Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-28.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 28In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een voorspelling van de val en ondergang van de koning van Tyrus die bij de verwoesting van de stad bovenal het doelwit van Gods pijlen is, Ezekiel 28:1.
II. Een klaaglied om de koning van Tyrus, als hij zo gevallen is, hoewel hij valt door zijn eigen ongerechtigheid, Ezekiel 28:11.
III. Een profetie van de verwoesting van Sidon, dat in de nabijheid van Tyrus lag en er afhankelijk van was, Ezekiel 28:20.
IV. Een belofte van het herstel van het Israël Gods, hoewel op de dag zijn naburen er over juichten Ezekiel 28:24.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 28In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een voorspelling van de val en ondergang van de koning van Tyrus die bij de verwoesting van de stad bovenal het doelwit van Gods pijlen is, Ezekiel 28:1.
II. Een klaaglied om de koning van Tyrus, als hij zo gevallen is, hoewel hij valt door zijn eigen ongerechtigheid, Ezekiel 28:11.
III. Een profetie van de verwoesting van Sidon, dat in de nabijheid van Tyrus lag en er afhankelijk van was, Ezekiel 28:20.
IV. Een belofte van het herstel van het Israël Gods, hoewel op de dag zijn naburen er over juichten Ezekiel 28:24.
Vers 1
Ezechiël 28:1-10In het voorgaande hoofdstuk hadden wij met Tyrus afgedaan, maar nu wordt aan de vorst van Tyrus gedacht. Hier is iets dat tot hem alleen gezegd moet worden, een woord Gods aan hem, dat hem de profeet zenden moet, hetzij, dat hij het horen zal, of hetzij, dat hij het laten zal.
I. Hij moet tot hem spreken van zijn trots. Zijn volk is trots, Ezekiel 27:3, en hij zelf ook, en zij zullen beide moeten weten, dat God de hovaardige wederstaat.
1. Laat ons zien, wat de uitingen van zijn trots waren: Zijn hart heeft zich verheven, Ezekiel 28:2. Hij was zeer wijs bij zich zelf, hij was opgeblazen door de gedachte aan zijn eigen algenoegzaamheid en zag met minachting op ieder ander neer. Uit de overvloed van de trots van zijn hart, zei hij: Ik ben God, hij zei het niet alleen in zijn hart, maar had de onbeschaamdheid het ook uit te spreken. "God heeft van de vorsten gezegd: Het zijn goden," Psalms 82:6, maar het past hun niet dat van zich zelf te zeggen, het is een grote belediging voor Hem, die alleen God is, en Zijn eer geen andere geeft. Hij dacht, dat de stad Tyrus hem evenzeer nodig had en even afhankelijk van hem was als de wereld van God, die ze gemaakt heeft, en dat hij zelf onafhankelijk van God en niemand verantwoording schuldig was. Hij dacht, dat hij evenveel wijsheid en kracht als God zelf had, en dat zijn gezag even onbetwistbaar was en dat zijn koninklijke voorrechten even absoluut en zijn woord evenzeer wet was als het woord van God. Hij eiste goddelijke eer en verwachtte geprezen en bewonderd te worden als een god, en hij twijfelde er niet aan, dat hij na zijn dood, onder andere helden, als een groot weldoener van de wereld vergood zou worden. Zo zei ook de koning van Babel: "Ik zal de Allerhoogste gelijk worden" Isaiah 14:44, en niet: gelijk de Allerheiligste. "Ik ben de sterke God, en daarom wil ik niet tegengesproken worden, omdat niemand mij kan nagaan. Ik zit in Gods stoel, Ik ben even hoog als God, mijn troon is gelijk aan de Zijne". "Divisum imperium cum Jove Caesar habet-Caesar deelt de heerschappij met Jupiter. Ik zit even veilig als God, even veilig in het hart van de zeeën, en even ver buiten het bereik van gevaar, als die in de hoogte van de hemelen zit." Hij denkt, dat de krijgslieden van zijn lijfwacht even machtig en luisterrijk zijn troon omringen, als de heirscharen van de engelen de troon van God. Hij wordt herinnerd aan zijn kleinheid en sterfelijkheid, en, sinds hij er behoefte aan heeft, dat het hem gezegd wordt, zal het hem ook gezegd worden, hoewel het een waarheid is, die van zelf spreekt: "Gij zijt een mens, en geen God, een afhankelijk schepsel, een sterfelijk schepsel. Gij zijt vlees en geen geest," Isaiah 31:3. De mensen moeten leren, "dat zij mensen zijn" en anders niet, Psalms 9:21. De grootste geesten, de grootste machthebbers, de grootste heiligen zijn mensen en geen goden. Jezus Christus was beide God en mens. Al heeft de koning van Tyrus machtige invloed op zijn omgeving en al oefent hij grote macht uit door middel van zijn rijkdom, al worden schatting en geschenken aan zijn hof gebracht, met evenveel wijding alsof het offers op zijn altaar waren, al wordt hij gevleid door zijn hovelingen, en door de dichters tot een god gemaakt, toch is hij, per slot van rekening, "een mens en anders niet", hij weet het, daarom vreest hij. "Maar hij stelt zijn hart als Gods hart." Gij hebt u zelf wijs gemaakt, dat gij een god zijt, hebt u zelf met God vergeleken, menende, dat gij even wijs en sterk zijt en even goed in staat om de wereld te regeren als Hij. Het was de val van onze eerste ouders en in hen van ons, dat zij als God willen zijn, Genesis 3:5. En nog steeds verleidt die bedorven natuur de mensen om hun eigen meester te zijn, te doen wat zij willen, te geloven, dat zij hun eigen maker zijn, hun eigen zin te doen, hun eigen doel na te jagen, voor zich zelf te leven, voor hun eigen geluk, zich vrolijk te maken en "hun hart te stellen als Gods hart," inbreuk te maken op Zijn koninklijke voorrechten en Hem naar de kroon te steken-een aanmatiging, die niet ongestraft kan blijven. 2. Hier wordt ons gezegd, wat het was, waarop hij trots was.
a. Zijn wijsheid. Het is waarschijnlijk, dat deze vorst van Tyrus een man was van een zeer goede aanleg, een wijsgeer, en doorkneed in alle vakken van wetenschap, die in die tijd onderwezen werden, ten minste een staatsman, en n, die een grote bekwaamheid had in `t behandelen van staatszaken. En hij vond zich wijzer dan Daniël, Ezekiel 28:3. Hiervoor vonden wij, dat Daniël, hoewel nog een jong man, beroemd was om de kracht van zijn gebed, Ezekiel 14:14 Hier vinden wij, dat hij beroemd was om zijn wijsheid in de behandeling van wereldse zaken, een groot geleerde en staatsman, en tevens een groot heilige, en toch geen vorst, maar een arme gevangene. Het was vreemd, dat onder zulke grote uiterlijke nadelen zijn luister uitblinken kon, zodat zijn wijsheid tot een spreekwoord geworden was. Als de koning van Tyrus droomt, dat hij een god is, zegt hij: "Ik ben wijzer dan Daniël. Zij hebben niets toegeslotens voor u verborgen." Waarschijnlijk eiste hij van alle hovelingen, dat zij hem met raadselen verzoeken zouden, zoals Salomo verzocht werd, en had hij al hun raadsels opgelost en al hun vragen beantwoord, en kon niets hem in de war brengen. Misschien was hij voorspoedig geweest in het ontdekken van samenzweringen, en het raden van de plannen van de naburige vorsten, en dacht daarom dat hij alwetend was, en dat niets hem verborgen blijven kon, daarom zei hij: "Ik ben God. Kennis maakt opgeblazen, " het is moeilijk veel te weten en het niet al te goed te weten en er zich op te verheffen. Hij was wijzer dan Daniël, maar trotser dan Lucifer. Die veel weten, moeten daarom trachten naar nederigheid en bewijzen, dat zij het zijn.
b. Zijn rijkdom. Daartoe bracht hem zijn wijsheid, er wordt niet gezegd, dat hij door zijn wijsheid in de geheimen hetzij van de natuur of van de politiek doordrong, de staat beter inrichtte dan hij tot nu toe was ingericht, of betere wetten maakte, of de belangen bevorderde van het rijk van de wetenschap, maar zijn wijsheid en zijn verstand waren hem van nut in de handel. Evenals sommige koningen van Juda liefhebbers van de landbouw waren, 2 Chronicles 26:10, zo had de koning van Tyrus voorliefde voor de handel, en daardoor heeft hij vermogen verkregen, zijn vermogen vermeerderd, goud en zilver in zijn schatten verkregen, Ezekiel 28:4, Ezekiel 28:5. Zie, wat de wijsheid van de wereld is. Als de wijste mannen te worden beschouwd, die geld weten te maken, en door recht of onrecht zich een vermogen weten te verwerven, en toch inderdaad is "deze hun weg een dwaasheid van hen," Psalms 49:13. Het was de dwaasheid van de koning van Tyrus.
c. Dat hij het toenemen van zijn rijkdom aan zich zelf en niet aan de leiding van God toeschreef, "en vergat wie hem kracht gaf om vermogen te verkrijgen," Deuteronomy 8:17, Deuteronomy 8:18.
d. Dat hij zich zelf voor wijs hield, omdat hij rijk was, terwijl ook een dwaas soms vermogen heeft, Ecclesiastes 2:19, ja, een dwaas verwerft soms vermogen, want men heeft dikwijls opgemerkt, dat de wereld dezulken begunstigt, en dat "de spijze niet is van de wijzen," Ecclesiastes 3:11..
e. Dat zijn hart zich verhief vanwege zijn vermogen, om het toenemen van zijn rijkdom, wat hem zo hooghartig en zeker maakte, zo onbeschaamd en heerszuchtig, en dat hij zijn hart stelde als Gods hart. "Toen de mens van de zonde veel wereldse praal en macht had, vertoonde hij zichzelf, dat hij God was", 2 Thessalonians 2:4. Die rijk zijn in deze wereld, hebben er behoefte aan, dat hun bevolen wordt, wat het woord Gods hun beveelt, dat zij niet hoogmoedig zijn, 1 Timothy 6:11. II. Wijl hovaardigheid voor de verbreking is, en hoogheid des geestes voor de val, moet hij hem die verbreking, die val aanzeggen, die nu met snelheid naderde als de rechtvaardige straf voor de aanmatiging zich te willen meten. "Omdat gij u voor een god uitgegeven hebt, Ezekiel 28:6, daarom zult gij niet langer een mens zijn", Ezekiel 28:7. Ziehier,
1. De werktuigen van Zijn verbreking: Ik zal vreemden over u brengen -de Chaldeën, die wij niet vermeld vinden onder de vele volken en landen, die met Tyrus handel dreven, Ezekiel 27:1. Indien er n van die volken tegen haar afgezonden was, zou zij enig medelijden met haar gehad hebben, als oude kennissen, maar dat zullen deze vreemden niet hebben. Zij zijn een volk, dat een vreemde taal spreekt, welke de koning van Tyrus zelf, zo wijs als hij is, misschien niet verstaat. Zij zijn de tyranniekste van de heidenen, hun leger was samengesteld uit vele volken, en in deze tijd was het het meest geduchte, beide in kracht en in wreedheid. Dezen staan ter beschikking van God, en deze zal Hij over de koning van Tyrus brengen.
2. De volkomenheid van de verwoesting: Zij zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid, Ezekiel 28:7, over al die dingen waarin gij roemt als uw schoonheid en het voortbrengsel van uw wijsheid. Het is rechtvaardig van God, dat onze vijanden datgene buit maken, wat wij onze trots maken. Het paleis van de koning van Tyrus, zijn schatkist, zijn vloot, zijn leger, daar roemt hij in als zijn glans deze meent hij, maken hem luisterrijk en heerlijk als een god op aarde. Maar die alle zal de overwinnende vijand ontheiligen, ontwijden en ontsieren. Hij dacht, dat die dingen heilig waren dat niemand ze durfde aan te raken, maar de overwinnaars zullen ze nemen als alledaagse dingen, en de glans er van bezoedelen. Maar wat daarmee ook gebeurt, zijn persoon is toch zeker heilig. Neen, Ezekiel 28:8 :Ter groeve zullen zij u doen neerdalen, ter groeve, gij zult de dood sterven. En,
a. Het zal geen eervolle maar een schandelijke dood zijn. Hij zal op zo'n vernederende wijze gedood worden, dat hij er aan zal wanhopen na zijn dood vergood te worden. Hij zal sterven de dood van de verslagenen in het hart van de zeeën, wie bij hun dood geen eer bewezen wordt, maar hun lijken worden onmiddellijk over boord gezet, zonder enige plechtigheid of onderscheiding, als een maaltijd voor de vissen. Tyrus zal waarschijnlijk zijn als de uitgeroeide in het midden van de zee, Ezekiel 27:32, en de vorst van Tyrus zal het niet beter gaan dan zijn volk.
b. Het zal geen gelukkige, maar een ellendige dood zijn. Hij zal de dood van de onbesnedenen sterven, dat is: van degenen, die vervreemd zijn van God, en niet in verbond met Hem, en die daarom onder Zijn toorn en vloek sterven. Het doodvonnis, hier over de koning van Tyrus geveld, wordt bekrachtigd door een woord van goddelijk gezag: "Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere. En wat hij gezegd heeft, zal Hij doen. Niemand kan het tegenspreken, en ook zal Hij het niet herroepen.
3. Het krachtdadig bewijs, dat dit alles leveren zal van de onrechtmatigheid van al zijn aanspraken op goddelijkheid, Ezekiel 28:9 :"Als de overwinnaar u zijn zwaard op de borst zet, en gij geen uitweg ziet om te ontsnappen, zult gij dan zeggen: Ik ben God. Zult gij dan zoveel verbeelding en zoveel vertrouwen in u zelf hebben als gij nu hebt? Neen, als gij overweldigd zijt door de dood, en door de vrees er voor, zult gij gedwongen zijn te erkennen dat gij geen god zijt, maar een zwak, vreesachtig, sidderend sterveling". In de hand desgenen, die u verslaat (in de hand van God, en van de werktuigen, die Hij gebruikt) zult gij een mens en geen god zijn, volkomen machteloos om tegenstand te bieden, en u zelf te helpen. "Ik heb gezegd: gij zijt goden, nochtans zult gij sterven als een mens," Psalms 82:6, Psalms 82:7. die beweren even hoog te staan als God, zullen op de een of andere wijze gedwongen worden, hun eisen te laten vallen. Als het niet vroeger geschiedt dan zal de dood ons leren, dat wij mensen zijn, wanneer wij in zijn handen vallen.
Vers 1
Ezechiël 28:1-10In het voorgaande hoofdstuk hadden wij met Tyrus afgedaan, maar nu wordt aan de vorst van Tyrus gedacht. Hier is iets dat tot hem alleen gezegd moet worden, een woord Gods aan hem, dat hem de profeet zenden moet, hetzij, dat hij het horen zal, of hetzij, dat hij het laten zal.
I. Hij moet tot hem spreken van zijn trots. Zijn volk is trots, Ezekiel 27:3, en hij zelf ook, en zij zullen beide moeten weten, dat God de hovaardige wederstaat.
1. Laat ons zien, wat de uitingen van zijn trots waren: Zijn hart heeft zich verheven, Ezekiel 28:2. Hij was zeer wijs bij zich zelf, hij was opgeblazen door de gedachte aan zijn eigen algenoegzaamheid en zag met minachting op ieder ander neer. Uit de overvloed van de trots van zijn hart, zei hij: Ik ben God, hij zei het niet alleen in zijn hart, maar had de onbeschaamdheid het ook uit te spreken. "God heeft van de vorsten gezegd: Het zijn goden," Psalms 82:6, maar het past hun niet dat van zich zelf te zeggen, het is een grote belediging voor Hem, die alleen God is, en Zijn eer geen andere geeft. Hij dacht, dat de stad Tyrus hem evenzeer nodig had en even afhankelijk van hem was als de wereld van God, die ze gemaakt heeft, en dat hij zelf onafhankelijk van God en niemand verantwoording schuldig was. Hij dacht, dat hij evenveel wijsheid en kracht als God zelf had, en dat zijn gezag even onbetwistbaar was en dat zijn koninklijke voorrechten even absoluut en zijn woord evenzeer wet was als het woord van God. Hij eiste goddelijke eer en verwachtte geprezen en bewonderd te worden als een god, en hij twijfelde er niet aan, dat hij na zijn dood, onder andere helden, als een groot weldoener van de wereld vergood zou worden. Zo zei ook de koning van Babel: "Ik zal de Allerhoogste gelijk worden" Isaiah 14:44, en niet: gelijk de Allerheiligste. "Ik ben de sterke God, en daarom wil ik niet tegengesproken worden, omdat niemand mij kan nagaan. Ik zit in Gods stoel, Ik ben even hoog als God, mijn troon is gelijk aan de Zijne". "Divisum imperium cum Jove Caesar habet-Caesar deelt de heerschappij met Jupiter. Ik zit even veilig als God, even veilig in het hart van de zeeën, en even ver buiten het bereik van gevaar, als die in de hoogte van de hemelen zit." Hij denkt, dat de krijgslieden van zijn lijfwacht even machtig en luisterrijk zijn troon omringen, als de heirscharen van de engelen de troon van God. Hij wordt herinnerd aan zijn kleinheid en sterfelijkheid, en, sinds hij er behoefte aan heeft, dat het hem gezegd wordt, zal het hem ook gezegd worden, hoewel het een waarheid is, die van zelf spreekt: "Gij zijt een mens, en geen God, een afhankelijk schepsel, een sterfelijk schepsel. Gij zijt vlees en geen geest," Isaiah 31:3. De mensen moeten leren, "dat zij mensen zijn" en anders niet, Psalms 9:21. De grootste geesten, de grootste machthebbers, de grootste heiligen zijn mensen en geen goden. Jezus Christus was beide God en mens. Al heeft de koning van Tyrus machtige invloed op zijn omgeving en al oefent hij grote macht uit door middel van zijn rijkdom, al worden schatting en geschenken aan zijn hof gebracht, met evenveel wijding alsof het offers op zijn altaar waren, al wordt hij gevleid door zijn hovelingen, en door de dichters tot een god gemaakt, toch is hij, per slot van rekening, "een mens en anders niet", hij weet het, daarom vreest hij. "Maar hij stelt zijn hart als Gods hart." Gij hebt u zelf wijs gemaakt, dat gij een god zijt, hebt u zelf met God vergeleken, menende, dat gij even wijs en sterk zijt en even goed in staat om de wereld te regeren als Hij. Het was de val van onze eerste ouders en in hen van ons, dat zij als God willen zijn, Genesis 3:5. En nog steeds verleidt die bedorven natuur de mensen om hun eigen meester te zijn, te doen wat zij willen, te geloven, dat zij hun eigen maker zijn, hun eigen zin te doen, hun eigen doel na te jagen, voor zich zelf te leven, voor hun eigen geluk, zich vrolijk te maken en "hun hart te stellen als Gods hart," inbreuk te maken op Zijn koninklijke voorrechten en Hem naar de kroon te steken-een aanmatiging, die niet ongestraft kan blijven. 2. Hier wordt ons gezegd, wat het was, waarop hij trots was.
a. Zijn wijsheid. Het is waarschijnlijk, dat deze vorst van Tyrus een man was van een zeer goede aanleg, een wijsgeer, en doorkneed in alle vakken van wetenschap, die in die tijd onderwezen werden, ten minste een staatsman, en n, die een grote bekwaamheid had in `t behandelen van staatszaken. En hij vond zich wijzer dan Daniël, Ezekiel 28:3. Hiervoor vonden wij, dat Daniël, hoewel nog een jong man, beroemd was om de kracht van zijn gebed, Ezekiel 14:14 Hier vinden wij, dat hij beroemd was om zijn wijsheid in de behandeling van wereldse zaken, een groot geleerde en staatsman, en tevens een groot heilige, en toch geen vorst, maar een arme gevangene. Het was vreemd, dat onder zulke grote uiterlijke nadelen zijn luister uitblinken kon, zodat zijn wijsheid tot een spreekwoord geworden was. Als de koning van Tyrus droomt, dat hij een god is, zegt hij: "Ik ben wijzer dan Daniël. Zij hebben niets toegeslotens voor u verborgen." Waarschijnlijk eiste hij van alle hovelingen, dat zij hem met raadselen verzoeken zouden, zoals Salomo verzocht werd, en had hij al hun raadsels opgelost en al hun vragen beantwoord, en kon niets hem in de war brengen. Misschien was hij voorspoedig geweest in het ontdekken van samenzweringen, en het raden van de plannen van de naburige vorsten, en dacht daarom dat hij alwetend was, en dat niets hem verborgen blijven kon, daarom zei hij: "Ik ben God. Kennis maakt opgeblazen, " het is moeilijk veel te weten en het niet al te goed te weten en er zich op te verheffen. Hij was wijzer dan Daniël, maar trotser dan Lucifer. Die veel weten, moeten daarom trachten naar nederigheid en bewijzen, dat zij het zijn.
b. Zijn rijkdom. Daartoe bracht hem zijn wijsheid, er wordt niet gezegd, dat hij door zijn wijsheid in de geheimen hetzij van de natuur of van de politiek doordrong, de staat beter inrichtte dan hij tot nu toe was ingericht, of betere wetten maakte, of de belangen bevorderde van het rijk van de wetenschap, maar zijn wijsheid en zijn verstand waren hem van nut in de handel. Evenals sommige koningen van Juda liefhebbers van de landbouw waren, 2 Chronicles 26:10, zo had de koning van Tyrus voorliefde voor de handel, en daardoor heeft hij vermogen verkregen, zijn vermogen vermeerderd, goud en zilver in zijn schatten verkregen, Ezekiel 28:4, Ezekiel 28:5. Zie, wat de wijsheid van de wereld is. Als de wijste mannen te worden beschouwd, die geld weten te maken, en door recht of onrecht zich een vermogen weten te verwerven, en toch inderdaad is "deze hun weg een dwaasheid van hen," Psalms 49:13. Het was de dwaasheid van de koning van Tyrus.
c. Dat hij het toenemen van zijn rijkdom aan zich zelf en niet aan de leiding van God toeschreef, "en vergat wie hem kracht gaf om vermogen te verkrijgen," Deuteronomy 8:17, Deuteronomy 8:18.
d. Dat hij zich zelf voor wijs hield, omdat hij rijk was, terwijl ook een dwaas soms vermogen heeft, Ecclesiastes 2:19, ja, een dwaas verwerft soms vermogen, want men heeft dikwijls opgemerkt, dat de wereld dezulken begunstigt, en dat "de spijze niet is van de wijzen," Ecclesiastes 3:11..
e. Dat zijn hart zich verhief vanwege zijn vermogen, om het toenemen van zijn rijkdom, wat hem zo hooghartig en zeker maakte, zo onbeschaamd en heerszuchtig, en dat hij zijn hart stelde als Gods hart. "Toen de mens van de zonde veel wereldse praal en macht had, vertoonde hij zichzelf, dat hij God was", 2 Thessalonians 2:4. Die rijk zijn in deze wereld, hebben er behoefte aan, dat hun bevolen wordt, wat het woord Gods hun beveelt, dat zij niet hoogmoedig zijn, 1 Timothy 6:11. II. Wijl hovaardigheid voor de verbreking is, en hoogheid des geestes voor de val, moet hij hem die verbreking, die val aanzeggen, die nu met snelheid naderde als de rechtvaardige straf voor de aanmatiging zich te willen meten. "Omdat gij u voor een god uitgegeven hebt, Ezekiel 28:6, daarom zult gij niet langer een mens zijn", Ezekiel 28:7. Ziehier,
1. De werktuigen van Zijn verbreking: Ik zal vreemden over u brengen -de Chaldeën, die wij niet vermeld vinden onder de vele volken en landen, die met Tyrus handel dreven, Ezekiel 27:1. Indien er n van die volken tegen haar afgezonden was, zou zij enig medelijden met haar gehad hebben, als oude kennissen, maar dat zullen deze vreemden niet hebben. Zij zijn een volk, dat een vreemde taal spreekt, welke de koning van Tyrus zelf, zo wijs als hij is, misschien niet verstaat. Zij zijn de tyranniekste van de heidenen, hun leger was samengesteld uit vele volken, en in deze tijd was het het meest geduchte, beide in kracht en in wreedheid. Dezen staan ter beschikking van God, en deze zal Hij over de koning van Tyrus brengen.
2. De volkomenheid van de verwoesting: Zij zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid, Ezekiel 28:7, over al die dingen waarin gij roemt als uw schoonheid en het voortbrengsel van uw wijsheid. Het is rechtvaardig van God, dat onze vijanden datgene buit maken, wat wij onze trots maken. Het paleis van de koning van Tyrus, zijn schatkist, zijn vloot, zijn leger, daar roemt hij in als zijn glans deze meent hij, maken hem luisterrijk en heerlijk als een god op aarde. Maar die alle zal de overwinnende vijand ontheiligen, ontwijden en ontsieren. Hij dacht, dat die dingen heilig waren dat niemand ze durfde aan te raken, maar de overwinnaars zullen ze nemen als alledaagse dingen, en de glans er van bezoedelen. Maar wat daarmee ook gebeurt, zijn persoon is toch zeker heilig. Neen, Ezekiel 28:8 :Ter groeve zullen zij u doen neerdalen, ter groeve, gij zult de dood sterven. En,
a. Het zal geen eervolle maar een schandelijke dood zijn. Hij zal op zo'n vernederende wijze gedood worden, dat hij er aan zal wanhopen na zijn dood vergood te worden. Hij zal sterven de dood van de verslagenen in het hart van de zeeën, wie bij hun dood geen eer bewezen wordt, maar hun lijken worden onmiddellijk over boord gezet, zonder enige plechtigheid of onderscheiding, als een maaltijd voor de vissen. Tyrus zal waarschijnlijk zijn als de uitgeroeide in het midden van de zee, Ezekiel 27:32, en de vorst van Tyrus zal het niet beter gaan dan zijn volk.
b. Het zal geen gelukkige, maar een ellendige dood zijn. Hij zal de dood van de onbesnedenen sterven, dat is: van degenen, die vervreemd zijn van God, en niet in verbond met Hem, en die daarom onder Zijn toorn en vloek sterven. Het doodvonnis, hier over de koning van Tyrus geveld, wordt bekrachtigd door een woord van goddelijk gezag: "Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere. En wat hij gezegd heeft, zal Hij doen. Niemand kan het tegenspreken, en ook zal Hij het niet herroepen.
3. Het krachtdadig bewijs, dat dit alles leveren zal van de onrechtmatigheid van al zijn aanspraken op goddelijkheid, Ezekiel 28:9 :"Als de overwinnaar u zijn zwaard op de borst zet, en gij geen uitweg ziet om te ontsnappen, zult gij dan zeggen: Ik ben God. Zult gij dan zoveel verbeelding en zoveel vertrouwen in u zelf hebben als gij nu hebt? Neen, als gij overweldigd zijt door de dood, en door de vrees er voor, zult gij gedwongen zijn te erkennen dat gij geen god zijt, maar een zwak, vreesachtig, sidderend sterveling". In de hand desgenen, die u verslaat (in de hand van God, en van de werktuigen, die Hij gebruikt) zult gij een mens en geen god zijn, volkomen machteloos om tegenstand te bieden, en u zelf te helpen. "Ik heb gezegd: gij zijt goden, nochtans zult gij sterven als een mens," Psalms 82:6, Psalms 82:7. die beweren even hoog te staan als God, zullen op de een of andere wijze gedwongen worden, hun eisen te laten vallen. Als het niet vroeger geschiedt dan zal de dood ons leren, dat wij mensen zijn, wanneer wij in zijn handen vallen.
Vers 11
Ezechiël 28:11-19Evenals na de voorspelling van de verwoesting van Tyrus, Ezekiel 26:1, een treffende klaagzang volgde, Ezekiel 27:1, zo wordt ook de dood van de koning van Tyrus, na de voorspelling, beweend.
I. Gewoonlijk past men het toe op de vorst, die toen over Tyrus regeerde, die toegesproken wordt in Ezekiel 28:2. Zijn naam was Ethbaal, of Ithobalus, zoals Dioderus Siculus hem noemt, die koning van Tyrus was, toen Nebukadnezar het verwoestte. Het schijnt, dat hij een man was, die in elk opzicht uitmuntte, zeer groot en beroemd, maar zijn ongerechtigheid was zijn ondergang. Vele uitleggers hebben verondersteld, dat, behalve de letterlijke zin van deze treurzang, hij tevens een allegorie is, en dat hij een toespeling is op de val van de engelen, die gezondigd hadden, en die zichzelf door hun trots teniet deden. En, zoals gewoonlijk in teksten, die een mystieke betekenis hebben, wijzen sommige passages hier op de koning van Tyrus, als die van haar koopwaar, andere op de engelen die op Gods heilige berg zijn. Maar, als er iets mystieks in is (wat misschien het geval is), dan zou ik er eer een toespeling in zien op de val van Adam, waar Ezekiel 28:13 aan denken doet: Gij waart in Eden, Gods hof, ten dage als gij geschapen werdt.
II. Sommigen menen, dat met de koning van Tyrus de hele koninklijke familie bedoeld wordt, ook de vroegere koningen inbegrepen, tot Hiram, de koning van Tyrus toe. De toenmalige heerser wordt vorst genoemd, Ezekiel 28:2, maar die hier betreurd wordt, wordt koning genoemd. Het hof van Tyrus met zijn koningen was vele eeuwen lang beroemd geweest, maar de zonde verdierf het. Nu kunnen wij hier twee dingen opmerken:
1. Waarin de roem van de koning van Tyrus bestond. Hier wordt van hem gesproken, als van n, die in grote pracht geleefd heeft, Ezekiel 28:12. Hij was een mens, maar hier wordt erkend, dat hij een man van grote betekenis was, en een, die in zijn tijd grote naam maakte.
a. Hij overtrof anderen ver. Van Hiram en andere koningen van Tyrus geldt hetzelfde, en de regerende koning stond misschien bij geen van hen achter. "Gij verzegelaar van de som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid." Beide, de vermogens van de menselijke natuur en de voorspoed van het menselijk leven, schenen in hem het toppunt te hebben bereikt. Men beschouwde hem als zo wijs als het menselijk verstand hem maken kon, en zo gelukkig als de rijkdom en de genietingen van deze wereld hem konden maken, aan hem kon men zien, hoever die beide konden gaan, en daarom, "verzegel de som," want er kan niets aan toegevoegd worden, hij is een volkomen man, volmaakt (in suo genere-)in zijn soort.
b. Hij scheen zo wijs en gelukkig te zijn, als Adam in de staat van de onschuld, Ezekiel 28:13 :"Gij waart in Eden, ja in Gods hof, gij hebt uw gehele leven als `t ware in `t paradijs gewoond, gij hebt ten volle genoten van al wat begeerlijk voor het gezicht en goed ter spijze is, en de onbetwiste heerschappij over allen, die bij u waren, evenals Adam." Een voorbeeld van de pracht van de koning van Tyrus is, dat hij alle andere vorsten in juwelen overtrof, waarvan de meeste hebben zij, die de grootste buitenlandse handel hebben, waartoe hij behoorde: "Alle kostelijk gesteente was uw deksel." Er zijn zeer veel soorten van kostelijke stenen, maar hij bezat alle soorten, en in zo'n overvloed, dat zijn kleding er mee bezet was, behalve die hij bij zijn schatten bewaarde, en, die zijn kroon versierden. Ja, Ezekiel 28:14 :hij wandelde in het midden van de vurige stenen, dat is: van de kostelijke stenen, die glinsterden en vonkelden als vuur. Zijn kamers waren in zekere zin afgezet met juwelen, zodat hij te midden ervan wandelde en verbeeldde zich dan, dat zijn heerlijkheid zo groot was, alsof hij, evenals God, omringd was door zoveel engelen, die vergeleken werden met "een vlam des vuurs." En als hij zo'n bewonderaar is van kostelijke stenen, dat hij ze even schitterend vindt als engelen, dan is het geen wonder, dat hij zo'n bewonderaar van zich zelf is, dat hij zich even groot als God waant. Negen verschillende soorten van kostelijke stenen worden hier genoemd, die alle op de efod des hogepriesters waren. Misschien worden zij met name genoemd, omdat hij, in zijn trots, gewoon was, er in `t bijzonder over te spreken, en er een dwaas genoegen in vond, tot zijn hovelingen te zeggen: De waarde van deze kostelijke steen is zo en zo groot, en dat zijn zijn deugden. Daarom wordt hem zijn ijdelheid verweten. Goud wordt het laatst vermeld, als van veel minder waarde dan die kostelijke stenen, en in die geest sprak hij er over. Iets anders, dat hem zijn paleis als een paradijs deed beschouwen was de eigenaardige muziek, die hij er op na hield, de trommels en pijpen, slag- en blaasinstrumenten. Het werk er van was iets buitengewoons, en zij waren opzettelijk voor hem gemaakt. Zij werden gemaakt "ten dage als hij geschapen werd," dit is of geboren, of koning gemaakt, zij werden opzettelijk gemaakt, om of zijn geboorte, of zijn kroningsdag te vieren. Hij was er zeer trots op en liet ze zien aan ieder, die hem in zijn paleis bezocht.
c. Hij zag er uit als een vleesgeworden engel, Ezekiel 28:14 :Gij waart een gezalfde overdekkende Cherub, dat is: hij beschouwde zich als de beschermengel van zijn volk, zo schitterend, zo sterk, zo getrouw, tot dit ambt aangesteld en bekwaam gemaakt. Gezalfde koningen behoren voor hun onderdanen gezalfde Cherubim te zijn, die hen met de vleugels hunner macht overdekken, en als zij dat zijn, dan zal God ze erkennen. Hun bevordering was van Hem: Ik had u alzo gezet. Sommigen menen, omdat er melding wordt gemaakt van Eden, dat dit een toespeling is op de Cherub, die tegen het oosten van Eden gesteld werd om de hof te bewaren, Genesis 3:24. Hij meende evengoed in staat te zijn om zijn stad tegen alle aanvallers te beschermen als die engel om zijn last uit te voeren. Het kan ook wijzen op de Cherubim in het heilige van de heiligen, wier vleugels de ark bedekten, hij vond zichzelf even schitterend als een van die.
d. Hij verscheen in dezelfde pracht als de hogepriester, wanneer hij bekleed was met zijn heerlijke en schone klederen: "Gij waart op Gods heilige berg als hogepriester van de tempel op die berg gebouwd, gij zaagt er uit even groot, en met evenveel majesteit en gezag bekleed, als de hogepriester, wanneer hij in de tempel wandelde die met kostelijke stenen overtogen was", 2 Chronicles 3:6, en zijn kleed aan had, waarop kostelijke stenen waren beide op de borst en op de schouders, daarin scheen hij te wandelen te midden van de vurige stenen. Zo heerlijk is de koning van Tyrus, ten minste dat denkt hij zelf.
2. Laat ons nu zien, wat de ondergang van de koning van Tyrus was, wat het was, dat zijn heerlijkheid bezoedelde en al zijn eer in het stof wierp, Ezekiel 28:15 :Gij waart volkomen in uw wegen, gij waart voorspoedig in al uw wegen en in alles ging het u goed, gij hadt niet alleen een onbevlekten, maar ook een schitterenden naam, van de dag af, dat gij geschapen zijt, de dag van uw troonsbestijging, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is, en dat bedierf alles. Dit is misschien een toespeling op het beklagenswaardig lot van de gevallen engelen, en van onze eerste ouders, die beide volkomen in hun wegen waren, totdat er ongerechtigheid in hen gevonden is. En toen er eenmaal ongerechtigheid in hem gevonden werd, nam zij toe, hij werd erger en erger, zoals blijkt, Ezekiel 28:18 :Gij hebt uw heiligdommen ontheiligd, gij hebt de weldaad verloren van al, wat gij heilig hieldt, en waarin gij, als in een heiligdom, een toevlucht dacht te vinden, gij hebt ze ontheiligd en aldus u zelf bloot gegeven vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden. Zie hier, A. Wat de ongerechtigheid was, die de ondergang was van de koning van Tyrus.
a. De ongerechtigheid van zijn koophandel (zo wordt het genoemd in Ezekiel 28:18), beide die van hem en van zijn volk, want hun zonde wordt hem ten laste gelegd, omdat hij ze door de vingers zag en hun een slecht voorbeeld gaf Ezekiel 28:16 :Door de veelheid van uw koophandel hebben zij het midden van u met geweld vervuld en aldus hebt gij gezondigd De koning had het zo druk met zijn koophandel, en legde zich zozeer toe op het maken van winst daarmee, dat hij geen tijd had om recht te doen, die onrecht leden, in hun recht te herstellen en hen tegen geweld te beschermen, ja, bij de veelheid van de bezigheden, werd menigeen onrecht gedaan bij vergissing, en in zijn handelingen maakte hij gebruik van zijn macht om inbreuk te maken op de rechten van hen, met wie hij handelde. Die veel in de wereld te doen hebben, zijn in groot gevaar veel verkeerds te doen, en het is moeilijk, als men met velen te doen heeft, niet soms iemand onrecht te doen. De handel wordt een mysterie genoemd, en maar al te velen maken er een mysterie van ongerechtigheid van.
b. Zijn trotse ijdelheid, Ezekiel 28:17 :Uw hart verheft zich over uw schoonheid, gij waart verliefd op u zelf en op uw schaduw. En aldus hebt gij uw wijsheid bedorven, vanwege uw glans, de pracht en praal, waarin gij leeft. Hij zag er zo vaak naar, dat het zijn ogen verblindde en hem verhinderde de weg te zien, die hij bewandelde. Het bleek, dat hij zo opgeblazen was door zijn grootheid, dat die hem beroofde van zijn wijsheid en van zijn roem, die hij daaraan ontleende. Hij was inderdaad roemende onwijs geworden. Een slechte koop sluiten zij, die afstand doen van hun wijsheid ter voldoening aan hun vrolijkheid, en een werkelijke uitnemendheid verliezen, om hun ijdelheid te voldoen.
B. Wat die ondergang was, waartoe zijn ongerechtigheid hem bracht.
a. Hij werd van zijn troon geworpen en zijn paleis werd hem ontnomen, dat hij voor zijn paradijs en tempel hield, Ezekiel 28:16 :Ik zal u ontheiligen van Gods berg. Zijn koninklijke macht was hoog als een berg, daar zij hem ver boven anderen plaatste, het was Gods berg, want de bestaande machten zijn van God verordineerd, en dus is er iets heiligs in, maar, daar hij zijn macht misbruikte wordt hij als onheilig beschouwd en wordt daarom afgezet en verdreven. Hij onteert de kroon, die hij draagt, en daarom heeft hij die verbeurd, en zal uitgeroeid worden uit het midden van de vurige stenen, de kostelijke stenen, waarmee zijn paleis bezet was, evenals de tempel, en zij zullen hem niet beschermen.
b. Hij werd blootgesteld aan schande en aan verachting, en door zijn buren mishandeld: Ik heb u heengeworpen op de aarde, Ezekiel 28:17, Ik zal u uit het midden van uw kostelijke stenen op de straatstenen werpen. Ik heb u, als een akelig schouwspel, voor het aangezicht van de koningen gesteld, om op u te zien, opdat zij zich aan u spiegelen en niet trots zijn en geen onderdrukkers.
c. Hij werd geheel verdaan, zijn stad en hij daarmee: Ik heb een vuur uit het midden van u doen voortkomen. Als de overwinnaars de stad geplunderd hebben, zullen zij een vuur aansteken in het hart er van, dat haar en in `t bijzonder het paleis in de as zal leggen. Men kan het ook opvatten als het vuur van Gods oordelen, dat beide vorst en volk zal verteren en de heerlijkheid van beide tot as op de aarde maken zal, en dit vuur zal voortkomen uit het midden van u. Alle Gods oordelen over de zondaars vinden hun oorsprong in de zondaars zelf, zij worden verteerd door een vuur, dat zij zelf ontstoken hebben. d. Daardoor wordt hij tot een verschrikkelijk voorbeeld van de goddelijke wraak gesteld. Aldus is hij vernederd voor de ogen van al degenen, die hem zien, Ezekiel 28:18 :Allen, die hem kennen, zijn ontzet over hem, en zullen zich verbazen, hoe iemand, die zo hoog stond, zo diep vernederd kon worden. Het paleis van de koning van Tyrus, zal, evenals de tempel te Jeruzalem, een spreekwoord en een spotrede zijn, wanneer het verwoest is, 2 Chronicles 7:20. Zo viel de koning van Tyrus.
Vers 11
Ezechiël 28:11-19Evenals na de voorspelling van de verwoesting van Tyrus, Ezekiel 26:1, een treffende klaagzang volgde, Ezekiel 27:1, zo wordt ook de dood van de koning van Tyrus, na de voorspelling, beweend.
I. Gewoonlijk past men het toe op de vorst, die toen over Tyrus regeerde, die toegesproken wordt in Ezekiel 28:2. Zijn naam was Ethbaal, of Ithobalus, zoals Dioderus Siculus hem noemt, die koning van Tyrus was, toen Nebukadnezar het verwoestte. Het schijnt, dat hij een man was, die in elk opzicht uitmuntte, zeer groot en beroemd, maar zijn ongerechtigheid was zijn ondergang. Vele uitleggers hebben verondersteld, dat, behalve de letterlijke zin van deze treurzang, hij tevens een allegorie is, en dat hij een toespeling is op de val van de engelen, die gezondigd hadden, en die zichzelf door hun trots teniet deden. En, zoals gewoonlijk in teksten, die een mystieke betekenis hebben, wijzen sommige passages hier op de koning van Tyrus, als die van haar koopwaar, andere op de engelen die op Gods heilige berg zijn. Maar, als er iets mystieks in is (wat misschien het geval is), dan zou ik er eer een toespeling in zien op de val van Adam, waar Ezekiel 28:13 aan denken doet: Gij waart in Eden, Gods hof, ten dage als gij geschapen werdt.
II. Sommigen menen, dat met de koning van Tyrus de hele koninklijke familie bedoeld wordt, ook de vroegere koningen inbegrepen, tot Hiram, de koning van Tyrus toe. De toenmalige heerser wordt vorst genoemd, Ezekiel 28:2, maar die hier betreurd wordt, wordt koning genoemd. Het hof van Tyrus met zijn koningen was vele eeuwen lang beroemd geweest, maar de zonde verdierf het. Nu kunnen wij hier twee dingen opmerken:
1. Waarin de roem van de koning van Tyrus bestond. Hier wordt van hem gesproken, als van n, die in grote pracht geleefd heeft, Ezekiel 28:12. Hij was een mens, maar hier wordt erkend, dat hij een man van grote betekenis was, en een, die in zijn tijd grote naam maakte.
a. Hij overtrof anderen ver. Van Hiram en andere koningen van Tyrus geldt hetzelfde, en de regerende koning stond misschien bij geen van hen achter. "Gij verzegelaar van de som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid." Beide, de vermogens van de menselijke natuur en de voorspoed van het menselijk leven, schenen in hem het toppunt te hebben bereikt. Men beschouwde hem als zo wijs als het menselijk verstand hem maken kon, en zo gelukkig als de rijkdom en de genietingen van deze wereld hem konden maken, aan hem kon men zien, hoever die beide konden gaan, en daarom, "verzegel de som," want er kan niets aan toegevoegd worden, hij is een volkomen man, volmaakt (in suo genere-)in zijn soort.
b. Hij scheen zo wijs en gelukkig te zijn, als Adam in de staat van de onschuld, Ezekiel 28:13 :"Gij waart in Eden, ja in Gods hof, gij hebt uw gehele leven als `t ware in `t paradijs gewoond, gij hebt ten volle genoten van al wat begeerlijk voor het gezicht en goed ter spijze is, en de onbetwiste heerschappij over allen, die bij u waren, evenals Adam." Een voorbeeld van de pracht van de koning van Tyrus is, dat hij alle andere vorsten in juwelen overtrof, waarvan de meeste hebben zij, die de grootste buitenlandse handel hebben, waartoe hij behoorde: "Alle kostelijk gesteente was uw deksel." Er zijn zeer veel soorten van kostelijke stenen, maar hij bezat alle soorten, en in zo'n overvloed, dat zijn kleding er mee bezet was, behalve die hij bij zijn schatten bewaarde, en, die zijn kroon versierden. Ja, Ezekiel 28:14 :hij wandelde in het midden van de vurige stenen, dat is: van de kostelijke stenen, die glinsterden en vonkelden als vuur. Zijn kamers waren in zekere zin afgezet met juwelen, zodat hij te midden ervan wandelde en verbeeldde zich dan, dat zijn heerlijkheid zo groot was, alsof hij, evenals God, omringd was door zoveel engelen, die vergeleken werden met "een vlam des vuurs." En als hij zo'n bewonderaar is van kostelijke stenen, dat hij ze even schitterend vindt als engelen, dan is het geen wonder, dat hij zo'n bewonderaar van zich zelf is, dat hij zich even groot als God waant. Negen verschillende soorten van kostelijke stenen worden hier genoemd, die alle op de efod des hogepriesters waren. Misschien worden zij met name genoemd, omdat hij, in zijn trots, gewoon was, er in `t bijzonder over te spreken, en er een dwaas genoegen in vond, tot zijn hovelingen te zeggen: De waarde van deze kostelijke steen is zo en zo groot, en dat zijn zijn deugden. Daarom wordt hem zijn ijdelheid verweten. Goud wordt het laatst vermeld, als van veel minder waarde dan die kostelijke stenen, en in die geest sprak hij er over. Iets anders, dat hem zijn paleis als een paradijs deed beschouwen was de eigenaardige muziek, die hij er op na hield, de trommels en pijpen, slag- en blaasinstrumenten. Het werk er van was iets buitengewoons, en zij waren opzettelijk voor hem gemaakt. Zij werden gemaakt "ten dage als hij geschapen werd," dit is of geboren, of koning gemaakt, zij werden opzettelijk gemaakt, om of zijn geboorte, of zijn kroningsdag te vieren. Hij was er zeer trots op en liet ze zien aan ieder, die hem in zijn paleis bezocht.
c. Hij zag er uit als een vleesgeworden engel, Ezekiel 28:14 :Gij waart een gezalfde overdekkende Cherub, dat is: hij beschouwde zich als de beschermengel van zijn volk, zo schitterend, zo sterk, zo getrouw, tot dit ambt aangesteld en bekwaam gemaakt. Gezalfde koningen behoren voor hun onderdanen gezalfde Cherubim te zijn, die hen met de vleugels hunner macht overdekken, en als zij dat zijn, dan zal God ze erkennen. Hun bevordering was van Hem: Ik had u alzo gezet. Sommigen menen, omdat er melding wordt gemaakt van Eden, dat dit een toespeling is op de Cherub, die tegen het oosten van Eden gesteld werd om de hof te bewaren, Genesis 3:24. Hij meende evengoed in staat te zijn om zijn stad tegen alle aanvallers te beschermen als die engel om zijn last uit te voeren. Het kan ook wijzen op de Cherubim in het heilige van de heiligen, wier vleugels de ark bedekten, hij vond zichzelf even schitterend als een van die.
d. Hij verscheen in dezelfde pracht als de hogepriester, wanneer hij bekleed was met zijn heerlijke en schone klederen: "Gij waart op Gods heilige berg als hogepriester van de tempel op die berg gebouwd, gij zaagt er uit even groot, en met evenveel majesteit en gezag bekleed, als de hogepriester, wanneer hij in de tempel wandelde die met kostelijke stenen overtogen was", 2 Chronicles 3:6, en zijn kleed aan had, waarop kostelijke stenen waren beide op de borst en op de schouders, daarin scheen hij te wandelen te midden van de vurige stenen. Zo heerlijk is de koning van Tyrus, ten minste dat denkt hij zelf.
2. Laat ons nu zien, wat de ondergang van de koning van Tyrus was, wat het was, dat zijn heerlijkheid bezoedelde en al zijn eer in het stof wierp, Ezekiel 28:15 :Gij waart volkomen in uw wegen, gij waart voorspoedig in al uw wegen en in alles ging het u goed, gij hadt niet alleen een onbevlekten, maar ook een schitterenden naam, van de dag af, dat gij geschapen zijt, de dag van uw troonsbestijging, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is, en dat bedierf alles. Dit is misschien een toespeling op het beklagenswaardig lot van de gevallen engelen, en van onze eerste ouders, die beide volkomen in hun wegen waren, totdat er ongerechtigheid in hen gevonden is. En toen er eenmaal ongerechtigheid in hem gevonden werd, nam zij toe, hij werd erger en erger, zoals blijkt, Ezekiel 28:18 :Gij hebt uw heiligdommen ontheiligd, gij hebt de weldaad verloren van al, wat gij heilig hieldt, en waarin gij, als in een heiligdom, een toevlucht dacht te vinden, gij hebt ze ontheiligd en aldus u zelf bloot gegeven vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden. Zie hier, A. Wat de ongerechtigheid was, die de ondergang was van de koning van Tyrus.
a. De ongerechtigheid van zijn koophandel (zo wordt het genoemd in Ezekiel 28:18), beide die van hem en van zijn volk, want hun zonde wordt hem ten laste gelegd, omdat hij ze door de vingers zag en hun een slecht voorbeeld gaf Ezekiel 28:16 :Door de veelheid van uw koophandel hebben zij het midden van u met geweld vervuld en aldus hebt gij gezondigd De koning had het zo druk met zijn koophandel, en legde zich zozeer toe op het maken van winst daarmee, dat hij geen tijd had om recht te doen, die onrecht leden, in hun recht te herstellen en hen tegen geweld te beschermen, ja, bij de veelheid van de bezigheden, werd menigeen onrecht gedaan bij vergissing, en in zijn handelingen maakte hij gebruik van zijn macht om inbreuk te maken op de rechten van hen, met wie hij handelde. Die veel in de wereld te doen hebben, zijn in groot gevaar veel verkeerds te doen, en het is moeilijk, als men met velen te doen heeft, niet soms iemand onrecht te doen. De handel wordt een mysterie genoemd, en maar al te velen maken er een mysterie van ongerechtigheid van.
b. Zijn trotse ijdelheid, Ezekiel 28:17 :Uw hart verheft zich over uw schoonheid, gij waart verliefd op u zelf en op uw schaduw. En aldus hebt gij uw wijsheid bedorven, vanwege uw glans, de pracht en praal, waarin gij leeft. Hij zag er zo vaak naar, dat het zijn ogen verblindde en hem verhinderde de weg te zien, die hij bewandelde. Het bleek, dat hij zo opgeblazen was door zijn grootheid, dat die hem beroofde van zijn wijsheid en van zijn roem, die hij daaraan ontleende. Hij was inderdaad roemende onwijs geworden. Een slechte koop sluiten zij, die afstand doen van hun wijsheid ter voldoening aan hun vrolijkheid, en een werkelijke uitnemendheid verliezen, om hun ijdelheid te voldoen.
B. Wat die ondergang was, waartoe zijn ongerechtigheid hem bracht.
a. Hij werd van zijn troon geworpen en zijn paleis werd hem ontnomen, dat hij voor zijn paradijs en tempel hield, Ezekiel 28:16 :Ik zal u ontheiligen van Gods berg. Zijn koninklijke macht was hoog als een berg, daar zij hem ver boven anderen plaatste, het was Gods berg, want de bestaande machten zijn van God verordineerd, en dus is er iets heiligs in, maar, daar hij zijn macht misbruikte wordt hij als onheilig beschouwd en wordt daarom afgezet en verdreven. Hij onteert de kroon, die hij draagt, en daarom heeft hij die verbeurd, en zal uitgeroeid worden uit het midden van de vurige stenen, de kostelijke stenen, waarmee zijn paleis bezet was, evenals de tempel, en zij zullen hem niet beschermen.
b. Hij werd blootgesteld aan schande en aan verachting, en door zijn buren mishandeld: Ik heb u heengeworpen op de aarde, Ezekiel 28:17, Ik zal u uit het midden van uw kostelijke stenen op de straatstenen werpen. Ik heb u, als een akelig schouwspel, voor het aangezicht van de koningen gesteld, om op u te zien, opdat zij zich aan u spiegelen en niet trots zijn en geen onderdrukkers.
c. Hij werd geheel verdaan, zijn stad en hij daarmee: Ik heb een vuur uit het midden van u doen voortkomen. Als de overwinnaars de stad geplunderd hebben, zullen zij een vuur aansteken in het hart er van, dat haar en in `t bijzonder het paleis in de as zal leggen. Men kan het ook opvatten als het vuur van Gods oordelen, dat beide vorst en volk zal verteren en de heerlijkheid van beide tot as op de aarde maken zal, en dit vuur zal voortkomen uit het midden van u. Alle Gods oordelen over de zondaars vinden hun oorsprong in de zondaars zelf, zij worden verteerd door een vuur, dat zij zelf ontstoken hebben. d. Daardoor wordt hij tot een verschrikkelijk voorbeeld van de goddelijke wraak gesteld. Aldus is hij vernederd voor de ogen van al degenen, die hem zien, Ezekiel 28:18 :Allen, die hem kennen, zijn ontzet over hem, en zullen zich verbazen, hoe iemand, die zo hoog stond, zo diep vernederd kon worden. Het paleis van de koning van Tyrus, zal, evenals de tempel te Jeruzalem, een spreekwoord en een spotrede zijn, wanneer het verwoest is, 2 Chronicles 7:20. Zo viel de koning van Tyrus.
Zijn heerlijkheid is het grote einddoel van God, beide in al het goede en in al het kwade dat "uit de mond des Allerhoogsten gaat," dat vinden wij ook in deze verzen.
1. God zal verheerlijkt worden in de verwoesting van Sidon, een stad, die dicht bij Tyrus lag, ouder dan Tyrus was, maar niet zo aanzienlijk, die afhankelijk was van Tyrus, en met haar stond en viel. God zegt hier: Ik wil aan u, o Sidon, en zal in het midden van u verheerlijkt worden, Ezekiel 28:22. En wederom, "die een zachtere behandeling niet begrepen, zullen weten dat Ik de Here ben, en Ik alleen, en, dat ik een rechtvaardig en ijverig God ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend, gerichten van verwoesting, als Ik gericht geoefend heb, naar recht en naar het vonnis, dat geveld is, en aldus zal Ik in haar geheiligd zijn". Het schijnt, dat de Sidoniërs meer aan de afgoderij overgegeven waren dan de Tyriërs, die, als mannen van zaken, en van verkeer met allerlei volken, minder onder de macht stonden van dweepzucht en bijgeloof. De Sidoniërs stonden bekend om de eredienst van Asthoreth, die Salomo invoerde, 1 Kings 11:5. Izebel was de dochter van de koning van Sidon, die de eredienst van Bal onder Israël invoerde, 1 Kings 16:31, zodat God door de Sidoniërs veelvuldig gehoond was. En nu zegt Hij: "Ik zal verheerlijkt worden, Ik zal geheiligd zijn." De Sidoniërs woonden op de grens van het land van Israël, waar God bekend was, en waar zij bekend met Hem konden worden en leren Hem te verheerlijken, maar, in plaats daarvan verleidden zij Israël de afgoden te dienen. Als God geheiligd wordt, wordt Hij verheerlijkt, want Zijn heiligheid is Zijn heerlijkheid, en die Hem niet heiligen en verheerlijken, in hen zal Hij zich zelf heiligen en verheerlijken, door gerichten aan hen te oefenen, die bewijzen, dat Hij een rechtvaardig wreker is van de gekrenkte eer van Zijn volk en van Hem zelf. De gerichten, die over Sidon geoefend zullen worden, zijn: krijg en pestilentie, twee oordelen, die verwoesten en ontvolken, Ezekiel 28:23. Het zijn twee boodschappers die Hij uitzendt met een opdracht, en zullen volbrengen hetgeen, waartoe hij hen uitzendt. Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar straten, daar zullen de dode lichamen liggen van hen, die omgekomen zijn, sommigen door de plaag, veroorzaakt misschien door ongezond voedsel gedurende de belegering, en sommigen door het zwaard van de vijand, hoogstwaarschijnlijk de Chaldeeuwse legers na de inneming van de stad, toen allen over de kling gejaagd werden. Aldus zullen de gewonden geoordeeld worden, als zij aan hun wonden stervende zijn, zullen zij zich zelf oordelen en anderen zullen zeggen: Zij vallen rechtvaardiglijk. Of, zoals sommigen lezen: "Zij zullen door het zwaard gestraft worden, dat zwaard `t welk last heeft te verwoesten van rondom." Het is God, die oordeelt, en Hij zal overwinnen Ook zijn het Tyrus en Sidon niet alleen, aan wie God gerichten oefenen zal, maar aan allen, die Zijn volk Israël verachten en over zijn rampen juichen, want God heeft een twist met de volken, die rondom hen zijn, Ezekiel 28:26. Als Gods Volk om zijn overtredingen onder Zijn straffende hand is, dan draagt Hij zorg, zoals Hij deed voor de misdadigers, die gegeseld werden, "dat zij niet verachtelijk gehouden worden voor de ogen van die rondom hen zijn, en daarom neemt Hij het ook kwalijk degenen, die hen verachten, en aldus ten kwade helpen, als Hij maar een weinig toornig is," Zacheria 1:15. God heeft het oog op hen, zelfs in hun eigen lage staat, laat dus niemand hen verachten.
2. God zal verheerlijkt worden in het herstel van Zijn Volk tot hun vroegere voorspoed en veiligheid. God was van Zijn eer beroofd door de zonden van Zijn Volk, en ook had hun lijden de vijand gelegenheid gegeven om te lasteren, Isaiah 52:5, maar nu zal God beide, hen genezen van hun zonden en hen uit hun ellende verlossen, en zo zal Hij onder hen geheiligd zijn voor de ogen van de heidenen. Hij zal de eer van Zijn heiligheid terugnemen, ter voldoening van de gehele wereld, Ezekiel 28:25. Want, a. "Zij zullen opnieuw in `t bezit komen van hun eigen land: Ik zal het huis Israëls vergaderen uit hun verstrooiing, in antwoord op dat gebed, Psalms 106:47, Verlos ons, Here onze God, verzamel ons uit de heidenen, en in overeenstemming met deze belofte, Deuteronomy 30:4 :Van daar zal u de Here uw God vergaderen." En als zij vergaderd zijn, zullen zij tot een geheel samengevoegd worden, om te "wonen in het land, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob gegeven heb". God had het oog op die oude schenking, toen Hij hen terugbracht, want die bleef van kracht, en de schorsing van het bezit was geen vernietiging van hun recht. Hij, die het gaf, zal het opnieuw geven.
b. Zij zullen daar grote rust genieten. Als degenen, die hen gekweld hebben, weggenomen worden, zullen zij in gerustheid leven, er zal geen smartende doorn noch wee doende distel meer zijn, Ezekiel 28:24. Zij zullen gelukkig leven, want zij zullen huizen bouwen en wijngaarden planten, en zij zullen daar een zeker en onbewolkt geluk genieten, zij zullen zeker wonen en niemand zal er zijn, om hen te verontrusten of bevreesd te maken, Ezekiel 28:26. Dit is nooit volkomen vervuld aan dat volk, want na hun terugkeer uit de gevangenschap werden zij herhaaldelijk lastig gevallen door een of andere slechte nabuur. En ook is de kerk van het Evangelie nooit geheel vrij geweest van smartende doornen en wee doende distelen, toch heeft de kerk soms rust, en de gelovigen zijn altijd veilig onder de goddelijke bescherming en kunnen gerust zijn van de vreze des kwaads. Maar de volkomen vervuiling van deze belofte blijft bewaard voor het hemelse Kanan, wanneer al de heiligen bijeen zullen zijn, en alles wat aanstoot geeft, verwijderd, en alle smart en vrees voor altijd verbannen is.
Zijn heerlijkheid is het grote einddoel van God, beide in al het goede en in al het kwade dat "uit de mond des Allerhoogsten gaat," dat vinden wij ook in deze verzen.
1. God zal verheerlijkt worden in de verwoesting van Sidon, een stad, die dicht bij Tyrus lag, ouder dan Tyrus was, maar niet zo aanzienlijk, die afhankelijk was van Tyrus, en met haar stond en viel. God zegt hier: Ik wil aan u, o Sidon, en zal in het midden van u verheerlijkt worden, Ezekiel 28:22. En wederom, "die een zachtere behandeling niet begrepen, zullen weten dat Ik de Here ben, en Ik alleen, en, dat ik een rechtvaardig en ijverig God ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend, gerichten van verwoesting, als Ik gericht geoefend heb, naar recht en naar het vonnis, dat geveld is, en aldus zal Ik in haar geheiligd zijn". Het schijnt, dat de Sidoniërs meer aan de afgoderij overgegeven waren dan de Tyriërs, die, als mannen van zaken, en van verkeer met allerlei volken, minder onder de macht stonden van dweepzucht en bijgeloof. De Sidoniërs stonden bekend om de eredienst van Asthoreth, die Salomo invoerde, 1 Kings 11:5. Izebel was de dochter van de koning van Sidon, die de eredienst van Bal onder Israël invoerde, 1 Kings 16:31, zodat God door de Sidoniërs veelvuldig gehoond was. En nu zegt Hij: "Ik zal verheerlijkt worden, Ik zal geheiligd zijn." De Sidoniërs woonden op de grens van het land van Israël, waar God bekend was, en waar zij bekend met Hem konden worden en leren Hem te verheerlijken, maar, in plaats daarvan verleidden zij Israël de afgoden te dienen. Als God geheiligd wordt, wordt Hij verheerlijkt, want Zijn heiligheid is Zijn heerlijkheid, en die Hem niet heiligen en verheerlijken, in hen zal Hij zich zelf heiligen en verheerlijken, door gerichten aan hen te oefenen, die bewijzen, dat Hij een rechtvaardig wreker is van de gekrenkte eer van Zijn volk en van Hem zelf. De gerichten, die over Sidon geoefend zullen worden, zijn: krijg en pestilentie, twee oordelen, die verwoesten en ontvolken, Ezekiel 28:23. Het zijn twee boodschappers die Hij uitzendt met een opdracht, en zullen volbrengen hetgeen, waartoe hij hen uitzendt. Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar straten, daar zullen de dode lichamen liggen van hen, die omgekomen zijn, sommigen door de plaag, veroorzaakt misschien door ongezond voedsel gedurende de belegering, en sommigen door het zwaard van de vijand, hoogstwaarschijnlijk de Chaldeeuwse legers na de inneming van de stad, toen allen over de kling gejaagd werden. Aldus zullen de gewonden geoordeeld worden, als zij aan hun wonden stervende zijn, zullen zij zich zelf oordelen en anderen zullen zeggen: Zij vallen rechtvaardiglijk. Of, zoals sommigen lezen: "Zij zullen door het zwaard gestraft worden, dat zwaard `t welk last heeft te verwoesten van rondom." Het is God, die oordeelt, en Hij zal overwinnen Ook zijn het Tyrus en Sidon niet alleen, aan wie God gerichten oefenen zal, maar aan allen, die Zijn volk Israël verachten en over zijn rampen juichen, want God heeft een twist met de volken, die rondom hen zijn, Ezekiel 28:26. Als Gods Volk om zijn overtredingen onder Zijn straffende hand is, dan draagt Hij zorg, zoals Hij deed voor de misdadigers, die gegeseld werden, "dat zij niet verachtelijk gehouden worden voor de ogen van die rondom hen zijn, en daarom neemt Hij het ook kwalijk degenen, die hen verachten, en aldus ten kwade helpen, als Hij maar een weinig toornig is," Zacheria 1:15. God heeft het oog op hen, zelfs in hun eigen lage staat, laat dus niemand hen verachten.
2. God zal verheerlijkt worden in het herstel van Zijn Volk tot hun vroegere voorspoed en veiligheid. God was van Zijn eer beroofd door de zonden van Zijn Volk, en ook had hun lijden de vijand gelegenheid gegeven om te lasteren, Isaiah 52:5, maar nu zal God beide, hen genezen van hun zonden en hen uit hun ellende verlossen, en zo zal Hij onder hen geheiligd zijn voor de ogen van de heidenen. Hij zal de eer van Zijn heiligheid terugnemen, ter voldoening van de gehele wereld, Ezekiel 28:25. Want, a. "Zij zullen opnieuw in `t bezit komen van hun eigen land: Ik zal het huis Israëls vergaderen uit hun verstrooiing, in antwoord op dat gebed, Psalms 106:47, Verlos ons, Here onze God, verzamel ons uit de heidenen, en in overeenstemming met deze belofte, Deuteronomy 30:4 :Van daar zal u de Here uw God vergaderen." En als zij vergaderd zijn, zullen zij tot een geheel samengevoegd worden, om te "wonen in het land, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob gegeven heb". God had het oog op die oude schenking, toen Hij hen terugbracht, want die bleef van kracht, en de schorsing van het bezit was geen vernietiging van hun recht. Hij, die het gaf, zal het opnieuw geven.
b. Zij zullen daar grote rust genieten. Als degenen, die hen gekweld hebben, weggenomen worden, zullen zij in gerustheid leven, er zal geen smartende doorn noch wee doende distel meer zijn, Ezekiel 28:24. Zij zullen gelukkig leven, want zij zullen huizen bouwen en wijngaarden planten, en zij zullen daar een zeker en onbewolkt geluk genieten, zij zullen zeker wonen en niemand zal er zijn, om hen te verontrusten of bevreesd te maken, Ezekiel 28:26. Dit is nooit volkomen vervuld aan dat volk, want na hun terugkeer uit de gevangenschap werden zij herhaaldelijk lastig gevallen door een of andere slechte nabuur. En ook is de kerk van het Evangelie nooit geheel vrij geweest van smartende doornen en wee doende distelen, toch heeft de kerk soms rust, en de gelovigen zijn altijd veilig onder de goddelijke bescherming en kunnen gerust zijn van de vreze des kwaads. Maar de volkomen vervuiling van deze belofte blijft bewaard voor het hemelse Kanan, wanneer al de heiligen bijeen zullen zijn, en alles wat aanstoot geeft, verwijderd, en alle smart en vrees voor altijd verbannen is.