Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 45". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-45.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 45". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 45In dit hoofdstuk wordt den profeet verder in een gezicht getoond, 1. De verdeeling van het Heilige Land, de plaats voor den tempel en de priesters, die den dienst verrichten, Ezekiel 45:1, voor de Levieten Ezekiel 45:5, voor de stad, Ezekiel 45:6, voor den vorst en het overblijfsel des volks, Ezekiel 45:7, Ezekiel 45:8. II. De rechtsverordeningen, voor vorst en volk, Ezekiel 45:9. III. De te brengen offers, en het aandeel der vorsten in deze offers, Ezekiel 45:13, vooral in het begin des jaars Ezekiel 45:18, en bij het Pascha en het Loofhuttenfeest Ezekiel 45:21 -Ezekiel 45:25. Dit alles schijnt op den toestand der kerk te zien, die onder het Evangelie zou gesticht worden die, zoowel wat uitgebreidheid als zuiverheid aangaat die van het Oude Verbond verre zou overtreffen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 45In dit hoofdstuk wordt den profeet verder in een gezicht getoond, 1. De verdeeling van het Heilige Land, de plaats voor den tempel en de priesters, die den dienst verrichten, Ezekiel 45:1, voor de Levieten Ezekiel 45:5, voor de stad, Ezekiel 45:6, voor den vorst en het overblijfsel des volks, Ezekiel 45:7, Ezekiel 45:8. II. De rechtsverordeningen, voor vorst en volk, Ezekiel 45:9. III. De te brengen offers, en het aandeel der vorsten in deze offers, Ezekiel 45:13, vooral in het begin des jaars Ezekiel 45:18, en bij het Pascha en het Loofhuttenfeest Ezekiel 45:21 -Ezekiel 45:25. Dit alles schijnt op den toestand der kerk te zien, die onder het Evangelie zou gesticht worden die, zoowel wat uitgebreidheid als zuiverheid aangaat die van het Oude Verbond verre zou overtreffen.
Vers 1
Ezechiël 45:1-8Hier worden aanwijzingen gegeven voor de verdeeling des lands na den terugkeer, en nu God die had gewaarborgd, zou het eene daad des geloofs en niet eene dwaasheid geweest zijn, te verdeelen wat men nog niet had. En het zou welkom nieuws voor de ballingen zijn, te vernemen, dat zij niet slechts naar hun eigen land zouden terugkeeren, maar ook, hoewel ze nu weinig in getal zijn, dat ze zullen toenemen en vermenigvuldigen en zoo het land verruilen. Maar dit heeft nimmer zijne verwezenlijking gehad in den Joodschen staat na hun terugkeer uit de ballingschap, maar zou vervuld worden in de Christelijke kerk, die geheel nieuw was (gelijk de verdeeling van het land geheel verschillend was van die onder Jozua) en zeer uitgebreid door de toetreding der heidenen. Volmaakt zal ze zijn in het hemelsch koninkrijk, waarvan Kanan steeds een type is geweest.
1. Nu is hier het deel des lands, voor het heiligdom bestemd, in welks midden de temper zou gebouwd worden met al zijne voorhoven en bijgebouwen, het overige rondom was voor de priesters. Dit wordt genoemd, Ezekiel 45:1, een hefoffer den Heere, want wat gegeven wordt voor werken van barmhartigheid, voor het onderhoud en de instandhouding van den openbaren eeredienst en de uitbreiding van den godsdienst, neemt God aan als Hem gegeven, als het met een eenvoudig oog gedaan wordt. Het is eene heilige plaats, die eerst bepaald wordt, gelijk de eerstelingen het deeg heiligen. De afzondering van land voor godsdienstige doeleinden en de bediening des Woords is eene daad van vroomheid, die haar loon niet ontgaat tot in verre geslachten, ja voorde eeuwigheid. Deze heilige plaats moest gemeten worden en de grenzen ervan bepaald, opdat het heiligdom juist zijn deel kreeg en later het geheele land innemen zou. Zoover zullen de landen der kerk zich uitbreiden en niet verder, zooals in het Britsche koninkrijk schenkingen aan de kerk van ouds beperkt worden door de wet op goederen in de doode hand. De grond, hiervoor het heiligdom aangewezen, was vijf en twintig duizend ellen lang en tien duizend ellen breed. De priesters en Levieten, die moesten naderen om den dienst te verrichten, zouden hun woningen hebben in een gedeelte land rondom het heiligdom, opdat zij niet ver van hun werk zouden zijn, terwijl in Jozua's tijd, bij de verdeeling des lands, de steden der priesters en Levieten over het gansche land verspreid waren. Dit wil zeggen, dat de predikanten op hun standplaats moeten wonen, waar zij hun dienst hebben te verrichten, daar moet hun woonplaats zijn.
2. Grenzende aan het terrein voor het heiligdom werd plaats aangewezen voor de bezitting van de stad, de plaats voor de inwoners en den grond, dien zij tot hun onderhoud behoefden, Ezekiel 45:6. Voor het gansche huis Israëls zal het zijn, niet afzonderlijk voor elken stam, zooals vroeger, maar van alle stammen zullen er in de stad wonen, zooals ook geschied is, Nehemiah 11:1, Nehemiah 11:2. De grond voor de stad was even lang, maar half zoo breed als die voor het heiligdom, want de stad leefde van de nijverheid en had dus minder grond noodig.
3. De volgende toewijzing naar kerkegrond en stadsgrond is voor de kroonlanden, Ezekiel 45:7, Ezekiel 45:8. Hier wordt geen maat genomen, maar eenvoudig gezegd, dat zij liggen aan deze en aan gene zijde des heiligen hefoffers en der bezitting der stad, om af te beelden, dat de vorst met zijn rijkdom en macht beide moet beschermen. Sommigen meenen, dat het aandeel van den vorst zoo groot was als dat van heiligdom en stad samen, anderen nemen aan, dat het een dertiende deel van het overige land was, terwijl dan de overblijvende twaalf dertienden voor de twaalf stammen waren. De vorst, die voortdurend de openbare belangen bestuurt, moet iets hebben om zijne waardigheid op te houden, overvloed zelfs, om niet in verzoeking te komen zijne onderdanen te verdrukken, hetgeen bij velen daardoor nog niet werd voorkomen. Maar de genade Gods zal dit verhinderen, want het wordt hier beloofd: Mijne vorsten zullen Mijn volk niet meer verdekken, want God zal de opzieners vreedzaam en de drijvers rechtvaardig maken. Desondanks vinden wij, dat na den terugkeer der Joden naar hun eigen land, over vele vorsten geklaagd wordt, dat ze wel afpersten. Maar Nehemia was er een, die niet handelde als de vorige landvoogden, en toch zijn hof in waarde hield, Nehemiah 5:15, Nehemiah 5:18. Maar dit wordt van den vorst in dezen mystieken heiligen staat gezegd, om te toonen, dat de ambtsdragers in de kerk des Nieuwen Verbonds voedstervaders zouden zijn, en Christenvorsten haar beschermers en begunstigers. De heilige godsdienst, dien zij belijden, voor zoover zij daardoor geleid worden, zal ze ervoor bewaren. Gods volk te verdrukken, omdat dat Gode meer toebehoort dan hun.
4. Het overige land werd onder het volk verdeeld naar hunne stammen, die reden hadden, zich over hun vestiging te verblijden, wanneer zij de getuigenis Israëls en den troon des gerichte zoo dicht bij hadden.
Vers 1
Ezechiël 45:1-8Hier worden aanwijzingen gegeven voor de verdeeling des lands na den terugkeer, en nu God die had gewaarborgd, zou het eene daad des geloofs en niet eene dwaasheid geweest zijn, te verdeelen wat men nog niet had. En het zou welkom nieuws voor de ballingen zijn, te vernemen, dat zij niet slechts naar hun eigen land zouden terugkeeren, maar ook, hoewel ze nu weinig in getal zijn, dat ze zullen toenemen en vermenigvuldigen en zoo het land verruilen. Maar dit heeft nimmer zijne verwezenlijking gehad in den Joodschen staat na hun terugkeer uit de ballingschap, maar zou vervuld worden in de Christelijke kerk, die geheel nieuw was (gelijk de verdeeling van het land geheel verschillend was van die onder Jozua) en zeer uitgebreid door de toetreding der heidenen. Volmaakt zal ze zijn in het hemelsch koninkrijk, waarvan Kanan steeds een type is geweest.
1. Nu is hier het deel des lands, voor het heiligdom bestemd, in welks midden de temper zou gebouwd worden met al zijne voorhoven en bijgebouwen, het overige rondom was voor de priesters. Dit wordt genoemd, Ezekiel 45:1, een hefoffer den Heere, want wat gegeven wordt voor werken van barmhartigheid, voor het onderhoud en de instandhouding van den openbaren eeredienst en de uitbreiding van den godsdienst, neemt God aan als Hem gegeven, als het met een eenvoudig oog gedaan wordt. Het is eene heilige plaats, die eerst bepaald wordt, gelijk de eerstelingen het deeg heiligen. De afzondering van land voor godsdienstige doeleinden en de bediening des Woords is eene daad van vroomheid, die haar loon niet ontgaat tot in verre geslachten, ja voorde eeuwigheid. Deze heilige plaats moest gemeten worden en de grenzen ervan bepaald, opdat het heiligdom juist zijn deel kreeg en later het geheele land innemen zou. Zoover zullen de landen der kerk zich uitbreiden en niet verder, zooals in het Britsche koninkrijk schenkingen aan de kerk van ouds beperkt worden door de wet op goederen in de doode hand. De grond, hiervoor het heiligdom aangewezen, was vijf en twintig duizend ellen lang en tien duizend ellen breed. De priesters en Levieten, die moesten naderen om den dienst te verrichten, zouden hun woningen hebben in een gedeelte land rondom het heiligdom, opdat zij niet ver van hun werk zouden zijn, terwijl in Jozua's tijd, bij de verdeeling des lands, de steden der priesters en Levieten over het gansche land verspreid waren. Dit wil zeggen, dat de predikanten op hun standplaats moeten wonen, waar zij hun dienst hebben te verrichten, daar moet hun woonplaats zijn.
2. Grenzende aan het terrein voor het heiligdom werd plaats aangewezen voor de bezitting van de stad, de plaats voor de inwoners en den grond, dien zij tot hun onderhoud behoefden, Ezekiel 45:6. Voor het gansche huis Israëls zal het zijn, niet afzonderlijk voor elken stam, zooals vroeger, maar van alle stammen zullen er in de stad wonen, zooals ook geschied is, Nehemiah 11:1, Nehemiah 11:2. De grond voor de stad was even lang, maar half zoo breed als die voor het heiligdom, want de stad leefde van de nijverheid en had dus minder grond noodig.
3. De volgende toewijzing naar kerkegrond en stadsgrond is voor de kroonlanden, Ezekiel 45:7, Ezekiel 45:8. Hier wordt geen maat genomen, maar eenvoudig gezegd, dat zij liggen aan deze en aan gene zijde des heiligen hefoffers en der bezitting der stad, om af te beelden, dat de vorst met zijn rijkdom en macht beide moet beschermen. Sommigen meenen, dat het aandeel van den vorst zoo groot was als dat van heiligdom en stad samen, anderen nemen aan, dat het een dertiende deel van het overige land was, terwijl dan de overblijvende twaalf dertienden voor de twaalf stammen waren. De vorst, die voortdurend de openbare belangen bestuurt, moet iets hebben om zijne waardigheid op te houden, overvloed zelfs, om niet in verzoeking te komen zijne onderdanen te verdrukken, hetgeen bij velen daardoor nog niet werd voorkomen. Maar de genade Gods zal dit verhinderen, want het wordt hier beloofd: Mijne vorsten zullen Mijn volk niet meer verdekken, want God zal de opzieners vreedzaam en de drijvers rechtvaardig maken. Desondanks vinden wij, dat na den terugkeer der Joden naar hun eigen land, over vele vorsten geklaagd wordt, dat ze wel afpersten. Maar Nehemia was er een, die niet handelde als de vorige landvoogden, en toch zijn hof in waarde hield, Nehemiah 5:15, Nehemiah 5:18. Maar dit wordt van den vorst in dezen mystieken heiligen staat gezegd, om te toonen, dat de ambtsdragers in de kerk des Nieuwen Verbonds voedstervaders zouden zijn, en Christenvorsten haar beschermers en begunstigers. De heilige godsdienst, dien zij belijden, voor zoover zij daardoor geleid worden, zal ze ervoor bewaren. Gods volk te verdrukken, omdat dat Gode meer toebehoort dan hun.
4. Het overige land werd onder het volk verdeeld naar hunne stammen, die reden hadden, zich over hun vestiging te verblijden, wanneer zij de getuigenis Israëls en den troon des gerichte zoo dicht bij hadden.
Vers 9
Ezechiël 45:9-12Wij vinden hier eenige algemeene rechtsregelen voor vorst en volk vastgelegd, regels voor t en verwisselende gerechtigheid, want godzaligheid zonder gerechtigheid is slechts een vorm, die noch God behaagt noch eenig volk nut doet. Krachtens het gezag van den koning der kerk wordt dus dit het beschreven recht
1. Dat vorsten hunne onderdanen niet verdrukken, maar naar plicht en trouw recht en gerechtigheid doen, Ezekiel 45:9. "Het is te veel voor u, gij vorsten van Israël, dat gij het volk hebt verdrukt en u met roof en geweld verrijkt, dat gij zoolang de kudde hebt geschoren in plaats van ze te weiden, doet zulks van nu af niet meer." Zie, zelfs vorsten en grooter der aarde, die lang hebben gedaan wat onrecht was, moeten ten laatste bedenken, dat het tijd, hoog tijd is, schuld te belijden en zich te beteren, want geen voorschrift kan eenig onrecht rechtvaardigen. In plaats van te zeggen, dat het al lang de gewoonte is geweest, te verdrukken, en dat ze er dus wel mee mogen voortgaan, want gewoonte wordt wet, moeten ze zeggen, dat het al lang de gewoonte is geweest en daarom, gelijk het hier luidt, het is te veel voor ons, laat ons geweld en verstoring wegdoen, laat onrechtvaardige aanzoeken niet ingewilligd worden, ongerechte gebruiken afschaffen en allen, die geweld gebruiken, van hun ambt ontzetten. Laat ze hunne uitstootingen, dat is: afpersingen wegnemen, hun onderdanen van te zware belastingen ontheffen, en recht en gerechtigheid doen, naar de wet en plaatselijk gebruik vereischen. Zie, alle vorsten, maar vooral die van Israël, hebben er zelf belang bij, recht te doen, want van hun volk zegt God: Zij zijn Mijn volk, en in zekeren zin regeeren zij inplaats van God.
2. Dat buren elkander in den handel niet zullen bedriegen, Ezekiel 45:10. Eene rechte waag, om geld en goederen te wegen, en eene rechte Efa, voor droge waren, koren en bloem, en eenen rechten Bath, als maat voor vloeistoffen, wijn en olie, zult gijlieden hebben. Een Efa en een Bath zullen van eenerlei maat zijn, het tiende deel van eenen Homer of Kor, Ezekiel 45:11. Zoo dat efa en bath, naar den geleerden Dr. Cumberland gerekend, vier en dertig liter of iets meer bevat. Een gomer was slechts het tiende deel van een efa, Exodus 16:36, en het honderdste deel van een chomer of homer, en hield ongeveer drie en een halven liter in. De Sikkel wordt hier vastgesteld, Ezekiel 45:13, hij is gelijk twintig Gera, is onze munt een gulden en vijf en veertig cent. Gerekend werd bij sikkels, waarvan, als men alleen op het gewicht en niet op de muntwaarde let, honderd een maneh of pond, maakt, naar blijkt uit eene vergelijking van 1 Kings 10:17, waar gezegd wordt, dat drie manehs of ponden gouds worden gezegd, een schild te zijn, met de parallel-plaats. 2 Kronieken g: 16, waar staat, dat driehonderd sikkelen gouds opgewogen werden tot n schild. Maar wanneer de maneh eene som gelds voorstelt dan bevat die maar zestig sikkels, vijf en twintig sikkels en vijftien sikkels, wat tezamen maakt zestig sikkels. Maar zoo wordt gerekend, omdat zij een munt hadden, die twintig sikkels woog, en andere van vijf en twintig sikkels, en nog een van vijftien sikkels, zooals een geleerd opmerker hier opmerkt. Zie, de God Israëls wil nauwkeurige berekeningen en rechtvaardige handelingen, eerlijk en billijk zijn, en voorzichtig, dat niemand onrecht lijdt, omdat men anders Zijne belijdenis voor God en menschen onteert.
Vers 9
Ezechiël 45:9-12Wij vinden hier eenige algemeene rechtsregelen voor vorst en volk vastgelegd, regels voor t en verwisselende gerechtigheid, want godzaligheid zonder gerechtigheid is slechts een vorm, die noch God behaagt noch eenig volk nut doet. Krachtens het gezag van den koning der kerk wordt dus dit het beschreven recht
1. Dat vorsten hunne onderdanen niet verdrukken, maar naar plicht en trouw recht en gerechtigheid doen, Ezekiel 45:9. "Het is te veel voor u, gij vorsten van Israël, dat gij het volk hebt verdrukt en u met roof en geweld verrijkt, dat gij zoolang de kudde hebt geschoren in plaats van ze te weiden, doet zulks van nu af niet meer." Zie, zelfs vorsten en grooter der aarde, die lang hebben gedaan wat onrecht was, moeten ten laatste bedenken, dat het tijd, hoog tijd is, schuld te belijden en zich te beteren, want geen voorschrift kan eenig onrecht rechtvaardigen. In plaats van te zeggen, dat het al lang de gewoonte is geweest, te verdrukken, en dat ze er dus wel mee mogen voortgaan, want gewoonte wordt wet, moeten ze zeggen, dat het al lang de gewoonte is geweest en daarom, gelijk het hier luidt, het is te veel voor ons, laat ons geweld en verstoring wegdoen, laat onrechtvaardige aanzoeken niet ingewilligd worden, ongerechte gebruiken afschaffen en allen, die geweld gebruiken, van hun ambt ontzetten. Laat ze hunne uitstootingen, dat is: afpersingen wegnemen, hun onderdanen van te zware belastingen ontheffen, en recht en gerechtigheid doen, naar de wet en plaatselijk gebruik vereischen. Zie, alle vorsten, maar vooral die van Israël, hebben er zelf belang bij, recht te doen, want van hun volk zegt God: Zij zijn Mijn volk, en in zekeren zin regeeren zij inplaats van God.
2. Dat buren elkander in den handel niet zullen bedriegen, Ezekiel 45:10. Eene rechte waag, om geld en goederen te wegen, en eene rechte Efa, voor droge waren, koren en bloem, en eenen rechten Bath, als maat voor vloeistoffen, wijn en olie, zult gijlieden hebben. Een Efa en een Bath zullen van eenerlei maat zijn, het tiende deel van eenen Homer of Kor, Ezekiel 45:11. Zoo dat efa en bath, naar den geleerden Dr. Cumberland gerekend, vier en dertig liter of iets meer bevat. Een gomer was slechts het tiende deel van een efa, Exodus 16:36, en het honderdste deel van een chomer of homer, en hield ongeveer drie en een halven liter in. De Sikkel wordt hier vastgesteld, Ezekiel 45:13, hij is gelijk twintig Gera, is onze munt een gulden en vijf en veertig cent. Gerekend werd bij sikkels, waarvan, als men alleen op het gewicht en niet op de muntwaarde let, honderd een maneh of pond, maakt, naar blijkt uit eene vergelijking van 1 Kings 10:17, waar gezegd wordt, dat drie manehs of ponden gouds worden gezegd, een schild te zijn, met de parallel-plaats. 2 Kronieken g: 16, waar staat, dat driehonderd sikkelen gouds opgewogen werden tot n schild. Maar wanneer de maneh eene som gelds voorstelt dan bevat die maar zestig sikkels, vijf en twintig sikkels en vijftien sikkels, wat tezamen maakt zestig sikkels. Maar zoo wordt gerekend, omdat zij een munt hadden, die twintig sikkels woog, en andere van vijf en twintig sikkels, en nog een van vijftien sikkels, zooals een geleerd opmerker hier opmerkt. Zie, de God Israëls wil nauwkeurige berekeningen en rechtvaardige handelingen, eerlijk en billijk zijn, en voorzichtig, dat niemand onrecht lijdt, omdat men anders Zijne belijdenis voor God en menschen onteert.
Verzen 13-15
Ezechiël 45:13-25Eerst werden blootgelegd de rechtsregels jegens menschen, die ook tot den waren godsdienst behooren, nu komt de profeet tot regels van hun onmiddellijk dienen van God.
1. Geëischt wordt, dat zij den Heere een hefoffer brengen van hetgeen zij bezitten, Ezekiel 45:13. Al het volk des lands moet een hefoffer brengen, Ezekiel 45:16. Als Gods pachters moeten zij den grooten Landeigenaar pacht betalen. Zij hadden uit hun erfenis een hefoffer gebracht, eene heilige plaats van het land, nu wordt hun opgedragen, uit hun persoonlijk bezit een hefofferte brengen, als een erkentenis, dat zij alles van Hem ontvingen, dat zij van Hem afhankelijk waren en dus verplichtingen jegens Hem hadden. Zie, wat ons inkomen ook zij, wij moeten God ervan vereeren, door Hem daarvan te geven wet recht is. Niet dat God iets van noode heeft, of van ons iets kan ontvangen dat Hij ons niet eerst heeft gegeven, Psalms 50:10. Neen, het is een hefoffer, wij offeren het slechts, het voordeel keert tot ons weder, tot Zijne armen, die als onze naasten zijn, of tot Zijne dienaren, die ons gestadig onderwijzen.
11. De verhouding van dit hefoffer wordt hier vastgesteld, hetwelk de wet van Mozes niet had gedaan. Er wordt geen melding gemaakt van tienden, maar alleen van dit hefoffer. En de hoeveelheid wordt dus bepaald:
1. Van hun koren moest geofferd worden het zestigste deel, van elken homer tarwe en gerst, die tien efa's bevat, het zesde deel van een efa, dus weer het zestigste deel.
2. Van hun olie (en waarschijnlijk ook van hun wijn) het honderdste deel, van elken kor of homer, die tien bath bevatte, het tiende deel van een bath, Ezekiel 45:14. Dit werd gegeven voor het altaar, want in ieder spijsoffer was bloem met olie gemengd.
3. Van hun kudde moesten zij geven een lam op de tweehonderd, het kleinste gedeelte van alle, Ezekiel 45:15. Maar het moest zijn uit het water rijke land van Israël. Zij mochten God niet offeren wat van schraalder bodem kwam, maar het vetste en beste dat zij hadden, als brandoffers en dankoffers, gene moesten dienen om Gode eere te geven, deze om van God barmhartigheid, genade en vrede af te smeeken. In onze geestelijke offeranden komen deze twee dingen voor den troon der genade. Maar om deze beide aannemelijk te maken, moesten deze offeranden verzoening over hen doen. Christus is ons Zoenoffer, door Wien verzoening is teweeggebracht, en op Hem moet ons oog geslagen zijn in al onze dankoffers.
III. Dit hefoffer moest gegeven worden voor den vorst in Israël, Ezekiel 45:16. Sommigen lezen: aan den vorst, en verstaan dit van Christus, die inderdaad de Vorst in Israël is, Wien wij onze hefoffers moeten brengen, en in Wiens hand wij ze moeten leggen, opdat Hij ze den Vader aanbiede. Of: zij zullen het met den vorst, ieder bijzonder persoon zal zijn hefoffer brengen, om met dat van den vorst geofferd te worden, want er volgt, Ezekiel 45:17:En het zal den vorst opgelegd zijn, te offeren de brandofferen, om verzoening te doen voor het huis Israëls. Het volk moest, volgens de voorgaande regelen, hem hun hefoffers brengen, en hij moest ze naar het heiligdom vervoeren, en wat tekort kwam, Uit eigen voorraad aanvullen. Zie, het is de plicht van heerschers, voor den godsdienst te zorgen en toe te zien, dat de uiterlijke plechtigheden geregeld en zorgvuldig worden nagekomen, en dat niet ontbreekt wat hiertoe kan dienen. De overheid houdt beide tafelen, en het is een gelukkig ding, wanneer degenen, die in macht en waardigheid boven ons staan, ons voorgaan in den dienst van God. IV. Eenige bijzondere plechtigheden worden hier vastgesteld.
1. Eerst vinden wij er een voor het begin van het jaar, dat geheel nieuw schijnt te zijn, niet ingesteld door de wet van Mozes, namelijk de jaarlijksche reiniging van het heiligdom. a. In de eerste maand, op den eersten dag der maand, dus nieuwjaarsdag, moesten zij een offer offeren om het Heiligdom te ontzondigen, Ezekiel 45:18, dat is om verzoening te doen over de overtreding met de heilige dingen in het vorige jaar, opdat zij geen schuld in het nieuwe jaar mochten indragen, om genade in te roepen, dat ze die overtreding niet weer begaan, en den dienst in dit nieuwe jaar beter zouden waarnemen. En, ten teeken hiervan, moest het bloed van dit zondoffer aan de posten des Huizes, aan de vier hoeken, niet van het altaar, maar van het afzetsel des altaars, en aan de posten van de poorten des binnensten voorhofs gedaan worden, Ezekiel 45:19, om aan te toonen, dat daardoor verzoening werd gedaan voor de zonden van alle dienaren, die in dat huis den dienst vervulden, priesters, Levieten en het volk, zelfs de zonden dergenen, die voorts nog op eenigerlei wijze deel er aan hadden. Zie, zelfs heiligdommen hebben reiniging noodig, herhaalde reiniging, dat hierboven behoeft er geen. Zij, die God samen vereeren, moeten zich dikwijls vereenigen in gemeenschappelijke schuldbelijdenis voor hun menigvuldige gebreken, en op het bloed van Christus pleiten tot vergeving, en tot hernieuwing van het bloed om er in het vervolg zorgvuldiger in te zijn. Het is alleszins gepast, daarmede het jaar te beginnen, gelijk Hizkia deed, toen het lang verzuimd was, 2 Chronicles 29:17. Hier werd ook bepaald, het heiligdom te reinigen op den eersten dag der maand, omdat op den veertienden dag der maand het Pascha moest gegeten worden, eene instelling, die, van alle Oudtestamentische ceremoniën, nog het meest van Christus en van Zijne genade sprak, en daarom was het zeer voegzaam, dat men twee weken tevoren het heiligdom begon te reinigen. b. Dit offer moest den zevenden dag der eerste maand herhaald worden, Ezekiel 45:20. En dan was de bedoeling ervan, verzoening te doen vanwege den afdwalende, en vanwege den onbedachtzame. Zie, wie zondigt, d waalt af en is onbedachtzaam, hij gaat verkeerd, en loopt uit den weg en toont, dwaas, onwijs te zijn. Maar hier wordt gesproken van zulke zonden, die door onwetendheid, vergissing of onachtzaamheid zijn begaan, hetzij door een priester of een Leviet of door iemand uit het volk. Offers waren ingesteld om voor zulke zonden verzoening te doen, waardoor men verrast werd, of die men begaan had voordat men het zelf wist, men zou ze niet gedaan hebben, als men alles goed geweten of het zich ter rechter tijd herinnerd had. Na ze begaan te hebben, veroordeelt men zichzelf. Maar voor zonden, met voorbedachten rade of in hooghartigheid begaan, was geen offer ingesteld, Numbers 15:30. Door deze herhaalde offeranden zult gij het Huis verzoenen, dat is: wordt God ermede verzoend, en vaart voort met de teekenen Zijner tegenwoordigheid, ook in dit nieuwe jaar.
2. Het Pascha meest op den bepaalden tijd gehouden worden, Ezekiel 45:21. Christus is ons Pascha, voor ons geslacht. Wij vieren de gedachtenis van die offerande en juichen over de verlossing uit de Egyptische slavernij der zonde en onze behoudenis van het zwaard des verdervers. De engel, die goddelijke gerechtigheid oefende, is des Heeren Avondmaal, dat ons Pascha is gelijk het gansche Christelijk leven dat is en moet zijn, het feest der ongezuurde brooden. Hier wordt bepaald, dat de vorst een zondoffer zal bereiden, om geofferd te worden voor hem zelf en het volk, een ver op den eersten dag, Ezekiel 45:22, en een geitenbok iederen volgenden dag, Ezekiel 45:23. Om ons te leeren, dat, in alle smarten tot God om met Hem gemeenschap te oefenen, wij het oog moeten vestigen op het groote zondoffer, waardoor de overtreding is verzoend en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Op elken dag van het feest was er een brandoffer, alleenlijk ter eere Gods, en niet minder dan zeven varren en zeven rammen met hun spijsoffer, die op het altaar geheel verteerd worden, Ezekiel 45:23, Ezekiel 45:24. 3. Het Loofhuttenfeest, daarvan wordt nu gesproken, Ezekiel 45:25. Van het Pinksterfeest wordt niets gezegd, het viel tusschen de beide genoemde feesten. Voorschriften worden hier gegeven (boven die van de wet van Mozes) voor dezelfde offeranden, die gedurende de zeven dagen van het Pascha moesten gebracht worden. Zie de ongenoegzaamheid der wettelijke offeranden, zij werden daarom dikwijls herhaald, niet slechts elk jaar, maar elk feest, elken dag van het feest, omdat zij nimmermeer heiliger hunnen degenen, die daar toegaan, Hebrews 10:1, Hebrews 10:3. Zie de noodzakelijkheid om dezelfde godsdienstige oefeningen vaak te herhalen. Of schoon het zoenoffer eens voor allen volbracht is, moeten de dankoffers, dat van een gebroken hart, van een dankbaar hart, die geestelijke offeranden, die door Jezus Christus Gode aangenaam zijn, dagelijks geofferd worden. Wij moeten onze heilige plichten geregeld waarnemen en daarvan niet afwijken.
Verzen 13-15
Ezechiël 45:13-25Eerst werden blootgelegd de rechtsregels jegens menschen, die ook tot den waren godsdienst behooren, nu komt de profeet tot regels van hun onmiddellijk dienen van God.
1. Geëischt wordt, dat zij den Heere een hefoffer brengen van hetgeen zij bezitten, Ezekiel 45:13. Al het volk des lands moet een hefoffer brengen, Ezekiel 45:16. Als Gods pachters moeten zij den grooten Landeigenaar pacht betalen. Zij hadden uit hun erfenis een hefoffer gebracht, eene heilige plaats van het land, nu wordt hun opgedragen, uit hun persoonlijk bezit een hefofferte brengen, als een erkentenis, dat zij alles van Hem ontvingen, dat zij van Hem afhankelijk waren en dus verplichtingen jegens Hem hadden. Zie, wat ons inkomen ook zij, wij moeten God ervan vereeren, door Hem daarvan te geven wet recht is. Niet dat God iets van noode heeft, of van ons iets kan ontvangen dat Hij ons niet eerst heeft gegeven, Psalms 50:10. Neen, het is een hefoffer, wij offeren het slechts, het voordeel keert tot ons weder, tot Zijne armen, die als onze naasten zijn, of tot Zijne dienaren, die ons gestadig onderwijzen.
11. De verhouding van dit hefoffer wordt hier vastgesteld, hetwelk de wet van Mozes niet had gedaan. Er wordt geen melding gemaakt van tienden, maar alleen van dit hefoffer. En de hoeveelheid wordt dus bepaald:
1. Van hun koren moest geofferd worden het zestigste deel, van elken homer tarwe en gerst, die tien efa's bevat, het zesde deel van een efa, dus weer het zestigste deel.
2. Van hun olie (en waarschijnlijk ook van hun wijn) het honderdste deel, van elken kor of homer, die tien bath bevatte, het tiende deel van een bath, Ezekiel 45:14. Dit werd gegeven voor het altaar, want in ieder spijsoffer was bloem met olie gemengd.
3. Van hun kudde moesten zij geven een lam op de tweehonderd, het kleinste gedeelte van alle, Ezekiel 45:15. Maar het moest zijn uit het water rijke land van Israël. Zij mochten God niet offeren wat van schraalder bodem kwam, maar het vetste en beste dat zij hadden, als brandoffers en dankoffers, gene moesten dienen om Gode eere te geven, deze om van God barmhartigheid, genade en vrede af te smeeken. In onze geestelijke offeranden komen deze twee dingen voor den troon der genade. Maar om deze beide aannemelijk te maken, moesten deze offeranden verzoening over hen doen. Christus is ons Zoenoffer, door Wien verzoening is teweeggebracht, en op Hem moet ons oog geslagen zijn in al onze dankoffers.
III. Dit hefoffer moest gegeven worden voor den vorst in Israël, Ezekiel 45:16. Sommigen lezen: aan den vorst, en verstaan dit van Christus, die inderdaad de Vorst in Israël is, Wien wij onze hefoffers moeten brengen, en in Wiens hand wij ze moeten leggen, opdat Hij ze den Vader aanbiede. Of: zij zullen het met den vorst, ieder bijzonder persoon zal zijn hefoffer brengen, om met dat van den vorst geofferd te worden, want er volgt, Ezekiel 45:17:En het zal den vorst opgelegd zijn, te offeren de brandofferen, om verzoening te doen voor het huis Israëls. Het volk moest, volgens de voorgaande regelen, hem hun hefoffers brengen, en hij moest ze naar het heiligdom vervoeren, en wat tekort kwam, Uit eigen voorraad aanvullen. Zie, het is de plicht van heerschers, voor den godsdienst te zorgen en toe te zien, dat de uiterlijke plechtigheden geregeld en zorgvuldig worden nagekomen, en dat niet ontbreekt wat hiertoe kan dienen. De overheid houdt beide tafelen, en het is een gelukkig ding, wanneer degenen, die in macht en waardigheid boven ons staan, ons voorgaan in den dienst van God. IV. Eenige bijzondere plechtigheden worden hier vastgesteld.
1. Eerst vinden wij er een voor het begin van het jaar, dat geheel nieuw schijnt te zijn, niet ingesteld door de wet van Mozes, namelijk de jaarlijksche reiniging van het heiligdom. a. In de eerste maand, op den eersten dag der maand, dus nieuwjaarsdag, moesten zij een offer offeren om het Heiligdom te ontzondigen, Ezekiel 45:18, dat is om verzoening te doen over de overtreding met de heilige dingen in het vorige jaar, opdat zij geen schuld in het nieuwe jaar mochten indragen, om genade in te roepen, dat ze die overtreding niet weer begaan, en den dienst in dit nieuwe jaar beter zouden waarnemen. En, ten teeken hiervan, moest het bloed van dit zondoffer aan de posten des Huizes, aan de vier hoeken, niet van het altaar, maar van het afzetsel des altaars, en aan de posten van de poorten des binnensten voorhofs gedaan worden, Ezekiel 45:19, om aan te toonen, dat daardoor verzoening werd gedaan voor de zonden van alle dienaren, die in dat huis den dienst vervulden, priesters, Levieten en het volk, zelfs de zonden dergenen, die voorts nog op eenigerlei wijze deel er aan hadden. Zie, zelfs heiligdommen hebben reiniging noodig, herhaalde reiniging, dat hierboven behoeft er geen. Zij, die God samen vereeren, moeten zich dikwijls vereenigen in gemeenschappelijke schuldbelijdenis voor hun menigvuldige gebreken, en op het bloed van Christus pleiten tot vergeving, en tot hernieuwing van het bloed om er in het vervolg zorgvuldiger in te zijn. Het is alleszins gepast, daarmede het jaar te beginnen, gelijk Hizkia deed, toen het lang verzuimd was, 2 Chronicles 29:17. Hier werd ook bepaald, het heiligdom te reinigen op den eersten dag der maand, omdat op den veertienden dag der maand het Pascha moest gegeten worden, eene instelling, die, van alle Oudtestamentische ceremoniën, nog het meest van Christus en van Zijne genade sprak, en daarom was het zeer voegzaam, dat men twee weken tevoren het heiligdom begon te reinigen. b. Dit offer moest den zevenden dag der eerste maand herhaald worden, Ezekiel 45:20. En dan was de bedoeling ervan, verzoening te doen vanwege den afdwalende, en vanwege den onbedachtzame. Zie, wie zondigt, d waalt af en is onbedachtzaam, hij gaat verkeerd, en loopt uit den weg en toont, dwaas, onwijs te zijn. Maar hier wordt gesproken van zulke zonden, die door onwetendheid, vergissing of onachtzaamheid zijn begaan, hetzij door een priester of een Leviet of door iemand uit het volk. Offers waren ingesteld om voor zulke zonden verzoening te doen, waardoor men verrast werd, of die men begaan had voordat men het zelf wist, men zou ze niet gedaan hebben, als men alles goed geweten of het zich ter rechter tijd herinnerd had. Na ze begaan te hebben, veroordeelt men zichzelf. Maar voor zonden, met voorbedachten rade of in hooghartigheid begaan, was geen offer ingesteld, Numbers 15:30. Door deze herhaalde offeranden zult gij het Huis verzoenen, dat is: wordt God ermede verzoend, en vaart voort met de teekenen Zijner tegenwoordigheid, ook in dit nieuwe jaar.
2. Het Pascha meest op den bepaalden tijd gehouden worden, Ezekiel 45:21. Christus is ons Pascha, voor ons geslacht. Wij vieren de gedachtenis van die offerande en juichen over de verlossing uit de Egyptische slavernij der zonde en onze behoudenis van het zwaard des verdervers. De engel, die goddelijke gerechtigheid oefende, is des Heeren Avondmaal, dat ons Pascha is gelijk het gansche Christelijk leven dat is en moet zijn, het feest der ongezuurde brooden. Hier wordt bepaald, dat de vorst een zondoffer zal bereiden, om geofferd te worden voor hem zelf en het volk, een ver op den eersten dag, Ezekiel 45:22, en een geitenbok iederen volgenden dag, Ezekiel 45:23. Om ons te leeren, dat, in alle smarten tot God om met Hem gemeenschap te oefenen, wij het oog moeten vestigen op het groote zondoffer, waardoor de overtreding is verzoend en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Op elken dag van het feest was er een brandoffer, alleenlijk ter eere Gods, en niet minder dan zeven varren en zeven rammen met hun spijsoffer, die op het altaar geheel verteerd worden, Ezekiel 45:23, Ezekiel 45:24. 3. Het Loofhuttenfeest, daarvan wordt nu gesproken, Ezekiel 45:25. Van het Pinksterfeest wordt niets gezegd, het viel tusschen de beide genoemde feesten. Voorschriften worden hier gegeven (boven die van de wet van Mozes) voor dezelfde offeranden, die gedurende de zeven dagen van het Pascha moesten gebracht worden. Zie de ongenoegzaamheid der wettelijke offeranden, zij werden daarom dikwijls herhaald, niet slechts elk jaar, maar elk feest, elken dag van het feest, omdat zij nimmermeer heiliger hunnen degenen, die daar toegaan, Hebrews 10:1, Hebrews 10:3. Zie de noodzakelijkheid om dezelfde godsdienstige oefeningen vaak te herhalen. Of schoon het zoenoffer eens voor allen volbracht is, moeten de dankoffers, dat van een gebroken hart, van een dankbaar hart, die geestelijke offeranden, die door Jezus Christus Gode aangenaam zijn, dagelijks geofferd worden. Wij moeten onze heilige plichten geregeld waarnemen en daarvan niet afwijken.