Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 43

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 43

Nadat de profeet ons een gezicht op den mystieken tempel, den tempel des Nieuwen Verbonds heeft gegeven, gelijk hem die door den Heere getoond was opdat het blijken zou, dat die niet tevergeefs was opgericht, -komt hij in dit en een volgend hoofdstuk den dienst beschrijven, die erin wordt volbracht maar onder de gedaante der Oudtestamentische ceremoniën. In dit hoofdstuk hebben wij, I. Van dezen tempel wordt bezit genomen, doordat de heerlijkheid Gods hem vervult, Ezekiel 43:1. II. Eene belofte gegeven aangaande de bestendigheid van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk, op voorwaarde van hun terugkeer tot en volharding in den vastgestelden eeredienst en hun verlaten van afgoden en afgoderij, Ezekiel 43:7. III. Eene beschrijving van het brandofferaltaar, Ezekiel 43:13. IV. Aanwijzingen voorde wijding van dat altaar, Ezekiel 43:18. Ezechiël schijnt hier tusschen God en Israël te staan, gelijk eenmaal Mozes de knecht des Heeren, toen het heiligdom eerst werd opgezet.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 43

Nadat de profeet ons een gezicht op den mystieken tempel, den tempel des Nieuwen Verbonds heeft gegeven, gelijk hem die door den Heere getoond was opdat het blijken zou, dat die niet tevergeefs was opgericht, -komt hij in dit en een volgend hoofdstuk den dienst beschrijven, die erin wordt volbracht maar onder de gedaante der Oudtestamentische ceremoniën. In dit hoofdstuk hebben wij, I. Van dezen tempel wordt bezit genomen, doordat de heerlijkheid Gods hem vervult, Ezekiel 43:1. II. Eene belofte gegeven aangaande de bestendigheid van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk, op voorwaarde van hun terugkeer tot en volharding in den vastgestelden eeredienst en hun verlaten van afgoden en afgoderij, Ezekiel 43:7. III. Eene beschrijving van het brandofferaltaar, Ezekiel 43:13. IV. Aanwijzingen voorde wijding van dat altaar, Ezekiel 43:18. Ezechiël schijnt hier tusschen God en Israël te staan, gelijk eenmaal Mozes de knecht des Heeren, toen het heiligdom eerst werd opgezet.

Vers 1

Ezechiël 43:1-6

Nadat Ezechiël den tempel Gods, de grootste heerlijkheid dezer aarde, had opgenomen, wordt hij tot hooger eer bevorderd: hij krijgt een gezicht op de heerlijkheden der hoogere wereld. Tot hem wordt gezegd: Kom hooger op. Hij heeft den tempel gezien, ruim en prachtig, maar, totdat de heerlijkheid Gods erin komt, is die gelijk de doode lichamen die hij in het visioen gezien had, Ezekiel 3:1, de heerlijkheid van den God Israëls, die God, die met Israël een verbond heeft, en dien zij dienen en eeren. De afgoden der heidenen hebben geen heerlijkheid, dan die de goudsmid of schilder hun verleent, maar dit is de heerlijkheid van den God Israëls. Deze heerlijkheid kwam van de zijde naar het oosten en daarom wordt hij gevoerd naar de poort, die in de richting naar het oosten uitzag om derzelver verschijning en nadering te verwachten. Christus' ster werd in het oosten gezien en Hij is de Ster, die opkwam van den opgang der zon, O p. 7:2. Want Hij is de Morgenster de Zon der gerechtigheid. Twee dingen merkte hij op in deze verschijning van Gods heerlijkheid:

1. De macht van Zijn woord, dat hij hoorde: Zijne stemme was als het geruisch van vele wateren dat zeer ver gehoord wordt en indruk maakt, het ruischen der kabbelende wateren is aangenaam het donderen der kokende zee vreeselijk Openbaring i: 15, 14:2. Christus' Evangelie moest in al Zijne heerlijkheid luide verkondigd worden zoodat Zijne stem verre wordt gehoord, sommigen is het eene reuke ten leven, anderen eene reuke ten doode, al naar zij zijn.

2. De pracht der verschijning, die hij zag: De aarde werd verlicht van Zijne heerlijkheid, want God is licht, en niemand kan den luister van dat licht verdragen, niemand heeft het gezien noch kan het zien. Zie, de heerlijkheid des Heeren, die in de kerk schijnt, schijnt op de wereld. Toen God voor David verscheen, dreven van den glans, die voor Hem was, Zijne wolken daarhenen, Psalms 18:12. Ezechiël bemerkte, dat de verschijning van Gods heerlijkheid dezelfde was als in het visioen, dat hij zag, toen hij zijn eersten last ontving, Ezekiel 1:4, als dat aan de rivier Chebar, Ezekiel 43:3. Omdat God dezelfde is, behaagde het Hem, zich op gelijke wijze te openbaren, want bij Hem is geene verandering. Het was, zegt hij, gelijk het gezicht, dat ik gezien had, toen ik kwam om de stad te verderven, dit is om de verwoesting der stad te voorspellen. Dit deed hij met zulk een gezag en nadruk, en de gebeurtenis kwam later zoo nauwkeurig met de profetie overeen, dat men kon zeggen, dat hij ze verdierf. Als een rechter sprak hij, in Gods naam, een vonnis over de stad uit, dat spoedig uitgevoerd werd. God verscheen op dezelfde wijze, toen Hij hem zond om woorden van schrik te spreken, en toen Hij hem opdroeg, troostvolle woorden te uiten, want in beide wordt God verheerlijkt. Hij doodt en Hij maakt levend, Hij verslaat en Hij heelt, Deuteronomy 32:39. Tot dezelfde hand, die verwoest, moeten wij opzien om verlossing. Hij heeft geslagen en Hij zal verbinden. Una eademque manus vulnus opemque tulit, dezelfde hand heeft de wond geslagen en geheeld.

11. Hij had een gezicht van het binnenkomen dezer heerlijkheid in den tempel. Toen hij deze heerlijkheid zag, viel hij op zijn aangezicht, Ezekiel 43:3, als onbekwaam om den luister van Gods heerlijkheid te verdragen, of liever: als iemand, die bereid is Hem de eer te geven door eene nederige en eerbiedige aanbidding. Maar de Geest nam hem op, Ezekiel 43:5, toen de heerlijkheid des Heeren het huis had vervuld, Ezekiel 43:4, opdat hij zou zien, hoe het huis ermee vervuld was. Hij zag de heerlijkheid des Heeren, in deze zelfde verschijning, van den tempel scheiden, omdat die, tot zijne bittere smart, ontheiligd was, nu zal hij ze tot den tempel zien terugkeeren, tot zijne groote blijdschap. Zie hoofdst. 10:18,19, 11:23. Zie, hoewel God Zijn volk voor een spanne tijds verlaat, Hij keert tot hen terug met Zijne goedertierenheid. Gods heerlijkheid vervulde het huis, gelijk ze den tabernakel, dien Mozes had opgezet, en den tempel, dien Salomo gebouwd had, vervulde, Exodus 40:34, 1 Kings 8:10, Nu vinden wij niet, dat de Schechina op gelijke wijze bezit nam van den tweeden tempel en daarom moest dit zijne vervulling hebben in de heerlijkheid der goddelijke genade, die zoo treffelijk schijnt in de kerk des Nieuwen Verbonds, en die vervult. Hier wordt niet gesproken van eene wolke, die het huis als vroeger vervulde, want nu zien wij met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren in het aangezicht van Jezus Christus, en niet als van ouds door de wolk der tijden.

III. Hij ontvangt meer onmiddellijk onderricht aangaande de heerlijkheid des Heeren, gelijk Mozes, toen God bezit had genomen van den tabernakel, Leviticus 1:1:Ik hoorde eenen, die met mij sprak uit het Huis, Ezekiel 43:6. Van Gods heerlijkheid, die in de kerk schijnt, moeten wij goddelijke uitspraken verwachten te ontvangen. De man was bij mij staande, wij konden niet beter, de stem des Heeren hooren dan verdragen het aangezicht Gods te zien, indien Jezus Christus niet als Middelaar bij ons stond. Of, indien dit een geschapen engel was, dan is het opmerkelijk, dat, toen God tot Ezechiël begon te spreken, hij daarbij stond, zonder een woord te spreker. Ia, hij stond bij den profeet als iemand, die leeren wilde, want den overheden en den machten in den hemel, den engelen zelfs, die begeerig zijn in deze dingen te zien, wordt door de gemeente de veelvuldige wijsheid Gods bekend gemaakt, Efeziers 3:10. De man stond bij hem om hem daarheen te geleiden, waar hij verdere ontdekkingen kon ontvangen.

Vers 1

Ezechiël 43:1-6

Nadat Ezechiël den tempel Gods, de grootste heerlijkheid dezer aarde, had opgenomen, wordt hij tot hooger eer bevorderd: hij krijgt een gezicht op de heerlijkheden der hoogere wereld. Tot hem wordt gezegd: Kom hooger op. Hij heeft den tempel gezien, ruim en prachtig, maar, totdat de heerlijkheid Gods erin komt, is die gelijk de doode lichamen die hij in het visioen gezien had, Ezekiel 3:1, de heerlijkheid van den God Israëls, die God, die met Israël een verbond heeft, en dien zij dienen en eeren. De afgoden der heidenen hebben geen heerlijkheid, dan die de goudsmid of schilder hun verleent, maar dit is de heerlijkheid van den God Israëls. Deze heerlijkheid kwam van de zijde naar het oosten en daarom wordt hij gevoerd naar de poort, die in de richting naar het oosten uitzag om derzelver verschijning en nadering te verwachten. Christus' ster werd in het oosten gezien en Hij is de Ster, die opkwam van den opgang der zon, O p. 7:2. Want Hij is de Morgenster de Zon der gerechtigheid. Twee dingen merkte hij op in deze verschijning van Gods heerlijkheid:

1. De macht van Zijn woord, dat hij hoorde: Zijne stemme was als het geruisch van vele wateren dat zeer ver gehoord wordt en indruk maakt, het ruischen der kabbelende wateren is aangenaam het donderen der kokende zee vreeselijk Openbaring i: 15, 14:2. Christus' Evangelie moest in al Zijne heerlijkheid luide verkondigd worden zoodat Zijne stem verre wordt gehoord, sommigen is het eene reuke ten leven, anderen eene reuke ten doode, al naar zij zijn.

2. De pracht der verschijning, die hij zag: De aarde werd verlicht van Zijne heerlijkheid, want God is licht, en niemand kan den luister van dat licht verdragen, niemand heeft het gezien noch kan het zien. Zie, de heerlijkheid des Heeren, die in de kerk schijnt, schijnt op de wereld. Toen God voor David verscheen, dreven van den glans, die voor Hem was, Zijne wolken daarhenen, Psalms 18:12. Ezechiël bemerkte, dat de verschijning van Gods heerlijkheid dezelfde was als in het visioen, dat hij zag, toen hij zijn eersten last ontving, Ezekiel 1:4, als dat aan de rivier Chebar, Ezekiel 43:3. Omdat God dezelfde is, behaagde het Hem, zich op gelijke wijze te openbaren, want bij Hem is geene verandering. Het was, zegt hij, gelijk het gezicht, dat ik gezien had, toen ik kwam om de stad te verderven, dit is om de verwoesting der stad te voorspellen. Dit deed hij met zulk een gezag en nadruk, en de gebeurtenis kwam later zoo nauwkeurig met de profetie overeen, dat men kon zeggen, dat hij ze verdierf. Als een rechter sprak hij, in Gods naam, een vonnis over de stad uit, dat spoedig uitgevoerd werd. God verscheen op dezelfde wijze, toen Hij hem zond om woorden van schrik te spreken, en toen Hij hem opdroeg, troostvolle woorden te uiten, want in beide wordt God verheerlijkt. Hij doodt en Hij maakt levend, Hij verslaat en Hij heelt, Deuteronomy 32:39. Tot dezelfde hand, die verwoest, moeten wij opzien om verlossing. Hij heeft geslagen en Hij zal verbinden. Una eademque manus vulnus opemque tulit, dezelfde hand heeft de wond geslagen en geheeld.

11. Hij had een gezicht van het binnenkomen dezer heerlijkheid in den tempel. Toen hij deze heerlijkheid zag, viel hij op zijn aangezicht, Ezekiel 43:3, als onbekwaam om den luister van Gods heerlijkheid te verdragen, of liever: als iemand, die bereid is Hem de eer te geven door eene nederige en eerbiedige aanbidding. Maar de Geest nam hem op, Ezekiel 43:5, toen de heerlijkheid des Heeren het huis had vervuld, Ezekiel 43:4, opdat hij zou zien, hoe het huis ermee vervuld was. Hij zag de heerlijkheid des Heeren, in deze zelfde verschijning, van den tempel scheiden, omdat die, tot zijne bittere smart, ontheiligd was, nu zal hij ze tot den tempel zien terugkeeren, tot zijne groote blijdschap. Zie hoofdst. 10:18,19, 11:23. Zie, hoewel God Zijn volk voor een spanne tijds verlaat, Hij keert tot hen terug met Zijne goedertierenheid. Gods heerlijkheid vervulde het huis, gelijk ze den tabernakel, dien Mozes had opgezet, en den tempel, dien Salomo gebouwd had, vervulde, Exodus 40:34, 1 Kings 8:10, Nu vinden wij niet, dat de Schechina op gelijke wijze bezit nam van den tweeden tempel en daarom moest dit zijne vervulling hebben in de heerlijkheid der goddelijke genade, die zoo treffelijk schijnt in de kerk des Nieuwen Verbonds, en die vervult. Hier wordt niet gesproken van eene wolke, die het huis als vroeger vervulde, want nu zien wij met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren in het aangezicht van Jezus Christus, en niet als van ouds door de wolk der tijden.

III. Hij ontvangt meer onmiddellijk onderricht aangaande de heerlijkheid des Heeren, gelijk Mozes, toen God bezit had genomen van den tabernakel, Leviticus 1:1:Ik hoorde eenen, die met mij sprak uit het Huis, Ezekiel 43:6. Van Gods heerlijkheid, die in de kerk schijnt, moeten wij goddelijke uitspraken verwachten te ontvangen. De man was bij mij staande, wij konden niet beter, de stem des Heeren hooren dan verdragen het aangezicht Gods te zien, indien Jezus Christus niet als Middelaar bij ons stond. Of, indien dit een geschapen engel was, dan is het opmerkelijk, dat, toen God tot Ezechiël begon te spreken, hij daarbij stond, zonder een woord te spreker. Ia, hij stond bij den profeet als iemand, die leeren wilde, want den overheden en den machten in den hemel, den engelen zelfs, die begeerig zijn in deze dingen te zien, wordt door de gemeente de veelvuldige wijsheid Gods bekend gemaakt, Efeziers 3:10. De man stond bij hem om hem daarheen te geleiden, waar hij verdere ontdekkingen kon ontvangen.

Vers 7

Ezechiël 43:7-12

God vernieuwt hier wezenlijk Zijn verbond met het volk Israëls, nadat Hij weer bezit van Zijn huis heeft genomen, en Ezechiël is hier middelaar, gelijk vroeger Mozes was geweest. Dit zou van groot belang zijn voor de ballingen bij hun terugkeer, beide tot onderwijzing en bemoediging, maar het ziet verder en bedoelt ook degenen, die met de voorrechten van den Evangelie-tempel begiftigd zijn, opdat ook zij helpen mogen, omdat ook zij in gehoorzaamheid voor God moeten staan.

1. Door den profeet herinnert God hen, hoe ze Hem vroeger tot toorn hebben verwekt, waarom zij lang onder de teekenen van zijn ongenoegen hebben gezucht. Dit wordt herdacht, om plaats te bereiden voor de hem toegedachte zegeningen. Ofschoon God geeft en niet verwijt, toch betaamt het ons, wanneer Hij vergeeft, ons zelf te verwijten, dat wij ons onwaardig jegens Hem hebben gedragen. Laat hen daarom nu gedenken

1. Dat zij vroeger Gods heiligen naam hadden ontheiligd en al die heilige dingen misbruikten ontheiligd, waardoor Hij zich aan hen had bekend gemaakt, Ezekiel 43:7. Zij en hun koningen hadden smaad gebracht over den godsdienst, dien zij beleden, en over hun betrekking tot God, door hun geestelijke hoererij, hun afgoderij en hun aanbidding van beelden, die zij hun koningen noemden (want dat beteekent Moloch, of heeren (want dat beduidt Bal), maar die inderdaad geraamten van koningen waren, niet slechts levenloos en nutteloos, maar tevens verachtelijk en afschuwelijk als doode lichamen, de hoogten opgezet ter eere der afgoden. Zij hadden door hun gruwelen Gods naam ontheiligd. En wat waren die? Het was door hunnen dorpel aan Mijnen dorpel te stellen, en hunnen post nevens Mijnen post, dat is door hun eigen uitvindingen aan Mijne inzettingen toe te voegen, en die samenvoeging allen op te dringen, of die van gelijk gezag en kracht waren, leerende leeringen die menschengeboden zijn, Isaiah 29:13, of liever, door voor hun afgoden altaren op te richten tot in de voorhoven des tempels, de onbeschaamdste beleediging, die men der goddelijke majesteit kan aandoen. Zoo zetten zij een muur des afscheidsels tusschen Hem en zichzelf, die den stroom Zijner gunsten jegens hen tegenhield en de aannemelijkheid hunner diensten bij God wegnamen. Zie, hoe onwaardiglijk zondaars God behandelen, als zij hun muren in tegenstelling met de Zijne oprichten en Hem onthouden wat het Zijne is. En zie, welk onrecht ze zichzelf doen, want hoe nader bij God iemand zijne zonden begaat, op des te grooter afstand verwijderen zij dien van Hem. Sommigen nemen deze uitlegging aan: Hoewel hun huizen zeer dicht bij Gods huis stonden, hun posten en dorpels vlak bij de Zijne, zoodat zij als het ware naaste buren waren (er was maar een wand tusschen Mij en tusschen hen), zoodat men kon verwachten, dat zij al beter met Hem bekend werden en te zorgvuldiger waren om Hem te behagen, -toch waren zij alles behalve buren. Zie, het blijkt vaak waar te zijn: hoe nader bij de kerk, des te verder van God. Naar hun belijdenis stonden zij in een verbond met God, en toch hadden zij de plaats van Zijnen troon en Zijner voetzolen Zijn tempel, waar Hij woonde en regeerde. Jeruzalem heet de stad des grooten Konings, Psalms 48:3, en Zijne voetbank, Psalms 99:5, Psalms 132:7. Zie, wanneer Godsinzettingen verzaakt worden, wordt Zijn heilige naam ontheiligd.

2. Dat God daarom in de laatste tegenspoeden een twist met hen gehad had. Zij konden Hem niets verwijten, want Hij had niets over hen gebracht dan de verdienste hunner zonder. Waarom Ik ze verteerd heb in Mijnen toorn, Ezekiel 43:8. Zie, die Gods heiligen naam ontheiligen, vallen onder Zijn rechtvaardig ongenoegen. 11. Hij roept ze op, boete te doen en zich te bekeeren, en, daartoe, zich te schamen over hun ongerechtigheden, Ezekiel 43:9:"Nu zullen zij hunne hoererij verre van Mij wegdoen, nu zij er z om geleden hebben. Nu God in genade tot hen wederkeert, en Zijn heiligdom weer onder hen opricht, laat ze thans hun afgoden wegwerpen en er niets meer mee te doen hebben, opdat zij de voorrechten niet weer verliezen, werker waarde ze nu door het gemis hebben leeren kennen. Laat ze hun afgoden wegwerpen, die gruwelijke geraamten hunner koningen, verre van Mij, die Mij een afschuw geweest zijn." Dit was een raad juist van pas, nu de profeet het model van den tempel hun geteekend had, want:

1. Wanneer zij dat model zien, zullen zij zeker beschaamd zijn over hunne zonden, Ezekiel 43:10, wanneer zij zien, welke genade God voor hen bestemd had, ondanks hun algeheele onwaardigheid, zullen zij beschaamd zijn over hun zondig gedrag jegens dien God. Zie, de goedertierenheid Gods jegens ons moet tot bekeering leiden, vooral tot berouwvolle schaamte. Laat ze de afteekening nameten, en zien, hoezeer die de vorige overtreft en daaruit opmaken, welke groote zegeningen God voor hen bewaard heeft. Het zal hen zeker doen ontstellen, wanneer zij daarmede de verdienste hunner zonden vergelijken. En dan

2. Als zij beschaamd zijn over hun zonden, dan zullen ze zeker meer van het patroon zien, Ezekiel 43:11. Indien zij schaamrood worden vanwege alles wat zij gedaan hebben, en daarbij een algemeen overzicht van de goedertierenheid Gods, geef hun dan eene beschrijving van den tempel, die meer in bijzonderheden afdaalt. Zij, die goed beschouwen wat zij zien en de goedheid Gods kennen, zullen er meer van zien en weten. Dan en niet eer zijn wij bereid voor Gods gunst, als wij waarachtig berouw hebben over onze eigene dwaasheden: "Maak hun bekend den vorm van het Huis, Iaat hen zien welk een statig gebouw het is en toon hun deszelfs inzettingen en wetten." Zie, met het vooruitzicht onzer zegeningen behoort gepaard te gaan de kennis van onzen plicht, bij de voorrechten van Gods huis past bekendheid met Zijne regelen. Maak hun deze ordonnantiën bekend, opdat zij ze bewaren en doen. Zie, daarom wordt ons onze plicht geleerd, dat wij dien onderhouden en daarin zalig zijn.

III. Hij belooft, dat zij dezulken zullen zijn als zij behooren te zijn, en dan zal Hij voor hen zijn wat zij wenschen, dat Hij zijn zal, Ezekiel 43:7.

1. Het huis Israëls zal Mijnen heiligen naam niet meer verontreinigen. Dit is louter Evangelie. Het voorschrift der wet eischt: Gij zult Mijn naam niet verontreinigen, en de genade des Evangelies belooft: Gij zult niet. Wat in het eene verbond geeischt wordt, wordt in het andere beloofd, les. 32:40.

2. Ik zal in het midden van hen wonen in eeuwigheid, en hetzelfde wederom Ezekiel 43:9. God verzekert ons van Zijne goedwilligheid door in ons Zijn goede werk te bevestigen. Indien wij Zijn heiligen naam niet verontreinigen, kunnen wij zeker zijn, dat Hij ons niet verlaten zal.

IV. De algemeene wet van Gods huls wordt aangekondigd, Ezekiel 43:12. Dat, terwijl vroeger alleen het heiligdom heilig was, is het nu de geheele berg des huizes, zijne gansche grens, alle hoven en kamers inbegrepen, zullen het allerheiligste zijn, in de kerk des Nieuwen Verbonds.

1. De gansche kerk zal het voorrecht genieten, het allerheiligste te zijn, dat is den vrijen toegang tot God hebben. Alle geloovigen hebben, onder het Evangelie, vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom, Hebrews 10:19, met dit voordeel, dat terwijl de hoogepriester met het bloed van stieren en bokken inging, wij binnengaan op grond van het bloed van Jezus, en waar wij ook zijn, wij hebben door Hem den toegang tot den Vader.

2. De gansche kerk zal onder sterke verplichting liggen, voorwaarts te jagen naar de volmaakte heiligheid, daar hij, die ons heeft geroepen, heilig is. Alles moet nu allerheiligst zijn. De heiligheid is Gods huis sierlijk tot lange dagen, en in onzen Nienwtestamentischen tijd meer dan ooit. Zie, dit is de wet des huizes, laat niemand zijne bescherming verwachten, die zich niet aan die wet wil onderwerpen.

Vers 7

Ezechiël 43:7-12

God vernieuwt hier wezenlijk Zijn verbond met het volk Israëls, nadat Hij weer bezit van Zijn huis heeft genomen, en Ezechiël is hier middelaar, gelijk vroeger Mozes was geweest. Dit zou van groot belang zijn voor de ballingen bij hun terugkeer, beide tot onderwijzing en bemoediging, maar het ziet verder en bedoelt ook degenen, die met de voorrechten van den Evangelie-tempel begiftigd zijn, opdat ook zij helpen mogen, omdat ook zij in gehoorzaamheid voor God moeten staan.

1. Door den profeet herinnert God hen, hoe ze Hem vroeger tot toorn hebben verwekt, waarom zij lang onder de teekenen van zijn ongenoegen hebben gezucht. Dit wordt herdacht, om plaats te bereiden voor de hem toegedachte zegeningen. Ofschoon God geeft en niet verwijt, toch betaamt het ons, wanneer Hij vergeeft, ons zelf te verwijten, dat wij ons onwaardig jegens Hem hebben gedragen. Laat hen daarom nu gedenken

1. Dat zij vroeger Gods heiligen naam hadden ontheiligd en al die heilige dingen misbruikten ontheiligd, waardoor Hij zich aan hen had bekend gemaakt, Ezekiel 43:7. Zij en hun koningen hadden smaad gebracht over den godsdienst, dien zij beleden, en over hun betrekking tot God, door hun geestelijke hoererij, hun afgoderij en hun aanbidding van beelden, die zij hun koningen noemden (want dat beteekent Moloch, of heeren (want dat beduidt Bal), maar die inderdaad geraamten van koningen waren, niet slechts levenloos en nutteloos, maar tevens verachtelijk en afschuwelijk als doode lichamen, de hoogten opgezet ter eere der afgoden. Zij hadden door hun gruwelen Gods naam ontheiligd. En wat waren die? Het was door hunnen dorpel aan Mijnen dorpel te stellen, en hunnen post nevens Mijnen post, dat is door hun eigen uitvindingen aan Mijne inzettingen toe te voegen, en die samenvoeging allen op te dringen, of die van gelijk gezag en kracht waren, leerende leeringen die menschengeboden zijn, Isaiah 29:13, of liever, door voor hun afgoden altaren op te richten tot in de voorhoven des tempels, de onbeschaamdste beleediging, die men der goddelijke majesteit kan aandoen. Zoo zetten zij een muur des afscheidsels tusschen Hem en zichzelf, die den stroom Zijner gunsten jegens hen tegenhield en de aannemelijkheid hunner diensten bij God wegnamen. Zie, hoe onwaardiglijk zondaars God behandelen, als zij hun muren in tegenstelling met de Zijne oprichten en Hem onthouden wat het Zijne is. En zie, welk onrecht ze zichzelf doen, want hoe nader bij God iemand zijne zonden begaat, op des te grooter afstand verwijderen zij dien van Hem. Sommigen nemen deze uitlegging aan: Hoewel hun huizen zeer dicht bij Gods huis stonden, hun posten en dorpels vlak bij de Zijne, zoodat zij als het ware naaste buren waren (er was maar een wand tusschen Mij en tusschen hen), zoodat men kon verwachten, dat zij al beter met Hem bekend werden en te zorgvuldiger waren om Hem te behagen, -toch waren zij alles behalve buren. Zie, het blijkt vaak waar te zijn: hoe nader bij de kerk, des te verder van God. Naar hun belijdenis stonden zij in een verbond met God, en toch hadden zij de plaats van Zijnen troon en Zijner voetzolen Zijn tempel, waar Hij woonde en regeerde. Jeruzalem heet de stad des grooten Konings, Psalms 48:3, en Zijne voetbank, Psalms 99:5, Psalms 132:7. Zie, wanneer Godsinzettingen verzaakt worden, wordt Zijn heilige naam ontheiligd.

2. Dat God daarom in de laatste tegenspoeden een twist met hen gehad had. Zij konden Hem niets verwijten, want Hij had niets over hen gebracht dan de verdienste hunner zonder. Waarom Ik ze verteerd heb in Mijnen toorn, Ezekiel 43:8. Zie, die Gods heiligen naam ontheiligen, vallen onder Zijn rechtvaardig ongenoegen. 11. Hij roept ze op, boete te doen en zich te bekeeren, en, daartoe, zich te schamen over hun ongerechtigheden, Ezekiel 43:9:"Nu zullen zij hunne hoererij verre van Mij wegdoen, nu zij er z om geleden hebben. Nu God in genade tot hen wederkeert, en Zijn heiligdom weer onder hen opricht, laat ze thans hun afgoden wegwerpen en er niets meer mee te doen hebben, opdat zij de voorrechten niet weer verliezen, werker waarde ze nu door het gemis hebben leeren kennen. Laat ze hun afgoden wegwerpen, die gruwelijke geraamten hunner koningen, verre van Mij, die Mij een afschuw geweest zijn." Dit was een raad juist van pas, nu de profeet het model van den tempel hun geteekend had, want:

1. Wanneer zij dat model zien, zullen zij zeker beschaamd zijn over hunne zonden, Ezekiel 43:10, wanneer zij zien, welke genade God voor hen bestemd had, ondanks hun algeheele onwaardigheid, zullen zij beschaamd zijn over hun zondig gedrag jegens dien God. Zie, de goedertierenheid Gods jegens ons moet tot bekeering leiden, vooral tot berouwvolle schaamte. Laat ze de afteekening nameten, en zien, hoezeer die de vorige overtreft en daaruit opmaken, welke groote zegeningen God voor hen bewaard heeft. Het zal hen zeker doen ontstellen, wanneer zij daarmede de verdienste hunner zonden vergelijken. En dan

2. Als zij beschaamd zijn over hun zonden, dan zullen ze zeker meer van het patroon zien, Ezekiel 43:11. Indien zij schaamrood worden vanwege alles wat zij gedaan hebben, en daarbij een algemeen overzicht van de goedertierenheid Gods, geef hun dan eene beschrijving van den tempel, die meer in bijzonderheden afdaalt. Zij, die goed beschouwen wat zij zien en de goedheid Gods kennen, zullen er meer van zien en weten. Dan en niet eer zijn wij bereid voor Gods gunst, als wij waarachtig berouw hebben over onze eigene dwaasheden: "Maak hun bekend den vorm van het Huis, Iaat hen zien welk een statig gebouw het is en toon hun deszelfs inzettingen en wetten." Zie, met het vooruitzicht onzer zegeningen behoort gepaard te gaan de kennis van onzen plicht, bij de voorrechten van Gods huis past bekendheid met Zijne regelen. Maak hun deze ordonnantiën bekend, opdat zij ze bewaren en doen. Zie, daarom wordt ons onze plicht geleerd, dat wij dien onderhouden en daarin zalig zijn.

III. Hij belooft, dat zij dezulken zullen zijn als zij behooren te zijn, en dan zal Hij voor hen zijn wat zij wenschen, dat Hij zijn zal, Ezekiel 43:7.

1. Het huis Israëls zal Mijnen heiligen naam niet meer verontreinigen. Dit is louter Evangelie. Het voorschrift der wet eischt: Gij zult Mijn naam niet verontreinigen, en de genade des Evangelies belooft: Gij zult niet. Wat in het eene verbond geeischt wordt, wordt in het andere beloofd, les. 32:40.

2. Ik zal in het midden van hen wonen in eeuwigheid, en hetzelfde wederom Ezekiel 43:9. God verzekert ons van Zijne goedwilligheid door in ons Zijn goede werk te bevestigen. Indien wij Zijn heiligen naam niet verontreinigen, kunnen wij zeker zijn, dat Hij ons niet verlaten zal.

IV. De algemeene wet van Gods huls wordt aangekondigd, Ezekiel 43:12. Dat, terwijl vroeger alleen het heiligdom heilig was, is het nu de geheele berg des huizes, zijne gansche grens, alle hoven en kamers inbegrepen, zullen het allerheiligste zijn, in de kerk des Nieuwen Verbonds.

1. De gansche kerk zal het voorrecht genieten, het allerheiligste te zijn, dat is den vrijen toegang tot God hebben. Alle geloovigen hebben, onder het Evangelie, vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom, Hebrews 10:19, met dit voordeel, dat terwijl de hoogepriester met het bloed van stieren en bokken inging, wij binnengaan op grond van het bloed van Jezus, en waar wij ook zijn, wij hebben door Hem den toegang tot den Vader.

2. De gansche kerk zal onder sterke verplichting liggen, voorwaarts te jagen naar de volmaakte heiligheid, daar hij, die ons heeft geroepen, heilig is. Alles moet nu allerheiligst zijn. De heiligheid is Gods huis sierlijk tot lange dagen, en in onzen Nienwtestamentischen tijd meer dan ooit. Zie, dit is de wet des huizes, laat niemand zijne bescherming verwachten, die zich niet aan die wet wil onderwerpen.

Ezechiël 43:13-27

Dit heeft betrekking op het altaar in dezen mystieken tempel, en dat is ook figuurlijk, want Christus is ons altaar. Na hun terugkeer hadden de Joden een altaar, lang voordat zij een tempel hadden, Ezra 3:3. Maar dat was een altaar in den tempel.

1. De maten des altaars, Ezekiel 43:13. Het was van boven zes ellen in het vierkant aan den voet, het was vier en een half ellen hoog. Het had eene bank, hier afzetsel genoemd, eene el van den grond, waarop de priesters stonden om den dienst te verrichten, en eene andere, weer twee ellen hooger, waarop weer anderen stonden, en elk afzetsel was eene halve ei breed en had randen aan elke zijde, opdat zij daarop vast zouden staan. De offeranden werden op de tevoren besproken tafel gedood, Ezekiel 40:39. Wat op het altaar moest verbrand worden, werd toegereikt aan die op de onderste bank stonden, en door hen aan de hooger staanden overgegeven, die het weer op het altaar legden. Zoo moeten wij in den dienst van God elkander handreiking doen.

11. De bepalingen des altaars. Voorschriften worden hier gegeven,

1. Aangaande de inwijding des altaars eerst. Zeven dogen werden doorgebracht met zijne inwijding, iederen dag moesten er slachtoffers opgeofferd worden, en vooral een bok als zondoffer, Ezekiel 43:25, benevens een ver als zondoffer op den eersten dag, Ezekiel 43:19, hetgeen ons leert, dat wij in al onze godsdienstige verrichtingen een oog moeten hebben voor Christus' groote zondoffer. Noch onze persoon noch onze godsdienstplechtigheden kunnen aangenaam zijn, tenzij de zonde is weggenomen, en dat kan alleen door Christus' bloed geschieden, dat zoowel het altaar heiligt (want Christus is eenmaal met Zijn eigen bloed ingegaan, Hebrews 9:1 en de geve op het altaar. Er werden ook een ver en een ram als brandoffer geofferd, Ezekiel 43:24, waarmede alleen de verheerlijking Gods bedoeld werd, om ons te leeren, in al onzen dienst daarvoor een oog te hebben, wij geven ons zelf als levende offeranden en onzen dienst als geestelijke offerande, opdat wij Hem mogen zijn tot een naam, een lof en heerlijkheid. De wijding van het altaar wordt hier genoemd ontzondigingen, verzoening, Ezekiel 43:20, Ezekiel 43:26. Christus, ons altaar, heeft, of schoon Hij zelf geen ontzondiging noch verzoening noodig had, Zichzelf geheiligd, John 17:19, en wanneer wij de altaren onzer harten Gode wijden, opdat het vuur eener heilige liefde daarop immer brande, dan moeten wij toezien, dat zij gereinigd en gezuiverd worden van de liefde der wereld en de lusten des vleesches. Het is opmerkelijk, dat er meerdere verschillen zijn tusschen de ceremoniën der inwijding hier en die van Exodus 29:1, om aan te duiden. dat de ceremoniën bewegelijke dingen zijn, en de overgangen heenwijzen op Christus. Slechts hier, overeenkomstig de algemeene wet, dat alle offeranden met zout moeten gezouten worden, Leviticus 2:13, worden bijzondere voorschriften gegeven, Ezekiel 43:24, dat de priesters zout op de offeranden meesten werpen. Genade is het zout, waarmede al onze godsdienstige verrichtingen moeten besprengd worden, Colossians 4:9. Een eeuwig verbond heet een zoutverbond, omdat het onverderfelijk is. De heerlijkheid, voor ons bewaard, is onverderfelijk en onbevlekkelijk, en de genade wrocht in ons den verborgen mensch des harten, die onverderfelijk is.

2. Aangaande het doorgaande gebruik, dat na de wijding ervan meest gemaakt worden, voortaan moesten de priesters de brandofferen en de dankofferen op het altaar bereiden, Ezekiel 43:27, want daarvoor was het geheiligd, omdat het de gave zou heiligen, die erop geofferd werd. Merk voorts op: a. Wie het altaar moesten bedienen: de Levietische priesteren uit het zaad van Zadok, Ezekiel 43:19. Die familie was in de plaats gekomen van die van Abjathar, naar Salomo's bestel, en God bevestigt dat. Zijn naam beteekent rechtvaardig, want het is het rechtvaardige zand, dat priester voor God is, door Christus den Heere onze gerechtigheid. b. Hoe zij zich voor den dienst zouden bereiden, Ezekiel 43:26. Zij zullen de handen vullen met de offeranden, ten teeken dat zij zich met hunne offeranden aan God en Zijnen dienst overgeven. Zie, alvorens wij den Heere in heilige dingen dienen, moeten wij ons zelf wijden door onze handen en harten met deze dingen te vullen. c. Hoe zij daarin voorspoed zullen hebben, Ezekiel 43:27:Ik zal een welgevallen aan u hebben, spreekt de Heere Heere. En, als God nu een welgevallen heeft, als onze dienst Hem aangenaam is, is dat voldoende, meer hebben wij niet noodig. Zij, die zich aan God overgeven, zullen een welgevallen van Hem trekken, door Hem aangenomen worden, eerst zij zelf en dan hun dienst, door den Middelaar.

Ezechiël 43:13-27

Dit heeft betrekking op het altaar in dezen mystieken tempel, en dat is ook figuurlijk, want Christus is ons altaar. Na hun terugkeer hadden de Joden een altaar, lang voordat zij een tempel hadden, Ezra 3:3. Maar dat was een altaar in den tempel.

1. De maten des altaars, Ezekiel 43:13. Het was van boven zes ellen in het vierkant aan den voet, het was vier en een half ellen hoog. Het had eene bank, hier afzetsel genoemd, eene el van den grond, waarop de priesters stonden om den dienst te verrichten, en eene andere, weer twee ellen hooger, waarop weer anderen stonden, en elk afzetsel was eene halve ei breed en had randen aan elke zijde, opdat zij daarop vast zouden staan. De offeranden werden op de tevoren besproken tafel gedood, Ezekiel 40:39. Wat op het altaar moest verbrand worden, werd toegereikt aan die op de onderste bank stonden, en door hen aan de hooger staanden overgegeven, die het weer op het altaar legden. Zoo moeten wij in den dienst van God elkander handreiking doen.

11. De bepalingen des altaars. Voorschriften worden hier gegeven,

1. Aangaande de inwijding des altaars eerst. Zeven dogen werden doorgebracht met zijne inwijding, iederen dag moesten er slachtoffers opgeofferd worden, en vooral een bok als zondoffer, Ezekiel 43:25, benevens een ver als zondoffer op den eersten dag, Ezekiel 43:19, hetgeen ons leert, dat wij in al onze godsdienstige verrichtingen een oog moeten hebben voor Christus' groote zondoffer. Noch onze persoon noch onze godsdienstplechtigheden kunnen aangenaam zijn, tenzij de zonde is weggenomen, en dat kan alleen door Christus' bloed geschieden, dat zoowel het altaar heiligt (want Christus is eenmaal met Zijn eigen bloed ingegaan, Hebrews 9:1 en de geve op het altaar. Er werden ook een ver en een ram als brandoffer geofferd, Ezekiel 43:24, waarmede alleen de verheerlijking Gods bedoeld werd, om ons te leeren, in al onzen dienst daarvoor een oog te hebben, wij geven ons zelf als levende offeranden en onzen dienst als geestelijke offerande, opdat wij Hem mogen zijn tot een naam, een lof en heerlijkheid. De wijding van het altaar wordt hier genoemd ontzondigingen, verzoening, Ezekiel 43:20, Ezekiel 43:26. Christus, ons altaar, heeft, of schoon Hij zelf geen ontzondiging noch verzoening noodig had, Zichzelf geheiligd, John 17:19, en wanneer wij de altaren onzer harten Gode wijden, opdat het vuur eener heilige liefde daarop immer brande, dan moeten wij toezien, dat zij gereinigd en gezuiverd worden van de liefde der wereld en de lusten des vleesches. Het is opmerkelijk, dat er meerdere verschillen zijn tusschen de ceremoniën der inwijding hier en die van Exodus 29:1, om aan te duiden. dat de ceremoniën bewegelijke dingen zijn, en de overgangen heenwijzen op Christus. Slechts hier, overeenkomstig de algemeene wet, dat alle offeranden met zout moeten gezouten worden, Leviticus 2:13, worden bijzondere voorschriften gegeven, Ezekiel 43:24, dat de priesters zout op de offeranden meesten werpen. Genade is het zout, waarmede al onze godsdienstige verrichtingen moeten besprengd worden, Colossians 4:9. Een eeuwig verbond heet een zoutverbond, omdat het onverderfelijk is. De heerlijkheid, voor ons bewaard, is onverderfelijk en onbevlekkelijk, en de genade wrocht in ons den verborgen mensch des harten, die onverderfelijk is.

2. Aangaande het doorgaande gebruik, dat na de wijding ervan meest gemaakt worden, voortaan moesten de priesters de brandofferen en de dankofferen op het altaar bereiden, Ezekiel 43:27, want daarvoor was het geheiligd, omdat het de gave zou heiligen, die erop geofferd werd. Merk voorts op: a. Wie het altaar moesten bedienen: de Levietische priesteren uit het zaad van Zadok, Ezekiel 43:19. Die familie was in de plaats gekomen van die van Abjathar, naar Salomo's bestel, en God bevestigt dat. Zijn naam beteekent rechtvaardig, want het is het rechtvaardige zand, dat priester voor God is, door Christus den Heere onze gerechtigheid. b. Hoe zij zich voor den dienst zouden bereiden, Ezekiel 43:26. Zij zullen de handen vullen met de offeranden, ten teeken dat zij zich met hunne offeranden aan God en Zijnen dienst overgeven. Zie, alvorens wij den Heere in heilige dingen dienen, moeten wij ons zelf wijden door onze handen en harten met deze dingen te vullen. c. Hoe zij daarin voorspoed zullen hebben, Ezekiel 43:27:Ik zal een welgevallen aan u hebben, spreekt de Heere Heere. En, als God nu een welgevallen heeft, als onze dienst Hem aangenaam is, is dat voldoende, meer hebben wij niet noodig. Zij, die zich aan God overgeven, zullen een welgevallen van Hem trekken, door Hem aangenomen worden, eerst zij zelf en dan hun dienst, door den Middelaar.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 43". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-43.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile