Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-13.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 13In het vorige hoofdstuk is melding gemaakt van de ijdele gezichten en de vleiende orakels waarmee het volk Israëls zich liet bedriegen, Ezekiel 13:24. Dit gehele hoofdstuk komt daartegen op. Gods getrouwe profeten zijn nooit zo scherp als tegen de valse profeten, niet omdat zij hun lastigste vijanden waren, maar omdat zij God op `t diepst beledigden en de grootste ellende over het volk brachten. De profeet toont hier de zonde en haar straf aan,
I. Van de valse profeten, Ezekiel 13:1.
II. Van de valse profetessen, Ezekiel 13:17. Beiden stemden daarin overeen, dat zij de zonden des volks vergoelijkten en, onder voorwendsel van Gods volk te troosten het voorhielden, dat het toch vrede zou houden. Maar die profeten zouden blijken, leugenaars te zijn, hun profetie bedrog en de verwachting des volks ijdelheid, want God zei hun doen weten, dat "Zijns is de dwalende en die doet dwalen", beide verantwoordelijk aan Hem, Job 12:16.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 13In het vorige hoofdstuk is melding gemaakt van de ijdele gezichten en de vleiende orakels waarmee het volk Israëls zich liet bedriegen, Ezekiel 13:24. Dit gehele hoofdstuk komt daartegen op. Gods getrouwe profeten zijn nooit zo scherp als tegen de valse profeten, niet omdat zij hun lastigste vijanden waren, maar omdat zij God op `t diepst beledigden en de grootste ellende over het volk brachten. De profeet toont hier de zonde en haar straf aan,
I. Van de valse profeten, Ezekiel 13:1.
II. Van de valse profetessen, Ezekiel 13:17. Beiden stemden daarin overeen, dat zij de zonden des volks vergoelijkten en, onder voorwendsel van Gods volk te troosten het voorhielden, dat het toch vrede zou houden. Maar die profeten zouden blijken, leugenaars te zijn, hun profetie bedrog en de verwachting des volks ijdelheid, want God zei hun doen weten, dat "Zijns is de dwalende en die doet dwalen", beide verantwoordelijk aan Hem, Job 12:16.
Vers 1
Ezechiël 13:1-9De valse profeten, tegen wie hier geprofeteerd wordt, woonden voor een deel te Jeruzalem, Jeremiah 23:14, "In de profeten van Jeruzalem zie Ik afschuwelijkheid." Anderen woonden te midden van de ballingen in Babel, want aan hen schrijft Jeremia. 29:8. "Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen". En gelijk Gods profeten, ofschoon aangaande plaats en tijd van elkaar gescheiden, toch dezelfde waarheden predikten, waaruit bleek, dat zij door een en dezelfde Geest geleid werden, zo profeteerden de valse profeten ook dezelfde leugens, geïnspireerd door een en dezelfde geest van de dwaling. Er was weinig hoop, hen tot boete te bewegen, zo verhard waren zij in hun zonden, toch moest Ezechiël tegen hen profeteren, in de hoop, dat het volk mocht gewaarschuwd worden, niet naar hen te luisteren. Zo zal hun getuigenis gegeven worden, opdat ze niet te verontschuldigen zouden zijn.
Ezechiël had bijzondere opdracht, "tegen de profeten Israëls te profeteren, zo noemden zij zich, als was niemand die naam waardig dan zij, die inderdaad Israëls bedriegers waren. Maar het is opmerkelijk, dat Israël nooit door zogenaamde profeten bedrogen werd dan nadat het de ware profeten had verworpen en versmaad". Gelijk het later door geen valse Christussen werd misleid dan toen het de ware Messias had verworpen. Deze valse profeten moesten "het Woord des Heeren horen." Zij ondernamen tot anderen te spreken, als ware het Gods Woord, nu moesten zij horen wat hen zelf betreft. Twee dingen worden de profeet opgedragen te doen:
I. Hun hun zonde bekend te maken, hen er zo mogelijk van te overtuigen, en hen te weerhouden, er verder mee voort te gaan, door hun uitzinnigheid allen openbaar te maken, 2 Timothy 3:9. Zij worden dwaze profeten genoemd, Ezekiel 13:3, mensen, die hun werk in het geheel niet verstonden, om het volk voor de gek te houden, hielden zij zich zelf voor de gek en misleidden in de ergste mate hun eigen ziel. Laat ons zien, wat hun hier ten laste gelegd wordt.
1. Zij beweren, een zending van God te hebben, hoewel God hen nooit gezonden had. Zij traden in de loopbaan eens profeten, zonder de minste waarborg dat de Heere God van de heilige profeten hen daartoe bekwaam had gemaakt, hetgeen de dwaasheid gekroond is. Want hoe konden wij verwachten, dat God hun arbeid als van de Zijnen zou erkennen, daar Hij hen niet geroepen had? Zij zijn profeten uit hun eigen hart, profeten van hun eigen maaksel, Ezekiel 13:6. Zij zeggen: De Heere heeft gesproken, zij beweren Zijn boodschappers te zijn, maar de Heere heeft hen niet gezonden, heeft hun generlei opdracht gegeven. Zij maken het grootzegel des hemels na, en geen groter bedrog kan jegens de mensheid gepleegd worden, want hiermede leggen zij een blaam op de goddelijke openbaring, verzwakken derzelver gezag en ondermijnen derzelver geloofwaardigheid. Wanneer deze, die voorwenden Gods gezanten. te zijn, blijken bedriegers te zijn, zullen godloochenaars en ongelovigen daaruit de gevolgtrekking maken, dat alle profeten zo zijn. "De Heere heeft hen niet gezonden, want ook zijn zij in andere dingen listig genoeg gelijk de vossen en zeer wijs naar deze wereld, toch zijn zij dwaze profeten en hebben geen kennis noch ervaring van de dingen Gods". Zie, dwaze profeten zijn niet door God gezonden, want wie Hij zendt, die is bekwaam of wordt door Hem bekwaam gemaakt. Dien Hij zendt, die schenkt Hij ook wijsheid.
2. Zij beweren, van God een openbaring te hebben ontvangen, terwijl Hij zich nooit aan hen heeft geopenbaard. Zij wandelen hun geest na, zij verkondigden dat als een boodschap Gods, wat f het voortbrengsel hunner eigene vinding om zichzelf te misleiden, f het product hunner dwaze en verhitte verbeelding was om aan hun inbeelding vrijen loop te laten. Want zij hebben niets gezien, zij hebben geen hemels gezicht gehad, zij beweren wel dat wat zij zeggen God heeft gesproken, maar God erkent dat niet. "Ik heb het niet gesproken, Ik heb nooit zo iets gezegd noch bedoeld. " Wat zij mededeelden was niet wat zij gezien of gehoord hadden, zoals de dienaren van Christus, 1 John 1:1, maar wat zij hadden gedroomd of wat zij dachten, dat hun hoorders gaarne zouden vernemen. Het heet hier ijdelheid en leugenachtige voorzeggingen, Ezekiel 13:6, zij beweerden te zien wat zij niet gezien hadden en brachten als goddelijke waarheid te voorschijn wat zij wisten vals te zijn. Hetzelfde getuigt Ezekiel 13:7 :Ziet gij niet een ijdel gezicht en spreekt een leugenachtige voorzegging, zonder goddelijke oorsprong en zonder waarheid, die blijken zullen niet verwezenlijkt te worden. De woorden worden veranderd, Ezekiel 13:8, omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, wat zij zagen en wat zij zeiden was al hetzelfde, zonder realiteit, zij zagen niets, en wat zij zeiden had dus geen grond, niets waarop men bouwen of zich verlaten kon. Opnieuw, Ezekiel 13:9 :Zij voorzien ijdelheid en zeggen leugen. Zij beweren, gezichten te hebben gehad, gelijk de ware profeten, terwijl zij werkelijk niets hebben gezien, wat zij zeggen is 6f de schepping hunner eigene verbeelding (zij meenden een gezicht te zien, maar dat doen mensen in delirium ook, dat was ijdelheid te zien), f een maaksel hunner eigene politiek, "zij voorzagen ijdelheid en zeiden leugen." Zie Jeremiah 23:16 enz. Zie, daar de duivel algemeen bekend is als de vader van de leugens, doen zij Gode de allergrootste smaad aan, die leugens zeggen en God als derzelver auteur aanwijzen. Zij, die wat Godes is aan Satan toeschrijven, als zij de duivel aanbidden, zinken ten laatste tot zo'n diepte van goddeloosheid, dat zij Gode toeschrijven wat des Satans is.
3. Zij droegen geen zorg, Gods oordelen te ontwijken, die over het koninkrijk uitgegoten werden. Zij zijn gelijk de vossen in de woestijn, die heen en weer lopen en grote haast schijnen te hebben, maar het is om zelf weg te komen en voor eigen veiligheid te zorgen, niet om iets goed te doen. De huurling vliedt en verlaat de schapen. Zij zijn gelijk de vossen begerig naar buit voor zichzelf, listig en wreed om zichzelf te weiden. Maar, Ezekiel 13:5, Gij zijt in de bressen niet opgetreden, en hebt de muur niet toegemuurd voor het huis Israëls. Een bres is gemaakt in hun wallen, waardoor de oordelen gelegenheid vinden om binnen te dringen en de inwoners te overvallen, indien ooit, dan is het nu tijd om te helpen maar gij hebt niets gedaan om te helpen. zie zouden voor hen gepleit hebben, om de toorn Gods af te keren, maar zij zijn geen biddende profeten geweest, zij hadden met de hemel niets uitstaande en dus ook van de hemel niets te wachten, gelijk de ware profeten, Genesis 20:7, en gij kon hun dus ook geen goed doen. Zij moesten het zich ten taak hebben gesteld, door prediking en vermaning het volk tot berouwen bekering te roepen, en zo de muur dicht te metselen en Gods oordelen te verbidden. Maar daaraan hebben zij geen zorg gewijd, zij hebben er alleen aan gedacht, het volk te behagen en er profijt van te trekken. Zij zagen een zondvloed van heiligschennis en goddeloosheid het land overstromen, een woeste oorlog tegen deugd en heiligheid, die alles dreigde te verpletteren en te vernielen, en "zij moesten gekomen zijn tot de hulp des Heeren, tot de hulp des Heeren met de helden," Rich. 5:23, door te getuigen tegen de goddeloosheid van de tijd en de plaats, waarin zij verkeerden. Maar zij oordeelden het een gevaarlijk stuk, in de bressen op te treden en de belegeraars aan te vallen, daarom weigerden zij zulks, deden niets om de stroom te keren, traden niet in de kampplaats tegen ondeugd en zedeloosheid, en verrieden lafhartig de zaak van godsdienst en reformatie, in de dag des Heeren, toen uitgeroepen werd: "Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie staan aan de zijde des Heeren?" Psalms 94:16. Zij waren de naam van profeten onwaardig, die zo vergoelijkend over de zonde konden oordelen en zo weinig ijver voor God en het algemeen welzijn betoonden.
4. Zij vleiden het volk met ijdele hoop, dat Gods oordelen, waarmee Hij gedreigd had, nimmer zouden komen, daardoor verhardden zij degenen in de zonde, die zij zouden getracht hebben, van de zonde af te keren, Ezekiel 13:6. Zij gaven hoop, dat alles wel zou gaan, dat de vrede zou bestendigd worden, ofschoon een ieder in zijn overtredingen voortging, en dat de uitkomst hun woord zou bevestigen. Zij waren haastig met te zeggen: Wij staan er voor in, dat deze ellende spoedig zal eindigen, en welvaart opnieuw zal bloeien, alsof hun bevestiging hun valse profetie waar en God te schande kon maken.
II. Hij wordt belast, de oordelen Gods tegen hen om deze zonden aan te kondigen, van welke hun voorgewend ambt als profeten hen niet zou verschonen.
1. In het algemeen wordt hier, Ezekiel 13:3, een wee uitgesproken, en wat dat wee betekent, vinden wij in Ezekiel 13:8. Zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere Heere. Zie, degenen die God tegen zich hebben, zijn in een beklagenswaardige toestand. Wee, duizendmaal wee dengenen, die Hem hun vijand gemaakt hebben.
2. Zij worden in het bijzonder gestraft met uitsluiting uit alle voorrechten van de gemeenschap van Israël, want zij worden geoordeeld, ze alle te hebben verbeurd, Ezekiel 13:9. Gods hand zal tegen de profeten zijn, Hij zal ze nemen en voor Zijn rechterstoel stellen, om ze uit Zijn tegenwoordigheid te verbannen, en het zal een vreselijk ding zijn, in Zijn handen te vallen. Zij beweren profeten te zijn, bijzondere gunstelingen des hemels en gemachtigd, in de vergadering van de kerk op aarde voor te gaan. Maar door een eer voor te wenden, waartoe ze niet gerechtigd zijn, verloren zij wat ze anders hadden kunnen genieten, Matthew 5:19. Hun vonnis is,
a. Uit de vergadering van de heiligen geworpen en geacht te worden als er niet toe te behoren: Zij zullen in de verborgen raad Mijns volks niet zijn, hun dwaasheid zal zo duidelijk openbaar worden, dat men hen nooit meer raadplegen noch hun onderricht begeren zal. Zij zullen in de beraadslaging van de publieke aangelegenheden niet meer toegelaten worden. Of liever: zij zullen ontbreken bij de vergadering van Gods volk voor openbare Godsverering, want zij zullen zich schamen daar te verschijnen, wanneer de uitkomst heeft bewezen, dat zij valse profeten zijn, zij zullen, gelijk Kaïn, van het aangezichte des Heeren uitgaan. Het bedrogen volk zal hen verlaten, vastbesloten, niets meer met hen te doen te hebben. Zij, die op de stoel van Mozes gezeten waren, zullen zelfs de post van deurwachter niet meer mogen bekleden. "In de groten dag zullen zij niet bestaan in de vergadering van de rechtvaardigen, Psalms 1:5, wanneer God Zijn gunstgenoten verzamelt, Psalms 50:5, Psalms 50:16, om eeuwig bij Hem te zijn."
b. Uit het boek des levens uitgewist te worden. Zij zullen sterven in ballingschap en kinderloos, zij zullen geen nakomelingschap nalaten om hun naam te bewaren, zodat die niet genoemd zal worden onder de terugkerenden uit Babel, van wie een bijzonder register werd gehouden, dat het geschrift van het huis Israëls genoemd wordt, gelijk wij dat vinden in Ezra 2:1. Zij zullen niet gevonden worden, geschreven te zijn onder "de ten leven geschreven te Jeruzalem," Isaiah 4:3. Of zij zullen niet gevonden worden, beschreven onder degenen, die God van eeuwigheid uitverkoren had om vaten van de barmhartigheid te zijn tot in eeuwigheid. Wij lezen van hen, "die in Christus' naam geprofeteerd hebben, en van wie Christus toch zegt, dat Hij ze nooit heeft gekend," Matthew 7:22, Matthew 7:23, omdat zij niet tot degenen behoren, die Hem gegeven waren. De Chaldeeuwse paraphrase leest: "Zij zullen niet geschreven worden in het geschrift des eeuwigen levens, hetwelk geschreven is voor de rechtvaardigen van het huis Israëls", Zie Psalms 69:29.
c. Voor eeuwig uit het land van Israël gebannen te worden. "God had aangaande hen in Zijn toorn gezworen, dat zij nimmer in van Zijn rust zouden ingaan" met de naar het land Kanan terugkerende gevangenen, die daar een tweede maal rust zouden vinden. Zie, degenen, die zich tegen de bedreigingen Gods verzetten en er geen ontzag of vrees voor tonen, zullen de zegen van Zijn beloften missen en kunnen niet verwachten, er door getroost en bemoedigd te zullen worden.
Vers 1
Ezechiël 13:1-9De valse profeten, tegen wie hier geprofeteerd wordt, woonden voor een deel te Jeruzalem, Jeremiah 23:14, "In de profeten van Jeruzalem zie Ik afschuwelijkheid." Anderen woonden te midden van de ballingen in Babel, want aan hen schrijft Jeremia. 29:8. "Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen". En gelijk Gods profeten, ofschoon aangaande plaats en tijd van elkaar gescheiden, toch dezelfde waarheden predikten, waaruit bleek, dat zij door een en dezelfde Geest geleid werden, zo profeteerden de valse profeten ook dezelfde leugens, geïnspireerd door een en dezelfde geest van de dwaling. Er was weinig hoop, hen tot boete te bewegen, zo verhard waren zij in hun zonden, toch moest Ezechiël tegen hen profeteren, in de hoop, dat het volk mocht gewaarschuwd worden, niet naar hen te luisteren. Zo zal hun getuigenis gegeven worden, opdat ze niet te verontschuldigen zouden zijn.
Ezechiël had bijzondere opdracht, "tegen de profeten Israëls te profeteren, zo noemden zij zich, als was niemand die naam waardig dan zij, die inderdaad Israëls bedriegers waren. Maar het is opmerkelijk, dat Israël nooit door zogenaamde profeten bedrogen werd dan nadat het de ware profeten had verworpen en versmaad". Gelijk het later door geen valse Christussen werd misleid dan toen het de ware Messias had verworpen. Deze valse profeten moesten "het Woord des Heeren horen." Zij ondernamen tot anderen te spreken, als ware het Gods Woord, nu moesten zij horen wat hen zelf betreft. Twee dingen worden de profeet opgedragen te doen:
I. Hun hun zonde bekend te maken, hen er zo mogelijk van te overtuigen, en hen te weerhouden, er verder mee voort te gaan, door hun uitzinnigheid allen openbaar te maken, 2 Timothy 3:9. Zij worden dwaze profeten genoemd, Ezekiel 13:3, mensen, die hun werk in het geheel niet verstonden, om het volk voor de gek te houden, hielden zij zich zelf voor de gek en misleidden in de ergste mate hun eigen ziel. Laat ons zien, wat hun hier ten laste gelegd wordt.
1. Zij beweren, een zending van God te hebben, hoewel God hen nooit gezonden had. Zij traden in de loopbaan eens profeten, zonder de minste waarborg dat de Heere God van de heilige profeten hen daartoe bekwaam had gemaakt, hetgeen de dwaasheid gekroond is. Want hoe konden wij verwachten, dat God hun arbeid als van de Zijnen zou erkennen, daar Hij hen niet geroepen had? Zij zijn profeten uit hun eigen hart, profeten van hun eigen maaksel, Ezekiel 13:6. Zij zeggen: De Heere heeft gesproken, zij beweren Zijn boodschappers te zijn, maar de Heere heeft hen niet gezonden, heeft hun generlei opdracht gegeven. Zij maken het grootzegel des hemels na, en geen groter bedrog kan jegens de mensheid gepleegd worden, want hiermede leggen zij een blaam op de goddelijke openbaring, verzwakken derzelver gezag en ondermijnen derzelver geloofwaardigheid. Wanneer deze, die voorwenden Gods gezanten. te zijn, blijken bedriegers te zijn, zullen godloochenaars en ongelovigen daaruit de gevolgtrekking maken, dat alle profeten zo zijn. "De Heere heeft hen niet gezonden, want ook zijn zij in andere dingen listig genoeg gelijk de vossen en zeer wijs naar deze wereld, toch zijn zij dwaze profeten en hebben geen kennis noch ervaring van de dingen Gods". Zie, dwaze profeten zijn niet door God gezonden, want wie Hij zendt, die is bekwaam of wordt door Hem bekwaam gemaakt. Dien Hij zendt, die schenkt Hij ook wijsheid.
2. Zij beweren, van God een openbaring te hebben ontvangen, terwijl Hij zich nooit aan hen heeft geopenbaard. Zij wandelen hun geest na, zij verkondigden dat als een boodschap Gods, wat f het voortbrengsel hunner eigene vinding om zichzelf te misleiden, f het product hunner dwaze en verhitte verbeelding was om aan hun inbeelding vrijen loop te laten. Want zij hebben niets gezien, zij hebben geen hemels gezicht gehad, zij beweren wel dat wat zij zeggen God heeft gesproken, maar God erkent dat niet. "Ik heb het niet gesproken, Ik heb nooit zo iets gezegd noch bedoeld. " Wat zij mededeelden was niet wat zij gezien of gehoord hadden, zoals de dienaren van Christus, 1 John 1:1, maar wat zij hadden gedroomd of wat zij dachten, dat hun hoorders gaarne zouden vernemen. Het heet hier ijdelheid en leugenachtige voorzeggingen, Ezekiel 13:6, zij beweerden te zien wat zij niet gezien hadden en brachten als goddelijke waarheid te voorschijn wat zij wisten vals te zijn. Hetzelfde getuigt Ezekiel 13:7 :Ziet gij niet een ijdel gezicht en spreekt een leugenachtige voorzegging, zonder goddelijke oorsprong en zonder waarheid, die blijken zullen niet verwezenlijkt te worden. De woorden worden veranderd, Ezekiel 13:8, omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, wat zij zagen en wat zij zeiden was al hetzelfde, zonder realiteit, zij zagen niets, en wat zij zeiden had dus geen grond, niets waarop men bouwen of zich verlaten kon. Opnieuw, Ezekiel 13:9 :Zij voorzien ijdelheid en zeggen leugen. Zij beweren, gezichten te hebben gehad, gelijk de ware profeten, terwijl zij werkelijk niets hebben gezien, wat zij zeggen is 6f de schepping hunner eigene verbeelding (zij meenden een gezicht te zien, maar dat doen mensen in delirium ook, dat was ijdelheid te zien), f een maaksel hunner eigene politiek, "zij voorzagen ijdelheid en zeiden leugen." Zie Jeremiah 23:16 enz. Zie, daar de duivel algemeen bekend is als de vader van de leugens, doen zij Gode de allergrootste smaad aan, die leugens zeggen en God als derzelver auteur aanwijzen. Zij, die wat Godes is aan Satan toeschrijven, als zij de duivel aanbidden, zinken ten laatste tot zo'n diepte van goddeloosheid, dat zij Gode toeschrijven wat des Satans is.
3. Zij droegen geen zorg, Gods oordelen te ontwijken, die over het koninkrijk uitgegoten werden. Zij zijn gelijk de vossen in de woestijn, die heen en weer lopen en grote haast schijnen te hebben, maar het is om zelf weg te komen en voor eigen veiligheid te zorgen, niet om iets goed te doen. De huurling vliedt en verlaat de schapen. Zij zijn gelijk de vossen begerig naar buit voor zichzelf, listig en wreed om zichzelf te weiden. Maar, Ezekiel 13:5, Gij zijt in de bressen niet opgetreden, en hebt de muur niet toegemuurd voor het huis Israëls. Een bres is gemaakt in hun wallen, waardoor de oordelen gelegenheid vinden om binnen te dringen en de inwoners te overvallen, indien ooit, dan is het nu tijd om te helpen maar gij hebt niets gedaan om te helpen. zie zouden voor hen gepleit hebben, om de toorn Gods af te keren, maar zij zijn geen biddende profeten geweest, zij hadden met de hemel niets uitstaande en dus ook van de hemel niets te wachten, gelijk de ware profeten, Genesis 20:7, en gij kon hun dus ook geen goed doen. Zij moesten het zich ten taak hebben gesteld, door prediking en vermaning het volk tot berouwen bekering te roepen, en zo de muur dicht te metselen en Gods oordelen te verbidden. Maar daaraan hebben zij geen zorg gewijd, zij hebben er alleen aan gedacht, het volk te behagen en er profijt van te trekken. Zij zagen een zondvloed van heiligschennis en goddeloosheid het land overstromen, een woeste oorlog tegen deugd en heiligheid, die alles dreigde te verpletteren en te vernielen, en "zij moesten gekomen zijn tot de hulp des Heeren, tot de hulp des Heeren met de helden," Rich. 5:23, door te getuigen tegen de goddeloosheid van de tijd en de plaats, waarin zij verkeerden. Maar zij oordeelden het een gevaarlijk stuk, in de bressen op te treden en de belegeraars aan te vallen, daarom weigerden zij zulks, deden niets om de stroom te keren, traden niet in de kampplaats tegen ondeugd en zedeloosheid, en verrieden lafhartig de zaak van godsdienst en reformatie, in de dag des Heeren, toen uitgeroepen werd: "Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie staan aan de zijde des Heeren?" Psalms 94:16. Zij waren de naam van profeten onwaardig, die zo vergoelijkend over de zonde konden oordelen en zo weinig ijver voor God en het algemeen welzijn betoonden.
4. Zij vleiden het volk met ijdele hoop, dat Gods oordelen, waarmee Hij gedreigd had, nimmer zouden komen, daardoor verhardden zij degenen in de zonde, die zij zouden getracht hebben, van de zonde af te keren, Ezekiel 13:6. Zij gaven hoop, dat alles wel zou gaan, dat de vrede zou bestendigd worden, ofschoon een ieder in zijn overtredingen voortging, en dat de uitkomst hun woord zou bevestigen. Zij waren haastig met te zeggen: Wij staan er voor in, dat deze ellende spoedig zal eindigen, en welvaart opnieuw zal bloeien, alsof hun bevestiging hun valse profetie waar en God te schande kon maken.
II. Hij wordt belast, de oordelen Gods tegen hen om deze zonden aan te kondigen, van welke hun voorgewend ambt als profeten hen niet zou verschonen.
1. In het algemeen wordt hier, Ezekiel 13:3, een wee uitgesproken, en wat dat wee betekent, vinden wij in Ezekiel 13:8. Zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere Heere. Zie, degenen die God tegen zich hebben, zijn in een beklagenswaardige toestand. Wee, duizendmaal wee dengenen, die Hem hun vijand gemaakt hebben.
2. Zij worden in het bijzonder gestraft met uitsluiting uit alle voorrechten van de gemeenschap van Israël, want zij worden geoordeeld, ze alle te hebben verbeurd, Ezekiel 13:9. Gods hand zal tegen de profeten zijn, Hij zal ze nemen en voor Zijn rechterstoel stellen, om ze uit Zijn tegenwoordigheid te verbannen, en het zal een vreselijk ding zijn, in Zijn handen te vallen. Zij beweren profeten te zijn, bijzondere gunstelingen des hemels en gemachtigd, in de vergadering van de kerk op aarde voor te gaan. Maar door een eer voor te wenden, waartoe ze niet gerechtigd zijn, verloren zij wat ze anders hadden kunnen genieten, Matthew 5:19. Hun vonnis is,
a. Uit de vergadering van de heiligen geworpen en geacht te worden als er niet toe te behoren: Zij zullen in de verborgen raad Mijns volks niet zijn, hun dwaasheid zal zo duidelijk openbaar worden, dat men hen nooit meer raadplegen noch hun onderricht begeren zal. Zij zullen in de beraadslaging van de publieke aangelegenheden niet meer toegelaten worden. Of liever: zij zullen ontbreken bij de vergadering van Gods volk voor openbare Godsverering, want zij zullen zich schamen daar te verschijnen, wanneer de uitkomst heeft bewezen, dat zij valse profeten zijn, zij zullen, gelijk Kaïn, van het aangezichte des Heeren uitgaan. Het bedrogen volk zal hen verlaten, vastbesloten, niets meer met hen te doen te hebben. Zij, die op de stoel van Mozes gezeten waren, zullen zelfs de post van deurwachter niet meer mogen bekleden. "In de groten dag zullen zij niet bestaan in de vergadering van de rechtvaardigen, Psalms 1:5, wanneer God Zijn gunstgenoten verzamelt, Psalms 50:5, Psalms 50:16, om eeuwig bij Hem te zijn."
b. Uit het boek des levens uitgewist te worden. Zij zullen sterven in ballingschap en kinderloos, zij zullen geen nakomelingschap nalaten om hun naam te bewaren, zodat die niet genoemd zal worden onder de terugkerenden uit Babel, van wie een bijzonder register werd gehouden, dat het geschrift van het huis Israëls genoemd wordt, gelijk wij dat vinden in Ezra 2:1. Zij zullen niet gevonden worden, geschreven te zijn onder "de ten leven geschreven te Jeruzalem," Isaiah 4:3. Of zij zullen niet gevonden worden, beschreven onder degenen, die God van eeuwigheid uitverkoren had om vaten van de barmhartigheid te zijn tot in eeuwigheid. Wij lezen van hen, "die in Christus' naam geprofeteerd hebben, en van wie Christus toch zegt, dat Hij ze nooit heeft gekend," Matthew 7:22, Matthew 7:23, omdat zij niet tot degenen behoren, die Hem gegeven waren. De Chaldeeuwse paraphrase leest: "Zij zullen niet geschreven worden in het geschrift des eeuwigen levens, hetwelk geschreven is voor de rechtvaardigen van het huis Israëls", Zie Psalms 69:29.
c. Voor eeuwig uit het land van Israël gebannen te worden. "God had aangaande hen in Zijn toorn gezworen, dat zij nimmer in van Zijn rust zouden ingaan" met de naar het land Kanan terugkerende gevangenen, die daar een tweede maal rust zouden vinden. Zie, degenen, die zich tegen de bedreigingen Gods verzetten en er geen ontzag of vrees voor tonen, zullen de zegen van Zijn beloften missen en kunnen niet verwachten, er door getroost en bemoedigd te zullen worden.
Vers 10
Ezechiël 13:10-16Hier wordt nog klaarder van de valse profeten gehandeld en hun vonnis nog nader gestreken. Wij hebben gezien, dat het volk beschaamd was gemaakt over die valse profeten (ofschoon zij ze vroeger nagelopen hadden) en ze met verontwaardiging hadden verworpen, gelijk ze ook hun valse goden doen zouden. Hier vinden wij, dat zij even beschaamd zijn over hun valse profetieën, waarop zij vroeger met zoveel gerustheid vertrouwd hadden.
Merk op,
I. Hoe het volk door de valse profeten misleid wordt. Die vleiers verleiden hen, zeggende: Vrede, waar geen vrede is, Ezekiel 13:10. Zij beweren, gezichten des vredes gezien te hebben, Ezekiel 13:16. Maar dat was onmogelijk, want daar is geen vrede, spreekt de Heere van de heirscharen. Geen voorspoed wachtte hen, en daardoor ontbrak alle grond voor gerustheid, toch verkondigden zij, dat God op voet van vrede met hen stond en barmhartigheid voor hen had, en dat de oorlog met de Chaldeën, waarin zij gewikkeld waren, spoedig voor een eervolle vrede beëindigd zou worden, als wanneer het land een gelukkige rust en kalmte zou genieten. Zij verkondigden de afgodendienaars en anderen zondaars, dat de weg, waarop ze wandelden, geen kwaad opleverde. Zo misleidden zij Gods Volk, verleidden het, deden het struikelen en hielden het verre van de weg van boete en bekering, waarheen de andere profeten het trachten te leiden. Zie, dat zijn de gevaarlijkste verleiders die zondaars wijsmaken, dat zij de zonde en God niet behoeven te vrezen. Dit wordt vergeleken met de bouw van een dunnen lemen wand, of, volgens des Heilands gelijkenis, die dezelfde betekenis heeft, Matthew 7:26, "het bouwen van een huis op zand, wat wel een wijle een beschutting en bescherming schijnt te bieden, maar valt, wanneer de storm opsteekt en de watervloed opkomt". De een profeet bouwt de muur, verkondigt dat God heel geen mishagen aan Jeruzalem heeft, dat de stad weer welvaren zal genieten, en victorie zal kraaien over de vijanden, die ze nu bedreigen. Die prediking was zeer aangenaam, die ze brachten maakten ze uiterst aannemelijk en werden door velen geëerd, waardoor ook anderen werden meegesleept. Zij maakten de zaak nog verleidelijker, "zij pleisterden de wand, die eerst gebouwd was, maar deden dat met loze kalk, slecht materiaal, dat de stenen niet samenhoudt noch kracht geeft". Zij hadden geen grond voor wat zij zeiden, het had in zichzelf geen bestand, gelijk oeverzand. Die kalk maakte de wand niet stevig, het bekommerde hen ook niet, die sterk te maken of op een solied fondament te vestigen. Zij pleisterden alleen om de spleten en scheuren te verbergen en het geheel een goed aanzien te geven. Een aldus gebouwde wand zal, zodra enige druk, nog meer wanneer een sterke wind komt, inbuigen en waggelen en eindelijk instorten. Zie, een leer die niet op de Schrift gebaseerd is, hoe schoon ook voor de mens, niet gebouwd op schriftuurlijk fundament en niet gepleisterd met schriftuurlijke kalk, heeft geen waarde en houdt de mens niet staande. Die hoop op vrede en geluk, die niet in Gods Woord haar grond heeft bedriegt de mens en is gelijk een slecht gebouwde, met loze kalk gepleisterde wand.
II. Dat zij spoedig door Gods oordelen ontgoocheld zullen worden, die zeker naar waarheid zijn.
1. God zal in toorn een geduchte storm brengen, die de wand geweldig zal beuken. De inval van de Chaldeën in Juda en het beleg van Jeruzalem zullen zijn als "een overstelpende plasregen, een wegvagende regen, een overstroming, zodat er geen brood zij, Spreuk. 28:3, die alles voor zich heen drijft, als de zondvloed in Noachs dagen. Gij, o grote hagelstenen, zult vallen, de artillerie des hemels, iedere hagelsteen als een kanonskogel, de wand rammeiende, en daarmee een grote stormwind, die soms zo sterk is, dat hij de rotsen scheurt", 1 Kings 19:11, des te meer nog een slecht gebouwden wand, Ezekiel 13:11. Maar wat deze regen, en hagel, en stormwind, vreselijk maakt, is, dat zij de uiting zijn van Gods toorn en daaraan hun kracht ontlenen, die zendt ze, Ezekiel 13:13, ze zijn een stormwind in Mijn grimmigheid en een overstelpende plasregen in Mijn toorn en hagelstenen in Mijn grimmigheid De woede van Nebukadnezar en zijn vorsten, die zeer verbolgen waren over Zedekia's verraad, maakte de inval zeer geducht, maar dat was niets in vergelijking met Gods ongenoegen. "Mijn grimmigheid is een stok in hun hand," Isaiah 10:5. Zie, een toornig God heeft winden en stormen tot Zijn beschikking om geruste zondaars te verschrikken, en Zijn toorn maakt ze inderdaad vreselijk en geducht, want wie kan voor Hem bestaan, wanneer Hij toornt?
2. Deze storm zal de wand omverwerpen, en hij zal vallen, de wind zal hem splijten, Ezekiel 13:11, de hagelstenen zullen hem verdoen, Ezekiel 13:13, Ik zal de wand afbreken, Ezekiel 13:14, en hem ter aarde nederwerpen, zodat zijn grond zal ontdekt worden. Dan zal blijken, hoe vals, hoe verrot hij was, tot eeuwige schande van de bouwers. Wanneer de Chaldeeuwse legermacht Juda en Jeruzalem zal verwoest hebben, dan zal het vertrouwen op deze profeten en de hoop des volks samen vernietigd worden. Toen ze het volk vleiden, en dit laatste dwaas was, toen liet het zich bedriegen en zo tot groter verslagenheid brengen, toen kwam het oordeel het in zijn gerustheid verrassen. Zie, wat men ook bedenke om zich tegen de oordelen Gods te vrijwaren, zolang men onbekeerd voortleeft, zal dat een "toevlucht van de leugen bevonden worden en in de dag des toorns niet baten". Zie Isaiah 28:17. `s Mensen toorn kan wat God heeft gebouwd niet schokken, want "het blazen van de tirannen is als een vloed tegen een wand," Isaiah 25:4, hetgeen wel groot geraas maakt, maar de wand niet doet wankelen, zie Isaiah 25:4. Maar God zal omverwerpen wat de mensen tegen Hem gebouwd hebben. Zij met al hun pogingen, zij met al hun gerustheid, waarin zij vrolijk zijn, zullen zijn "als een ingebogen wand, een aangestoten muur," Psalms 62:4, Wanneer hun ijdele voorspellingen niet uitkomen en hun ijdele verwachting teleurgesteld wordt, dan zal ontdekt worden, dat voor het een noch voor het ander grond was, Habakkuk 3:13. "De dag zal verklaren hoedanig eens iegelijks werk is, 1 Corinthiers. 3:13.
3. De bouwers van de wal en degenen, die hem gepleisterd hebben, zullen zelf in zijn val begraven worden. Hij zal vallen en gij zult in het midden van haar (de stad) omkomen, Ezekiel 13:16. En dus zullen de bedreigingen van Gods toorn in al hun rechtmatigheid ten uiterste vervuld worden, zowel aan de wand als aan de pleisteraars, Ezekiel 13:15. Dezelfde oordelen, die de valsheid van de valse profeten aan het licht brengen, zullen hen ook voor haar valsheid straffen, zij zelf zullen in de rampen begrepen zijn, die ze het volk hebben doen geloven dat niet komen zouden, en zij zullen gedenktekenen worden van die gerechtigheid, waarmee zij gespot hebben. "Zo zullen beide de blinden, die geleid worden, en die blinden, die hen leidden in de gracht vallen." Zie, zij, die anderen misleiden, zullen tenslotte blijken, zichzelf misleid te hebben, en geen vonnis zal zwaarder zijn dan dat van dezulken, die als trouweloze predikers zondaren in hun zonden gevleid hebben.
4. Zowel de bedriegers als de bedrogenen zullen samen omkomen, zullen samen bespot en vernederd worden, Ezekiel 13:12. Als die wand gevallen zal zijn, zal dan niet tot u gezegd worden door degenen, die de ware profeet geloof schonken en des Heeren Woord vreesden: Waar is de pleistering, waarmee gij gepleisterd hebt? Wat is er geworden van al die fluwelen woorden en mooie beloften, waarmee gij uw goddeloze buren gevleid, en van al de verzekeringen, waarmee gij betuigd hebt, dat de ellende des volks spoedig tot het verledene zou behoren? De rechtvaardige zal over hen lachen, de rechtvaardige God en rechtvaardige mensen zullen zeggen: "Zie de man, die God niet stelde tot Zijn sterkte, Psalms 52:9. Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen," Proverbs 1:26. Zij zullen tot u zeggen, Ezekiel 13:15, Die wand is er niet meer en die hem pleisterden zijn er niet, uw hoop is vervlogen, met degenen, die ze gaven, te weten de profeten Israëls, Ezekiel 13:16. Zie, die eer nemen, welke hun niet toekomt, zullen eerlang met schande vervuld worden.
Vers 10
Ezechiël 13:10-16Hier wordt nog klaarder van de valse profeten gehandeld en hun vonnis nog nader gestreken. Wij hebben gezien, dat het volk beschaamd was gemaakt over die valse profeten (ofschoon zij ze vroeger nagelopen hadden) en ze met verontwaardiging hadden verworpen, gelijk ze ook hun valse goden doen zouden. Hier vinden wij, dat zij even beschaamd zijn over hun valse profetieën, waarop zij vroeger met zoveel gerustheid vertrouwd hadden.
Merk op,
I. Hoe het volk door de valse profeten misleid wordt. Die vleiers verleiden hen, zeggende: Vrede, waar geen vrede is, Ezekiel 13:10. Zij beweren, gezichten des vredes gezien te hebben, Ezekiel 13:16. Maar dat was onmogelijk, want daar is geen vrede, spreekt de Heere van de heirscharen. Geen voorspoed wachtte hen, en daardoor ontbrak alle grond voor gerustheid, toch verkondigden zij, dat God op voet van vrede met hen stond en barmhartigheid voor hen had, en dat de oorlog met de Chaldeën, waarin zij gewikkeld waren, spoedig voor een eervolle vrede beëindigd zou worden, als wanneer het land een gelukkige rust en kalmte zou genieten. Zij verkondigden de afgodendienaars en anderen zondaars, dat de weg, waarop ze wandelden, geen kwaad opleverde. Zo misleidden zij Gods Volk, verleidden het, deden het struikelen en hielden het verre van de weg van boete en bekering, waarheen de andere profeten het trachten te leiden. Zie, dat zijn de gevaarlijkste verleiders die zondaars wijsmaken, dat zij de zonde en God niet behoeven te vrezen. Dit wordt vergeleken met de bouw van een dunnen lemen wand, of, volgens des Heilands gelijkenis, die dezelfde betekenis heeft, Matthew 7:26, "het bouwen van een huis op zand, wat wel een wijle een beschutting en bescherming schijnt te bieden, maar valt, wanneer de storm opsteekt en de watervloed opkomt". De een profeet bouwt de muur, verkondigt dat God heel geen mishagen aan Jeruzalem heeft, dat de stad weer welvaren zal genieten, en victorie zal kraaien over de vijanden, die ze nu bedreigen. Die prediking was zeer aangenaam, die ze brachten maakten ze uiterst aannemelijk en werden door velen geëerd, waardoor ook anderen werden meegesleept. Zij maakten de zaak nog verleidelijker, "zij pleisterden de wand, die eerst gebouwd was, maar deden dat met loze kalk, slecht materiaal, dat de stenen niet samenhoudt noch kracht geeft". Zij hadden geen grond voor wat zij zeiden, het had in zichzelf geen bestand, gelijk oeverzand. Die kalk maakte de wand niet stevig, het bekommerde hen ook niet, die sterk te maken of op een solied fondament te vestigen. Zij pleisterden alleen om de spleten en scheuren te verbergen en het geheel een goed aanzien te geven. Een aldus gebouwde wand zal, zodra enige druk, nog meer wanneer een sterke wind komt, inbuigen en waggelen en eindelijk instorten. Zie, een leer die niet op de Schrift gebaseerd is, hoe schoon ook voor de mens, niet gebouwd op schriftuurlijk fundament en niet gepleisterd met schriftuurlijke kalk, heeft geen waarde en houdt de mens niet staande. Die hoop op vrede en geluk, die niet in Gods Woord haar grond heeft bedriegt de mens en is gelijk een slecht gebouwde, met loze kalk gepleisterde wand.
II. Dat zij spoedig door Gods oordelen ontgoocheld zullen worden, die zeker naar waarheid zijn.
1. God zal in toorn een geduchte storm brengen, die de wand geweldig zal beuken. De inval van de Chaldeën in Juda en het beleg van Jeruzalem zullen zijn als "een overstelpende plasregen, een wegvagende regen, een overstroming, zodat er geen brood zij, Spreuk. 28:3, die alles voor zich heen drijft, als de zondvloed in Noachs dagen. Gij, o grote hagelstenen, zult vallen, de artillerie des hemels, iedere hagelsteen als een kanonskogel, de wand rammeiende, en daarmee een grote stormwind, die soms zo sterk is, dat hij de rotsen scheurt", 1 Kings 19:11, des te meer nog een slecht gebouwden wand, Ezekiel 13:11. Maar wat deze regen, en hagel, en stormwind, vreselijk maakt, is, dat zij de uiting zijn van Gods toorn en daaraan hun kracht ontlenen, die zendt ze, Ezekiel 13:13, ze zijn een stormwind in Mijn grimmigheid en een overstelpende plasregen in Mijn toorn en hagelstenen in Mijn grimmigheid De woede van Nebukadnezar en zijn vorsten, die zeer verbolgen waren over Zedekia's verraad, maakte de inval zeer geducht, maar dat was niets in vergelijking met Gods ongenoegen. "Mijn grimmigheid is een stok in hun hand," Isaiah 10:5. Zie, een toornig God heeft winden en stormen tot Zijn beschikking om geruste zondaars te verschrikken, en Zijn toorn maakt ze inderdaad vreselijk en geducht, want wie kan voor Hem bestaan, wanneer Hij toornt?
2. Deze storm zal de wand omverwerpen, en hij zal vallen, de wind zal hem splijten, Ezekiel 13:11, de hagelstenen zullen hem verdoen, Ezekiel 13:13, Ik zal de wand afbreken, Ezekiel 13:14, en hem ter aarde nederwerpen, zodat zijn grond zal ontdekt worden. Dan zal blijken, hoe vals, hoe verrot hij was, tot eeuwige schande van de bouwers. Wanneer de Chaldeeuwse legermacht Juda en Jeruzalem zal verwoest hebben, dan zal het vertrouwen op deze profeten en de hoop des volks samen vernietigd worden. Toen ze het volk vleiden, en dit laatste dwaas was, toen liet het zich bedriegen en zo tot groter verslagenheid brengen, toen kwam het oordeel het in zijn gerustheid verrassen. Zie, wat men ook bedenke om zich tegen de oordelen Gods te vrijwaren, zolang men onbekeerd voortleeft, zal dat een "toevlucht van de leugen bevonden worden en in de dag des toorns niet baten". Zie Isaiah 28:17. `s Mensen toorn kan wat God heeft gebouwd niet schokken, want "het blazen van de tirannen is als een vloed tegen een wand," Isaiah 25:4, hetgeen wel groot geraas maakt, maar de wand niet doet wankelen, zie Isaiah 25:4. Maar God zal omverwerpen wat de mensen tegen Hem gebouwd hebben. Zij met al hun pogingen, zij met al hun gerustheid, waarin zij vrolijk zijn, zullen zijn "als een ingebogen wand, een aangestoten muur," Psalms 62:4, Wanneer hun ijdele voorspellingen niet uitkomen en hun ijdele verwachting teleurgesteld wordt, dan zal ontdekt worden, dat voor het een noch voor het ander grond was, Habakkuk 3:13. "De dag zal verklaren hoedanig eens iegelijks werk is, 1 Corinthiers. 3:13.
3. De bouwers van de wal en degenen, die hem gepleisterd hebben, zullen zelf in zijn val begraven worden. Hij zal vallen en gij zult in het midden van haar (de stad) omkomen, Ezekiel 13:16. En dus zullen de bedreigingen van Gods toorn in al hun rechtmatigheid ten uiterste vervuld worden, zowel aan de wand als aan de pleisteraars, Ezekiel 13:15. Dezelfde oordelen, die de valsheid van de valse profeten aan het licht brengen, zullen hen ook voor haar valsheid straffen, zij zelf zullen in de rampen begrepen zijn, die ze het volk hebben doen geloven dat niet komen zouden, en zij zullen gedenktekenen worden van die gerechtigheid, waarmee zij gespot hebben. "Zo zullen beide de blinden, die geleid worden, en die blinden, die hen leidden in de gracht vallen." Zie, zij, die anderen misleiden, zullen tenslotte blijken, zichzelf misleid te hebben, en geen vonnis zal zwaarder zijn dan dat van dezulken, die als trouweloze predikers zondaren in hun zonden gevleid hebben.
4. Zowel de bedriegers als de bedrogenen zullen samen omkomen, zullen samen bespot en vernederd worden, Ezekiel 13:12. Als die wand gevallen zal zijn, zal dan niet tot u gezegd worden door degenen, die de ware profeet geloof schonken en des Heeren Woord vreesden: Waar is de pleistering, waarmee gij gepleisterd hebt? Wat is er geworden van al die fluwelen woorden en mooie beloften, waarmee gij uw goddeloze buren gevleid, en van al de verzekeringen, waarmee gij betuigd hebt, dat de ellende des volks spoedig tot het verledene zou behoren? De rechtvaardige zal over hen lachen, de rechtvaardige God en rechtvaardige mensen zullen zeggen: "Zie de man, die God niet stelde tot Zijn sterkte, Psalms 52:9. Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen," Proverbs 1:26. Zij zullen tot u zeggen, Ezekiel 13:15, Die wand is er niet meer en die hem pleisterden zijn er niet, uw hoop is vervlogen, met degenen, die ze gaven, te weten de profeten Israëls, Ezekiel 13:16. Zie, die eer nemen, welke hun niet toekomt, zullen eerlang met schande vervuld worden.
Gelijk God beloofd heeft, dat, wanneer Hij Zijn Geest zou uitgieten, beide hun zonen en dochters zouden profeteren, zo maakt ook de duivel, wanneer hij als een leugengeest valsheid leest, niet alleen gebruik van valse profeten, maar ook van valse profetessen, en deze laatsten zijn het, tegen wie de profetie van Ezechiël nu gericht is. Zij zijn namelijk niet zulke onbeduidende vijandinnen van Gods waarheid, dat men van haar geen notitie zou nemen, of om de zwakheid van haar geslacht, haar zou verontschuldigen, of haar, uit de eerbied, aan haar sexe verschuldigd, van de verwijten en bedreigingen van Gods Woord verschonen. Neen, gij mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks, Ezekiel 13:17. God schept geen behagen in het feit, dat zij Zijn volk zijn. Zij zijn uw volk, Exodus 32:7. Die vrouwen beweerden, een geest van de profetie te hebben, en stemden in met het lied van de valse profeten, gelijk die van Achab: "Trek op, en gij zult voorspoedig zijn. Ook die vrouwen profeteerden uit haar eigen hart, zij zeiden wat haar voor de mond kwam en waarvan zij niets wisten". Daarom: "profeteer tegen haar uit Gods eigen mond". De profeet moet zijn aangezicht tegen haar zetten, en zien, of ze hem in de ogen kunnen kijken en haar eigen woord gestand doen. Zie, wanneer zondaars onbeschaamd worden, is het tijd voor die berispen, om onbevreesd te zijn. Let nu hier op,
I. Hoe de zonde van deze valse profetessen beschreven wordt, in welke bijzonderheden.
1. Zij spraken opzettelijke leugens tot degenen, die haar om raad kwamen vragen en de toekomst wilden voorspeld hebben: Gij doet kwaad door uw liegen tot Mijn volk, dat de leugen hoort, Ezekiel 13:19. Zij komen om de waarheid te vernemen, maar gij spreekt leugens, en omdat gij ze in hun zonden stijft, horen zij u gaarne. Zie het staat slecht met een volk, dat liever vleiende leugens dan onaangename waarheden hoort, en het is een verzoeking voor hen, die gaarne met leugentaal misleiden, zo zij mensen vinden, gewillig om naar hen te luisteren, en zich dan verontschuldigen met te zeggen: "Si populus vult dicipi, decipiatur, Zo het volk bedrogen wil worden, dat het bedrogen worde."
2. Zij ontheiligden Gods naam door de bewering, dat zij die leugens van Hem hadden ontvangen, Ezekiel 13:19. Zij ontheiligen Mij bij Mijn volk, en misbruiken Mijn Naam om haar leugens ingang te verschaffen en ze te doen geloven. Zie, zij ontheiligen Gods naam ten zeerste, die er gebruik van maken om er hun valsheid en goddeloosheid mee goed te praten. Dat deden zij voor een handvol gerst en voor stukken brood. Zij deden het om gewin, zij vroegen niet, welke oneer zij daardoor over Gods naam brachten, als zij er maar bij profiteerden. Er is niets zo heilig, dat mensen, wie het alleen om vuil gewin te doen is, in wie de liefde van de wereld heerst, niet ontheiligen of bezoedelen, wanneer zij er maar geld uit kunnen kloppen. Zij deden het evenwel slechte om een armoedig gewin, als zij niet meer konden krijgen liever dan waarheid te spreken, verkochten zij u een valse profetie om u te behagen, voor een bedelaarsgift, voor een stuk brood of een handvol gerst, en zelfs die beloning was nog te veel. Hadden zij dat als een aalmoes om Gods wil gevraagd, zij zouden het gewis gekregen hebben, en God zou geëerd zijn. Maar nu zij het nemen als loon voor een valse profetie, werd Gods naam gesmaad, en de onbeduidendheid van de beloning vermeerdert die smaad. "Een man zal om een stuk brood overtreden" Proverbs 28:21. Had haar armoede haar verleid om te stelen en dus de naam des Heeren aan te tasten, het zou lang zo erg niet geweest zijn als in Zijn naam leugenachtige woorden te spreken. 3. Zij hielden het volk in bedwang en verschrikten het met haar beweringen: "Gij jaagt de zielen van Mijn volk, Ezekiel 13:18, gij jaagt ze naar de bloemhoven, Ezekiel 13:20. Gij gebruikt allerlei kunsten om ze te vleien en naar zulke plaatsen te lokken, waar gij uw gewaande voorzeggingen aan hen kwijt kunt raken. waar gij zulk een invloed op hen verkrijgt, dat zij juist doen wat gij verkiest en gij de tiran over hen speelt." Het was inderdaad de schuld des volks, dat het naar die vrouwen luisterde, maar het was haar schuld dat zij die luisteraars door leugen en valsheid gewillig maakten, zij beweerden, de zielen in het leven te behouden, Ezekiel 13:18. Indien zij maar naar haar wilden horen en haar betaalden dan waren zij zeker van hun ziel, zo verschalkten zij onvaste zielen, die naar zaligheid zochten en de weg daarheen slecht kenden en daarom gretig naar die bedriegsters luisterden, die zo vertrouwelijk en veel belovend met hen spraken. Maar zult gij beweren, zielen te redden, of wie naar u luisteren, zalig te maken? Terecht verdenkt men dezulken, die dat beweren.
4. Zij ontmoedigden degenen, die eerlijk en goed waren, en bemoedigden allen, die goddeloos en slecht waren: Gij doodt de zielen, die niet zouden sterven, en behoudt de zielen in het leven, die niet zouden leven, Ezekiel 13:19. Vers 22 geeft daarvan deze verklaring: Gij hebt het hart des rechtvaardigen door valsheid bedroefd gemaakt, daar Ik hun geen smart heb aangedaan, omdat hij uw beweringen niet durfde, niet kon tegenstaan, gij dondert tegen hen met oordelen Gods, tot zijn grote droefheid en ontsteltenis. Gij hebt zijn goede naam te schande en hem bij het volk gehaat en veracht gemaakt, gij beweert, dat in Gods naam te doen, waardoor hij menigmaal bedroefd heenging. In plaats daarvan moest gij, naar Gods wil, getroost en in zijn godvruchtig streven aangemoedigd hebben. Maar aan de anderen kant, en dat is veel erger, hebt gij de handen van de goddelozen gesterkt en hem stout gemaakt om in zijn weg van goddeloosheid te volharden, zodat hij nog verder afweek van de goede weg, waarheen de ware profeten hem met grote ernst terugriepen. "Gij hebt zondaars het leven beloofd op hun zondige wegen, hebt hun wijsgemaakt, dat zij vrede zouden genieten al gingen ze daarmee voort, waardoor hun handen gesterkt zijn en hun hart verhard is. Sommigen houden het er voor, dat dit ziet op degenen, die reeds in ballingschap verkeerden (die door de ellende verootmoedigd, maar wier harten nu beproefd waren), en op de aanmoediging dergenen, die zich tegen de koning van Babel verzetten en in hun goddeloosheid volhardden, wier handen gesterkt worden. Of daarop, dat zij, door hun ontheiligen van Gods naam, de harten van de goeden hadden beproefd, die het Woord Gods eerden er op prijs stelden, en godloochenaars en ongelovigen in hun verachting van de goddelijke openbaring bevestigden en hun argumenten ertegen in de hand gaven. Zie, zij hebben heel wat te verantwoorden, die de geesten van de godvruchtigen bedroeven en hun handen slap maken, en de boze lusten van de zondaars bevredigen en hen tot opstand tegen God en godsdienst aansporen. Niets kan ook de handen van de zondaars meer sterken dan hun te zeggen, dat zij in hun zonden kunnen zalig worden zonder berouw, of dat berouw genoeg is zonder bekering van hun boze wegen.
5. Zij aapten de ware profeten na door tekenen, die haar valse profetieën moesten bevestigen, gelijk Hananja gedaan had, Jeremiah 28:10, tekenen, die haar sexe aangenaam waren, "zij naaiden kussens voor alle oksels van de armen," om aan te tonen, dat het volk gerust kon zijn en zich niet behoefde bang te maken met vrees voor naderende onheilen: Zij maakten ook hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, voor personen van allerlei leeftijd, jong en oud, die door hun gestalte zich onderscheidden. Deze hoofddeksels waren bandeliers van vrijheid en overwinning, betekenende, dat zij van de Chaldeën bevrijd en de overwinning over hen behalen zouden. Sommigen menen, dat hiermede bedoeld wordt bijgelovige gebruiken, die zij in acht namen tegenover degenen, aan wie zij haar openbaringen mededeelden om ze daarop voor te bereiden door betoverde kussens onder hun armen en hoofddeksels op hun hoofd te geven en zo hun verbeelding te prikkelen en hun verwachting te spannen. Of misschien zijn die uitdrukkingen figuurlijk bedoeld: zij deden al wat zij konden om het volk gerust te stellen, wat door de zachte kussens, en om het hoogmoedig te maken, wat door de hoofddeksels, die wellicht zeer sierlijk waren, beduid wordt.
II. Hoe Gods toorn tegen haar wordt geuit. Hier wordt een "wee u" uitgesproken, Ezekiel 13:18. God zelf verklaart zich tegen de middelen, waarvan die vrouwen zich bedienen om het volk te misleiden en te bedriegen, Ezekiel 13:20. Maar wat zal God haar doen?
1. Zij zullen beschaamd worden in haar pogingen en niet kunnen voortgaan, want, Ezekiel 13:23, gij zult niet meer ijdelheid zien noch waarzegging gebruiken, men zal u de rug toekeren, zal uw profeteren minachten. De rechtvaardige zal er niet langer door bedroefd worden, noch de goddeloze erdoor gesterkt, de kussens zullen uit haar armen weggescheurd en de hoofddeksels gescheurd worden, haar bedrog zal ontdekt, haar misleiding aan het licht gebracht worden.
2. Gods volk zal niet langer in haar handen vallen en nagejaagd worden. Zie, het is grote genade, verlost te worden van een slaafs opzien tegen en vrees voor dezulken, die onder een mom van goddelijk gezag de gewetens van de mensen beheersen en onderdekken en tot hun zielen zeggen: "Buigt u neer, dat wij over u gaan." Maar het is een smartelijke ervaring voor wie in zulke aanmatiging vermaak vinden, te zien, dat hun macht gebroken en hun prooi benijd wordt. Zo was het eenmaal, toen de Hervorming van Rome verloste. En wanneer God dat doet, dan maakt Hij openbaar, dat Hij de Heere is, en dat Hij alleen recht heeft vast te stellen wat wet zijn zal.
Gelijk God beloofd heeft, dat, wanneer Hij Zijn Geest zou uitgieten, beide hun zonen en dochters zouden profeteren, zo maakt ook de duivel, wanneer hij als een leugengeest valsheid leest, niet alleen gebruik van valse profeten, maar ook van valse profetessen, en deze laatsten zijn het, tegen wie de profetie van Ezechiël nu gericht is. Zij zijn namelijk niet zulke onbeduidende vijandinnen van Gods waarheid, dat men van haar geen notitie zou nemen, of om de zwakheid van haar geslacht, haar zou verontschuldigen, of haar, uit de eerbied, aan haar sexe verschuldigd, van de verwijten en bedreigingen van Gods Woord verschonen. Neen, gij mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks, Ezekiel 13:17. God schept geen behagen in het feit, dat zij Zijn volk zijn. Zij zijn uw volk, Exodus 32:7. Die vrouwen beweerden, een geest van de profetie te hebben, en stemden in met het lied van de valse profeten, gelijk die van Achab: "Trek op, en gij zult voorspoedig zijn. Ook die vrouwen profeteerden uit haar eigen hart, zij zeiden wat haar voor de mond kwam en waarvan zij niets wisten". Daarom: "profeteer tegen haar uit Gods eigen mond". De profeet moet zijn aangezicht tegen haar zetten, en zien, of ze hem in de ogen kunnen kijken en haar eigen woord gestand doen. Zie, wanneer zondaars onbeschaamd worden, is het tijd voor die berispen, om onbevreesd te zijn. Let nu hier op,
I. Hoe de zonde van deze valse profetessen beschreven wordt, in welke bijzonderheden.
1. Zij spraken opzettelijke leugens tot degenen, die haar om raad kwamen vragen en de toekomst wilden voorspeld hebben: Gij doet kwaad door uw liegen tot Mijn volk, dat de leugen hoort, Ezekiel 13:19. Zij komen om de waarheid te vernemen, maar gij spreekt leugens, en omdat gij ze in hun zonden stijft, horen zij u gaarne. Zie het staat slecht met een volk, dat liever vleiende leugens dan onaangename waarheden hoort, en het is een verzoeking voor hen, die gaarne met leugentaal misleiden, zo zij mensen vinden, gewillig om naar hen te luisteren, en zich dan verontschuldigen met te zeggen: "Si populus vult dicipi, decipiatur, Zo het volk bedrogen wil worden, dat het bedrogen worde."
2. Zij ontheiligden Gods naam door de bewering, dat zij die leugens van Hem hadden ontvangen, Ezekiel 13:19. Zij ontheiligen Mij bij Mijn volk, en misbruiken Mijn Naam om haar leugens ingang te verschaffen en ze te doen geloven. Zie, zij ontheiligen Gods naam ten zeerste, die er gebruik van maken om er hun valsheid en goddeloosheid mee goed te praten. Dat deden zij voor een handvol gerst en voor stukken brood. Zij deden het om gewin, zij vroegen niet, welke oneer zij daardoor over Gods naam brachten, als zij er maar bij profiteerden. Er is niets zo heilig, dat mensen, wie het alleen om vuil gewin te doen is, in wie de liefde van de wereld heerst, niet ontheiligen of bezoedelen, wanneer zij er maar geld uit kunnen kloppen. Zij deden het evenwel slechte om een armoedig gewin, als zij niet meer konden krijgen liever dan waarheid te spreken, verkochten zij u een valse profetie om u te behagen, voor een bedelaarsgift, voor een stuk brood of een handvol gerst, en zelfs die beloning was nog te veel. Hadden zij dat als een aalmoes om Gods wil gevraagd, zij zouden het gewis gekregen hebben, en God zou geëerd zijn. Maar nu zij het nemen als loon voor een valse profetie, werd Gods naam gesmaad, en de onbeduidendheid van de beloning vermeerdert die smaad. "Een man zal om een stuk brood overtreden" Proverbs 28:21. Had haar armoede haar verleid om te stelen en dus de naam des Heeren aan te tasten, het zou lang zo erg niet geweest zijn als in Zijn naam leugenachtige woorden te spreken. 3. Zij hielden het volk in bedwang en verschrikten het met haar beweringen: "Gij jaagt de zielen van Mijn volk, Ezekiel 13:18, gij jaagt ze naar de bloemhoven, Ezekiel 13:20. Gij gebruikt allerlei kunsten om ze te vleien en naar zulke plaatsen te lokken, waar gij uw gewaande voorzeggingen aan hen kwijt kunt raken. waar gij zulk een invloed op hen verkrijgt, dat zij juist doen wat gij verkiest en gij de tiran over hen speelt." Het was inderdaad de schuld des volks, dat het naar die vrouwen luisterde, maar het was haar schuld dat zij die luisteraars door leugen en valsheid gewillig maakten, zij beweerden, de zielen in het leven te behouden, Ezekiel 13:18. Indien zij maar naar haar wilden horen en haar betaalden dan waren zij zeker van hun ziel, zo verschalkten zij onvaste zielen, die naar zaligheid zochten en de weg daarheen slecht kenden en daarom gretig naar die bedriegsters luisterden, die zo vertrouwelijk en veel belovend met hen spraken. Maar zult gij beweren, zielen te redden, of wie naar u luisteren, zalig te maken? Terecht verdenkt men dezulken, die dat beweren.
4. Zij ontmoedigden degenen, die eerlijk en goed waren, en bemoedigden allen, die goddeloos en slecht waren: Gij doodt de zielen, die niet zouden sterven, en behoudt de zielen in het leven, die niet zouden leven, Ezekiel 13:19. Vers 22 geeft daarvan deze verklaring: Gij hebt het hart des rechtvaardigen door valsheid bedroefd gemaakt, daar Ik hun geen smart heb aangedaan, omdat hij uw beweringen niet durfde, niet kon tegenstaan, gij dondert tegen hen met oordelen Gods, tot zijn grote droefheid en ontsteltenis. Gij hebt zijn goede naam te schande en hem bij het volk gehaat en veracht gemaakt, gij beweert, dat in Gods naam te doen, waardoor hij menigmaal bedroefd heenging. In plaats daarvan moest gij, naar Gods wil, getroost en in zijn godvruchtig streven aangemoedigd hebben. Maar aan de anderen kant, en dat is veel erger, hebt gij de handen van de goddelozen gesterkt en hem stout gemaakt om in zijn weg van goddeloosheid te volharden, zodat hij nog verder afweek van de goede weg, waarheen de ware profeten hem met grote ernst terugriepen. "Gij hebt zondaars het leven beloofd op hun zondige wegen, hebt hun wijsgemaakt, dat zij vrede zouden genieten al gingen ze daarmee voort, waardoor hun handen gesterkt zijn en hun hart verhard is. Sommigen houden het er voor, dat dit ziet op degenen, die reeds in ballingschap verkeerden (die door de ellende verootmoedigd, maar wier harten nu beproefd waren), en op de aanmoediging dergenen, die zich tegen de koning van Babel verzetten en in hun goddeloosheid volhardden, wier handen gesterkt worden. Of daarop, dat zij, door hun ontheiligen van Gods naam, de harten van de goeden hadden beproefd, die het Woord Gods eerden er op prijs stelden, en godloochenaars en ongelovigen in hun verachting van de goddelijke openbaring bevestigden en hun argumenten ertegen in de hand gaven. Zie, zij hebben heel wat te verantwoorden, die de geesten van de godvruchtigen bedroeven en hun handen slap maken, en de boze lusten van de zondaars bevredigen en hen tot opstand tegen God en godsdienst aansporen. Niets kan ook de handen van de zondaars meer sterken dan hun te zeggen, dat zij in hun zonden kunnen zalig worden zonder berouw, of dat berouw genoeg is zonder bekering van hun boze wegen.
5. Zij aapten de ware profeten na door tekenen, die haar valse profetieën moesten bevestigen, gelijk Hananja gedaan had, Jeremiah 28:10, tekenen, die haar sexe aangenaam waren, "zij naaiden kussens voor alle oksels van de armen," om aan te tonen, dat het volk gerust kon zijn en zich niet behoefde bang te maken met vrees voor naderende onheilen: Zij maakten ook hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, voor personen van allerlei leeftijd, jong en oud, die door hun gestalte zich onderscheidden. Deze hoofddeksels waren bandeliers van vrijheid en overwinning, betekenende, dat zij van de Chaldeën bevrijd en de overwinning over hen behalen zouden. Sommigen menen, dat hiermede bedoeld wordt bijgelovige gebruiken, die zij in acht namen tegenover degenen, aan wie zij haar openbaringen mededeelden om ze daarop voor te bereiden door betoverde kussens onder hun armen en hoofddeksels op hun hoofd te geven en zo hun verbeelding te prikkelen en hun verwachting te spannen. Of misschien zijn die uitdrukkingen figuurlijk bedoeld: zij deden al wat zij konden om het volk gerust te stellen, wat door de zachte kussens, en om het hoogmoedig te maken, wat door de hoofddeksels, die wellicht zeer sierlijk waren, beduid wordt.
II. Hoe Gods toorn tegen haar wordt geuit. Hier wordt een "wee u" uitgesproken, Ezekiel 13:18. God zelf verklaart zich tegen de middelen, waarvan die vrouwen zich bedienen om het volk te misleiden en te bedriegen, Ezekiel 13:20. Maar wat zal God haar doen?
1. Zij zullen beschaamd worden in haar pogingen en niet kunnen voortgaan, want, Ezekiel 13:23, gij zult niet meer ijdelheid zien noch waarzegging gebruiken, men zal u de rug toekeren, zal uw profeteren minachten. De rechtvaardige zal er niet langer door bedroefd worden, noch de goddeloze erdoor gesterkt, de kussens zullen uit haar armen weggescheurd en de hoofddeksels gescheurd worden, haar bedrog zal ontdekt, haar misleiding aan het licht gebracht worden.
2. Gods volk zal niet langer in haar handen vallen en nagejaagd worden. Zie, het is grote genade, verlost te worden van een slaafs opzien tegen en vrees voor dezulken, die onder een mom van goddelijk gezag de gewetens van de mensen beheersen en onderdekken en tot hun zielen zeggen: "Buigt u neer, dat wij over u gaan." Maar het is een smartelijke ervaring voor wie in zulke aanmatiging vermaak vinden, te zien, dat hun macht gebroken en hun prooi benijd wordt. Zo was het eenmaal, toen de Hervorming van Rome verloste. En wanneer God dat doet, dan maakt Hij openbaar, dat Hij de Heere is, en dat Hij alleen recht heeft vast te stellen wat wet zijn zal.