Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 13

Ezekiel 13:1.

BESCHRIJVING EN STRAF DER VALSE PROFETEN.

IV. Ezekiel 13:1-Ezekiel 13:16. Werden in Juda en te Jeruzalem de dwaze inbeeldingen en gedroomde verwachtingen van ene toekomst, die zeer nabij was, vooral door valse Profeten onderhouden en gevoed, zo was dat ook, gelijk wij uit Jeremiah 29:8 v. zien, bij de gevangenen te Babel het geval. Heeft daar de Profeet Jeremia in Jeremiah 23:9-Jeremiah 23:32 die waarzeggers met scherpe prediking in den naam des Heeren aangevallen, zo doet ook hier de Profeet der ballingschap, Ezechiël. Het vierde woord des Heeren, dat hij ontvangt, is gericht tegen de demagogen of opzetters van het volk, die in Profeten-gedaante optreden. Hun voorgeven, dat zij, openbaringen van den Heere zouden hebben ontvangen, is slechts liegen en bedriegen bij Zijnen naam, en hun voorzeggen zal spoedig blijken enkel leugen te zijn. Met zijne politieke plannen bouwt het volk zich een muur, en met hun verkondiging, dat de plannen ook gelukkig tot het doel zouden leiden, pleisteren zij den muur met lozen kalk. Maar den stormwind en het onweder der Goddelijke oordelen zal den muur omver werpen, zodat ook de pleisterkalk afvalt, en bouwer en pleisteraar zullen te zamen door de ruïnen worden begraven.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 13

Ezekiel 13:1.

BESCHRIJVING EN STRAF DER VALSE PROFETEN.

IV. Ezekiel 13:1-Ezekiel 13:16. Werden in Juda en te Jeruzalem de dwaze inbeeldingen en gedroomde verwachtingen van ene toekomst, die zeer nabij was, vooral door valse Profeten onderhouden en gevoed, zo was dat ook, gelijk wij uit Jeremiah 29:8 v. zien, bij de gevangenen te Babel het geval. Heeft daar de Profeet Jeremia in Jeremiah 23:9-Jeremiah 23:32 die waarzeggers met scherpe prediking in den naam des Heeren aangevallen, zo doet ook hier de Profeet der ballingschap, Ezechiël. Het vierde woord des Heeren, dat hij ontvangt, is gericht tegen de demagogen of opzetters van het volk, die in Profeten-gedaante optreden. Hun voorgeven, dat zij, openbaringen van den Heere zouden hebben ontvangen, is slechts liegen en bedriegen bij Zijnen naam, en hun voorzeggen zal spoedig blijken enkel leugen te zijn. Met zijne politieke plannen bouwt het volk zich een muur, en met hun verkondiging, dat de plannen ook gelukkig tot het doel zouden leiden, pleisteren zij den muur met lozen kalk. Maar den stormwind en het onweder der Goddelijke oordelen zal den muur omver werpen, zodat ook de pleisterkalk afvalt, en bouwer en pleisteraar zullen te zamen door de ruïnen worden begraven.

Vers 1

1. En des HEEREN woord geschiedde verder tot mij, zeggende:

Vers 1

1. En des HEEREN woord geschiedde verder tot mij, zeggende:

Vers 2

2. Mensenkind! profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun eigen hart profeteren; Hoort des HEEREN woord.

Vers 2

2. Mensenkind! profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun eigen hart profeteren; Hoort des HEEREN woord.

Vers 3

3. Zo zegt de Heere HEERE: Wee over die dwaze 1) goddeloze Profeten(Psalms 14:1), die hunnen geest nawandelen en hetgeen zij niet gezien hebben, die gene werkelijke openbaring van Mij hebben ontvangen, zodat hetgeen zij als zodanig uitgeven, leugen-profetie is.

1) Onder dwazen hebben wij niet alleen te verstaan, de niet wijzen, maar meer nog in verband met Psalms 14:1, de goddelozen. En als er gezegd wordt dat zij hun geest nawandelen, dan wordt dat nader verklaard door het onmiddellijk volgende: en hetgeen zij niet gezien hebben. Zij hebben die uit hun eigen goddeloos hart gesproken. Zij hebben een God gepredikt, dien zij zich zelven hebben uitgedacht, en daarom een woord verkondigd van een verdichten Persoon, niet het woord van den eeuwigen God, die Zich geopenbaard had als Heilig en Rechtvaardig, Barmhartig en Genadig. Het was daarom dat zij van vrede geroepen hadden, het was daarom dat zij hadden gepleisterd met loze kalk (Ezekiel 13:10). Zij hadden het kwade goed genoemd en niet gedacht of gezind op de heiligheden des Heeren HEEREN.

Vers 3

3. Zo zegt de Heere HEERE: Wee over die dwaze 1) goddeloze Profeten(Psalms 14:1), die hunnen geest nawandelen en hetgeen zij niet gezien hebben, die gene werkelijke openbaring van Mij hebben ontvangen, zodat hetgeen zij als zodanig uitgeven, leugen-profetie is.

1) Onder dwazen hebben wij niet alleen te verstaan, de niet wijzen, maar meer nog in verband met Psalms 14:1, de goddelozen. En als er gezegd wordt dat zij hun geest nawandelen, dan wordt dat nader verklaard door het onmiddellijk volgende: en hetgeen zij niet gezien hebben. Zij hebben die uit hun eigen goddeloos hart gesproken. Zij hebben een God gepredikt, dien zij zich zelven hebben uitgedacht, en daarom een woord verkondigd van een verdichten Persoon, niet het woord van den eeuwigen God, die Zich geopenbaard had als Heilig en Rechtvaardig, Barmhartig en Genadig. Het was daarom dat zij van vrede geroepen hadden, het was daarom dat zij hadden gepleisterd met loze kalk (Ezekiel 13:10). Zij hadden het kwade goed genoemd en niet gedacht of gezind op de heiligheden des Heeren HEEREN.

Vers 4

4. Uwe Profeten, o Israël, die gij zelf voortbrengt en dien gij gaarne gehoor verleent, zijn als vossen in de woeste plaatsen, die onder de aarde woelen en niets dan gevaarlijke holen graven.

Vers 4

4. Uwe Profeten, o Israël, die gij zelf voortbrengt en dien gij gaarne gehoor verleent, zijn als vossen in de woeste plaatsen, die onder de aarde woelen en niets dan gevaarlijke holen graven.

Vers 5

5. Gij Profeten zijt in de bressen (Psalms 106:23) niet opgetreden, zo als toch de roeping van ware Profeten is (Ezekiel 22:30), noch hebt den muur toegemuurd voor het huis Israëls, om in den strijd te staan, ten dage des HEEREN, 1) om het einde ten goede te wenden. 1) Onder muur hebben wij te verstaan de theokratie. Zij waren niet opgestaan voor de theokratie, toen deze in verval begon te komen, en daarom hadden zij ten dage des Heeren, d. w. z. toen de dag van des Heeren toorn en Zijn rechtvaardig oordeel naderde, niet kunnen staan, maar waren er even als het volk door getroffen.

Vers 5

5. Gij Profeten zijt in de bressen (Psalms 106:23) niet opgetreden, zo als toch de roeping van ware Profeten is (Ezekiel 22:30), noch hebt den muur toegemuurd voor het huis Israëls, om in den strijd te staan, ten dage des HEEREN, 1) om het einde ten goede te wenden. 1) Onder muur hebben wij te verstaan de theokratie. Zij waren niet opgestaan voor de theokratie, toen deze in verval begon te komen, en daarom hadden zij ten dage des Heeren, d. w. z. toen de dag van des Heeren toorn en Zijn rechtvaardig oordeel naderde, niet kunnen staan, maar waren er even als het volk door getroffen.

Vers 6

6. Zij zien ijdelheid met hetgeen zij voorgeven gezien te hebben, en leugenachtige voorzegging is hetgeen zij van die gelukkige toekomst verkondigen, die daar zeggen: de HEERE heeft gesproken ten opzichte van hetgeen hun mond spreekt, daar de HEERE hen niet gezonden heeft, en zij geven hope van het woord te zullen bevestigen, terwijl zij zelf hun leugen geloven en wachten op de verwezelijking van hetgeen zij geprofeteerd hebben.

Vers 6

6. Zij zien ijdelheid met hetgeen zij voorgeven gezien te hebben, en leugenachtige voorzegging is hetgeen zij van die gelukkige toekomst verkondigen, die daar zeggen: de HEERE heeft gesproken ten opzichte van hetgeen hun mond spreekt, daar de HEERE hen niet gezonden heeft, en zij geven hope van het woord te zullen bevestigen, terwijl zij zelf hun leugen geloven en wachten op de verwezelijking van hetgeen zij geprofeteerd hebben.

Vers 7

7. Ziet gij niet, o gewaande profeten Israëls! een ijdel gezicht, en spreekt ene leugenachtige voorzegging, als gij zegt van hetgeen gij aan het volk verkondigt: De HEERE spreekt, daar Ik niet gesproken heb?

De leugenprofeten worden eerst in Ezekiel 13:2 in `t algemeen profeten Israëls genoemd, want zij waren in Israël in trek, zij werden gehouden als alleen gerechtigd; zij hadden als het monopolie of privilege van voorzeggen en gedroegen zich ook zelf zonder meer als de profeten, terwijl daarentegen Jeremia en Ezechiël in de ballingschap als nlingen stonden en de regering zowel als den tijd en volksgeest tegen Zich hadden. Daar nu tot onzen Profeet wordt gezegd: "profeteer tegen die profeten, " wordt profetie tegenover profetie gesteld, de voorzegging van boven tegen de profetie van beneden. Waar de krachten der leugen zich verheffen, daar moet ook de waarheid in de bres springen. " De bron, waaruit de profetie van die profeten, die openlijk geloof vinden, voorkomt, is het eigen hart. " Wat dit hun ingeeft, wat zij zelf verzinnen en dichten (Nehemiah 6:8), dat verkondigen zij onder voorgeven, dat zij door Gods Geest werden verlicht en gedreven, en het volk geloofde het dadelijk, omdat het hart des volks met dat van zijne profeten sympathiseert en hun hart met dat des volks; er is dus wederkerige sympathie, overeenkomst in denken, gevoelen, streven en hopen, en dit is het machtigste middel ter vereniging van mensen. Omdat de wereld bedrogen wil zijn, hebben leugensprekers gemakkelijk spel, om voor hun leugen ook geloof te vinden. Daarentegen staan Gods woord en waarheid met het dichten en zoeken van het natuurlijk hart in de verhouding van antipathie tot elkaar. Het ene is tegen het andere; Gods woord en waarheid bestraft en doodt het natuurlijk hart, en dit wederom verzet zich tegen het eerste, ja haat en veracht het. Eerst moet de mens van zijne natuur verlost, of uit zijne natuurlijke houding omtrent God uitgebracht zijn, voordat hij begint naar Hem te horen, en dat kost den Geest Gods een moeilijken arbeid. Menigmaal schijnt het, dat het zal gelukken, doch spoedig wordt het weer verijdeld, en hoe meer dat herhaald wordt, des te moeilijker gelukt de op nieuw begonnen arbeid, totdat het eindelijk tot verharding komt. Ware profetie is nog nooit uit den menselijken wil voortgekomen, zo leert ons 1 Peter 1:21. Het spreken uit eigen hart en volgen van eigen geest is dus het hoofdkenteken van valse profetieën, waarvan de valse profeten ook het eerst bij zich zelven bewust zijn, en eveneens gevoelen het de hoorders aan hun predikers dadelijk, daar doet zich ene zekere gewetensvrees gevoelen, om in Gods naam te spreken, en hier gevoelt men, dat het bedenkelijk is, te geloven, totdat men den moedwillig (2 Peter 3:5), hetgeen bij mensen in `t algemeen in zaken der zaligheid ene zo grote rol speelt, de vrees overwint. Het is zeer karakteristiek, wanneer in Ezekiel 13:4 Israëls profeten worden vergeleken met de vossen in de woestijn. "Ruïnen zijn gewenste verblijfplaatsen der vossen (KLaagl. 5:17), zo hebben de geestelijke vossen, de dwaalleraars den meesten voorspoed, hoe dieper de toestanden des volks zijn gezonken. Nooit waren de valse profeten menigvuldiger dan in de laatste tijden van den Joodsen staat" (Matthew 24:5, Matthew 24:11). In den regel nu beschouwt men den vos als een beeld van list en sluwheid, zo als dat bij ons is, en men vindt ook hier een doelen op het arglistige van de valse profeten. Maar zelfs in Luke 13:32 heeft de Heere Herodes slechts in n opzicht (in zoverre hij zich van de Farizeën bediende om Jezus uit zijne nabijheid te krijgen), om zijne sluwheid of huichelachtige listigheid een vos genoemd; nog meer komt dat uit in het woord, dat hij Hem in den mond legt, dat Hij hem wel als enen verderver van den wijnberg, als een verwoester van Gods volk (Song of Solomon 2:15) van de geschiedenis der onthoofding van Johannes den Doper af kent, en hem wel zulk ene bedoeling als hem toegeschreven is, toekent, maar toch voor hem niet behoeft te vrezen. Vossen zijn ook de gevaarlijke vijanden en verstoorders van het wild, en zij komen in dit opzicht hier voor; zij komen dus overeen met de verscheurende wolven in Matthew 7:15 en Acts 20:29. Als van Israëls Profeten in Ezekiel 13:5 verder gezegd wordt, dat zij niet in de bressen treden en zich niet tot muren maken voor het huis van Israël, zo als zijl zouden doen, als zij ware Profeten waren, dan moet onder de bressen de zondige toestand van het volk verstaan worden, die het aan de genade van zijnen God onttrekt, en nu voor de richtende machten den toegang opent. In de bres treden en tevens een muur toemuren om het volk van God, is boete prediken en tot gelovige omkering des harten bewegen, want daardoor alleen kan de toekomstige toorn worden afgewend. De dag des Heeren, waarop Hij met zijne oordelen tegen Israël zal strijden, is nu wel is waar onafwendbaar geworden, maar een standhouden is van de zijde der ware Profeten ook daar nog op die wijze mogelijk, zo als het Mozes in Exodus 32:1, en David in 2 Sam. 24:17, getoond heeft. Dat verwezenlijkt zich door den arbeid der zielen aan de overigen, die van den ondergang worden gered, maar in de gevangenschap gevoerd, opdat zij over hun boosheid berouw hebben en de Heere Zich weer over hen zou kunnen ontfermen (Ezekiel 6:8). Wij hebben boven bij Ezekiel 3:19 onzen Profeet in n opzicht als een voorbeeld voor de dienaars des goddelijken Woords in dezen tegenwoordigen tijd genoemd, in zoverre zij van hem moeten leren, wat hun ambt is ten opzichte van de grote menigte der Christenen, dat zij die niet met valse verwachtingen vervullen. Nu komt ook een tweede zijde daarbij: In Revelation 1:11, is de toekomst geprofeteerd, die achter de naaste toekomst is, en dat "de overigen" leren verschrikken en den God des hemels te Zijner tijd weer ere geven, is tevens, de roeping van het geestelijk ambt, daar het van deze anderen het in Ezekiel 3:20 genoemde gevaar afwendt. Wat in Ezekiel 13:7 als ene gewetensvraag tot den valsen Profeet wordt gericht, dat zal als ene zodanige in de harten van hen dringen, die nu nog in den ijver van hun geestelijken vrijheidswaan zoeken boven op te komen, en zich van ene Laodicea-inrichting der kerk (Openbaring :14) een gouden tijd beloven, wanneer nu dicht achter deze inrichting dat gene komt, wat in Revelation 1:7-Revelation 1:13 wordt aangekondigd. Dan zullen zij het gevaar worden, dat hun gezicht niets is en hun voorzeggingen enkel leugen, en zij zullen dan voor een deel nog wel het onderscheid opmerken tussen hetgeen de Heere gesproken en hetgeen Hij niet gesproken heeft. Zeker ware het beter, dat zij zich nu niet vermoeiden om hun zaak te behouden, en zich de smarten des berouws bespaarden, om eenmaal te moeten zeggen, dat zij als de vossen in de woestijn zijn geweest. Zulk een berouw is een brandend vuur in het hart, gelijk wij in Paulus zien, zo dikwijls hij er aan denkt, dat hij een lasteraar, vervolger en verstoorder van de gemeente des heren is geweest (vgl. bij Hoofdst 34:17). 8. Daarom zo zegt de Heere HEERE: omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, waarbij hij Mijnen heiligen naam misbruikt, daarom ziet Ik wil aan u vergelding doen, spreekt de Heere HEERE.

Vers 7

7. Ziet gij niet, o gewaande profeten Israëls! een ijdel gezicht, en spreekt ene leugenachtige voorzegging, als gij zegt van hetgeen gij aan het volk verkondigt: De HEERE spreekt, daar Ik niet gesproken heb?

De leugenprofeten worden eerst in Ezekiel 13:2 in `t algemeen profeten Israëls genoemd, want zij waren in Israël in trek, zij werden gehouden als alleen gerechtigd; zij hadden als het monopolie of privilege van voorzeggen en gedroegen zich ook zelf zonder meer als de profeten, terwijl daarentegen Jeremia en Ezechiël in de ballingschap als nlingen stonden en de regering zowel als den tijd en volksgeest tegen Zich hadden. Daar nu tot onzen Profeet wordt gezegd: "profeteer tegen die profeten, " wordt profetie tegenover profetie gesteld, de voorzegging van boven tegen de profetie van beneden. Waar de krachten der leugen zich verheffen, daar moet ook de waarheid in de bres springen. " De bron, waaruit de profetie van die profeten, die openlijk geloof vinden, voorkomt, is het eigen hart. " Wat dit hun ingeeft, wat zij zelf verzinnen en dichten (Nehemiah 6:8), dat verkondigen zij onder voorgeven, dat zij door Gods Geest werden verlicht en gedreven, en het volk geloofde het dadelijk, omdat het hart des volks met dat van zijne profeten sympathiseert en hun hart met dat des volks; er is dus wederkerige sympathie, overeenkomst in denken, gevoelen, streven en hopen, en dit is het machtigste middel ter vereniging van mensen. Omdat de wereld bedrogen wil zijn, hebben leugensprekers gemakkelijk spel, om voor hun leugen ook geloof te vinden. Daarentegen staan Gods woord en waarheid met het dichten en zoeken van het natuurlijk hart in de verhouding van antipathie tot elkaar. Het ene is tegen het andere; Gods woord en waarheid bestraft en doodt het natuurlijk hart, en dit wederom verzet zich tegen het eerste, ja haat en veracht het. Eerst moet de mens van zijne natuur verlost, of uit zijne natuurlijke houding omtrent God uitgebracht zijn, voordat hij begint naar Hem te horen, en dat kost den Geest Gods een moeilijken arbeid. Menigmaal schijnt het, dat het zal gelukken, doch spoedig wordt het weer verijdeld, en hoe meer dat herhaald wordt, des te moeilijker gelukt de op nieuw begonnen arbeid, totdat het eindelijk tot verharding komt. Ware profetie is nog nooit uit den menselijken wil voortgekomen, zo leert ons 1 Peter 1:21. Het spreken uit eigen hart en volgen van eigen geest is dus het hoofdkenteken van valse profetieën, waarvan de valse profeten ook het eerst bij zich zelven bewust zijn, en eveneens gevoelen het de hoorders aan hun predikers dadelijk, daar doet zich ene zekere gewetensvrees gevoelen, om in Gods naam te spreken, en hier gevoelt men, dat het bedenkelijk is, te geloven, totdat men den moedwillig (2 Peter 3:5), hetgeen bij mensen in `t algemeen in zaken der zaligheid ene zo grote rol speelt, de vrees overwint. Het is zeer karakteristiek, wanneer in Ezekiel 13:4 Israëls profeten worden vergeleken met de vossen in de woestijn. "Ruïnen zijn gewenste verblijfplaatsen der vossen (KLaagl. 5:17), zo hebben de geestelijke vossen, de dwaalleraars den meesten voorspoed, hoe dieper de toestanden des volks zijn gezonken. Nooit waren de valse profeten menigvuldiger dan in de laatste tijden van den Joodsen staat" (Matthew 24:5, Matthew 24:11). In den regel nu beschouwt men den vos als een beeld van list en sluwheid, zo als dat bij ons is, en men vindt ook hier een doelen op het arglistige van de valse profeten. Maar zelfs in Luke 13:32 heeft de Heere Herodes slechts in n opzicht (in zoverre hij zich van de Farizeën bediende om Jezus uit zijne nabijheid te krijgen), om zijne sluwheid of huichelachtige listigheid een vos genoemd; nog meer komt dat uit in het woord, dat hij Hem in den mond legt, dat Hij hem wel als enen verderver van den wijnberg, als een verwoester van Gods volk (Song of Solomon 2:15) van de geschiedenis der onthoofding van Johannes den Doper af kent, en hem wel zulk ene bedoeling als hem toegeschreven is, toekent, maar toch voor hem niet behoeft te vrezen. Vossen zijn ook de gevaarlijke vijanden en verstoorders van het wild, en zij komen in dit opzicht hier voor; zij komen dus overeen met de verscheurende wolven in Matthew 7:15 en Acts 20:29. Als van Israëls Profeten in Ezekiel 13:5 verder gezegd wordt, dat zij niet in de bressen treden en zich niet tot muren maken voor het huis van Israël, zo als zijl zouden doen, als zij ware Profeten waren, dan moet onder de bressen de zondige toestand van het volk verstaan worden, die het aan de genade van zijnen God onttrekt, en nu voor de richtende machten den toegang opent. In de bres treden en tevens een muur toemuren om het volk van God, is boete prediken en tot gelovige omkering des harten bewegen, want daardoor alleen kan de toekomstige toorn worden afgewend. De dag des Heeren, waarop Hij met zijne oordelen tegen Israël zal strijden, is nu wel is waar onafwendbaar geworden, maar een standhouden is van de zijde der ware Profeten ook daar nog op die wijze mogelijk, zo als het Mozes in Exodus 32:1, en David in 2 Sam. 24:17, getoond heeft. Dat verwezenlijkt zich door den arbeid der zielen aan de overigen, die van den ondergang worden gered, maar in de gevangenschap gevoerd, opdat zij over hun boosheid berouw hebben en de Heere Zich weer over hen zou kunnen ontfermen (Ezekiel 6:8). Wij hebben boven bij Ezekiel 3:19 onzen Profeet in n opzicht als een voorbeeld voor de dienaars des goddelijken Woords in dezen tegenwoordigen tijd genoemd, in zoverre zij van hem moeten leren, wat hun ambt is ten opzichte van de grote menigte der Christenen, dat zij die niet met valse verwachtingen vervullen. Nu komt ook een tweede zijde daarbij: In Revelation 1:11, is de toekomst geprofeteerd, die achter de naaste toekomst is, en dat "de overigen" leren verschrikken en den God des hemels te Zijner tijd weer ere geven, is tevens, de roeping van het geestelijk ambt, daar het van deze anderen het in Ezekiel 3:20 genoemde gevaar afwendt. Wat in Ezekiel 13:7 als ene gewetensvraag tot den valsen Profeet wordt gericht, dat zal als ene zodanige in de harten van hen dringen, die nu nog in den ijver van hun geestelijken vrijheidswaan zoeken boven op te komen, en zich van ene Laodicea-inrichting der kerk (Openbaring :14) een gouden tijd beloven, wanneer nu dicht achter deze inrichting dat gene komt, wat in Revelation 1:7-Revelation 1:13 wordt aangekondigd. Dan zullen zij het gevaar worden, dat hun gezicht niets is en hun voorzeggingen enkel leugen, en zij zullen dan voor een deel nog wel het onderscheid opmerken tussen hetgeen de Heere gesproken en hetgeen Hij niet gesproken heeft. Zeker ware het beter, dat zij zich nu niet vermoeiden om hun zaak te behouden, en zich de smarten des berouws bespaarden, om eenmaal te moeten zeggen, dat zij als de vossen in de woestijn zijn geweest. Zulk een berouw is een brandend vuur in het hart, gelijk wij in Paulus zien, zo dikwijls hij er aan denkt, dat hij een lasteraar, vervolger en verstoorder van de gemeente des heren is geweest (vgl. bij Hoofdst 34:17). 8. Daarom zo zegt de Heere HEERE: omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, waarbij hij Mijnen heiligen naam misbruikt, daarom ziet Ik wil aan u vergelding doen, spreekt de Heere HEERE.

Vers 9

9. En Mijne hand zal op de volgende wijze zijn tegen de Profeten, die ijdelheid zien en leugen voorzeggen (vgl. Jeremiah 29:21-Jeremiah 29:32); zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis, Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten, dat Ik de Heere HEERE ben.

De straf in Ezekiel 13:8 den valsen profeten in `t algemeen gedreigd, wordt in Ezekiel 13:9 nader bepaald, en wel in den vorm ener opklimming, die steeds hardere dingen aankondigt. Zij zullen a) niet meer in den raad van Gods volk zijn, d. i. zij zullen hun invloedrijke plaats onder het volk verliezen; b) hun namen zullen niet in het boek van het huis Israëls, d. i. onder degenen, die later uit de verstrooiing weer verzameld, in het land der vaderen worden teruggevoerd, en als een overblijfsel ter vernieuwing van een heilig volk moeten zijn (Ezekiel 11:17), worden opgeschreven (Exodus 32:32); ja, zij zullen c) ook niet in het land van Israël komen, d. i. niet alleen in ballingschap blijven, maar in `t algemeen het aandeel aan de goederen en zegeningen van het rijk Gods verliezen.

Gene bevoorrechte plaats boven het volk, gene plaats onder het volk, niet eens het wonen in het land zal hun overblijven.

Het is de straf der uitroeiing uit het heilige volk, die de Profeet als een tweede Mozes (Deuteronomy 18:20), over de valse profeten uitspreekt, dat zij geen deel zullen hebben aan de zegeningen van het rijk Gods.

De erkentenis, die zij zullen verkrijgen dat God de Heere is, is ene zodanige, waaraan zich ook de goddelozen niet kunnen onttrekken, ene, die door de gebeurtenissen is opgedrongen; aan den ondergang der valse profeten, over welke Gods wrekende hand het bestuur voert, zal erkend worden, dat die God, die door Ezechiël spreekt, in den vollen zin des woords God is.

Vers 9

9. En Mijne hand zal op de volgende wijze zijn tegen de Profeten, die ijdelheid zien en leugen voorzeggen (vgl. Jeremiah 29:21-Jeremiah 29:32); zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis, Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten, dat Ik de Heere HEERE ben.

De straf in Ezekiel 13:8 den valsen profeten in `t algemeen gedreigd, wordt in Ezekiel 13:9 nader bepaald, en wel in den vorm ener opklimming, die steeds hardere dingen aankondigt. Zij zullen a) niet meer in den raad van Gods volk zijn, d. i. zij zullen hun invloedrijke plaats onder het volk verliezen; b) hun namen zullen niet in het boek van het huis Israëls, d. i. onder degenen, die later uit de verstrooiing weer verzameld, in het land der vaderen worden teruggevoerd, en als een overblijfsel ter vernieuwing van een heilig volk moeten zijn (Ezekiel 11:17), worden opgeschreven (Exodus 32:32); ja, zij zullen c) ook niet in het land van Israël komen, d. i. niet alleen in ballingschap blijven, maar in `t algemeen het aandeel aan de goederen en zegeningen van het rijk Gods verliezen.

Gene bevoorrechte plaats boven het volk, gene plaats onder het volk, niet eens het wonen in het land zal hun overblijven.

Het is de straf der uitroeiing uit het heilige volk, die de Profeet als een tweede Mozes (Deuteronomy 18:20), over de valse profeten uitspreekt, dat zij geen deel zullen hebben aan de zegeningen van het rijk Gods.

De erkentenis, die zij zullen verkrijgen dat God de Heere is, is ene zodanige, waaraan zich ook de goddelozen niet kunnen onttrekken, ene, die door de gebeurtenissen is opgedrongen; aan den ondergang der valse profeten, over welke Gods wrekende hand het bestuur voert, zal erkend worden, dat die God, die door Ezechiël spreekt, in den vollen zin des woords God is.

Vers 10

10. Daarom zal ter vergelding hun de straf treffen, ja daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede! daar geen vrede is(Jeremiah 6:14; Jeremiah 8:11. Micah 3:5 een enen lemen wand bouwt, en ziet, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk (Lamentations 2:14).

Het beeld van een muur is hier niet toevallig, maar zeer zinrijk gekozen voor de ijdele luchtkastelen, die het volk zich in dwazen waan heeft gebouwd. Het zijn de ingebeelde verwachtingen van veiligheid tegen de Chaldeën, die men meende te vinden in het verbond met de naburige volken en met Egypte. In stede van tot God te keren, de bressen te stoppen en vrede en veiligheid te zoeken wilde men trouweloos zamenspannen, in Jeruzalem als het ware een muur opbouwen; en de valse profeten geven aan dezen bedriegelijken bouw een zweem, een schijn van schoonheid en deugdelijkheid, door de glansrijke beloften, waardoor zij het volk begoochelden. Het Hebreeuwse woord is niet te vertalen. Het heet taphl, en betekent: waan en ongerijmdheid. Maar wordt het met ene kleine wijziging als tappel gelezen, dan heet het: "gij zult doen vallen. " Dit behoort tot de fijne spelingen der profetische taal, waardoor met weinig dikwijls veel gezegd wordt.

Het bouwen der muren door het volk geeft de politieke werkzaamheid te kennen, waardoor het zich zocht op te heffen, het arbeiden aan de coalitie; de valse profeten pleisterden dezen muur; zij gaven aan het God vergetende en God tegenstaande drijven des volks, waar tegen het woord der ware Profeten gericht was, den schijn ener hogere sanctie en versterkten het daarin. De muur is een geestelijke, en zo past bij dezen de waan als een geestelijke pleister. Er kan niets ongerijmder zijn, dan aan een in zonden levend volk zegen te verkondigen en te beloven dat de raadslagen zullen gelukken, die met de geopenbaarde raadslagen Gods in openlijken strijd zijn.

Vers 10

10. Daarom zal ter vergelding hun de straf treffen, ja daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede! daar geen vrede is(Jeremiah 6:14; Jeremiah 8:11. Micah 3:5 een enen lemen wand bouwt, en ziet, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk (Lamentations 2:14).

Het beeld van een muur is hier niet toevallig, maar zeer zinrijk gekozen voor de ijdele luchtkastelen, die het volk zich in dwazen waan heeft gebouwd. Het zijn de ingebeelde verwachtingen van veiligheid tegen de Chaldeën, die men meende te vinden in het verbond met de naburige volken en met Egypte. In stede van tot God te keren, de bressen te stoppen en vrede en veiligheid te zoeken wilde men trouweloos zamenspannen, in Jeruzalem als het ware een muur opbouwen; en de valse profeten geven aan dezen bedriegelijken bouw een zweem, een schijn van schoonheid en deugdelijkheid, door de glansrijke beloften, waardoor zij het volk begoochelden. Het Hebreeuwse woord is niet te vertalen. Het heet taphl, en betekent: waan en ongerijmdheid. Maar wordt het met ene kleine wijziging als tappel gelezen, dan heet het: "gij zult doen vallen. " Dit behoort tot de fijne spelingen der profetische taal, waardoor met weinig dikwijls veel gezegd wordt.

Het bouwen der muren door het volk geeft de politieke werkzaamheid te kennen, waardoor het zich zocht op te heffen, het arbeiden aan de coalitie; de valse profeten pleisterden dezen muur; zij gaven aan het God vergetende en God tegenstaande drijven des volks, waar tegen het woord der ware Profeten gericht was, den schijn ener hogere sanctie en versterkten het daarin. De muur is een geestelijke, en zo past bij dezen de waan als een geestelijke pleister. Er kan niets ongerijmder zijn, dan aan een in zonden levend volk zegen te verkondigen en te beloven dat de raadslagen zullen gelukken, die met de geopenbaarde raadslagen Gods in openlijken strijd zijn.

Vers 11

11. Zeg nu gij, die Mijn ware Profeet zijt, tot degenen, die met lozen kalk pleisteren, dat hij bij het instorten van den muur omvallen zal; er zal in de gerichten der Chaldeeuwse katastrofe, die het volk met zijne politieke pogingen slechts komen doet in plaats van ze af te wenden, een overstelpende plasregen zijn; en gij, o grote hagelstenen! zult vallen en een grote stormwind zal hem splijten.

Wat zegt het enen lemen wand te bouwen? De spreekwijs is ontleend van bouwlieden, die muren om huizen of wallen om steden maken, om deze te versterken, dat zij tot veilige verblijfplaatsen dienen kunnen. Deze wand is, in ons geval, een zinneprent van ene profetie, welke gunstige beloften voordraagt en op welke het volk zich zo gerust verlaat, als iemand zich in een huis, door den wand of muur, veilig rekent. Er waren te dezer tijd vele valse profeten te Jeruzalem, die niets dan voorspoed beloofden, en het zo ver wisten te brengen, dat het volk op hun leugenachtige voorzeggingen vertrouwde, even als iemand die in een huis woont, zich verlaat op de sterkte van den wand. Hananja verzekerde, dat koning Jechonia en al de Joden, die met hem gevankelijk waren weggevoerd, alsmede de vaten van den tempel, binnen twee jaren te Jeruzalem zouden zijn wedergekeerd (Jeremiah 28:3, Jeremiah 28:4). Ook waren er zulke valse profeten onder de reeds weggevoerde Joden in Babel, die hun wijs maakten dat zij binnen korten tijd in hun vaderland zouden wederkeren. Nu, deze valse profeten bouwden enen wand, voor zover zij het volk gerust stelden en op hun leugenachtige voorzeggingen deden vertrouwen; maar het was een lemen wand, die geen weerstand bieden kon; de gerustheid van het volk, hetwelk zich op deze bedreigingen verliet, was even zo ongegrond, als die van iemand, welke zich veilig rekent tegen enen vijandelijken aanval, achter een wand van leem. Wat zegt het een muur te pleisteren met lozen kalk? Loze kalk is zodanig een mengsel, hetwelk den schijn heeft van kalk, maar het inderdaad niet is. De lemen wand, hebben wij gezegd, tekent een valsen Profeet, op welken het volk zich verlaat, derhalve zegt het pleisteren van den lemen wand met lozen kalk, enen valsen Profeet van vrede en voorspoed, enen glimp van waarheid te geven, zodat het volk zich verbeeldde dat die profetie van enen Goddelijken oorsprong ware en ontwijfelbaar vervuld zou worden. De een bouwde een lemen wand, en anderen pleisterden dien met lozen kalk, dat is, de ene valse Profeet verdichtte ene gunstige voorzegging, en anderen wisten het volk door allerlei bedrieglijke kunstgrepen wijs te maken, dat zij er zich veilig op verlaten konden. Een lemen wand, die met lozen kalk gepleisterd is, kan niet lang stand houden, vooral niet in tijden van plasregen, hagelstenen en zwaren stormwind. Even zomin konden ook de valse profeten, welke alles goeds beloofden, hun gezag behouden in tijden van verwoestende onheilen. Maar vermits het volk zo verblind was, dat zij het ongegronde en bedrieglijke der gewaande voorzeggingen van de valse profeten niet zien konden, zond de Heere onzen Ezechiël tot deze bedriegers, om hun te zeggen, dat de lemen wand, welken zij bouwden, eerlang zou omvallen, dat is te zeggen, dat hun bedriegerijen zouden aan den dag komen en hun leugens openbaar worden. Er zou een overstelpende plasregen zijn, dat is, de talrijke krijgsbenden der Chaldeën zouden het ganse Joodse land overstromen, en dan zou de lemen wand met lozen kalk gepleisterd, omvallen; het zou openbaar worden, dat hun troostrijke voorzeggingen loutere verdichtselen waren, en het volk zou ondervinden, dat zij zich op leugenen verlaten hadden. Hierop wendt zich de Heere bij wijze van spraakwending, tot de hagelstenen: "gij, grote hagelstenen zult vallen, en Hij voegt er bij: ene grote stormwind zal hem, die lemen wand namelijk, splijten. " Het leger van Nebukadnezar wordt een onweder des Heeren genoemd (Jeremiah 50:23). De grote hagelstenen derhalve, en de grote stormwind tekenen de schromelijke verwoestingen, welke de Chaldeën in het Joodse land zouden aanrichten. Deze zouden den lemen wand splijten, en het volk doen ondervinden, dat zij zich op ijdelheden verlaten hadden.

Vers 11

11. Zeg nu gij, die Mijn ware Profeet zijt, tot degenen, die met lozen kalk pleisteren, dat hij bij het instorten van den muur omvallen zal; er zal in de gerichten der Chaldeeuwse katastrofe, die het volk met zijne politieke pogingen slechts komen doet in plaats van ze af te wenden, een overstelpende plasregen zijn; en gij, o grote hagelstenen! zult vallen en een grote stormwind zal hem splijten.

Wat zegt het enen lemen wand te bouwen? De spreekwijs is ontleend van bouwlieden, die muren om huizen of wallen om steden maken, om deze te versterken, dat zij tot veilige verblijfplaatsen dienen kunnen. Deze wand is, in ons geval, een zinneprent van ene profetie, welke gunstige beloften voordraagt en op welke het volk zich zo gerust verlaat, als iemand zich in een huis, door den wand of muur, veilig rekent. Er waren te dezer tijd vele valse profeten te Jeruzalem, die niets dan voorspoed beloofden, en het zo ver wisten te brengen, dat het volk op hun leugenachtige voorzeggingen vertrouwde, even als iemand die in een huis woont, zich verlaat op de sterkte van den wand. Hananja verzekerde, dat koning Jechonia en al de Joden, die met hem gevankelijk waren weggevoerd, alsmede de vaten van den tempel, binnen twee jaren te Jeruzalem zouden zijn wedergekeerd (Jeremiah 28:3, Jeremiah 28:4). Ook waren er zulke valse profeten onder de reeds weggevoerde Joden in Babel, die hun wijs maakten dat zij binnen korten tijd in hun vaderland zouden wederkeren. Nu, deze valse profeten bouwden enen wand, voor zover zij het volk gerust stelden en op hun leugenachtige voorzeggingen deden vertrouwen; maar het was een lemen wand, die geen weerstand bieden kon; de gerustheid van het volk, hetwelk zich op deze bedreigingen verliet, was even zo ongegrond, als die van iemand, welke zich veilig rekent tegen enen vijandelijken aanval, achter een wand van leem. Wat zegt het een muur te pleisteren met lozen kalk? Loze kalk is zodanig een mengsel, hetwelk den schijn heeft van kalk, maar het inderdaad niet is. De lemen wand, hebben wij gezegd, tekent een valsen Profeet, op welken het volk zich verlaat, derhalve zegt het pleisteren van den lemen wand met lozen kalk, enen valsen Profeet van vrede en voorspoed, enen glimp van waarheid te geven, zodat het volk zich verbeeldde dat die profetie van enen Goddelijken oorsprong ware en ontwijfelbaar vervuld zou worden. De een bouwde een lemen wand, en anderen pleisterden dien met lozen kalk, dat is, de ene valse Profeet verdichtte ene gunstige voorzegging, en anderen wisten het volk door allerlei bedrieglijke kunstgrepen wijs te maken, dat zij er zich veilig op verlaten konden. Een lemen wand, die met lozen kalk gepleisterd is, kan niet lang stand houden, vooral niet in tijden van plasregen, hagelstenen en zwaren stormwind. Even zomin konden ook de valse profeten, welke alles goeds beloofden, hun gezag behouden in tijden van verwoestende onheilen. Maar vermits het volk zo verblind was, dat zij het ongegronde en bedrieglijke der gewaande voorzeggingen van de valse profeten niet zien konden, zond de Heere onzen Ezechiël tot deze bedriegers, om hun te zeggen, dat de lemen wand, welken zij bouwden, eerlang zou omvallen, dat is te zeggen, dat hun bedriegerijen zouden aan den dag komen en hun leugens openbaar worden. Er zou een overstelpende plasregen zijn, dat is, de talrijke krijgsbenden der Chaldeën zouden het ganse Joodse land overstromen, en dan zou de lemen wand met lozen kalk gepleisterd, omvallen; het zou openbaar worden, dat hun troostrijke voorzeggingen loutere verdichtselen waren, en het volk zou ondervinden, dat zij zich op leugenen verlaten hadden. Hierop wendt zich de Heere bij wijze van spraakwending, tot de hagelstenen: "gij, grote hagelstenen zult vallen, en Hij voegt er bij: ene grote stormwind zal hem, die lemen wand namelijk, splijten. " Het leger van Nebukadnezar wordt een onweder des Heeren genoemd (Jeremiah 50:23). De grote hagelstenen derhalve, en de grote stormwind tekenen de schromelijke verwoestingen, welke de Chaldeën in het Joodse land zouden aanrichten. Deze zouden den lemen wand splijten, en het volk doen ondervinden, dat zij zich op ijdelheden verlaten hadden.

Vers 12

12. Ziet, als die wand zal gevallen zijn zal dan niet tot u gezegd worden: Waar is de pleistering, waarmee of, die gij gepleisterd hebt?

1) Merk hier aan, ongegronde leringen, hoe aangenaam zij ook zijn, die niet gebouwd zijn op een schriftuurlijken grond, noch vastgemaakt met een schriftuurlijk cement, hoe aannemelijk, hoe behagelijk ook, zijn van geen waarde, noch zullen den mens enigszins te stade komen. En die hope van vrede en geluk, welke niet gestaafd wordt door het woord van God, zal de mensen maar bedriegen, gelijk een muur die wel gepleisterd, maar slecht gebouwd is.

Vers 12

12. Ziet, als die wand zal gevallen zijn zal dan niet tot u gezegd worden: Waar is de pleistering, waarmee of, die gij gepleisterd hebt?

1) Merk hier aan, ongegronde leringen, hoe aangenaam zij ook zijn, die niet gebouwd zijn op een schriftuurlijken grond, noch vastgemaakt met een schriftuurlijk cement, hoe aannemelijk, hoe behagelijk ook, zijn van geen waarde, noch zullen den mens enigszins te stade komen. En die hope van vrede en geluk, welke niet gestaafd wordt door het woord van God, zal de mensen maar bedriegen, gelijk een muur die wel gepleisterd, maar slecht gebouwd is.

Vers 13

13. Daarom alzo zegt de Heere HEERE: Ja Ik zal hem door enen groten stormwind in Mijne grimmigheid splijten, en er zal een overstelpende plasregen zijn in Mijnen toorn, en grote hagelstenen in Mijne grimmigheid om dien te verdoen; alles wat gebouwd is, ja de stad zelf, om welke men den wand had willen brengen, zal verwoest worden.

Vers 13

13. Daarom alzo zegt de Heere HEERE: Ja Ik zal hem door enen groten stormwind in Mijne grimmigheid splijten, en er zal een overstelpende plasregen zijn in Mijnen toorn, en grote hagelstenen in Mijne grimmigheid om dien te verdoen; alles wat gebouwd is, ja de stad zelf, om welke men den wand had willen brengen, zal verwoest worden.

Vers 14

14. Zo zal Ik met Jeruzalems ondergang den wand afbreken, dien gijlieden met lozen kalk gepleisterd hebt, en zal hem ter aarde nederwerpen, dat zijn grond ontdekt zal worden; tot op de fondamenten zal hij worden verwoest; alzo zal de stad vallen, en gij zult in het midden van haar omkomen; en gij zult weten, terwijl de bekentenis u afgedwongen is, dat Ik de HEERE ben. (Ezekiel 13:9).

Vers 14

14. Zo zal Ik met Jeruzalems ondergang den wand afbreken, dien gijlieden met lozen kalk gepleisterd hebt, en zal hem ter aarde nederwerpen, dat zijn grond ontdekt zal worden; tot op de fondamenten zal hij worden verwoest; alzo zal de stad vallen, en gij zult in het midden van haar omkomen; en gij zult weten, terwijl de bekentenis u afgedwongen is, dat Ik de HEERE ben. (Ezekiel 13:9).

Vers 15

15. Zo zal Ik Mijne grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren met lozen kalk; en Ik zal tot ulieden zeggen: Die wand is er niet meer, en die hem pleisterden zijn er niet, het is met beide gedaan.

Vers 15

15. Zo zal Ik Mijne grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren met lozen kalk; en Ik zal tot ulieden zeggen: Die wand is er niet meer, en die hem pleisterden zijn er niet, het is met beide gedaan.

Vers 16

16. Te weten de profeten Israëls, die pleisteraars, die bestemd zijn om met den wand te vergaan, die van Jeruzalem profeteren, en voor haar een gezicht des vredes zien, waar geen vrede is (Ezekiel 13:10), spreekt de Heere HEERE. Zo stort ieder gebouw, dat in tijden van nood niet door het geloof is gebouwd, wanneer de onweders Gods komen, dadelijk ineen.

Gene leer des menselijken verstands kan bestaan in den tijd van smart en bestrijding; maar wie bouwt op de leer der heilige Profeten en Apostelen, die heeft zijn huis zeker en vast getrouwd.

17.

V. Ezekiel 13:17-Ezekiel 13:23. Het valse profeteren is ook zelfs onder de Joodse vrouwen doorgedrongen, die van het voorzeggen in des Heeren naam ene broodwinning maken, daarom ontvangt de Profeet ook voor haar een woord des Heeren, dat in de eerste plaats haar handelen en drijven karakteriseert, maar daarna haar het gericht verkondigt, en aan de door haar gevangene zielen de bevrijding uit de netten van haar bedrog toezegt.

Vers 16

16. Te weten de profeten Israëls, die pleisteraars, die bestemd zijn om met den wand te vergaan, die van Jeruzalem profeteren, en voor haar een gezicht des vredes zien, waar geen vrede is (Ezekiel 13:10), spreekt de Heere HEERE. Zo stort ieder gebouw, dat in tijden van nood niet door het geloof is gebouwd, wanneer de onweders Gods komen, dadelijk ineen.

Gene leer des menselijken verstands kan bestaan in den tijd van smart en bestrijding; maar wie bouwt op de leer der heilige Profeten en Apostelen, die heeft zijn huis zeker en vast getrouwd.

17.

V. Ezekiel 13:17-Ezekiel 13:23. Het valse profeteren is ook zelfs onder de Joodse vrouwen doorgedrongen, die van het voorzeggen in des Heeren naam ene broodwinning maken, daarom ontvangt de Profeet ook voor haar een woord des Heeren, dat in de eerste plaats haar handelen en drijven karakteriseert, maar daarna haar het gericht verkondigt, en aan de door haar gevangene zielen de bevrijding uit de netten van haar bedrog toezegt.

Vers 17

17. En gij mensenkind! zet uw aangezicht met heiligen bestraffenden ernst tegen de dochteren uws volks, dewelke met de valse profeten van het mannelijk geslacht (Ezekiel 13:2) gemeenschappelijke zaak makende, profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar.

Vers 17

17. En gij mensenkind! zet uw aangezicht met heiligen bestraffenden ernst tegen de dochteren uws volks, dewelke met de valse profeten van het mannelijk geslacht (Ezekiel 13:2) gemeenschappelijke zaak makende, profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar.

Vers 18

18. En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen, die kussens naaien voor alle okselen der armen, 1) die door listige en vleiende woorden de gewetens in slaap weten te wiegen en maken hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, door valse voorstellingen van Mijne genade en wondervolle hulp de zielen doen inslapen om de zielen te jagen, om gunst voor zich te verwerven! Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden)?

1) In het Hebreeën Limthafroth kesathoth al kol-atstsilee jadai. Beter: die deksels leggen op alle geledingen van Mijne hand, m. a. w. zij bedekken, door hun vals profeteren, dat de strafgerichten Gods niet zullen komen, den dreigenden rechterhand Gods. Tegen alle dreigende profetieën hadden zij een ander woord, een woord van vrede, vrede en geen gevaar.

2) Het geeft zinnebeeldig te kennen, dat deze profeteren het volk door bedrieglijke geloften van voorspoed geruststelden, en daardoor te weeg brachten, dat de Joden zorgeloos in allerlei boosheid voortgingen, zich vleiende dat zij een gemakkelijk en voorspoedig leven leiden zouden. Zij maakten ook hoofddeksels voor het hoofd van alle staturen. Sommigen denken aan zekere kappen, welke men oudtijds droeg tot een teken van zegepraal, en dan zal het te kennen geven, dat de valse profeteren den Joden van allerlei standen en rangen wisten wijs te maken, dat zij niet alleen vrede en voorspoed hebben, maar zelfs de overwinning op hun vijanden behalen zouden. Al zo natuurlijk komt het ons evenwel voor, dat hier gezinspeeld worde op sluiers en hoofddoeken, waarmee de Oosterse vrouwen gewoon zijn zich te bedekken. De valse profetessen maakten hoofddeksels voor het hoofd van alle staturen, dat is, zij wisten ouden en jongen, lieden van allerlei rang en stand, door hare listige voorzeggingen te verblijden en te bedriegen. 19. En zult gij Mij ontheiligen bij Mijn volk, doordat gij Mij bij die zonde ene plaats van goedgunstigheid zoudt willen doen innemen? Doet, gij die zonde voor handvollen van gerst, en voor stukken broods, voor ene winst, die te schandelijker is, naarmate ze geringer is (Titus 1:1 Titus 1:1. Romans 16:18). Voor zulk een nietig loon laadt gij dan zulk ene ontzaglijke schuld op u, dat gij u vermoeit, om zielen te doden, die niet zouden sterven, de zielen der weinige ware gelovigen en knechten, die Ik nog onder Mijn volk heb (Jeremiah 29:24), en om zielen in het leven te behouden, die niet zouden leven, de gelovigen te veroordelen, en daarentegen het leven den goddelozen aan te kondigen, daar gij u aan de zijde plaatst van de valse profeten en hun aanhang, terwijl op deze integendeel toepasselijk is het woord in Deuteronomy 18:20. Alzo handelt gij toch door uw liegen, waardoor gij u voorstelt als sprekende volgens Goddelijke ingeving, tot Mijn volk, dat de leugen gaarne hoort (Micah 2:11)?

Door Hengstenberg wordt de mening verdedigd, dat onder de dochters des volks gene wezenlijke vrouwen zouden moeten worden verstaan, maar dat het aan Ezechiël opgedragen strafwoord hier nog over de valse profeten van vroeger handelt, die alleen tot aanwijzing van hun vrouwelijken aard als vrouwen worden voorgesteld. Voor die mening kan zeker veel worden gezegd, met name ook, dat profetessen in Israël ene zeldzaamheid en uitzondering waren (2 Kings 22:13). Intussen is dat juist een teken van oplossing der maatschappelijke toestanden, wanneer de vrouwen zo den voorrang hebben als hier bij Ezechiël, en zonder twijfel ook in de moederstad Jeruzalem. Gelijk op de laatste plaats het grote aanzien, dat onder Josia de ware profetes Hulda genoot, niet weinige vrouwen zal hebben opgewekt, om zich valselijk op profetische gaven te beroemen, zo werkte in Babylon het voorbeeld der heidense waarzegsters aanstekelijk op de Joodse vrouwen: "door dit heidens element werd het onware, de karikatuur dier waarzeggerij, nog meer openbaar-het boze van het valse profetisme kwam hier in bijzonder sterke kleuren in zijne gehele ruwheid voor den dag.

Bovendien moet worden opgemerkt, dat "valse profeten meestal ook valse profetessen verwekken".

Wordt nu in de vorige afdeling den valsen profeten het pleisteren van den wand met lozen kalk verweten, hier wordt der valse profetessen het kussens-maken onder de armen en hoofddeksels voor de hoofden, gelijk deze moeilijke woorden van den grondtekst zijn overgezet, verweten. Volgens andere verklaring zou in Ezekiel 13:18 moeten staan: wee degenen, die deksels zamen naaien van alle leden Mijner hand, en netten maken over het hoofd naar elks grootte, om zielen te vangen. " Dit kan slechts zo verstaan worden: 1) naaien de valse profetessen deksels zamen, om die om alle leden van de hand Gods te wikkelen, zodat Hij ze niet kan roeren, d. i. zij bedekken en verbergen door hare leugen-profetie het woord Gods, en met name Zijne bestraffende en bedreigende kracht, op zulk ene wijze, dat de dreigende en oordelende arm van God, die bovenal door Zijn profetisch woord openbaar en werkzaam moest worden, niet openbaar en werkzaam wordt; 2) zij maken overwerpsels voor de hoofden der mensen, en wel zo, dat die nauwkeurig met ieders natuur overeenkomen, zodat de mensen niet horen noch zien, d. i. zij verbergen door hare huichelende leugenen, die aan de subjectieve begeerten van elken hoorder voldoen, de zinnen der mensen, zodat deze voor de waarheid noch oor noch oog meer hebben (het eerste schildert haar valsen toestand tegenover God, het tweede hare valse betrekking tot de mensen. Het is de aard van alle bemiddelings-theologie, zo als in `t algemeen van alles, wat den ouden Adam onaangenaam is en hem pijn doet, om vooral de energie der eisende en straffende gerechtigheid Gods ter zijde te zetten (Romans 11:22). Waar Ezechiël hier kussens zet, zetten wij glac handschoenen. Behalve de kussens voor de handen des Heeren, die in hunnen natuurlijken toestand menigeen zeer onzacht aanraken, daar onze God een ijverig God is, een verterend vuur, die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen in het derde en vierde lid, maken zij met gelijk doel deksels voor de hoofden harer biechtkinderen, opdat de hand Gods ze niet onzacht zou aanraken. Zij maken die voor de hoofden of mensen van elke grootte-naar de grootte van het loon, dat zij wachten-het grootste voor den koning. Hoe hoger iemand geplaatst is, des te ijveriger zijn zij bezig, om hem het geweten te verlichten, als Jezuïeten v r de Jezuïeten, zich van hun navolgers alleen daardoor onderscheidende, dat deze het belang en den invloed der Kerk op het oog hadden, terwijl zij slechts hunnen buik dienden. De zielen moeten door zulk een pseudo-theologie, welke den ondergang van land en volk veroorzaakt, daar God, ondanks al deze pogingen om Zijne ware gedaante te verbergen, blijft die Hij is, omkomen. Doch dat gaat haar niet aan, zij wekken hare eigene zielen op door de verderfelijke dood aanbrengende jacht, zij scheppen zich aards geluk en welvaart.

Het is een aangrijpend, ontzaglijk woord, dat het de macht der leugen is, zielen te vangen en te doden.

Vers 18

18. En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen, die kussens naaien voor alle okselen der armen, 1) die door listige en vleiende woorden de gewetens in slaap weten te wiegen en maken hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, door valse voorstellingen van Mijne genade en wondervolle hulp de zielen doen inslapen om de zielen te jagen, om gunst voor zich te verwerven! Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden)?

1) In het Hebreeën Limthafroth kesathoth al kol-atstsilee jadai. Beter: die deksels leggen op alle geledingen van Mijne hand, m. a. w. zij bedekken, door hun vals profeteren, dat de strafgerichten Gods niet zullen komen, den dreigenden rechterhand Gods. Tegen alle dreigende profetieën hadden zij een ander woord, een woord van vrede, vrede en geen gevaar.

2) Het geeft zinnebeeldig te kennen, dat deze profeteren het volk door bedrieglijke geloften van voorspoed geruststelden, en daardoor te weeg brachten, dat de Joden zorgeloos in allerlei boosheid voortgingen, zich vleiende dat zij een gemakkelijk en voorspoedig leven leiden zouden. Zij maakten ook hoofddeksels voor het hoofd van alle staturen. Sommigen denken aan zekere kappen, welke men oudtijds droeg tot een teken van zegepraal, en dan zal het te kennen geven, dat de valse profeteren den Joden van allerlei standen en rangen wisten wijs te maken, dat zij niet alleen vrede en voorspoed hebben, maar zelfs de overwinning op hun vijanden behalen zouden. Al zo natuurlijk komt het ons evenwel voor, dat hier gezinspeeld worde op sluiers en hoofddoeken, waarmee de Oosterse vrouwen gewoon zijn zich te bedekken. De valse profetessen maakten hoofddeksels voor het hoofd van alle staturen, dat is, zij wisten ouden en jongen, lieden van allerlei rang en stand, door hare listige voorzeggingen te verblijden en te bedriegen. 19. En zult gij Mij ontheiligen bij Mijn volk, doordat gij Mij bij die zonde ene plaats van goedgunstigheid zoudt willen doen innemen? Doet, gij die zonde voor handvollen van gerst, en voor stukken broods, voor ene winst, die te schandelijker is, naarmate ze geringer is (Titus 1:1 Titus 1:1. Romans 16:18). Voor zulk een nietig loon laadt gij dan zulk ene ontzaglijke schuld op u, dat gij u vermoeit, om zielen te doden, die niet zouden sterven, de zielen der weinige ware gelovigen en knechten, die Ik nog onder Mijn volk heb (Jeremiah 29:24), en om zielen in het leven te behouden, die niet zouden leven, de gelovigen te veroordelen, en daarentegen het leven den goddelozen aan te kondigen, daar gij u aan de zijde plaatst van de valse profeten en hun aanhang, terwijl op deze integendeel toepasselijk is het woord in Deuteronomy 18:20. Alzo handelt gij toch door uw liegen, waardoor gij u voorstelt als sprekende volgens Goddelijke ingeving, tot Mijn volk, dat de leugen gaarne hoort (Micah 2:11)?

Door Hengstenberg wordt de mening verdedigd, dat onder de dochters des volks gene wezenlijke vrouwen zouden moeten worden verstaan, maar dat het aan Ezechiël opgedragen strafwoord hier nog over de valse profeten van vroeger handelt, die alleen tot aanwijzing van hun vrouwelijken aard als vrouwen worden voorgesteld. Voor die mening kan zeker veel worden gezegd, met name ook, dat profetessen in Israël ene zeldzaamheid en uitzondering waren (2 Kings 22:13). Intussen is dat juist een teken van oplossing der maatschappelijke toestanden, wanneer de vrouwen zo den voorrang hebben als hier bij Ezechiël, en zonder twijfel ook in de moederstad Jeruzalem. Gelijk op de laatste plaats het grote aanzien, dat onder Josia de ware profetes Hulda genoot, niet weinige vrouwen zal hebben opgewekt, om zich valselijk op profetische gaven te beroemen, zo werkte in Babylon het voorbeeld der heidense waarzegsters aanstekelijk op de Joodse vrouwen: "door dit heidens element werd het onware, de karikatuur dier waarzeggerij, nog meer openbaar-het boze van het valse profetisme kwam hier in bijzonder sterke kleuren in zijne gehele ruwheid voor den dag.

Bovendien moet worden opgemerkt, dat "valse profeten meestal ook valse profetessen verwekken".

Wordt nu in de vorige afdeling den valsen profeten het pleisteren van den wand met lozen kalk verweten, hier wordt der valse profetessen het kussens-maken onder de armen en hoofddeksels voor de hoofden, gelijk deze moeilijke woorden van den grondtekst zijn overgezet, verweten. Volgens andere verklaring zou in Ezekiel 13:18 moeten staan: wee degenen, die deksels zamen naaien van alle leden Mijner hand, en netten maken over het hoofd naar elks grootte, om zielen te vangen. " Dit kan slechts zo verstaan worden: 1) naaien de valse profetessen deksels zamen, om die om alle leden van de hand Gods te wikkelen, zodat Hij ze niet kan roeren, d. i. zij bedekken en verbergen door hare leugen-profetie het woord Gods, en met name Zijne bestraffende en bedreigende kracht, op zulk ene wijze, dat de dreigende en oordelende arm van God, die bovenal door Zijn profetisch woord openbaar en werkzaam moest worden, niet openbaar en werkzaam wordt; 2) zij maken overwerpsels voor de hoofden der mensen, en wel zo, dat die nauwkeurig met ieders natuur overeenkomen, zodat de mensen niet horen noch zien, d. i. zij verbergen door hare huichelende leugenen, die aan de subjectieve begeerten van elken hoorder voldoen, de zinnen der mensen, zodat deze voor de waarheid noch oor noch oog meer hebben (het eerste schildert haar valsen toestand tegenover God, het tweede hare valse betrekking tot de mensen. Het is de aard van alle bemiddelings-theologie, zo als in `t algemeen van alles, wat den ouden Adam onaangenaam is en hem pijn doet, om vooral de energie der eisende en straffende gerechtigheid Gods ter zijde te zetten (Romans 11:22). Waar Ezechiël hier kussens zet, zetten wij glac handschoenen. Behalve de kussens voor de handen des Heeren, die in hunnen natuurlijken toestand menigeen zeer onzacht aanraken, daar onze God een ijverig God is, een verterend vuur, die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen in het derde en vierde lid, maken zij met gelijk doel deksels voor de hoofden harer biechtkinderen, opdat de hand Gods ze niet onzacht zou aanraken. Zij maken die voor de hoofden of mensen van elke grootte-naar de grootte van het loon, dat zij wachten-het grootste voor den koning. Hoe hoger iemand geplaatst is, des te ijveriger zijn zij bezig, om hem het geweten te verlichten, als Jezuïeten v r de Jezuïeten, zich van hun navolgers alleen daardoor onderscheidende, dat deze het belang en den invloed der Kerk op het oog hadden, terwijl zij slechts hunnen buik dienden. De zielen moeten door zulk een pseudo-theologie, welke den ondergang van land en volk veroorzaakt, daar God, ondanks al deze pogingen om Zijne ware gedaante te verbergen, blijft die Hij is, omkomen. Doch dat gaat haar niet aan, zij wekken hare eigene zielen op door de verderfelijke dood aanbrengende jacht, zij scheppen zich aards geluk en welvaart.

Het is een aangrijpend, ontzaglijk woord, dat het de macht der leugen is, zielen te vangen en te doden.

Vers 20

20. Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Ziet Ik wil aan uwe kussensaan uwe bedekkingen of zonder beeldspraak uwe werkelijk leer, waarmee gij aldaar de zielen jaagt naar de bloemhoven 1) leugenachtige beloften van een bloeistaat voorstelt; en Ik zal ze uit uwe armen wegscheuren, daar Ik ze geheel en al te schande laat worden, en Ik zal die zielen, die door u verstrikt geworden, losmaken 2) uit de netten, de zielen, die gij jaagt naar de bloemhoven 1) die gij bedriegt met schone beloften.

1) In het Hebreeën Lefoorgooth. De Staten-Overzetters hebben dit woord vertaald door, bloemhoven, maar ten onrechte. Het moet afgeleid worden van het werkwoord hrp, hetwelk vliegen betekent. De verklaring is echter niet gemakkelijk. De betekenis kan o. i. echter niet anders zijn, dan dat God de zielen, die door de valse profetessen zijn verleid, uit haar net wil scheuren en ze weer in de ruimte stellen, ze weer wil laten vliegen. De vertaling is dan ook beter, om ze te bevrijden. De Heere God zegt derhalve hier, dat Hij de valse profetessen beschaamd zal doen uitkomen, dat Hij dezulken, die door haar verstrikt zijn geworden, zal doen zien, dat niet zij, maar Hij en Zijne ware Profeten het volk de waarheid hebben verkondigd, dat de gerichten wel degelijk zouden uitgevoerd worden om hun zonde en ongerechtigheid.

2) Gij gelooft, door deze uwe leugenachtige plechtigheden op die wijze overgebracht, gelijk gij doet, aan alle onderzoekers, enen bloeienden en groeienden staat, en dit is het net, waarmee gij de zielen jaagt. `t Kan zijn dat deze profetessen hare misleiden in vermakelijke hoven brachten, en wel, daarvoor betaald wordende, hen onderhielden met alle vermakelijkheden van bloemen en vrachten; en misschien waren deze waarzegsters en priesteressen van Flora, en verleidden de jonge, wakkere en dartele gasten tot de afgoderij en ondeugende vermakelijkheden, ter ere van Flora gepleegd. 21. Daartoe zal Ik uwe hoofddeksels, de zoete woorden en prachtige reden, waarmee gij de harten verleidt (Romans 16:18), scheuren, en Mijn volk uit uwe hand redden, zodat zij niet meer in uwe hand zullen zijn tot ene jacht, en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, daar gij Mijnen heiligen ernst aan u zult gewaar worden.

Vers 20

20. Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Ziet Ik wil aan uwe kussensaan uwe bedekkingen of zonder beeldspraak uwe werkelijk leer, waarmee gij aldaar de zielen jaagt naar de bloemhoven 1) leugenachtige beloften van een bloeistaat voorstelt; en Ik zal ze uit uwe armen wegscheuren, daar Ik ze geheel en al te schande laat worden, en Ik zal die zielen, die door u verstrikt geworden, losmaken 2) uit de netten, de zielen, die gij jaagt naar de bloemhoven 1) die gij bedriegt met schone beloften.

1) In het Hebreeën Lefoorgooth. De Staten-Overzetters hebben dit woord vertaald door, bloemhoven, maar ten onrechte. Het moet afgeleid worden van het werkwoord hrp, hetwelk vliegen betekent. De verklaring is echter niet gemakkelijk. De betekenis kan o. i. echter niet anders zijn, dan dat God de zielen, die door de valse profetessen zijn verleid, uit haar net wil scheuren en ze weer in de ruimte stellen, ze weer wil laten vliegen. De vertaling is dan ook beter, om ze te bevrijden. De Heere God zegt derhalve hier, dat Hij de valse profetessen beschaamd zal doen uitkomen, dat Hij dezulken, die door haar verstrikt zijn geworden, zal doen zien, dat niet zij, maar Hij en Zijne ware Profeten het volk de waarheid hebben verkondigd, dat de gerichten wel degelijk zouden uitgevoerd worden om hun zonde en ongerechtigheid.

2) Gij gelooft, door deze uwe leugenachtige plechtigheden op die wijze overgebracht, gelijk gij doet, aan alle onderzoekers, enen bloeienden en groeienden staat, en dit is het net, waarmee gij de zielen jaagt. `t Kan zijn dat deze profetessen hare misleiden in vermakelijke hoven brachten, en wel, daarvoor betaald wordende, hen onderhielden met alle vermakelijkheden van bloemen en vrachten; en misschien waren deze waarzegsters en priesteressen van Flora, en verleidden de jonge, wakkere en dartele gasten tot de afgoderij en ondeugende vermakelijkheden, ter ere van Flora gepleegd. 21. Daartoe zal Ik uwe hoofddeksels, de zoete woorden en prachtige reden, waarmee gij de harten verleidt (Romans 16:18), scheuren, en Mijn volk uit uwe hand redden, zodat zij niet meer in uwe hand zullen zijn tot ene jacht, en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, daar gij Mijnen heiligen ernst aan u zult gewaar worden.

Vers 22

22. Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen, die zich door vrijwillig in ballingschap te gaan op den raad der ware Profeten aan Mijne machtige hand heeft onderworpen, door valsheid hebt bedroefd gemaakt, alsof hij iets dwaas en goddeloos had gedaan, daar Ik hem gene smart aangedaan heb, maar erken, dat hij recht heeft gedaan; en omdat gijdaarentegen de handen des goddelozen door voedsel te geven aan zijne verwachtingen door uwe valse vertroostingen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijnen bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield 1) (Jeremiah 23:14).

1) De verwoesting van Jeruzalem heeft alles bewaarheid, wat Ezechiël hier gezegd heeft in dit hoofdstuk, en de uitkomst toonde, dat die Profeten, welke het volk zochten te overreden, dat hun geen kwaad zou overkomen, bedriegers waren en dat Ezechiël inderdaad van God tot hen gezonden was. Hieruit kunnen wij leren, dat de Dienaren des Heeren, een zeer grote zonde bedrijven, en zich aan een schrikkelijk oordeel bloot stellen, wanneer zij, in plaats van onboetvaardige zondaren stoutmoedig te bestraffen en hun met Gods oordelen te dreigen, hen in hun zonden vleien en met een vals vertrouwen vervullen. (ENGEL. GODGELEERDEN).

Vers 22

22. Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen, die zich door vrijwillig in ballingschap te gaan op den raad der ware Profeten aan Mijne machtige hand heeft onderworpen, door valsheid hebt bedroefd gemaakt, alsof hij iets dwaas en goddeloos had gedaan, daar Ik hem gene smart aangedaan heb, maar erken, dat hij recht heeft gedaan; en omdat gijdaarentegen de handen des goddelozen door voedsel te geven aan zijne verwachtingen door uwe valse vertroostingen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijnen bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield 1) (Jeremiah 23:14).

1) De verwoesting van Jeruzalem heeft alles bewaarheid, wat Ezechiël hier gezegd heeft in dit hoofdstuk, en de uitkomst toonde, dat die Profeten, welke het volk zochten te overreden, dat hun geen kwaad zou overkomen, bedriegers waren en dat Ezechiël inderdaad van God tot hen gezonden was. Hieruit kunnen wij leren, dat de Dienaren des Heeren, een zeer grote zonde bedrijven, en zich aan een schrikkelijk oordeel bloot stellen, wanneer zij, in plaats van onboetvaardige zondaren stoutmoedig te bestraffen en hun met Gods oordelen te dreigen, hen in hun zonden vleien en met een vals vertrouwen vervullen. (ENGEL. GODGELEERDEN).

Vers 23

23. Daarom zult gij ten gevolge van den ondergang, dien Ik u bereid, niet meer ijdelheid zien, noch waarzegging gebruiken; maar Ik zal Mijn volk uit uwe hand redden, en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 13:21).

Deze profetessen zijn voortreflijke vertegenwoordigsters der synagogen, welke door hare verklaringen of uitspraken het werken der Goddelijke hand verduisterden, zodat het geen indruk kon maken. De door de profetessen genaaide bedekselen, door welke het hoofd van elke grootte verhinderd werd in het zien en in het horen, kon men voor commentaren houden, welke den zin van het Goddelijk woord door zo veel mogelijk aangebrachte geleerdheid verduisteren en in verwarring brengen.

Het is de eeuwige troost der arme aan den moordenden leugengeest blootgestelde mensheid, dat de almachtige God der waarheid bewarend en beschermend over de zielen regeert, die de valse Profeten als argeloze vogels in hun netten trekken. De Heere zal ook de gevangene zielen uit de handen van hare bedriegers en verleiders redden en ze vrijlaten, want waarlijk! zij zijn gene onverstandige tot fladderen en vliegen bestemde vogels, maar evenbeelden van hunnen Goddelijken Schepper. Bij degenen echter, die het hart van den vrome met leugenen beangstigen, dat God door waarheid tot vreugde en tot vrede wil opleiden, en die den misdadiger op zijne boze wegen versterken, zal de gerechtigheid, die niet kan uitblijven, zeker haar doel treffen.

Vers 23

23. Daarom zult gij ten gevolge van den ondergang, dien Ik u bereid, niet meer ijdelheid zien, noch waarzegging gebruiken; maar Ik zal Mijn volk uit uwe hand redden, en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 13:21).

Deze profetessen zijn voortreflijke vertegenwoordigsters der synagogen, welke door hare verklaringen of uitspraken het werken der Goddelijke hand verduisterden, zodat het geen indruk kon maken. De door de profetessen genaaide bedekselen, door welke het hoofd van elke grootte verhinderd werd in het zien en in het horen, kon men voor commentaren houden, welke den zin van het Goddelijk woord door zo veel mogelijk aangebrachte geleerdheid verduisteren en in verwarring brengen.

Het is de eeuwige troost der arme aan den moordenden leugengeest blootgestelde mensheid, dat de almachtige God der waarheid bewarend en beschermend over de zielen regeert, die de valse Profeten als argeloze vogels in hun netten trekken. De Heere zal ook de gevangene zielen uit de handen van hare bedriegers en verleiders redden en ze vrijlaten, want waarlijk! zij zijn gene onverstandige tot fladderen en vliegen bestemde vogels, maar evenbeelden van hunnen Goddelijken Schepper. Bij degenen echter, die het hart van den vrome met leugenen beangstigen, dat God door waarheid tot vreugde en tot vrede wil opleiden, en die den misdadiger op zijne boze wegen versterken, zal de gerechtigheid, die niet kan uitblijven, zeker haar doel treffen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile