Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-38.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 38Dit hoofdstuk en het volgende betreffen Gog en Magog, een machtige vijand van het volk Israël, en die een geduchte aanval op hen doen, en hen in ontsteltenis brengen zou, maar hun leger zal verslagen worden, en hun plan mislukken, en het is hoogst waarschijnlijk, dat deze profetie vervuld werd, na de terugkeer van Israël uit hun gevangenschap, hetzij in de oorlogen, die zij met de koningen van Syrië voerden, in `t bijzonder met Antiochus Epifanes, of misschien op een andere wijze, die niet vermeld is. Als de gewijde geschiedenis van het Oude Testament even ver voortgezet was als de profetieën, dan zouden wij beter in staat geweest zijn deze hoofdstukken te begrijpen, maar bij gebrek aan die sleutel, zijn wij uitgesloten van de betekenis ervan. God had Zijn volk door de profeet gelukkige tijden verzekerd na de terugkeer naar hun eigen land, maar opdat zij de beloften, die betrekking hadden op het koninkrijk van de Messias en de geestelijke voorrechten van dat koninkrijk, niet verkeerd zouden opvatten, alsof hun daarin onafgebroken tijdelijke voorspoed beloofd werd, zegt Hij hun hier, zoals Christus aan Zijn discipelen zei, om eenzelfde verkeerde opvatting te voorkomen, dat zij in de wereld verdrukking zullen hebben, maar zij moeten goeden moed hebben, want tenslotte zullen zij overwinnaar blijven. Op deze profetie van Gog en Magog wordt zonder twijfel gezinspeeld in die profetie, die betrekking heeft op het laatste van de dagen, en die nog steeds onvervuld schijnt te zijn, Revelation 20:8, dat Gog en Magog vergaderd zullen worden om te krijgen tegen de legerplaats van de heiligen, evenals in de Oudtestamentische profetieën van de verwoesting van Babel gezinspeeld wordt Revelation 18:1 Maar in beide gevallen werden de Oudtestamentische profetieën vervuld in de Joodse kerk zoals de Nieuwtestamentische zullen worden als de tijd komt, in de Christelijke kerk. In dit hoofdstuk zijn dooreengeweven:
I. De aanval, die Gog en Magog op het land van Israël zullen doen, het grote leger, dat zij in het veld zullen brengen, en hun grote toebereidselen, Ezekiel 38:4, hun plan en bedoeling daarmee, Ezekiel 38:8, Gods hand daarin, Ezekiel 38:4.
II. De grote schrik, die dat in het land van Israël veroorzaken zou, Ezekiel 38:15, Ezekiel 38:16, Ezekiel 38:18.
III. Het goddelijk bedwang, waaronder deze vijanden zullen zijn, Ezekiel 38:2 -Ezekiel 38:4 en wederom Ezekiel 38:14.
IV. De nederlaag, die hun toegebracht zal worden door Gods eigen hand, Ezekiel 38:21, waarvan wij in het volgende hoofdstuk meer zullen horen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 38Dit hoofdstuk en het volgende betreffen Gog en Magog, een machtige vijand van het volk Israël, en die een geduchte aanval op hen doen, en hen in ontsteltenis brengen zou, maar hun leger zal verslagen worden, en hun plan mislukken, en het is hoogst waarschijnlijk, dat deze profetie vervuld werd, na de terugkeer van Israël uit hun gevangenschap, hetzij in de oorlogen, die zij met de koningen van Syrië voerden, in `t bijzonder met Antiochus Epifanes, of misschien op een andere wijze, die niet vermeld is. Als de gewijde geschiedenis van het Oude Testament even ver voortgezet was als de profetieën, dan zouden wij beter in staat geweest zijn deze hoofdstukken te begrijpen, maar bij gebrek aan die sleutel, zijn wij uitgesloten van de betekenis ervan. God had Zijn volk door de profeet gelukkige tijden verzekerd na de terugkeer naar hun eigen land, maar opdat zij de beloften, die betrekking hadden op het koninkrijk van de Messias en de geestelijke voorrechten van dat koninkrijk, niet verkeerd zouden opvatten, alsof hun daarin onafgebroken tijdelijke voorspoed beloofd werd, zegt Hij hun hier, zoals Christus aan Zijn discipelen zei, om eenzelfde verkeerde opvatting te voorkomen, dat zij in de wereld verdrukking zullen hebben, maar zij moeten goeden moed hebben, want tenslotte zullen zij overwinnaar blijven. Op deze profetie van Gog en Magog wordt zonder twijfel gezinspeeld in die profetie, die betrekking heeft op het laatste van de dagen, en die nog steeds onvervuld schijnt te zijn, Revelation 20:8, dat Gog en Magog vergaderd zullen worden om te krijgen tegen de legerplaats van de heiligen, evenals in de Oudtestamentische profetieën van de verwoesting van Babel gezinspeeld wordt Revelation 18:1 Maar in beide gevallen werden de Oudtestamentische profetieën vervuld in de Joodse kerk zoals de Nieuwtestamentische zullen worden als de tijd komt, in de Christelijke kerk. In dit hoofdstuk zijn dooreengeweven:
I. De aanval, die Gog en Magog op het land van Israël zullen doen, het grote leger, dat zij in het veld zullen brengen, en hun grote toebereidselen, Ezekiel 38:4, hun plan en bedoeling daarmee, Ezekiel 38:8, Gods hand daarin, Ezekiel 38:4.
II. De grote schrik, die dat in het land van Israël veroorzaken zou, Ezekiel 38:15, Ezekiel 38:16, Ezekiel 38:18.
III. Het goddelijk bedwang, waaronder deze vijanden zullen zijn, Ezekiel 38:2 -Ezekiel 38:4 en wederom Ezekiel 38:14.
IV. De nederlaag, die hun toegebracht zal worden door Gods eigen hand, Ezekiel 38:21, waarvan wij in het volgende hoofdstuk meer zullen horen.
Vers 1
Ezechiël 38:1-13De critici en uitleggers hebben hier werk in overvloed in het onderzoek naar Gog en Magog. Wij kunnen aan hun opmerkingen niets toevoegen en hun geschillen niet uitmaken. Gog schijnt de koning en Magog het koninkrijk te zijn, zodat Gog en Magog als Farao en de Egyptenaars zijn. Sommigen zoeken ze veraf, in Scythië, Tartarije en Rusland. Anderen menen ze dichter bij het land Israël te vinden, in Syrië en Klein-Azië. Ezechiël wordt opgedragen tegen Gog te profeteren en hem te zeggen, dat God tegen hem is, Ezekiel 38:2 God ziet niet alleen degenen, die op `t ogenblik de vijanden van Zijn kerk zijn, die Hij tegenstaat, maar Hij voorziet ook wie het in de toekomst zullen zijn en laat hen weten door Zijn woord, dat Hij ook hen tegenstaat, en toch behaagt het Hem gebruik van hen te maken om Zijn eigen doel te bereiken, voor de ere van Zijn eigen naam, zeker "hun grimmigheid zal Hem loffelijk maken, en het overblijfsel daarvan zal Hij opbinden," Psalms 76:11. Hier moeten wij opmerken,
I. De nederlaag, die, naar Gods bestel de vijand zou toegebracht worden. Opmerkelijk is dat dit in de profetie voorop gaat, voordat voorspeld wordt, dat hij tegen Israël optrekken zal, wordt voorspeld, dat God haken in hun kaken leggen en hen omwenden zal, Ezekiel 38:4, opdat zij verzekerd zouden zijn van hun verlossing, voordat hun het gevaar in het vooruitzicht werd gesteld. Zo teder gevoelt God voor Zijn volk, en zo bezorgd is Hij, dat zij schrikken zullen nog voordat de ramp begint, zegt Hij hun, dat alles goed aflopen zal.
II. De onderneming, die zij, naar Zijn bestel, zouden aanvangen, en die op deze nederlaag en teleurstelling uitlopen zou.
1. De volken, die zullen helpen in deze onderneming tegen Israël, zijn vele, en groot en machtig Ezekiel 38:5, Ezekiel 38:6, Perzen, Moren enz. Antiochus had een leger, samengesteld uit al de volken, die hier genoemd worden, en nog veel meer. Deze volken waren met elkaar in twist geweest, en toch verenigd tegen Israël. Hoe worden zij vermenigvuldigd, die Gods volk verontrusten!
2. Zij zijn wel voorzien van wapens en ammunitie, en brengen een menigte gewapenden in het veld-paarden en ruiteren, Ezekiel 38:4, goed toegerust, volkomen wel gekleed, met rondas en schild voor verdediging, en zij hanteren allemaal zwaarden voor de aanval. Er worden bevelen gegeven voor alle mogelijke toebereidselen voor deze onderneming, Ezekiel 38:7 :Wees bereid en maak, u gereed. Zie, welke krijgsvoorraad gij reeds bezet, en maak nog meer gereed, gij en uw gehele vergadering, voor het geval, dat die niet voldoende is. Gog zelf moet een wacht zijn voor de andere verbondenen. Als opperbevelhebber moet hij de zorg voor hun veiligheid op zich nemen, hij moet voor hun veiligheid instaan, en hen onder zijn bijzondere bescherming nemen. In plaats van hun soldaten nodeloos en verwaten bloot te geven, en hun leven te verspillen aan wanhopige ondernemingen, moeten de leiders van een leger zich er op toeleggen, hun tot een wacht te zijn, en, wanneer zij hen in het gevaar zenden, voor ondersteuning en dekking de nodige maatregelen nemen. Deze aansporing om zich voor te bereiden schijnt ironisch bedoeld te zijn. "Doe zoveel kwaad, als gij kunt, maar Ik zal u omwenden, evenals in Isaiah 8:9 :Omgordt u doch wordt verbroken."
3. Hun doel is de bergen Israëls, Ezekiel 38:8, het land, dat weergebracht is van het zwaard. Het is nog niet lang geleden, dat het door het zwaard gekweld werd, en het is altijd min of meer woest geweest, door het een oordeel of door het andere, het is pas onlangs vergaderd uit vele volken, en uit de volken uitgevoerd, het heeft, vergelijkenderwijs, maar korte tijd gehad om op adem te komen, het heeft ter nauwer nood zijn kracht teruggekregen, sinds het door oorlog en gevangenschap ten onder gebracht was, en daarom behoeven zijn naburen niet te vrezen, dat het al te groot zal worden, en daarom is het zeer wreed er zo spoedig twist mee te zoeken. Het is een volk, dat zeker woont, allemaal zonder muur, zonder grendel noch deuren, Ezekiel 38:11. Het is een zeker bewijs, dat zij geen boze bedoelingen hebben tegen hun naburen, want zij vrezen geen kwaad van hen. Het is ondenkbaar, dat zij, die geen voorzorgen nemen om zich te kunnen verdedigen, anderen aanvallen, en dat verzwaart de zonde van deze aanvallers. "Het is laag en wreed kwaad te smeden tegen zijn naaste, zolang hij met vertrouwen bij hem woont, en hem niet wantrouwt", Spreuk. 3:29. Maar ziehier, hoe in deze wereld de wolken weerkomen na de regen, en hoe weinig reden wij hebben om zeker te zijn, voordat wij in de hemel komen. Het is nog niet leng geleden dat Israël weergebracht is van het zwaard van een van zijn vijanden, en ziedaar, reeds trekt een ander het zwaard. Vroegere rampen beschermen ons niet tegen verdere rampen, maar als wij menen ons, ten minste voor een tijd, losgemaakt te hebben, kunnen wij door een nieuw en plotseling alarm geroepen worden ons opnieuw aan te gorden, en daarom moeten wij nooit roemen noch de waakzaamheid laten verslappen.
4. Hetgeen de vijand op het oog heeft met het maken van dit plan, is zich te verrijken en zich meester te maken, niet van het land, maar van zijn rijkdom, te roven en te plunderen, en het tot zijn prooi te maken. Te die dage, dat God van plan is dit teweeg te brengen, zullen er raadslagen in het hart van deze vijand opkomen, en hij zal een kwade gedachte denken, Ezekiel 38:10. Al het kwaad, dat de mensen doen aan de kerk van God, is het gevolg van slechte gedachten, die in hun hart opkomen, eerzuchtige gedachten, hebzuchtige gedachten, wrevelige gedachten tegen hen, die goed zijn, om van de wille van hun goedheid. In Antiochus' hart kwam de gedachte op, wat een zonderling volk deze godsdienstige Joden waren, en hoezeer hun eredienst getuigde tegen de afgoderij van hun naburen en die veroordeelde, en daarom kwelde hij ze, uit vijandschap tegen hun godsdienst. Hij bedacht, wat een rijk volk zij waren, dat vee en have verkregen heeft in het midden des lands, en tevens hoe zwak zij waren, hoe onmachtig om weerstand te bieden, hoe gemakkelijk het zou zijn, hun bezittingen weg te voeren, en hoeveel roem deze roof zijn overwinnend zwaard zou brengen, toen dit alles in zijn hart opkwam, en de ene boze gedachte de andere kweekte, kwam hij ten laatste tot dit besluit, Ezekiel 38:11,Ezekiel 38:12:"Ik zal optrekken naar dat dorpenland, ja, dat zal ik, het zal mij niets kosten, mij dat alles toe te eigenen. Ik zal komen en verstoren, degenen, die in ruste zijn, zonder hen te waarschuwen, niet om hun toenemende grootheid te verpletteren, of hun onbeschaamdheid te kastijden, of wraak op hen te nemen, voor een of ander onrecht, dat zij ons aangedaan hebben (zij hadden geen enkel voorwendsel om hun de oorlog aan te doen), maar alleen om buit te buiten en loof te roven", Ezekiel 38:12, in flagrante strijd met alle wetten van recht en billijkheid, ongeveer zoals een straatrover de reiziger doodt om zijn geld te kunnen nemen. Dat waren de gedachten, die in het hart van deze goddeloze vorst opkwamen, en God kende ze, ja, Hij kende ze, voordat zij in zijn hart opkwamen, want "Hij verstaat onze gedachten van verre," Psalms 139:2.
5. In overeenstemming met het aldus gemaakte plan stort hij zijn troepen over het land van Israël uit, en vindt er, die gereed zijn hem te hulp te komen met deze vooruitzichten, Ezekiel 38:9:"Gij zult optrekken en aankomen als een onstuimige verwoesting, met alle mogelijke kracht, woede en hevigheid, en gij zult zijn als een wolk om het land te bedekken, het te verduisteren en te bedreigen, gij en niet alleen alle uw benden, de gehele macht, die gij in het veld kunt brengen, maar ook vele volken met u", die waarvan gesproken wordt in Ezekiel 38:13, "Scheba en Dedan, de Arabieren en de Edomieten, en de kooplieden van Tarsis, van Tyrus en Sidon en andere zeesteden, zij en hun jonge leeuwen, die begerig zijn naar buit en er van leven, zullen zeggen: Komt gij om buit te buiten van dit land?" Zo is het, en daarom wensen zij hem voorspoed. Of misschien benijden zij hem die, of gunnen hem die niet. "Komt gij om schatten, gij, die zelf reeds zo rijk zijt?" Of, wetende, dat God aan Israëls zijde staat, bespotten zij aldus zijn pogingen daar zij vooruitzien, dat zij mislukken zullen, en dat hij teleurgesteld zal worden in de prooi, die hij zichzelf beloofd heeft. Of, als hij komt om buit te buiten, zullen zij komen en zich met hem verenigen en hun troepen bij de zijne voegen. Toen Lysias, die de aanvoerder was van Antiochus' leger, tegen de Joden oprekte, sloten zich de naburige volken bij hem aan, I Macc. 3:41, om in de schuld te delen in de hoop deel te hebben aan de buit. Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem.
Vers 1
Ezechiël 38:1-13De critici en uitleggers hebben hier werk in overvloed in het onderzoek naar Gog en Magog. Wij kunnen aan hun opmerkingen niets toevoegen en hun geschillen niet uitmaken. Gog schijnt de koning en Magog het koninkrijk te zijn, zodat Gog en Magog als Farao en de Egyptenaars zijn. Sommigen zoeken ze veraf, in Scythië, Tartarije en Rusland. Anderen menen ze dichter bij het land Israël te vinden, in Syrië en Klein-Azië. Ezechiël wordt opgedragen tegen Gog te profeteren en hem te zeggen, dat God tegen hem is, Ezekiel 38:2 God ziet niet alleen degenen, die op `t ogenblik de vijanden van Zijn kerk zijn, die Hij tegenstaat, maar Hij voorziet ook wie het in de toekomst zullen zijn en laat hen weten door Zijn woord, dat Hij ook hen tegenstaat, en toch behaagt het Hem gebruik van hen te maken om Zijn eigen doel te bereiken, voor de ere van Zijn eigen naam, zeker "hun grimmigheid zal Hem loffelijk maken, en het overblijfsel daarvan zal Hij opbinden," Psalms 76:11. Hier moeten wij opmerken,
I. De nederlaag, die, naar Gods bestel de vijand zou toegebracht worden. Opmerkelijk is dat dit in de profetie voorop gaat, voordat voorspeld wordt, dat hij tegen Israël optrekken zal, wordt voorspeld, dat God haken in hun kaken leggen en hen omwenden zal, Ezekiel 38:4, opdat zij verzekerd zouden zijn van hun verlossing, voordat hun het gevaar in het vooruitzicht werd gesteld. Zo teder gevoelt God voor Zijn volk, en zo bezorgd is Hij, dat zij schrikken zullen nog voordat de ramp begint, zegt Hij hun, dat alles goed aflopen zal.
II. De onderneming, die zij, naar Zijn bestel, zouden aanvangen, en die op deze nederlaag en teleurstelling uitlopen zou.
1. De volken, die zullen helpen in deze onderneming tegen Israël, zijn vele, en groot en machtig Ezekiel 38:5, Ezekiel 38:6, Perzen, Moren enz. Antiochus had een leger, samengesteld uit al de volken, die hier genoemd worden, en nog veel meer. Deze volken waren met elkaar in twist geweest, en toch verenigd tegen Israël. Hoe worden zij vermenigvuldigd, die Gods volk verontrusten!
2. Zij zijn wel voorzien van wapens en ammunitie, en brengen een menigte gewapenden in het veld-paarden en ruiteren, Ezekiel 38:4, goed toegerust, volkomen wel gekleed, met rondas en schild voor verdediging, en zij hanteren allemaal zwaarden voor de aanval. Er worden bevelen gegeven voor alle mogelijke toebereidselen voor deze onderneming, Ezekiel 38:7 :Wees bereid en maak, u gereed. Zie, welke krijgsvoorraad gij reeds bezet, en maak nog meer gereed, gij en uw gehele vergadering, voor het geval, dat die niet voldoende is. Gog zelf moet een wacht zijn voor de andere verbondenen. Als opperbevelhebber moet hij de zorg voor hun veiligheid op zich nemen, hij moet voor hun veiligheid instaan, en hen onder zijn bijzondere bescherming nemen. In plaats van hun soldaten nodeloos en verwaten bloot te geven, en hun leven te verspillen aan wanhopige ondernemingen, moeten de leiders van een leger zich er op toeleggen, hun tot een wacht te zijn, en, wanneer zij hen in het gevaar zenden, voor ondersteuning en dekking de nodige maatregelen nemen. Deze aansporing om zich voor te bereiden schijnt ironisch bedoeld te zijn. "Doe zoveel kwaad, als gij kunt, maar Ik zal u omwenden, evenals in Isaiah 8:9 :Omgordt u doch wordt verbroken."
3. Hun doel is de bergen Israëls, Ezekiel 38:8, het land, dat weergebracht is van het zwaard. Het is nog niet lang geleden, dat het door het zwaard gekweld werd, en het is altijd min of meer woest geweest, door het een oordeel of door het andere, het is pas onlangs vergaderd uit vele volken, en uit de volken uitgevoerd, het heeft, vergelijkenderwijs, maar korte tijd gehad om op adem te komen, het heeft ter nauwer nood zijn kracht teruggekregen, sinds het door oorlog en gevangenschap ten onder gebracht was, en daarom behoeven zijn naburen niet te vrezen, dat het al te groot zal worden, en daarom is het zeer wreed er zo spoedig twist mee te zoeken. Het is een volk, dat zeker woont, allemaal zonder muur, zonder grendel noch deuren, Ezekiel 38:11. Het is een zeker bewijs, dat zij geen boze bedoelingen hebben tegen hun naburen, want zij vrezen geen kwaad van hen. Het is ondenkbaar, dat zij, die geen voorzorgen nemen om zich te kunnen verdedigen, anderen aanvallen, en dat verzwaart de zonde van deze aanvallers. "Het is laag en wreed kwaad te smeden tegen zijn naaste, zolang hij met vertrouwen bij hem woont, en hem niet wantrouwt", Spreuk. 3:29. Maar ziehier, hoe in deze wereld de wolken weerkomen na de regen, en hoe weinig reden wij hebben om zeker te zijn, voordat wij in de hemel komen. Het is nog niet leng geleden dat Israël weergebracht is van het zwaard van een van zijn vijanden, en ziedaar, reeds trekt een ander het zwaard. Vroegere rampen beschermen ons niet tegen verdere rampen, maar als wij menen ons, ten minste voor een tijd, losgemaakt te hebben, kunnen wij door een nieuw en plotseling alarm geroepen worden ons opnieuw aan te gorden, en daarom moeten wij nooit roemen noch de waakzaamheid laten verslappen.
4. Hetgeen de vijand op het oog heeft met het maken van dit plan, is zich te verrijken en zich meester te maken, niet van het land, maar van zijn rijkdom, te roven en te plunderen, en het tot zijn prooi te maken. Te die dage, dat God van plan is dit teweeg te brengen, zullen er raadslagen in het hart van deze vijand opkomen, en hij zal een kwade gedachte denken, Ezekiel 38:10. Al het kwaad, dat de mensen doen aan de kerk van God, is het gevolg van slechte gedachten, die in hun hart opkomen, eerzuchtige gedachten, hebzuchtige gedachten, wrevelige gedachten tegen hen, die goed zijn, om van de wille van hun goedheid. In Antiochus' hart kwam de gedachte op, wat een zonderling volk deze godsdienstige Joden waren, en hoezeer hun eredienst getuigde tegen de afgoderij van hun naburen en die veroordeelde, en daarom kwelde hij ze, uit vijandschap tegen hun godsdienst. Hij bedacht, wat een rijk volk zij waren, dat vee en have verkregen heeft in het midden des lands, en tevens hoe zwak zij waren, hoe onmachtig om weerstand te bieden, hoe gemakkelijk het zou zijn, hun bezittingen weg te voeren, en hoeveel roem deze roof zijn overwinnend zwaard zou brengen, toen dit alles in zijn hart opkwam, en de ene boze gedachte de andere kweekte, kwam hij ten laatste tot dit besluit, Ezekiel 38:11,Ezekiel 38:12:"Ik zal optrekken naar dat dorpenland, ja, dat zal ik, het zal mij niets kosten, mij dat alles toe te eigenen. Ik zal komen en verstoren, degenen, die in ruste zijn, zonder hen te waarschuwen, niet om hun toenemende grootheid te verpletteren, of hun onbeschaamdheid te kastijden, of wraak op hen te nemen, voor een of ander onrecht, dat zij ons aangedaan hebben (zij hadden geen enkel voorwendsel om hun de oorlog aan te doen), maar alleen om buit te buiten en loof te roven", Ezekiel 38:12, in flagrante strijd met alle wetten van recht en billijkheid, ongeveer zoals een straatrover de reiziger doodt om zijn geld te kunnen nemen. Dat waren de gedachten, die in het hart van deze goddeloze vorst opkwamen, en God kende ze, ja, Hij kende ze, voordat zij in zijn hart opkwamen, want "Hij verstaat onze gedachten van verre," Psalms 139:2.
5. In overeenstemming met het aldus gemaakte plan stort hij zijn troepen over het land van Israël uit, en vindt er, die gereed zijn hem te hulp te komen met deze vooruitzichten, Ezekiel 38:9:"Gij zult optrekken en aankomen als een onstuimige verwoesting, met alle mogelijke kracht, woede en hevigheid, en gij zult zijn als een wolk om het land te bedekken, het te verduisteren en te bedreigen, gij en niet alleen alle uw benden, de gehele macht, die gij in het veld kunt brengen, maar ook vele volken met u", die waarvan gesproken wordt in Ezekiel 38:13, "Scheba en Dedan, de Arabieren en de Edomieten, en de kooplieden van Tarsis, van Tyrus en Sidon en andere zeesteden, zij en hun jonge leeuwen, die begerig zijn naar buit en er van leven, zullen zeggen: Komt gij om buit te buiten van dit land?" Zo is het, en daarom wensen zij hem voorspoed. Of misschien benijden zij hem die, of gunnen hem die niet. "Komt gij om schatten, gij, die zelf reeds zo rijk zijt?" Of, wetende, dat God aan Israëls zijde staat, bespotten zij aldus zijn pogingen daar zij vooruitzien, dat zij mislukken zullen, en dat hij teleurgesteld zal worden in de prooi, die hij zichzelf beloofd heeft. Of, als hij komt om buit te buiten, zullen zij komen en zich met hem verenigen en hun troepen bij de zijne voegen. Toen Lysias, die de aanvoerder was van Antiochus' leger, tegen de Joden oprekte, sloten zich de naburige volken bij hem aan, I Macc. 3:41, om in de schuld te delen in de hoop deel te hebben aan de buit. Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem.
Het tweede deel van het hoofdstuk is een herhaling van het eerste, de profetie is dubbel, want de zaak is zeker en er moet zorgvuldig op gelet worden.
I. Opnieuw wordt hier voorspeld, dat deze wrevelige vijand een geduchte aanval zal doen op het land van Israël, Ezekiel 38:15 :Gij zult komen uit de zijden van het noorden (Syrië lag ten noorden van Kanan) met een machtig leger, gij zult optrekken als een wolk, tegen Mijn volk Israëls, om het land te bedekken, Ezekiel 38:16. Deze woorden, Ezekiel 38:14 :Zult gij het, te die dage als Mijn volk Israël zeker woont, niet gewaar worden? kan op twee manieren opgevat worden:
1. Als aanduiding van de aanlokselen tot deze aanval. U zal bericht gebracht worden hoe zeker en hoe zorgeloos het volk van Israël woont, wat u reden zal geven tot uw plan tegen hen, want, als gij weet niet alleen wat een rijke, maar ook, wat een gemakkelijke prooi zij denkelijk zullen zijn, dan zult gij spoedig besluiten hen te overvallen. Gods leiding moet. erkend worden in de aanleiding, de geringe aanleiding misschien, die hem gegeven wordt, en dat niet eens opzettelijk, tot die eerste gedachten, waaruit grote ondernemingen haar oorsprong nemen. Om Zijn eigen doel te bereiken, laat God de mensen weten, waarvan Hij weet, dat zij een slecht gebruik zullen maken, zoals hier. Of,
2. Als een aanduiding van zijn teleurstelling in deze onderneming, waarmee de profetie zoals hiervoor, ook hier begint: "Als Mijn volk Israël zeker woont, niet alleen in hun eigen schatting, maar in werkelijkheid, nademaal zij zeker wonen onder de goddelijke bescherming zult gij dat niet gewaar worden door de vruchteloosheid van uw pogingen om hen te vernietigen?" Zij zullen spoedig ondervinden, dat "er geen toverij tegen Jakob is, dat alle instrument tegen hem bereid, niet gelukken zal, " gij zult tot uw schade en schande ondervinden, dat al hebben zij geen muren, noch grendels noch poorten, zij God zelf hebben, als een vurige muur rondom, en dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt, wie zich met hen bemoeit, bemoeit zich tot zijn eigen schade. En het is om dit aan de gehele wereld te tonen, dat God deze machtige vijand tegen Zijn volk brengen zal. Die optrokken tegen Israël, zeiden: "Laat ons buitmaken en roof roven, maar zij wisten de gedachten des Heren niet," Micah 4:11,Micah 4:12. "Ik zal u aanbrengen tegen Mijn land." Dat is vreemd nieuws, dat God Zijn vijanden niet alleen toelaten zal tegen Zijn eigen kinderen op te trekken, maar dat Hij ze zelf brengen zal, maar, als wij verstaan, wat het doel daarvan is, zullen wij ons ook hiermede kunnen verzoenen, het is, opdat de heidenen Mij kennen als de enige levende en ware God, als ik aan u zal geheiligd worden, o Gog! dit is in uw nederlaag en vernietiging voor hun ogen, opdat alle volken zien mogen en zeggen: "Niemand is er gelijk de God van Jeschurun, die op de hemel vaart tot hulpe van Zijn volk." God brengt Zijn volk in gevaar en ellende om de eer te hebben van hun verlossing te weeg te brengen en duldt dat de vijanden van Zijn kerk een tijd lang de overhand hebben, hoewel zij Zijn naam door hun zonde ontheiligen, om de ere te hebben, tenslotte de sterkste te zijn en Zijn eigen naam te heiligen in hun verderf. Nu wordt gezegd: Dit zal zijn in het laatste van de dagen, namelijk van de Oudtestamentische kerk, dat geldt van het kwaad, `t welk Antiochus aan Israël deed, maar in het laatste van de dagen van de Nieuwtestamentische kerk zal nog zo'n vijand opstaan, die op gelijke wijze verslagen zal worden. Krachtdadige beveiliging wordt in de schatkamer van Gods Woord bewaard tegen de moeite en gevaren, waarin de kerk over langen tijd, zelfs in het laatste van de dagen, komen kan.
II. Een toespeling wordt hier gemaakt op de voorspellingen van vroegere profeten, Ezekiel 38:17 :Zijt gij die, van welke Ik in verledene dagen gesproken heb, van wie Mozes sprak in Zijn profetie van het laatste van de dagen, Deuteronomy 32:43 "Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen weerkeren, en David, Psalms 9:15, De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden," en op vele andere plaatsen in de Psalmen? Dit is de Leviathan, van wie Jesaja sprak, Isaiah 27:1, de vergadering van de heidenen, waarvan Joël sprak, Joel 3:1. Velen van de profeten hadden misschien in `t bijzonder van deze gebeurtenis gesproken, al staat het niet geschreven, zoals zij allen gesproken en tevens geschreven hadden, wat op ons toepasselijk is. Er is een liefelijke, bewonderenswaardige samenstemming en gelijkheid tussen de profeten des Heren, al leefden zij ook in verschillende eeuwen, want zij werden allen door een en dezelfde Geest geleid.
III. Hier wordt voorspeld, dat deze woedende en geduchte vijand volkomen afgesneden zal worden bij zijn aanval op Israël, en dat die met zijn eigen verderf zal eindigen. Velen veronderstellen, dat dit zijn vervulling heeft gehad in de vele nederlagen door de Maccabeën aan de troepen van Antiochus toegebracht en de opmerkelijke oordelen, die God aan zijn persoon geoefend heeft, want hij stierf aan een afschuwelijke ziekte. Maar deze dingen worden hier, als gewoonlijk, in beeldspraak voorspeld, waarvan wij geen letterlijke vervulling verwachten moeten, en toch is het mogelijk, dat zij meer letterlijk vervuld zijn dan wij weten.
1. God zal grotelijks misnoegd zijn tegen deze vermetele aanvaller: Als Gog, trots en grimmig, tegen het land Israëls zal aankomen, en met een hoge hand alles wat hem in de weg staat, meent neer te kunnen werpen, dan "zal de grimmigheid des Heren in Zijn gelaat opkomen," evenals iemand, die diep beledigd is en besloten zich daarover te wreken, het bloed naar het gezicht stijgt, Ezekiel 38:18. God zal tegen hen spreken, in Zijn ijver voor Zijn volk en in het vuur van Zijn verbolgenheid, tegen Zijn en hun vijanden, Ezekiel 38:19. Zie hoe God de zonde toelaat, hoe hij de mensen de gelegenheid geeft om te zondigen, en er gebruik van maakt voor Zijn eigen bedoelingen, en hoe dat alles bestaanbaar is met Zijn haat tegen de zonde en Zijn ontevredenheid er over. God brengt deze vijand aan tegen Zijn land, door hem te doen weten, wat een gemakkelijke prooi het is, met de bedoeling Zichzelf daarvoor te verheerlijken, en toch, als hij tegen het land aankomt, komt Zijn grimmigheid op en Hij spreekt tot hem in het vuur van Zijn verborgenheid. Als iemand vraagt: Waarom is Hij ontevreden? want wie heeft Zijn wil weerstaan? dan is het antwoord gemakkelijk te geven: "Maar toch o mens! wie zijt gij, die tegen God antwoordt!"
2. Zijn troepen zullen in de grootst denkbare verwarring en ontsteltenis gebracht worden, Ezekiel 38:19 :Er zal een groot beven zijn in het land Israëls, een algemeen schudden, Ezekiel 38:20, dat de vissen en het gevogelte, het gedierte des velds en het kruipend gedierte zal bewegen, en nog meer de mensen, die op de aardbodem zijn, die eerder indrukken van vrees ontvangen. Er zal zulk een grote aardbeving zijn, dat de bergen nedergeworpen zullen worden, de natuurlijke hoogten en de steile plaatsen, torens en muren, kunstmatige hoogten, zij alle zullen ter aarde nedervallen. Sommigen menen, dat hiermee de schrik bedoeld wordt, die over het land van Israël zal gebracht worden door de woede van de vijand. Maar er is meer reden hierbij te denken aan de schrik, die over de vijand komen zal door de verbolgenheid des Heren, al die dingen, die zij zelf oprichten, en waarop zij steunen, zullen neergeworpen worden, en het hart zal hun in de schoenen zinken.
3. Hij zal verslagen en volkomen vernietigd worden, beide, aarde en hemel zullen tegen hem gewapend worden. a. De aarde zal zijn strijdkrachten monsteren om hen te verderven. Als het volk Israëls geen kracht en moed heeft om hen te weerstaan, zal God het zwaard over hem roepen, Ezekiel 38:21. En zwaarden heeft Hij altijd ter beschikking, "dronken geworden in de hemel," Isaiah 34:5. Op alle bergen Israëls, waar hij hoopte buit te vinden om zich te verrijken, zal hij zwaarden vinden om hen te verderven, en eer zij ledig wederkeren, "zal het zwaard van de een tegen de ander zijn, als ten dage van Midian," Psalms 83:9. De aanzienlijken van Syrië zullen tegen elkaar intrigeren en elkaar verdoen, elkaar bestrijden, en elkaar aanklagen. God kan de verstoorders van Zijn volk hun eigen verstoorders en de verstoorders van elkaar doen zijn en dikwijls doet Hij dat. Evenwel zal Hij zelf hun verstoorder zijn, Hij zal het werk in Zijn eigen hand nemen, opdat het grondig gedaan wordt, Ezekiel 38:22 :Ik zal met Hem rechten door pestilentie en door bloed. Tegen wie God handelt, met die recht Hij, Hij toont hem de reden van Zijn geschil met hem, opdat zijn mond gestopt wordt, en Zijn vonnis onbetwistbaar zal zijn.
b. De hemelse heirscharen zullen tegen hem strijden: Ik zal een overstelpenden plasregen regenen op hem, Ezekiel 38:22. Hij komt als een storm over Israël, Ezekiel 38:9. Maar God zal als een storm over hem komen, zal op hem regenen grote hagelstenen, als op de Kananieten, Joshua 10:11, "vuur en zwavel, als op Sodom, en een geweldige stormwind", Psalms 11:6. Evenzo zullen Gog en Magog in het Nieuwe Testament verteerd worden "door vuur uit de hemel, en geworpen in de poel van sulfer", Revelation 20:9, Revelation 20:10. Dat zal in eeuwigheid het deel zijn van alle onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van Gods kerk en volk.
4. God zal in dit alles verheerlijkt worden. Het doel, dat Hij beoogde, Ezekiel 38:16, zal bereikt worden, Ezekiel 38:23 : Alzo zal Ik Mij grootmaken en Mij heiligen. In het verderf van de zondaars doet God uitkomen, dat Hij een groot en heilig God is, en dat zal Hij doen tot in eeuwigheid. En als de mensen Hem niet groot maken en heiligen, zoals hun plicht is, zal Hij Zichzelf groot maken en heiligen, en dit moeten wij dagelijks begeren, en er om bidden: "Vader, verheerlijk Uw naam."
Het tweede deel van het hoofdstuk is een herhaling van het eerste, de profetie is dubbel, want de zaak is zeker en er moet zorgvuldig op gelet worden.
I. Opnieuw wordt hier voorspeld, dat deze wrevelige vijand een geduchte aanval zal doen op het land van Israël, Ezekiel 38:15 :Gij zult komen uit de zijden van het noorden (Syrië lag ten noorden van Kanan) met een machtig leger, gij zult optrekken als een wolk, tegen Mijn volk Israëls, om het land te bedekken, Ezekiel 38:16. Deze woorden, Ezekiel 38:14 :Zult gij het, te die dage als Mijn volk Israël zeker woont, niet gewaar worden? kan op twee manieren opgevat worden:
1. Als aanduiding van de aanlokselen tot deze aanval. U zal bericht gebracht worden hoe zeker en hoe zorgeloos het volk van Israël woont, wat u reden zal geven tot uw plan tegen hen, want, als gij weet niet alleen wat een rijke, maar ook, wat een gemakkelijke prooi zij denkelijk zullen zijn, dan zult gij spoedig besluiten hen te overvallen. Gods leiding moet. erkend worden in de aanleiding, de geringe aanleiding misschien, die hem gegeven wordt, en dat niet eens opzettelijk, tot die eerste gedachten, waaruit grote ondernemingen haar oorsprong nemen. Om Zijn eigen doel te bereiken, laat God de mensen weten, waarvan Hij weet, dat zij een slecht gebruik zullen maken, zoals hier. Of,
2. Als een aanduiding van zijn teleurstelling in deze onderneming, waarmee de profetie zoals hiervoor, ook hier begint: "Als Mijn volk Israël zeker woont, niet alleen in hun eigen schatting, maar in werkelijkheid, nademaal zij zeker wonen onder de goddelijke bescherming zult gij dat niet gewaar worden door de vruchteloosheid van uw pogingen om hen te vernietigen?" Zij zullen spoedig ondervinden, dat "er geen toverij tegen Jakob is, dat alle instrument tegen hem bereid, niet gelukken zal, " gij zult tot uw schade en schande ondervinden, dat al hebben zij geen muren, noch grendels noch poorten, zij God zelf hebben, als een vurige muur rondom, en dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt, wie zich met hen bemoeit, bemoeit zich tot zijn eigen schade. En het is om dit aan de gehele wereld te tonen, dat God deze machtige vijand tegen Zijn volk brengen zal. Die optrokken tegen Israël, zeiden: "Laat ons buitmaken en roof roven, maar zij wisten de gedachten des Heren niet," Micah 4:11,Micah 4:12. "Ik zal u aanbrengen tegen Mijn land." Dat is vreemd nieuws, dat God Zijn vijanden niet alleen toelaten zal tegen Zijn eigen kinderen op te trekken, maar dat Hij ze zelf brengen zal, maar, als wij verstaan, wat het doel daarvan is, zullen wij ons ook hiermede kunnen verzoenen, het is, opdat de heidenen Mij kennen als de enige levende en ware God, als ik aan u zal geheiligd worden, o Gog! dit is in uw nederlaag en vernietiging voor hun ogen, opdat alle volken zien mogen en zeggen: "Niemand is er gelijk de God van Jeschurun, die op de hemel vaart tot hulpe van Zijn volk." God brengt Zijn volk in gevaar en ellende om de eer te hebben van hun verlossing te weeg te brengen en duldt dat de vijanden van Zijn kerk een tijd lang de overhand hebben, hoewel zij Zijn naam door hun zonde ontheiligen, om de ere te hebben, tenslotte de sterkste te zijn en Zijn eigen naam te heiligen in hun verderf. Nu wordt gezegd: Dit zal zijn in het laatste van de dagen, namelijk van de Oudtestamentische kerk, dat geldt van het kwaad, `t welk Antiochus aan Israël deed, maar in het laatste van de dagen van de Nieuwtestamentische kerk zal nog zo'n vijand opstaan, die op gelijke wijze verslagen zal worden. Krachtdadige beveiliging wordt in de schatkamer van Gods Woord bewaard tegen de moeite en gevaren, waarin de kerk over langen tijd, zelfs in het laatste van de dagen, komen kan.
II. Een toespeling wordt hier gemaakt op de voorspellingen van vroegere profeten, Ezekiel 38:17 :Zijt gij die, van welke Ik in verledene dagen gesproken heb, van wie Mozes sprak in Zijn profetie van het laatste van de dagen, Deuteronomy 32:43 "Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen weerkeren, en David, Psalms 9:15, De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden," en op vele andere plaatsen in de Psalmen? Dit is de Leviathan, van wie Jesaja sprak, Isaiah 27:1, de vergadering van de heidenen, waarvan Joël sprak, Joel 3:1. Velen van de profeten hadden misschien in `t bijzonder van deze gebeurtenis gesproken, al staat het niet geschreven, zoals zij allen gesproken en tevens geschreven hadden, wat op ons toepasselijk is. Er is een liefelijke, bewonderenswaardige samenstemming en gelijkheid tussen de profeten des Heren, al leefden zij ook in verschillende eeuwen, want zij werden allen door een en dezelfde Geest geleid.
III. Hier wordt voorspeld, dat deze woedende en geduchte vijand volkomen afgesneden zal worden bij zijn aanval op Israël, en dat die met zijn eigen verderf zal eindigen. Velen veronderstellen, dat dit zijn vervulling heeft gehad in de vele nederlagen door de Maccabeën aan de troepen van Antiochus toegebracht en de opmerkelijke oordelen, die God aan zijn persoon geoefend heeft, want hij stierf aan een afschuwelijke ziekte. Maar deze dingen worden hier, als gewoonlijk, in beeldspraak voorspeld, waarvan wij geen letterlijke vervulling verwachten moeten, en toch is het mogelijk, dat zij meer letterlijk vervuld zijn dan wij weten.
1. God zal grotelijks misnoegd zijn tegen deze vermetele aanvaller: Als Gog, trots en grimmig, tegen het land Israëls zal aankomen, en met een hoge hand alles wat hem in de weg staat, meent neer te kunnen werpen, dan "zal de grimmigheid des Heren in Zijn gelaat opkomen," evenals iemand, die diep beledigd is en besloten zich daarover te wreken, het bloed naar het gezicht stijgt, Ezekiel 38:18. God zal tegen hen spreken, in Zijn ijver voor Zijn volk en in het vuur van Zijn verbolgenheid, tegen Zijn en hun vijanden, Ezekiel 38:19. Zie hoe God de zonde toelaat, hoe hij de mensen de gelegenheid geeft om te zondigen, en er gebruik van maakt voor Zijn eigen bedoelingen, en hoe dat alles bestaanbaar is met Zijn haat tegen de zonde en Zijn ontevredenheid er over. God brengt deze vijand aan tegen Zijn land, door hem te doen weten, wat een gemakkelijke prooi het is, met de bedoeling Zichzelf daarvoor te verheerlijken, en toch, als hij tegen het land aankomt, komt Zijn grimmigheid op en Hij spreekt tot hem in het vuur van Zijn verborgenheid. Als iemand vraagt: Waarom is Hij ontevreden? want wie heeft Zijn wil weerstaan? dan is het antwoord gemakkelijk te geven: "Maar toch o mens! wie zijt gij, die tegen God antwoordt!"
2. Zijn troepen zullen in de grootst denkbare verwarring en ontsteltenis gebracht worden, Ezekiel 38:19 :Er zal een groot beven zijn in het land Israëls, een algemeen schudden, Ezekiel 38:20, dat de vissen en het gevogelte, het gedierte des velds en het kruipend gedierte zal bewegen, en nog meer de mensen, die op de aardbodem zijn, die eerder indrukken van vrees ontvangen. Er zal zulk een grote aardbeving zijn, dat de bergen nedergeworpen zullen worden, de natuurlijke hoogten en de steile plaatsen, torens en muren, kunstmatige hoogten, zij alle zullen ter aarde nedervallen. Sommigen menen, dat hiermee de schrik bedoeld wordt, die over het land van Israël zal gebracht worden door de woede van de vijand. Maar er is meer reden hierbij te denken aan de schrik, die over de vijand komen zal door de verbolgenheid des Heren, al die dingen, die zij zelf oprichten, en waarop zij steunen, zullen neergeworpen worden, en het hart zal hun in de schoenen zinken.
3. Hij zal verslagen en volkomen vernietigd worden, beide, aarde en hemel zullen tegen hem gewapend worden. a. De aarde zal zijn strijdkrachten monsteren om hen te verderven. Als het volk Israëls geen kracht en moed heeft om hen te weerstaan, zal God het zwaard over hem roepen, Ezekiel 38:21. En zwaarden heeft Hij altijd ter beschikking, "dronken geworden in de hemel," Isaiah 34:5. Op alle bergen Israëls, waar hij hoopte buit te vinden om zich te verrijken, zal hij zwaarden vinden om hen te verderven, en eer zij ledig wederkeren, "zal het zwaard van de een tegen de ander zijn, als ten dage van Midian," Psalms 83:9. De aanzienlijken van Syrië zullen tegen elkaar intrigeren en elkaar verdoen, elkaar bestrijden, en elkaar aanklagen. God kan de verstoorders van Zijn volk hun eigen verstoorders en de verstoorders van elkaar doen zijn en dikwijls doet Hij dat. Evenwel zal Hij zelf hun verstoorder zijn, Hij zal het werk in Zijn eigen hand nemen, opdat het grondig gedaan wordt, Ezekiel 38:22 :Ik zal met Hem rechten door pestilentie en door bloed. Tegen wie God handelt, met die recht Hij, Hij toont hem de reden van Zijn geschil met hem, opdat zijn mond gestopt wordt, en Zijn vonnis onbetwistbaar zal zijn.
b. De hemelse heirscharen zullen tegen hem strijden: Ik zal een overstelpenden plasregen regenen op hem, Ezekiel 38:22. Hij komt als een storm over Israël, Ezekiel 38:9. Maar God zal als een storm over hem komen, zal op hem regenen grote hagelstenen, als op de Kananieten, Joshua 10:11, "vuur en zwavel, als op Sodom, en een geweldige stormwind", Psalms 11:6. Evenzo zullen Gog en Magog in het Nieuwe Testament verteerd worden "door vuur uit de hemel, en geworpen in de poel van sulfer", Revelation 20:9, Revelation 20:10. Dat zal in eeuwigheid het deel zijn van alle onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van Gods kerk en volk.
4. God zal in dit alles verheerlijkt worden. Het doel, dat Hij beoogde, Ezekiel 38:16, zal bereikt worden, Ezekiel 38:23 : Alzo zal Ik Mij grootmaken en Mij heiligen. In het verderf van de zondaars doet God uitkomen, dat Hij een groot en heilig God is, en dat zal Hij doen tot in eeuwigheid. En als de mensen Hem niet groot maken en heiligen, zoals hun plicht is, zal Hij Zichzelf groot maken en heiligen, en dit moeten wij dagelijks begeren, en er om bidden: "Vader, verheerlijk Uw naam."