Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 44

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 44

In dit hoofdstuk hebben wij, 1. De toeëigening van de oostpoort van den tempel door den vorst, Ezekiel 44:1, Ezekiel 44:11. Een verwijt aan het huis van Israël om hun vroegere ontheiligingen van Gods heiligdom, met den last aan hen, om in de toekomst nauwlettender te zijn, Ezekiel 44:4. III. De achteruitzetting van die vroeger schuldig waren geweest aan afgoden, , en de instelling van het priesterschap in de familie van Zadok, die rein gebleven was, Ezekiel 44:10. IV. verschillende wetten en inzettingen betreffende de priesters, Ezekiel 44:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 44

In dit hoofdstuk hebben wij, 1. De toeëigening van de oostpoort van den tempel door den vorst, Ezekiel 44:1, Ezekiel 44:11. Een verwijt aan het huis van Israël om hun vroegere ontheiligingen van Gods heiligdom, met den last aan hen, om in de toekomst nauwlettender te zijn, Ezekiel 44:4. III. De achteruitzetting van die vroeger schuldig waren geweest aan afgoden, , en de instelling van het priesterschap in de familie van Zadok, die rein gebleven was, Ezekiel 44:10. IV. verschillende wetten en inzettingen betreffende de priesters, Ezekiel 44:17.

Vers 1

Ezechiël 44:1-3

De profeet wordt hier teruggevoerd om nogmaals te bezien, wat hij al eens gezien had, want, al hebben wij vaak een blik geslagen in de dingen Gods, toch is het de moeite waard, ze nogmaals te bezien, om den rijkdom daarvan. De lessen, die wij geleerd hebben, moeten wij steeds bij onszelf herhalen. Iederen keer, dat wij het gewijde samenstel der heilige dingen, dat wij in de Schrift vinden, bezien, zullen wij weer iets nieuws vinden, dat wij tevoren niet opgemaakt hadden. De profeet wordt voor de derde maal naar de oostpoort gebracht en vindt die gesloten, wat beteekent, dat de andere poorten ten allen tijde open stonden voor de aanbidders. Maar de reden, die opgegeven wordt voor het sluiten van deze poort, is eervol,

1. Voor den God van Israël. Het is ter eere van Hem, dat de poort van het binnenste voorhof, waardoor Zijne heerlijkheid binnenging, toen Hij bezit nam van het huis, daarna altijd gesloten werd gehouden, en het niemand werd toegestaan daardoor binnen te gaan, Ezekiel 44:2. Het verschil, dat sindsdien steeds gemaakt werd tusschen deze poort en de andere poorten, dat deze gesloten was, als de andere open waren, bedoelde beide, de plechtige intrede van de heerlijkheid des Heeren in het huis, waarvan de waarheid door dit feit voor alle geslachten zou bewezen worden, te vereeuwigen, en ook de geest van het volk te vervullen met eerbied voor de goddelijke majesteit, en met de grootsche gedachte aan Zijn bovenaardsche heerlijkheid, wat de reden was, waarom God aan Mozes bij het bosch beval: Trek uwe schoenen uit van uwe voeten God wil een eigen weg hebben.

2. Voor den vorst van Israël, Ezekiel 44:3. Het is een eer voor hem, dat, al mag hij niet door deze poort binnengaan, want dat mag niemand, a. Hij toch daarin zitten zal om zijn deel van het dankoffer te eten voor het aangezichte des Heeren. b. Hij zal ingaan door den weg van het voorhuis der poort, door een nevenpoortje of een poorte in de deur der poort, wat hier de weg van het voorhuis genoemd wordt. Dit was om te beteekenen, dat God een deel van Zijn eer aan de overheden, aan de vorsten geeft, want Hij heeft gezegd: Gij zijt goden. Sommigen denken bij dezen vorst aan den hoogepriester, of den tweeden priester, en dat hem alleen was toegestaan door deze poort in te gaan, want hij was Gods vertegenwoordiger. Christus is de Hoogepriester van onze belijdenis, die Zelf in de heilige plaats binnenging, en het koninkrijk der hemelen voor alle geloovigen ontsloot.

Vers 1

Ezechiël 44:1-3

De profeet wordt hier teruggevoerd om nogmaals te bezien, wat hij al eens gezien had, want, al hebben wij vaak een blik geslagen in de dingen Gods, toch is het de moeite waard, ze nogmaals te bezien, om den rijkdom daarvan. De lessen, die wij geleerd hebben, moeten wij steeds bij onszelf herhalen. Iederen keer, dat wij het gewijde samenstel der heilige dingen, dat wij in de Schrift vinden, bezien, zullen wij weer iets nieuws vinden, dat wij tevoren niet opgemaakt hadden. De profeet wordt voor de derde maal naar de oostpoort gebracht en vindt die gesloten, wat beteekent, dat de andere poorten ten allen tijde open stonden voor de aanbidders. Maar de reden, die opgegeven wordt voor het sluiten van deze poort, is eervol,

1. Voor den God van Israël. Het is ter eere van Hem, dat de poort van het binnenste voorhof, waardoor Zijne heerlijkheid binnenging, toen Hij bezit nam van het huis, daarna altijd gesloten werd gehouden, en het niemand werd toegestaan daardoor binnen te gaan, Ezekiel 44:2. Het verschil, dat sindsdien steeds gemaakt werd tusschen deze poort en de andere poorten, dat deze gesloten was, als de andere open waren, bedoelde beide, de plechtige intrede van de heerlijkheid des Heeren in het huis, waarvan de waarheid door dit feit voor alle geslachten zou bewezen worden, te vereeuwigen, en ook de geest van het volk te vervullen met eerbied voor de goddelijke majesteit, en met de grootsche gedachte aan Zijn bovenaardsche heerlijkheid, wat de reden was, waarom God aan Mozes bij het bosch beval: Trek uwe schoenen uit van uwe voeten God wil een eigen weg hebben.

2. Voor den vorst van Israël, Ezekiel 44:3. Het is een eer voor hem, dat, al mag hij niet door deze poort binnengaan, want dat mag niemand, a. Hij toch daarin zitten zal om zijn deel van het dankoffer te eten voor het aangezichte des Heeren. b. Hij zal ingaan door den weg van het voorhuis der poort, door een nevenpoortje of een poorte in de deur der poort, wat hier de weg van het voorhuis genoemd wordt. Dit was om te beteekenen, dat God een deel van Zijn eer aan de overheden, aan de vorsten geeft, want Hij heeft gezegd: Gij zijt goden. Sommigen denken bij dezen vorst aan den hoogepriester, of den tweeden priester, en dat hem alleen was toegestaan door deze poort in te gaan, want hij was Gods vertegenwoordiger. Christus is de Hoogepriester van onze belijdenis, die Zelf in de heilige plaats binnenging, en het koninkrijk der hemelen voor alle geloovigen ontsloot.

Vers 4

Ezechiël 44:4-9

Dit is vrijwel hetzelfde als hetgeen wij hadden in het begin van Ezekiel 43:1. Evenals de profeet nogmaals zien moet, wijl hij reeds gezien had, zoo moet hem ook nogmaals gezegd worden, wat hij reeds gehoord had. Hier ziet hij, als tevoren, het Huis vervuld van de heerlijkheid des Heeren, wat hem van vrees ter aarde doet vallen, de houding der nederigste vereering en de uitdrukking van een heilig ontzag: Ik viel op mijn aangezicht, Ezekiel 44:4. Hoe meer wij van de heerlijkheid Gods zien, des te lager zullen wij in eigen oogen staan. Hier

1. Beveelt God den profeet om zeer bijzondere aandacht te schenken aan al wat hij gezien heeft, en aan al wat tot hem gezegd is, Ezekiel 44:5:Zet er uw hart op, richt uw geest op de openbaring, die u gedaan is.

1. Zie met uwe oogen, wat u getoond is, in `t bijzonder den ingang van het Huis, en alle uitgangen daarvan, daar moet hij in `t bijzonder op letten. Als wij kennis nemen van goddelijke dingen, moeten wij niet zoozeer ons toeleggen op de abstracte kennis van die dingen zelf als op het vinden van den duidelijk aangewezen weg tot bekeering en gemeenschap met die dingen, opdat wij mogen ingaan en uitgaan en weide vinden.

2. Hoor met uwe ooren alles, wat Ik met u spreken zal van alle inzettingen en van alle wetten van het] Huis, waarin hij het volk onderwijzen moest. Die bestemd zijn tot leeraars hebben noodig zeer vlijtige nauwlettende leerlingen te zijn, om niets te vergeten van de dingen, die hun worden toevertrouwd en er geen fout in te maken.

11. Zendt God hem met eene boodschap tot het volk, tot die weerspanniger, namelijk tot het huis Israëls, Ezekiel 44:6. Het is droevig te moeten denken, dat het huis Israëls deze benaming verdiende van Hem, die hen volkomen kende, dat een volk, in verbond met God, weerspannig tegen Hem kon zijn. Wie zijn dan Zijne onderdanen, als het huis Israëls weerspannig is? Maar het is een voorbeeld van Gods rijke genade, dat, hoewel zij weerspannig geweest waren, Hij hen toch niet verwerpt, daar zij het huis Israëls zijn, maar een afgezant tot hen zendt, om hen uit te noodigen tot gehoorzaamheid terug te keeren, wat Hij niet gedaan zou hebben, als het Hem behaagd had hen te dooden. Het geheele menschelijk geslacht valt onder de benaming, die hier aan het huis Israëls gegeven wordt, maar onze Heere Jezus ontving, toen Hij opvoer in de hoogte, gaven voor de menschen, ja, ook voor de wederhoorigen, om bij den Heere God te wonen Psalms 68:19.

1. Hij moet hun hunne overtredingen aanzeggen, moet hun hunne weerspannigheid toonen, moet het huis Jakobs hunne zonden toonen. Die gezonden worden om Gods volk te troosten moeten hen eerst overtuigen, en hen zoo voorbereiden voor den troost. Het is u te veel, vanwege alle uwe gruwelen, Ezekiel 44:6. Het is hoog tijd voor degenen, die lang in de zonde volhard hebben, om tot het besef te komen, dat het nu lang genoeg, en reeds te lang is, en om te beginnen met er aan te denken bijtijds op te houden, om hun boozen weg te verlaten. Het is hun genoeg, dat zij den voorgaanden tijd des levens van hun gruwelen zat zijn geworden, en er nu van walgen, 1 Peter 4:3. Waarvan zij hier beschuldigd worden, is, a. Dat zij tot de voorrechten des heiligdoms hadden toegelaten, die er geen recht op hadden, terwijl God had gezegd: De vreemde, die daar bijkomt, zal gedood worden, hadden zij het onwettig binnengaan van vreemden in het heiligdom niet alleen door de vingers gezien, maar hadden ze daar zelf ingebracht, Ezekiel 44:7:Gijlieden hebt vreemden ingebracht, onbesnedenen van vleesch, die daarom volgens de wet het heiligdom niet binnen mochten gaan, hetgeen een verbreken van het verbond der besnijdenis was, een omverwerpen van den muur hunner afzondering, en een zich vermengen met de wereld. En toch, als deze vreemden vroom en goed waren geweest, dan zou de misdaad niet zoo groot zijn geweest, al waren zij dan ook niet besneden, maar zij waren ook onbesneden van hart, niet vernederd, niet verbeterd, en vreemd aan God en allen godsdienst. Als zij kwamen om te offeren, brachten zij dezen mede, om een maaltijd te houden van het offer, omdat zij op hun gezelschap gesteld waren, en dat was een van hun gruwelen, waarmee zij Gods heiligdom ontheiligden, het was het heilige den honden geven, Matthew 7:6. Het toelaten van degenen, die openlijk goddeloos en onheilig zijn tot bijzondere plechtigheden, is eene ontheiliging van Gods heiligdom, en godtergend in hooge mate. b. Dat zij in den dienst des heiligdoms hadden gebruikt, die er niet bevoegd toe waren. Hoewel alleen priesters en Levieten dienst mochten doen in `t heiligdom, toch mogen wij veronderstellen, dat niet alle priesters en Levieten dezen dienst waarnamen, maar die uit hen gekozen waren, namelijk die er het best voor geschikt waren, de wijsten, de ernstigsten, de nauwgezetsten, en van wie men veronderstellen kon, dat zij de heilige dingen het nauwlettendst zouden verzorgen, maar bij het doen van deze keus letten zij niet op verdienste en geschiktheid voor het werk: Gij hebt uzelven eenigen tot wachters Mijner wacht gesteld in Mijn heiligdom, uit gunst of om voordeel, namelijk dezulken, van wie gij geld hadt gehad, of nog hooptet te ontvangen, of dezulken, die zich naar uwe luimen zouden voegen en de wetten van het heiligdom verwaarloozen om u te behagen, aldus hebt gijlieden de wacht van Mijne heilige dingen niet waargenomen. Indien zij, die de wachters over de heilige dingen hebben te kiezen, met een of ander zelfzuchtig wereldsch oogmerk dezulken kiezen, die ongeschikt en ontrouw zijn, zullen zij te recht beschuldigd worden van verraad tegen de heilige dingen door die in slechte handen te geven.

2. Hij moet hun hun plicht voorhouden, Ezekiel 44:9:Geen vreemde zal in Mijn heiligdom ingaan, voordat hij zich aan de wetten daarvan onderworpen heeft. Maar, opdat niemand denken zal, dat hierdoor de boetvaardige geloovige heidenen uitgesloten worden van de kerk, wordt de vreemde hier beschreven, als een die onbesneden van hart is, die niet in oprechtheid met het verbond instemt, noch de onreinheid des vleesches van zich wegdoet, terwijl de geloovige heidenen b. sneden zijn met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt, Colossians 2:11. Deze besnijdenis des harten, niet naar de letter maar in den geest, was hetgeen, waarde ongeloovige Joden vreemd aan waren en waar ze onverschillig voor waren, terwijl zij ware ijveraars waren als het er om ging de onbesneden heidenen uit het heiligdom te weren, getuige hun woede tegen Paulus, toen zij hem nog maar verdachten, van Grieken in den tempel te hebben gebracht. Hand 21:28.

Vers 4

Ezechiël 44:4-9

Dit is vrijwel hetzelfde als hetgeen wij hadden in het begin van Ezekiel 43:1. Evenals de profeet nogmaals zien moet, wijl hij reeds gezien had, zoo moet hem ook nogmaals gezegd worden, wat hij reeds gehoord had. Hier ziet hij, als tevoren, het Huis vervuld van de heerlijkheid des Heeren, wat hem van vrees ter aarde doet vallen, de houding der nederigste vereering en de uitdrukking van een heilig ontzag: Ik viel op mijn aangezicht, Ezekiel 44:4. Hoe meer wij van de heerlijkheid Gods zien, des te lager zullen wij in eigen oogen staan. Hier

1. Beveelt God den profeet om zeer bijzondere aandacht te schenken aan al wat hij gezien heeft, en aan al wat tot hem gezegd is, Ezekiel 44:5:Zet er uw hart op, richt uw geest op de openbaring, die u gedaan is.

1. Zie met uwe oogen, wat u getoond is, in `t bijzonder den ingang van het Huis, en alle uitgangen daarvan, daar moet hij in `t bijzonder op letten. Als wij kennis nemen van goddelijke dingen, moeten wij niet zoozeer ons toeleggen op de abstracte kennis van die dingen zelf als op het vinden van den duidelijk aangewezen weg tot bekeering en gemeenschap met die dingen, opdat wij mogen ingaan en uitgaan en weide vinden.

2. Hoor met uwe ooren alles, wat Ik met u spreken zal van alle inzettingen en van alle wetten van het] Huis, waarin hij het volk onderwijzen moest. Die bestemd zijn tot leeraars hebben noodig zeer vlijtige nauwlettende leerlingen te zijn, om niets te vergeten van de dingen, die hun worden toevertrouwd en er geen fout in te maken.

11. Zendt God hem met eene boodschap tot het volk, tot die weerspanniger, namelijk tot het huis Israëls, Ezekiel 44:6. Het is droevig te moeten denken, dat het huis Israëls deze benaming verdiende van Hem, die hen volkomen kende, dat een volk, in verbond met God, weerspannig tegen Hem kon zijn. Wie zijn dan Zijne onderdanen, als het huis Israëls weerspannig is? Maar het is een voorbeeld van Gods rijke genade, dat, hoewel zij weerspannig geweest waren, Hij hen toch niet verwerpt, daar zij het huis Israëls zijn, maar een afgezant tot hen zendt, om hen uit te noodigen tot gehoorzaamheid terug te keeren, wat Hij niet gedaan zou hebben, als het Hem behaagd had hen te dooden. Het geheele menschelijk geslacht valt onder de benaming, die hier aan het huis Israëls gegeven wordt, maar onze Heere Jezus ontving, toen Hij opvoer in de hoogte, gaven voor de menschen, ja, ook voor de wederhoorigen, om bij den Heere God te wonen Psalms 68:19.

1. Hij moet hun hunne overtredingen aanzeggen, moet hun hunne weerspannigheid toonen, moet het huis Jakobs hunne zonden toonen. Die gezonden worden om Gods volk te troosten moeten hen eerst overtuigen, en hen zoo voorbereiden voor den troost. Het is u te veel, vanwege alle uwe gruwelen, Ezekiel 44:6. Het is hoog tijd voor degenen, die lang in de zonde volhard hebben, om tot het besef te komen, dat het nu lang genoeg, en reeds te lang is, en om te beginnen met er aan te denken bijtijds op te houden, om hun boozen weg te verlaten. Het is hun genoeg, dat zij den voorgaanden tijd des levens van hun gruwelen zat zijn geworden, en er nu van walgen, 1 Peter 4:3. Waarvan zij hier beschuldigd worden, is, a. Dat zij tot de voorrechten des heiligdoms hadden toegelaten, die er geen recht op hadden, terwijl God had gezegd: De vreemde, die daar bijkomt, zal gedood worden, hadden zij het onwettig binnengaan van vreemden in het heiligdom niet alleen door de vingers gezien, maar hadden ze daar zelf ingebracht, Ezekiel 44:7:Gijlieden hebt vreemden ingebracht, onbesnedenen van vleesch, die daarom volgens de wet het heiligdom niet binnen mochten gaan, hetgeen een verbreken van het verbond der besnijdenis was, een omverwerpen van den muur hunner afzondering, en een zich vermengen met de wereld. En toch, als deze vreemden vroom en goed waren geweest, dan zou de misdaad niet zoo groot zijn geweest, al waren zij dan ook niet besneden, maar zij waren ook onbesneden van hart, niet vernederd, niet verbeterd, en vreemd aan God en allen godsdienst. Als zij kwamen om te offeren, brachten zij dezen mede, om een maaltijd te houden van het offer, omdat zij op hun gezelschap gesteld waren, en dat was een van hun gruwelen, waarmee zij Gods heiligdom ontheiligden, het was het heilige den honden geven, Matthew 7:6. Het toelaten van degenen, die openlijk goddeloos en onheilig zijn tot bijzondere plechtigheden, is eene ontheiliging van Gods heiligdom, en godtergend in hooge mate. b. Dat zij in den dienst des heiligdoms hadden gebruikt, die er niet bevoegd toe waren. Hoewel alleen priesters en Levieten dienst mochten doen in `t heiligdom, toch mogen wij veronderstellen, dat niet alle priesters en Levieten dezen dienst waarnamen, maar die uit hen gekozen waren, namelijk die er het best voor geschikt waren, de wijsten, de ernstigsten, de nauwgezetsten, en van wie men veronderstellen kon, dat zij de heilige dingen het nauwlettendst zouden verzorgen, maar bij het doen van deze keus letten zij niet op verdienste en geschiktheid voor het werk: Gij hebt uzelven eenigen tot wachters Mijner wacht gesteld in Mijn heiligdom, uit gunst of om voordeel, namelijk dezulken, van wie gij geld hadt gehad, of nog hooptet te ontvangen, of dezulken, die zich naar uwe luimen zouden voegen en de wetten van het heiligdom verwaarloozen om u te behagen, aldus hebt gijlieden de wacht van Mijne heilige dingen niet waargenomen. Indien zij, die de wachters over de heilige dingen hebben te kiezen, met een of ander zelfzuchtig wereldsch oogmerk dezulken kiezen, die ongeschikt en ontrouw zijn, zullen zij te recht beschuldigd worden van verraad tegen de heilige dingen door die in slechte handen te geven.

2. Hij moet hun hun plicht voorhouden, Ezekiel 44:9:Geen vreemde zal in Mijn heiligdom ingaan, voordat hij zich aan de wetten daarvan onderworpen heeft. Maar, opdat niemand denken zal, dat hierdoor de boetvaardige geloovige heidenen uitgesloten worden van de kerk, wordt de vreemde hier beschreven, als een die onbesneden van hart is, die niet in oprechtheid met het verbond instemt, noch de onreinheid des vleesches van zich wegdoet, terwijl de geloovige heidenen b. sneden zijn met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt, Colossians 2:11. Deze besnijdenis des harten, niet naar de letter maar in den geest, was hetgeen, waarde ongeloovige Joden vreemd aan waren en waar ze onverschillig voor waren, terwijl zij ware ijveraars waren als het er om ging de onbesneden heidenen uit het heiligdom te weren, getuige hun woede tegen Paulus, toen zij hem nog maar verdachten, van Grieken in den tempel te hebben gebracht. Hand 21:28.

Vers 10

Ezechiël 44:10-16

De Heere des huizes, die op het punt staat Zijn huis opnieuw op te bouwen, doet onderzoek naar Zijne knechten de priesters, en beziet, wie Hij zijne plaats kan laten behouden, en wie Hij die moet laten ontruimen, en dienovereenkomstig handelt Hij.

1. Die verraad hebben gepleegd, worden verlaagd en achteruitgezet, namelijk die levieten of priesters, die zich vroeger door den stroom van Israëls afval hadden laten meevoeren, die van God waren afgedwaald, hunne drekgoden achterna, Ezekiel 44:10, die het eens waren geweest met de afgodische koningen van Israël of Juda, die henlieden gediend hebben voor het aangezicht hunner drekgoden, Ezekiel 44:12, met hen bogen in het huis van Rimmon, of altaren voor hen oprichtten, zooals Uria deed voor Achaz, en aldus den huize Israëls tot eenen aanstoot der ongerechtigheid geweest zijn, hen tot zonde verleidden en in de zonde verhardden, want, als de priesters afdwalen, volgen. velen hunne verderfenissen. Misschien hadden sommige Joodsche priesters zich te Babel vermengd met de afgodendienaars daar, tot groote schande van hun godsdienst. Terecht werd aan deze priesters, die hun plicht aldus verzuimd hadden, Gods ongenoegen betuigd, of, als zij gestorven waren, en dat is waarschijnlijk, als de misdaad v r de gevangenschap begaan werd, werd hun ongerechtigheid aan hunne kinderen bezocht. Of misschien was de geheele familie van Abjathar schuldig aan deze overtreding.

1. Zij worden veroordeeld, ten deele van hun ambt beroofd te worden, en worden van de waardigheid van priester verlaagd tot den rang van gewone Levieten. God heeft Zijne hand tegen hen opgeheven, Hij heeft het gezegd en bezworen, dat zij hunne ongerechtigheid zullen dragen, Ezekiel 44:12, zekerlijk zullen zij er voor boeten, zij zullen de schande er voor dragen, zij zullen hunne schande dragen, Ezekiel 44:13, want al willen wij liefderijk hopen, dat zij er berouw van hebben gehad, toch zullen zij niet naderen om het priesterambt te bedienen, dat is dat deel van het ambt, dat hun bijzondere plicht was, zij zullen niet naderen tol de allerheiligste dingen in het heiligdom, Ezekiel 44:13. Die God van Zijn eer beroofd hebben, zullen naar recht van hun eer beroofd worden. En het is werkelijk eene groote straf, als het ons verboden is nabij God te komen, en naar recht kon Hij hen, die zich eenmaal van hen afgewend hebben, verwerpen, als onwaardig ooit weer in Zijne nabijheid te komen, en hen voor eeuwig van Zich verwijderen.

2. Toch wordt in dit vonnis eenige genade gemengd. God handelt niet in gestrengheid, zooals Hij doen kon met degenen, die trouwelooslijk met Hem gehandeld hebben, maar Hij verzacht het vonnis, Ezekiel 44:11, Ezekiel 44:14. Zij worden beroofd, maar gedeeltelijk, ab officio-van hun ambt, en in `t geheel niet, maar `t schijnt abeneficio-van de inkomsten daarvan. Zij zullen het offer helpen slachten, wat den Levieten veroorloofd was te doen, en wat in dezen tempel niet op het altaar, maar op tafelen geschiedde, Ezekiel 40:39. Zij zullen portiers zijn aan de poorten van het huis en wachters van de wacht des huizes, aan al zijnen dienst. Die niet geschikt zijn om de eene soort van dienst te verrichten, kunnen nog wel geschikt zijn voor eene andere soort, en zelfs, die aanstoot gegeven hebben, kunnen nog nuttig zijn, en worden niet geheel ter zijde gesteld, veel minder verworpen.

11. Die getrouw geweest zijn, worden geëerd en bevestigd, Ezekiel 44:15, Ezekiel 44:16. Dezen worden op merkwaardige wijze onderscheiden van de anderen: "Maar de kinderen Zadoks, die rein gebleven waren in een tijd van algemeenen afval, die niet afdwaalden, toen anderen dat wel deden, die zullen tot Mij naderen, zullen naderen tot Mijne tafel." God schenkt eerbewijzen aan hen, die bewijzen van trouw en standvastigheid geven aan Hem, in tijden van beproeving, als alles wankelt, en gebruikt in Zijn dienst, die aan Zijn dienst getrouw gebleven zijn, toen anderen dien verlieten en den rug toekeerden. En men moet het als eene ware en groote belooning van standvastigheid in zijn plicht beschouwen, als men er in bevestigd wordt. Als wij dicht bij God blijven, zal God ons dicht bij Zich houden.

Vers 10

Ezechiël 44:10-16

De Heere des huizes, die op het punt staat Zijn huis opnieuw op te bouwen, doet onderzoek naar Zijne knechten de priesters, en beziet, wie Hij zijne plaats kan laten behouden, en wie Hij die moet laten ontruimen, en dienovereenkomstig handelt Hij.

1. Die verraad hebben gepleegd, worden verlaagd en achteruitgezet, namelijk die levieten of priesters, die zich vroeger door den stroom van Israëls afval hadden laten meevoeren, die van God waren afgedwaald, hunne drekgoden achterna, Ezekiel 44:10, die het eens waren geweest met de afgodische koningen van Israël of Juda, die henlieden gediend hebben voor het aangezicht hunner drekgoden, Ezekiel 44:12, met hen bogen in het huis van Rimmon, of altaren voor hen oprichtten, zooals Uria deed voor Achaz, en aldus den huize Israëls tot eenen aanstoot der ongerechtigheid geweest zijn, hen tot zonde verleidden en in de zonde verhardden, want, als de priesters afdwalen, volgen. velen hunne verderfenissen. Misschien hadden sommige Joodsche priesters zich te Babel vermengd met de afgodendienaars daar, tot groote schande van hun godsdienst. Terecht werd aan deze priesters, die hun plicht aldus verzuimd hadden, Gods ongenoegen betuigd, of, als zij gestorven waren, en dat is waarschijnlijk, als de misdaad v r de gevangenschap begaan werd, werd hun ongerechtigheid aan hunne kinderen bezocht. Of misschien was de geheele familie van Abjathar schuldig aan deze overtreding.

1. Zij worden veroordeeld, ten deele van hun ambt beroofd te worden, en worden van de waardigheid van priester verlaagd tot den rang van gewone Levieten. God heeft Zijne hand tegen hen opgeheven, Hij heeft het gezegd en bezworen, dat zij hunne ongerechtigheid zullen dragen, Ezekiel 44:12, zekerlijk zullen zij er voor boeten, zij zullen de schande er voor dragen, zij zullen hunne schande dragen, Ezekiel 44:13, want al willen wij liefderijk hopen, dat zij er berouw van hebben gehad, toch zullen zij niet naderen om het priesterambt te bedienen, dat is dat deel van het ambt, dat hun bijzondere plicht was, zij zullen niet naderen tol de allerheiligste dingen in het heiligdom, Ezekiel 44:13. Die God van Zijn eer beroofd hebben, zullen naar recht van hun eer beroofd worden. En het is werkelijk eene groote straf, als het ons verboden is nabij God te komen, en naar recht kon Hij hen, die zich eenmaal van hen afgewend hebben, verwerpen, als onwaardig ooit weer in Zijne nabijheid te komen, en hen voor eeuwig van Zich verwijderen.

2. Toch wordt in dit vonnis eenige genade gemengd. God handelt niet in gestrengheid, zooals Hij doen kon met degenen, die trouwelooslijk met Hem gehandeld hebben, maar Hij verzacht het vonnis, Ezekiel 44:11, Ezekiel 44:14. Zij worden beroofd, maar gedeeltelijk, ab officio-van hun ambt, en in `t geheel niet, maar `t schijnt abeneficio-van de inkomsten daarvan. Zij zullen het offer helpen slachten, wat den Levieten veroorloofd was te doen, en wat in dezen tempel niet op het altaar, maar op tafelen geschiedde, Ezekiel 40:39. Zij zullen portiers zijn aan de poorten van het huis en wachters van de wacht des huizes, aan al zijnen dienst. Die niet geschikt zijn om de eene soort van dienst te verrichten, kunnen nog wel geschikt zijn voor eene andere soort, en zelfs, die aanstoot gegeven hebben, kunnen nog nuttig zijn, en worden niet geheel ter zijde gesteld, veel minder verworpen.

11. Die getrouw geweest zijn, worden geëerd en bevestigd, Ezekiel 44:15, Ezekiel 44:16. Dezen worden op merkwaardige wijze onderscheiden van de anderen: "Maar de kinderen Zadoks, die rein gebleven waren in een tijd van algemeenen afval, die niet afdwaalden, toen anderen dat wel deden, die zullen tot Mij naderen, zullen naderen tot Mijne tafel." God schenkt eerbewijzen aan hen, die bewijzen van trouw en standvastigheid geven aan Hem, in tijden van beproeving, als alles wankelt, en gebruikt in Zijn dienst, die aan Zijn dienst getrouw gebleven zijn, toen anderen dien verlieten en den rug toekeerden. En men moet het als eene ware en groote belooning van standvastigheid in zijn plicht beschouwen, als men er in bevestigd wordt. Als wij dicht bij God blijven, zal God ons dicht bij Zich houden.

Ezechiël 44:17-31

Gods priesters moeten geordend zijn, en niet zonder orde of regel, en daarom worden hun hier regels van bestuur gegeven en de noodige bemoediging om naar die regels te leven. De regels, die hier gegeven worden, betreffen,

1. Hun kleederen, zij moeten linnen kleederen aantrekken, als zij ingaan om te dienen of eenigen dienst te verrichten in het binnenste voorhof, of in het heiligdom, en niets, dat van wol was, omdat zij daarvan zouden zweeten, Ezekiel 44:17, Ezekiel 44:18. Zij moeten eene heere kleeding aanhebben, om te beter hun werk te kunnen doen, en dat is te meer noodig, omdat zij het altaar moeten bedienen, waar altijd vuur op is. Rein en frisch moeten zij zich kleeden, en alles mijden, wat bezweet en vuil is, om de reinheid van hart te beteekenen, waarmee de dienst van God verricht moet worden. Het zweet was een gevolg van de zonde en een deel van den vloek. In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten. De kleeding kwam ook met de zonde, namelijk kleeding van dierenvellen, en daarom moeten de priesters zoo weinig en zoo licht mogelijke kleeding dragen en niet eene, die zweet veroorzaakt. Als zij hun dienst verricht hebben, moeten zij van kleeding veranderen, en hun linnen kleeding opbergen in de kamers, die voor dat doel aangewezen zijn, Ezekiel 44:19, als tevoren, Ezekiel 42:14. Zij mogen niet onder het volk gaan met hun heilige kleederen aan, opdat zij, niet zullen denken, dat zij door hun aanraking geheiligd worden, of, zij zullen het volk heiligen dat is zooals verklaard wordt in Ezekiel 42:14, zij zullen naderen tot hetgene dat voor het volk is in hun gewone kleederen.

11. Hun haar, daarin moeten zij beide uitersten vermijden, Ezekiel 44:20:Zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, in navolging van de heidensche priesters, en zooals de priesters van de Roomsche kerk doen, maar aan den anderen kant zullen zij de lokken ook niet lang laten wassen, opdat zij voor Nazireërs gehouden werden, zonder het te zijn, maar zij moeten ernstig en bescheiden zijn, zij moeten hunne hoofden beschermen en hun haar kort houden. Zoo een man lang haar draagt, is dat niet passend, vooral niet voor een dienaar, 1 Corinthiers. 11:14, het is verwijfd.

III. Hun voeding, zij mogen volstrekt geen wijn drinken, als zij ingaan, om dienst te doen, opdat zij niet overmatig drinken, en de wet vergeten, Ezekiel 44:21. Het komt den koningen niet toe, wijn te drinken, meer dan goed voor hen is, veel minder den priesters, Spreuk. 31:4, 5. Zie ook Leviticus 10:9.

IV. Hun huwelijk, Ezekiel 44:22. Hierin moeten zij rekening houden met den goeden naam van hun ambt, en geen vrouw nemen, die verstooten is, en ten minste onder verdenking ligt van onzedelijkheid, noch eene weduwe, tenzij de weduwe van een priester, die gewoon is aan de gebruiken der priesterlijke families. Anderen mogen doen, wat predikanten niet mogen, die moeten zichzelf verloochenen, ter eere van hun goeden naam. Hun vrouwen moeten evenals zij zelf een goeden naam hebben.

V. Hun prediking en kerkbestuur.

1. Een deel van hun taak was, het volk te onderwijzen, en hierin moeten zij toonen, dat zij beide, ervaren en getrouw zijn, Ezekiel 44:23:Zij zullen Mijn volk onderscheid leeren tusschen het heilige en onheilige, tusschen goed en kwaad, wettig en onwettig, opdat zij geen gewetensbezwaar hebben tegen wat wettig, en niet wandelen in hetgeen onwettig is, dat zij niet verontreinigen, wat heilig, en dat zij zichzelf niet verontreinigen met wat onheilig is. Predikanten moeten moeite doen om het volk het onderscheid bekend te maken tusschen het reine en het onreine, dat zij het recht en onrecht niet met elkander verwarren, en zich daarin niet vergissen, dat zij duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis, maar een juist oordeel des onderscheids hebben over hun eigene handelingen.

2. Het was een deel van hun taak om de zaken te oordeelen, die voor hen gebracht werden, Deuteronomy 17:8, Deuteronomy 17:9, en over eene twistzaak zullen zij slaan om te richten, Ezekiel 44:24. Zij zullen zoo eerlijk zijn op te komen voor hetgeen recht is, en, als zij een billijk vonnis geveld hebben, zullen zij den moed hebben er bij te blijven en er niets af te doen. Zij moeten richten, niet naar hun eigen denkbeelden, of neigingen, of wereldsche belangen, maar naar Mijne rechten, dat moet hun vorm en regel zijn. Predikanten moeten geschillen beslechten naar het Woord van God, naar de wet en het getuigenis. Sit liber iudex-De rechter moet onpartijdig zijn. Het is hun taak gericht te houden in Gods naam, om voor te zitten in de vergaderingen van Zijn volk. En hiervoor moeten zij zich houden aan de inzettingen: Zij zullen Mijne inzettingen houden in al Mijne vergaderingen. God noemt de vergaderingen van Zijn volk Zijne vergaderingen, omdat zij in Zijn naam gehouden worden, tot Zijn eer. De predikanten zijn de leiders van die vergaderingen, zij moeten er voorzitten en in al hun handelingen zich aan Gods wetten houden. Een ander deel van hun taak is, Gods Sabbatten te heiligen, als bestuurders van de kerk, de openbare verrichtingen van dien dag met passende zorg en eerbied waarnemen, zooals het werk van een heiligen dag waargenomen behoort te worden, en toe te zien, dat Gods volk dien dag eveneens heiligt en niets doet om dien te ontheiligen.

Vl. Den rouw om overleden bloedverwanten, de regel hier stemt overeen met de wet van Mozes, Leviticus 21:1, Leviticus 21:11. Een priester zal niet ingaan tot eenen dooden mensch, want zij moeten rein blijven van doode werken, uitgezonderd zijn naaste verwanten, Ezekiel 44:25. Gepaste uitingen van oprechte smart over dierbare verwanten, die hun door den dood zijn ontnomen, zijn niet in strijd met het karakter van het priesterambt. Toch zijn zij door deze nadering tot het lijk van een bloedverwant, naar de wet onrein, waarom zij door een zondoffer gereinigd moeten worden, voordat zij ingaan om den dienst waar te nemen, Ezekiel 44:26, Ezekiel 44:27. Hoewel smart over een doode veroorloofd en prijzenswaardig is, toch is er gevaar daarin te zondigen, of door overdrijving of door geveinsdheid, en die tranen zijn maar al te vaak de oorzaak van nieuwe tranen.

VII. Hun onderhoud, zij moeten leven van het altaar, dat zij bedienen en leven zonder zorg Ezekiel 44:28:"Gij zult hunlieder geene bezitting geven, in Israël geen eigen landerijen en geen huurperceelen, opdat zij niet in de zaken van dit leven gewikkeld worden, want God heeft gezegd: Ik ben hunne bezitting, en daarbij hebben zij geen andere noodig, noch als aanvulling, noch voor geval van nood. Eenig land is hun toegestaan, Ezekiel 48:10, maar hun hoofdbestaan moeten zij in hun ambt vinden. Wat God Zich toeëigent, dat ontvingen zij voor hun gebruik en behoefte, zij leven van de heilige dingen, en zoodoende was God Zelf het deel, beide van hun erfenis en van hun beker. Die God als hun erfenis en bezitting hebben, kunnen met weinig tevreden zijn, en mogen geen begeerte hebben naar groote bezittingen en erfenissen van deze aarde. Als wij God hebben, hebben wij alles en daarom mogen wij wel rekenen, dat wij genoeg hebben. Hier is op te merken,

1. Wat de priesters zullen ontvangen van het volk, tot hun onderhoud en aanmoediging. a. Zij mogen het vleesch hebben van vele offers het zondoffer en het schuldoffer, dat hun en hun gezin van vleesch zal voorzien, en het spijsoffer, dat hen van brood zal voorzien. Wat wij God offeren zal tot ons eigen voordeel strekken. b. Zij mogen alles hebben, wat in Israël beloofd en geheiligd wordt, wat in vele gevallen in geld kon omgezet en den priesters gegeven worden. Dit wordt verklaard in Ezekiel 44:30. Alle hefoffer of vrijwillig offer, dat in tijden van verbetering en vroomheid veelvuldig en aanzienlijk zal zijn, van alles, van alle uwe hefofferen zullen der priesteren zijn. De desbetreffende wet is te vinden in Leviticus 27:1. C. Zij zullen de eerstelingen van het deeg hebben, als het in den oven ging, en ook de eerstelingen van de vruchten, als zij naar de schuur gingen. God, die de Eerste is, moet ook de eerstelingen hebben, en als het Hem gegeven is, moeten Zijne priesters die hebben. Dan pas kunnen wij zonder zorg genieten, wat wij hebben, als een deel er van eerst afgezonderd is voor werken van vroomheid en liefdadigheid. Hiermee gelijksoortig is de regel van den apostel, om op den eersten dag der week iets weg te leggen voor vrome doeleinden, 1 Corinthiers. 16.: 2. Daar de priesters zoo welverzorgd zijn, zou het onvergeeflijk van hen zijn (en strijdig met de wet, waaraan iedere Israëliet gebonden is), als zij aten, wat verscheurd is, of aas, dat vanzelf gestorven is, Ezekiel 44:31. Die gebrek hebben aan het noodigste voedsel, kunnen misschien in dat geval verontschuldigd worden. Armoede heeft haar verzoekingen, maar de priesters zijn zoo welverzorgd, dat zij zelfs geen voorwendsel voor zoo iets hebben.

2. Wat het volk tot belooning van de priesters kan verwachten. Die vriendelijk zijn jegens een profeet, jegens een priester zullen hun belooning van een profeet of priester ontvangen: Om den zegen op uw huis te doen rusten, Ezekiel 44:30, God zal het doen door Zijn bevel, en de priester zal het doen door er om te bidden, en het was een deel van de taak van den priester om het volk in den naam des Heeren te zegenen niet alleen hunne bijeenkomsten, maar ook hunne huisgezinnen. Het is het hoogste geluk voor een huis, als Gods zegen het ten deel valt en als Gods zegen er op rust, en voor ons om daar te wonen en dien zegen na te laten aan hen, die na ons zullen komen. En de weg om den zegen Gods op onze bezittingen te doen rusten, is, God er mee te eeren, en Hem en Zijne dienaren, Hem en Zijne armen, hun deel er van te geven. God zegent, Hij zegent zeker de woningen van die zoo rechtvaardig zijn Proverbs 3:33. En, door onderricht en gebed voor de gezinnen, die vriendelijk voor hen zijn, moeten predikanten het hunne doen, om den zegen daar te doen rusten. Vrede zij dezen huize.

Ezechiël 44:17-31

Gods priesters moeten geordend zijn, en niet zonder orde of regel, en daarom worden hun hier regels van bestuur gegeven en de noodige bemoediging om naar die regels te leven. De regels, die hier gegeven worden, betreffen,

1. Hun kleederen, zij moeten linnen kleederen aantrekken, als zij ingaan om te dienen of eenigen dienst te verrichten in het binnenste voorhof, of in het heiligdom, en niets, dat van wol was, omdat zij daarvan zouden zweeten, Ezekiel 44:17, Ezekiel 44:18. Zij moeten eene heere kleeding aanhebben, om te beter hun werk te kunnen doen, en dat is te meer noodig, omdat zij het altaar moeten bedienen, waar altijd vuur op is. Rein en frisch moeten zij zich kleeden, en alles mijden, wat bezweet en vuil is, om de reinheid van hart te beteekenen, waarmee de dienst van God verricht moet worden. Het zweet was een gevolg van de zonde en een deel van den vloek. In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten. De kleeding kwam ook met de zonde, namelijk kleeding van dierenvellen, en daarom moeten de priesters zoo weinig en zoo licht mogelijke kleeding dragen en niet eene, die zweet veroorzaakt. Als zij hun dienst verricht hebben, moeten zij van kleeding veranderen, en hun linnen kleeding opbergen in de kamers, die voor dat doel aangewezen zijn, Ezekiel 44:19, als tevoren, Ezekiel 42:14. Zij mogen niet onder het volk gaan met hun heilige kleederen aan, opdat zij, niet zullen denken, dat zij door hun aanraking geheiligd worden, of, zij zullen het volk heiligen dat is zooals verklaard wordt in Ezekiel 42:14, zij zullen naderen tot hetgene dat voor het volk is in hun gewone kleederen.

11. Hun haar, daarin moeten zij beide uitersten vermijden, Ezekiel 44:20:Zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, in navolging van de heidensche priesters, en zooals de priesters van de Roomsche kerk doen, maar aan den anderen kant zullen zij de lokken ook niet lang laten wassen, opdat zij voor Nazireërs gehouden werden, zonder het te zijn, maar zij moeten ernstig en bescheiden zijn, zij moeten hunne hoofden beschermen en hun haar kort houden. Zoo een man lang haar draagt, is dat niet passend, vooral niet voor een dienaar, 1 Corinthiers. 11:14, het is verwijfd.

III. Hun voeding, zij mogen volstrekt geen wijn drinken, als zij ingaan, om dienst te doen, opdat zij niet overmatig drinken, en de wet vergeten, Ezekiel 44:21. Het komt den koningen niet toe, wijn te drinken, meer dan goed voor hen is, veel minder den priesters, Spreuk. 31:4, 5. Zie ook Leviticus 10:9.

IV. Hun huwelijk, Ezekiel 44:22. Hierin moeten zij rekening houden met den goeden naam van hun ambt, en geen vrouw nemen, die verstooten is, en ten minste onder verdenking ligt van onzedelijkheid, noch eene weduwe, tenzij de weduwe van een priester, die gewoon is aan de gebruiken der priesterlijke families. Anderen mogen doen, wat predikanten niet mogen, die moeten zichzelf verloochenen, ter eere van hun goeden naam. Hun vrouwen moeten evenals zij zelf een goeden naam hebben.

V. Hun prediking en kerkbestuur.

1. Een deel van hun taak was, het volk te onderwijzen, en hierin moeten zij toonen, dat zij beide, ervaren en getrouw zijn, Ezekiel 44:23:Zij zullen Mijn volk onderscheid leeren tusschen het heilige en onheilige, tusschen goed en kwaad, wettig en onwettig, opdat zij geen gewetensbezwaar hebben tegen wat wettig, en niet wandelen in hetgeen onwettig is, dat zij niet verontreinigen, wat heilig, en dat zij zichzelf niet verontreinigen met wat onheilig is. Predikanten moeten moeite doen om het volk het onderscheid bekend te maken tusschen het reine en het onreine, dat zij het recht en onrecht niet met elkander verwarren, en zich daarin niet vergissen, dat zij duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis, maar een juist oordeel des onderscheids hebben over hun eigene handelingen.

2. Het was een deel van hun taak om de zaken te oordeelen, die voor hen gebracht werden, Deuteronomy 17:8, Deuteronomy 17:9, en over eene twistzaak zullen zij slaan om te richten, Ezekiel 44:24. Zij zullen zoo eerlijk zijn op te komen voor hetgeen recht is, en, als zij een billijk vonnis geveld hebben, zullen zij den moed hebben er bij te blijven en er niets af te doen. Zij moeten richten, niet naar hun eigen denkbeelden, of neigingen, of wereldsche belangen, maar naar Mijne rechten, dat moet hun vorm en regel zijn. Predikanten moeten geschillen beslechten naar het Woord van God, naar de wet en het getuigenis. Sit liber iudex-De rechter moet onpartijdig zijn. Het is hun taak gericht te houden in Gods naam, om voor te zitten in de vergaderingen van Zijn volk. En hiervoor moeten zij zich houden aan de inzettingen: Zij zullen Mijne inzettingen houden in al Mijne vergaderingen. God noemt de vergaderingen van Zijn volk Zijne vergaderingen, omdat zij in Zijn naam gehouden worden, tot Zijn eer. De predikanten zijn de leiders van die vergaderingen, zij moeten er voorzitten en in al hun handelingen zich aan Gods wetten houden. Een ander deel van hun taak is, Gods Sabbatten te heiligen, als bestuurders van de kerk, de openbare verrichtingen van dien dag met passende zorg en eerbied waarnemen, zooals het werk van een heiligen dag waargenomen behoort te worden, en toe te zien, dat Gods volk dien dag eveneens heiligt en niets doet om dien te ontheiligen.

Vl. Den rouw om overleden bloedverwanten, de regel hier stemt overeen met de wet van Mozes, Leviticus 21:1, Leviticus 21:11. Een priester zal niet ingaan tot eenen dooden mensch, want zij moeten rein blijven van doode werken, uitgezonderd zijn naaste verwanten, Ezekiel 44:25. Gepaste uitingen van oprechte smart over dierbare verwanten, die hun door den dood zijn ontnomen, zijn niet in strijd met het karakter van het priesterambt. Toch zijn zij door deze nadering tot het lijk van een bloedverwant, naar de wet onrein, waarom zij door een zondoffer gereinigd moeten worden, voordat zij ingaan om den dienst waar te nemen, Ezekiel 44:26, Ezekiel 44:27. Hoewel smart over een doode veroorloofd en prijzenswaardig is, toch is er gevaar daarin te zondigen, of door overdrijving of door geveinsdheid, en die tranen zijn maar al te vaak de oorzaak van nieuwe tranen.

VII. Hun onderhoud, zij moeten leven van het altaar, dat zij bedienen en leven zonder zorg Ezekiel 44:28:"Gij zult hunlieder geene bezitting geven, in Israël geen eigen landerijen en geen huurperceelen, opdat zij niet in de zaken van dit leven gewikkeld worden, want God heeft gezegd: Ik ben hunne bezitting, en daarbij hebben zij geen andere noodig, noch als aanvulling, noch voor geval van nood. Eenig land is hun toegestaan, Ezekiel 48:10, maar hun hoofdbestaan moeten zij in hun ambt vinden. Wat God Zich toeëigent, dat ontvingen zij voor hun gebruik en behoefte, zij leven van de heilige dingen, en zoodoende was God Zelf het deel, beide van hun erfenis en van hun beker. Die God als hun erfenis en bezitting hebben, kunnen met weinig tevreden zijn, en mogen geen begeerte hebben naar groote bezittingen en erfenissen van deze aarde. Als wij God hebben, hebben wij alles en daarom mogen wij wel rekenen, dat wij genoeg hebben. Hier is op te merken,

1. Wat de priesters zullen ontvangen van het volk, tot hun onderhoud en aanmoediging. a. Zij mogen het vleesch hebben van vele offers het zondoffer en het schuldoffer, dat hun en hun gezin van vleesch zal voorzien, en het spijsoffer, dat hen van brood zal voorzien. Wat wij God offeren zal tot ons eigen voordeel strekken. b. Zij mogen alles hebben, wat in Israël beloofd en geheiligd wordt, wat in vele gevallen in geld kon omgezet en den priesters gegeven worden. Dit wordt verklaard in Ezekiel 44:30. Alle hefoffer of vrijwillig offer, dat in tijden van verbetering en vroomheid veelvuldig en aanzienlijk zal zijn, van alles, van alle uwe hefofferen zullen der priesteren zijn. De desbetreffende wet is te vinden in Leviticus 27:1. C. Zij zullen de eerstelingen van het deeg hebben, als het in den oven ging, en ook de eerstelingen van de vruchten, als zij naar de schuur gingen. God, die de Eerste is, moet ook de eerstelingen hebben, en als het Hem gegeven is, moeten Zijne priesters die hebben. Dan pas kunnen wij zonder zorg genieten, wat wij hebben, als een deel er van eerst afgezonderd is voor werken van vroomheid en liefdadigheid. Hiermee gelijksoortig is de regel van den apostel, om op den eersten dag der week iets weg te leggen voor vrome doeleinden, 1 Corinthiers. 16.: 2. Daar de priesters zoo welverzorgd zijn, zou het onvergeeflijk van hen zijn (en strijdig met de wet, waaraan iedere Israëliet gebonden is), als zij aten, wat verscheurd is, of aas, dat vanzelf gestorven is, Ezekiel 44:31. Die gebrek hebben aan het noodigste voedsel, kunnen misschien in dat geval verontschuldigd worden. Armoede heeft haar verzoekingen, maar de priesters zijn zoo welverzorgd, dat zij zelfs geen voorwendsel voor zoo iets hebben.

2. Wat het volk tot belooning van de priesters kan verwachten. Die vriendelijk zijn jegens een profeet, jegens een priester zullen hun belooning van een profeet of priester ontvangen: Om den zegen op uw huis te doen rusten, Ezekiel 44:30, God zal het doen door Zijn bevel, en de priester zal het doen door er om te bidden, en het was een deel van de taak van den priester om het volk in den naam des Heeren te zegenen niet alleen hunne bijeenkomsten, maar ook hunne huisgezinnen. Het is het hoogste geluk voor een huis, als Gods zegen het ten deel valt en als Gods zegen er op rust, en voor ons om daar te wonen en dien zegen na te laten aan hen, die na ons zullen komen. En de weg om den zegen Gods op onze bezittingen te doen rusten, is, God er mee te eeren, en Hem en Zijne dienaren, Hem en Zijne armen, hun deel er van te geven. God zegent, Hij zegent zeker de woningen van die zoo rechtvaardig zijn Proverbs 3:33. En, door onderricht en gebed voor de gezinnen, die vriendelijk voor hen zijn, moeten predikanten het hunne doen, om den zegen daar te doen rusten. Vrede zij dezen huize.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 44". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-44.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile