht heeft het spreken van Jozef van de vrees van God, Genesis 42:18, hen tot nadenken gebracht, en hun deze bekentenis ontwrongen.

Zie nu hier: a. De werking van het geweten, het doet gedenken, brengt dingen voor de geest terug, die voorlang gezegd en gedaan zijn, om ons te tonen waarin wij hebben gedwaald, al was het ook lang geleden, zoals deze herdenking van een zonde, die meer dan twintig jaren tevoren was bedreven. Gelijk de tijd de schuld van de zonde niet uitwist, zo zal hij ook het gedenkschrift er van niet uitwissen. Toen de schuld van deze zonde van Jozefs broers nog vers was, hebben zij haar licht geacht, en zaten neer om brood te eten, maar nu, z lang daarna, heeft hun geweten er hen aan herinnerd.

b. Het nut van de beproevingen, dikwijls blijken zij de gelukkige en krachtige middelen te zijn om het geweten te doen ontwaken, en onze zonden in gedachtenis te brengen.

c. Het kwaad van de schuld tegenover onze broers. Van al hun zonden was deze het, die hun geweten hun nu verweet, telkens als wij denken dat ons kwaad aangedaan wordt, behoren wij te gedenken aan het kwaad dat wij anderen aangedaan hebben, Ecclesiastes 7:21, Ecclesiastes 7:22.

2. Ruben alleen herdacht met vertroosting voor zichzelf, dat hij een voorspraak is geweest voor zijn broer, en gedaan heeft wat hij kon om het kwaad te voorkomen, dat zij hem aangedaan hebben, Genesis 42:22 Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan deze jongeling Het is een verzwaring van de zonde, als zij bedreven werd niettegenstaande vermaning en waarschuwing. Als wij er toe gebracht worden om met anderen in hun rampen te delen, dan zal het ons een troost wezen als wij het getuigenis van ons geweten hebben, dat wij niet gedeeld hebben in hun ongerechtigheden, maar er tegen hebben getuigd. Dit zal onze blijdschap wezen in de dag van het kwaad, en er de prikkel uit wegnemen.

II. Jozefs tederheid voor hen bij deze gelegenheid. Hij trok zich van hen terug om te wenen, Genesis 42:24. Hoewel zijn verstand hem zei dat hij zich nog als een vreemdeling voor hen moest houden, omdat zij nog niet genoeg verootmoedigd waren, kon het toch niet anders of de natuurlijke genegenheid moest zich laten gelden, want hij was een man met een teer hart. Dit stelt de barmhartigheid voor van God jegens berouwvolle zondaren. Zie Jeremiah 31:20. "Sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk ik nog ernstig aan hem." Zie Judges 10:16.

III. De gevangenzetting van Simeon, Genesis 42:24. Hij koos hem uit als gijzelaar, waarschijnlijk omdat hij zich herinnerde dat deze zijn bitterste vijand was, of omdat hij nu zag dat deze het minst van allen verootmoedigd was. Hij bond hem voor hun ogen, om allen aan te doen, of wellicht wordt te kennen gegeven, dat hoewel hij hem met enige strengheid bond voor hun ogen, hij later, toen zij weg waren, zijn banden van hem afnam.

IV. Het wegzenden van de anderen. Zij kwamen om koren, en koren kregen zij, en dat niet alleen, maar ieder van hen vond het geld er voor terug in zijn zak. Zo geeft Christus, onze Jozef, ons wat wij behoeven, zonder geld en zonder prijs. Daarom worden de armen uitgenodigd te kopen, Revelation 3:17, Revelation 3:18. Dit verwekte een grote ontsteltenis bij hen, Genesis 42:28. Toen ontging hun het hart en zij schrokken, de een tot de ander zeggende: Wat is dit dat ons God gedaan heeft?

1. Het was in werkelijkheid een zegenrijke gebeurtenis, want men zal toch wel erkennen dat hun geen leed geschiedde, toen hun hun geld teruggegeven werd, maar dat hun een vriendelijkheid werd bewezen, en toch waren zij er zo door geschrokken. Een schuldig geweten is zeer licht geneigd om een gunstige beschikking van de voorzienigheid van God in een kwade zin op te vatten, en er een slechte uitlegging aan te geven. Mensen met een schuldig geweten vluchten als niemand hen vervolgt. Rijkdom brengt soms evenveel zorg met zich als gebrek, ja zelfs meer. Indien zij van hun geld beroofd waren geworden, den zouden zij niet meer ontsteld zijn geweest dan zij het waren, nu zij hun geld in hun zakken terugvonden. Zo heeft hij, van wie zijn akkers overvloedig hadden voortgebracht, gezegd: "Wat zal ik doen?" Luke 12:17.

2. Maar in hun omstandigheden was het zeer verbazingwekkend. Zij wisten dat de Egyptenaren de Hebreeën verfoeiden, Genesis 43:32, daar zij dus niet zulk een vriendelijkheid van hen konden verwachten, dachten zij dat zij dit gedaan hadden om twist met hen te zoeken, en dat te meer, daar de man die heer van het land was, hen had beschuldigd verspieders te zijn. Ook hun eigen geweten was ontwaakt, en hun zonden waren hun ordelijk voorgesteld, en dit brengt hen in verwarring. Als de mensen eens de moed laten zinken dan zal alles er toe bijdragen om hen nog meer ter neer te slaan. Als de leidingen van Gods voorzienigheid verrassend voor ons zijn, dan is het goed om te vragen wat het is, dat God gedaan heeft, en met ons doet, en op het maaksel van Zijn handen te zien.

Verzen 21-28

Genesis 42:21-28

I. De berouwvolle overdenking van de broers van Jozef over het kwaad, dat zij hem gedaan hadden, Genesis 42:21. Zij bespraken de zaak met elkaar in het Hebreeuws, niet denkende dat Jozef, die zij voor een Egyptenaar hielden hen verstond, en nog veel minder dat hij de persoon was, van wie zij spraken.

1. Zij gedachten met leedwezen de barbaarse wreedheid, waarmee zij hem vervolgd hadden. Wij zijn schuldig aan onze broer. Wij lezen niet dat zij dit zeiden gedurende hun driedaagse gevangenschap, maar nu de zaak op de een of andere wijze tot een eind scheen te komen, en zij zich toch nog in verlegenheid bevonden, begonnen zij bewogen te worden. Wellicht heeft het spreken van Jozef van de vrees van God, Genesis 42:18, hen tot nadenken gebracht, en hun deze bekentenis ontwrongen.

Zie nu hier: a. De werking van het geweten, het doet gedenken, brengt dingen voor de geest terug, die voorlang gezegd en gedaan zijn, om ons te tonen waarin wij hebben gedwaald, al was het ook lang geleden, zoals deze herdenking van een zonde, die meer dan twintig jaren tevoren was bedreven. Gelijk de tijd de schuld van de zonde niet uitwist, zo zal hij ook het gedenkschrift er van niet uitwissen. Toen de schuld van deze zonde van Jozefs broers nog vers was, hebben zij haar licht geacht, en zaten neer om brood te eten, maar nu, z lang daarna, heeft hun geweten er hen aan herinnerd.

b. Het nut van de beproevingen, dikwijls blijken zij de gelukkige en krachtige middelen te zijn om het geweten te doen ontwaken, en onze zonden in gedachtenis te brengen.

c. Het kwaad van de schuld tegenover onze broers. Van al hun zonden was deze het, die hun geweten hun nu verweet, telkens als wij denken dat ons kwaad aangedaan wordt, behoren wij te gedenken aan het kwaad dat wij anderen aangedaan hebben, Ecclesiastes 7:21, Ecclesiastes 7:22.

2. Ruben alleen herdacht met vertroosting voor zichzelf, dat hij een voorspraak is geweest voor zijn broer, en gedaan heeft wat hij kon om het kwaad te voorkomen, dat zij hem aangedaan hebben, Genesis 42:22 Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan deze jongeling Het is een verzwaring van de zonde, als zij bedreven werd niettegenstaande vermaning en waarschuwing. Als wij er toe gebracht worden om met anderen in hun rampen te delen, dan zal het ons een troost wezen als wij het getuigenis van ons geweten hebben, dat wij niet gedeeld hebben in hun ongerechtigheden, maar er tegen hebben getuigd. Dit zal onze blijdschap wezen in de dag van het kwaad, en er de prikkel uit wegnemen.

II. Jozefs tederheid voor hen bij deze gelegenheid. Hij trok zich van hen terug om te wenen, Genesis 42:24. Hoewel zijn verstand hem zei dat hij zich nog als een vreemdeling voor hen moest houden, omdat zij nog niet genoeg verootmoedigd waren, kon het toch niet anders of de natuurlijke genegenheid moest zich laten gelden, want hij was een man met een teer hart. Dit stelt de barmhartigheid voor van God jegens berouwvolle zondaren. Zie Jeremiah 31:20. "Sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk ik nog ernstig aan hem." Zie Judges 10:16.

III. De gevangenzetting van Simeon, Genesis 42:24. Hij koos hem uit als gijzelaar, waarschijnlijk omdat hij zich herinnerde dat deze zijn bitterste vijand was, of omdat hij nu zag dat deze het minst van allen verootmoedigd was. Hij bond hem voor hun ogen, om allen aan te doen, of wellicht wordt te kennen gegeven, dat hoewel hij hem met enige strengheid bond voor hun ogen, hij later, toen zij weg waren, zijn banden van hem afnam.

IV. Het wegzenden van de anderen. Zij kwamen om koren, en koren kregen zij, en dat niet alleen, maar ieder van hen vond het geld er voor terug in zijn zak. Zo geeft Christus, onze Jozef, ons wat wij behoeven, zonder geld en zonder prijs. Daarom worden de armen uitgenodigd te kopen, Revelation 3:17, Revelation 3:18. Dit verwekte een grote ontsteltenis bij hen, Genesis 42:28. Toen ontging hun het hart en zij schrokken, de een tot de ander zeggende: Wat is dit dat ons God gedaan heeft?

1. Het was in werkelijkheid een zegenrijke gebeurtenis, want men zal toch wel erkennen dat hun geen leed geschiedde, toen hun hun geld teruggegeven werd, maar dat hun een vriendelijkheid werd bewezen, en toch waren zij er zo door geschrokken. Een schuldig geweten is zeer licht geneigd om een gunstige beschikking van de voorzienigheid van God in een kwade zin op te vatten, en er een slechte uitlegging aan te geven. Mensen met een schuldig geweten vluchten als niemand hen vervolgt. Rijkdom brengt soms evenveel zorg met zich als gebrek, ja zelfs meer. Indien zij van hun geld beroofd waren geworden, den zouden zij niet meer ontsteld zijn geweest dan zij het waren, nu zij hun geld in hun zakken terugvonden. Zo heeft hij, van wie zijn akkers overvloedig hadden voortgebracht, gezegd: "Wat zal ik doen?" Luke 12:17.

2. Maar in hun omstandigheden was het zeer verbazingwekkend. Zij wisten dat de Egyptenaren de Hebreeën verfoeiden, Genesis 43:32, daar zij dus niet zulk een vriendelijkheid van hen konden verwachten, dachten zij dat zij dit gedaan hadden om twist met hen te zoeken, en dat te meer, daar de man die heer van het land was, hen had beschuldigd verspieders te zijn. Ook hun eigen geweten was ontwaakt, en hun zonden waren hun ordelijk voorgesteld, en dit brengt hen in verwarring. Als de mensen eens de moed laten zinken dan zal alles er toe bijdragen om hen nog meer ter neer te slaan. Als de leidingen van Gods voorzienigheid verrassend voor ons zijn, dan is het goed om te vragen wat het is, dat God gedaan heeft, en met ons doet, en op het maaksel van Zijn handen te zien.

Verzen 29-38

Genesis 42:29-38

1. Hier hebben wij het bericht, dat Jakob's zonen hun vader gaven, van de grote benauwdheid, die hun in Egypte was overkomen, hoe zij verdacht werden verspieders te zijn, gedreigd werden, en gedwongen om er Simeon gevangen achter te laten, totdat zij er met Benjamin weerkeerden. Wie zou hieraan gedacht hebben toen zij van huis gingen? Als wij op reis gaan behoren wij te denken aan de velerlei droeve ongevallen, die ons kunnen treffen eer wij weer thuis komen. Wij weten niet wat morgen geschieden zal, en daarom moeten wij altijd voorbereid wezen op het ergste.

2. Welk een diepe indruk dit op de godvruchtige man heeft gemaakt. Zelfs de bundels geld, die Jozef uit vriendelijkheid zijn vader terugzond, verschrikten hem, Genesis 42:35, want hij dacht dat het met een kwade bedoeling gedaan was, of wellicht verdacht, hij zijn zonen dat zij iets verkeerds gedaan hadden, en dat zij zich aan straf hadden blootgesteld, hetgeen aangeduid wordt in zijn zeggen, Genesis 42:36, Gij berooft mij. Hij schijnt de fout bij hen te zoeken, hun aard kennende, vreesde hij dat zij de Egyptenaars tot toorn hadden verwekt, en misschien door geweld of list hun geld weer hadden meegebracht. Jakob is hier zeer ontsteld.

a. Hij koestert treurige denkbeelden omtrent de tegenwoordige toestand van zijn gezin. Jozef, die is er niet, en Simeon, die is er niet, terwijl Jozef in eer en aanzien was, en Simeon op weg er heen. Dikwijls brengen wij ons in de war door onze eigen vergissingen, zelfs ten opzichte van feiten. Wezenlijke smart kan voortkomen uit valse tijdingen en veronderstellingen, 2 Samuel 13:31. Jakob denkt dat Jozef dood is, en dat Simeon en Benjamin in gevaar zijn, en nu komt hij tot deze gevolgtrekking: Al deze dingen zijn tegen mij. Het bleek anders, het bleek juist dat al deze dingen v r hem waren, meewerkende hem en zijn gezin ten goede, en toch denkt hij dat al deze dingen tegen hem zijn. Door onze onwetendheid of onze vergissing, en de zwakheid van ons geloof vrezen wij dikwijls dat datgene tegen ons is, hetgeen in werkelijkheid voor ons is. Wij worden beproefd in ons lichaam, in onze bezitting, in onze naam en onze betrekkingen, en wij denken dat al deze dingen tegen ons zijn, terwijl zij in werkelijkheid ons een bijzonder uitnemend eeuwig gewicht van de heerlijkheid werken.

b. Voor het ogenblik heeft hij besloten dat Benjamin niet zal afreizen naar Egypte. Ruben staat er voor in dat hij hem veilig zal terugbrengen zonder er zelfs bij te voegen: Zo de Heere wil, zelfs geen rekening houdende met de gewone rampen, die reizigers kunnen treffen, maar dwaas biedt hij Jakob aan twee zijner zonen te doden (op wie hij waarschijnlijk zeer trots was) als hij hem niet terugbracht, alsof de dood van twee kleinzonen aan Jakob de dood van een zoon kon vergoeden. Neen, voor het ogenblik denkt Jakob: mijn zoon zal met ulieden niet afreizen. Hij geeft duidelijk wantrouwen in hen te kennen, gedenkende dat hij Jozef nooit heeft weergezien sedert die bij hen geweest is, en daarom: Benjamin zal niet met u meegaan op de weg, die u gaat, want gij zoudt mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen neerdalen. Het staat slecht met een gezin, als de kinderen zich zo slecht gedragen, dat de ouders niet weten hoe zij hen zouden kunnen vertrouwen.

Verzen 29-38

Genesis 42:29-38

1. Hier hebben wij het bericht, dat Jakob's zonen hun vader gaven, van de grote benauwdheid, die hun in Egypte was overkomen, hoe zij verdacht werden verspieders te zijn, gedreigd werden, en gedwongen om er Simeon gevangen achter te laten, totdat zij er met Benjamin weerkeerden. Wie zou hieraan gedacht hebben toen zij van huis gingen? Als wij op reis gaan behoren wij te denken aan de velerlei droeve ongevallen, die ons kunnen treffen eer wij weer thuis komen. Wij weten niet wat morgen geschieden zal, en daarom moeten wij altijd voorbereid wezen op het ergste.

2. Welk een diepe indruk dit op de godvruchtige man heeft gemaakt. Zelfs de bundels geld, die Jozef uit vriendelijkheid zijn vader terugzond, verschrikten hem, Genesis 42:35, want hij dacht dat het met een kwade bedoeling gedaan was, of wellicht verdacht, hij zijn zonen dat zij iets verkeerds gedaan hadden, en dat zij zich aan straf hadden blootgesteld, hetgeen aangeduid wordt in zijn zeggen, Genesis 42:36, Gij berooft mij. Hij schijnt de fout bij hen te zoeken, hun aard kennende, vreesde hij dat zij de Egyptenaars tot toorn hadden verwekt, en misschien door geweld of list hun geld weer hadden meegebracht. Jakob is hier zeer ontsteld.

a. Hij koestert treurige denkbeelden omtrent de tegenwoordige toestand van zijn gezin. Jozef, die is er niet, en Simeon, die is er niet, terwijl Jozef in eer en aanzien was, en Simeon op weg er heen. Dikwijls brengen wij ons in de war door onze eigen vergissingen, zelfs ten opzichte van feiten. Wezenlijke smart kan voortkomen uit valse tijdingen en veronderstellingen, 2 Samuel 13:31. Jakob denkt dat Jozef dood is, en dat Simeon en Benjamin in gevaar zijn, en nu komt hij tot deze gevolgtrekking: Al deze dingen zijn tegen mij. Het bleek anders, het bleek juist dat al deze dingen v r hem waren, meewerkende hem en zijn gezin ten goede, en toch denkt hij dat al deze dingen tegen hem zijn. Door onze onwetendheid of onze vergissing, en de zwakheid van ons geloof vrezen wij dikwijls dat datgene tegen ons is, hetgeen in werkelijkheid voor ons is. Wij worden beproefd in ons lichaam, in onze bezitting, in onze naam en onze betrekkingen, en wij denken dat al deze dingen tegen ons zijn, terwijl zij in werkelijkheid ons een bijzonder uitnemend eeuwig gewicht van de heerlijkheid werken.

b. Voor het ogenblik heeft hij besloten dat Benjamin niet zal afreizen naar Egypte. Ruben staat er voor in dat hij hem veilig zal terugbrengen zonder er zelfs bij te voegen: Zo de Heere wil, zelfs geen rekening houdende met de gewone rampen, die reizigers kunnen treffen, maar dwaas biedt hij Jakob aan twee zijner zonen te doden (op wie hij waarschijnlijk zeer trots was) als hij hem niet terugbracht, alsof de dood van twee kleinzonen aan Jakob de dood van een zoon kon vergoeden. Neen, voor het ogenblik denkt Jakob: mijn zoon zal met ulieden niet afreizen. Hij geeft duidelijk wantrouwen in hen te kennen, gedenkende dat hij Jozef nooit heeft weergezien sedert die bij hen geweest is, en daarom: Benjamin zal niet met u meegaan op de weg, die u gaat, want gij zoudt mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen neerdalen. Het staat slecht met een gezin, als de kinderen zich zo slecht gedragen, dat de ouders niet weten hoe zij hen zouden kunnen vertrouwen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 42". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-42.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile