Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-22.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 22De wetten van dit hoofdstuk hebben betrekking:
I. Op het achtste gebod, betreffende diefstal, Exodus 22:1 Overtreding door vee, Exodus 22:5, schade door vuur, Exodus 22:6, toebetrouwd goed, Exodus 22:7 Het lenen van vee, Exodus 22:14, Exodus 22:15, of geld, Exodus 22:25
II. Op het zevende gebod. Tegen hoererij, Exodus 22:16, Exodus 22:17, beestachtigheid, Exodus 22:19.
III. Op de eerste tafel, verbiedende toverij, Exodus 22:18, afgoderij, Exodus 22:20. Bevelende de eerstelingen van de vruchten te offeren, Exodus 22:29, Exodus 22:30
IV. Op de armen, Exodus 22:21.
V Op het burgerlijk bestuur, Exodus 22:23.
Vl. Op het bijzondere van de Joodse natie, Exodus 22:31.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 22De wetten van dit hoofdstuk hebben betrekking:
I. Op het achtste gebod, betreffende diefstal, Exodus 22:1 Overtreding door vee, Exodus 22:5, schade door vuur, Exodus 22:6, toebetrouwd goed, Exodus 22:7 Het lenen van vee, Exodus 22:14, Exodus 22:15, of geld, Exodus 22:25
II. Op het zevende gebod. Tegen hoererij, Exodus 22:16, Exodus 22:17, beestachtigheid, Exodus 22:19.
III. Op de eerste tafel, verbiedende toverij, Exodus 22:18, afgoderij, Exodus 22:20. Bevelende de eerstelingen van de vruchten te offeren, Exodus 22:29, Exodus 22:30
IV. Op de armen, Exodus 22:21.
V Op het burgerlijk bestuur, Exodus 22:23.
Vl. Op het bijzondere van de Joodse natie, Exodus 22:31.
Verzen 1-6
Exodus 22:1-6Hier zijn de wetten:
1. Betreffende diefstal, welke zijn:
a. Indien iemand vee steelt (waarin de rijkdom van die tijd voornamelijk bestaan heeft) en dit vee in zijn bezit gevonden wordt, dan moet hij het dubbel weergeven, Exodus 22:4. Aldus moet hij vergoeding doen voor het onrecht en lijden om de misdaad. Naderhand werd echter bepaald dat, zo de dief in zijn consciëntie getroffen was en vrijwillig bekentenis deed voordat het uitkwam, en v r er door anderen een onderzoek naar was ingesteld, hij slechts het gestolene moest weergeven, plus een vijfde deel, Leviticus 6:4, Leviticus 6:5.
b. Indien hij het schaap of de os, door hem gestolen, heeft geslacht of verkocht en daardoor in zijn misdaad volhard heeft dan moet hij vijf ossen voor een os en vier schapen voor een schaap weergeven, Exodus 22:1, meer voor een os dan voor een schaap, omdat de eigenaar behalve al het andere nut ook de dagelijkse arbeid van zijn os verloren heeft. Deze wet leert ons dat bedrog en onrecht, wel verre van de mens te verrijken, hem juist verarmen. Als wij eens anders goed onrechtmatig verkrijgen en behouden, dan zal dit niet slechts als vanzelf bederven of tenietgaan, maar ook hetgeen ons eigendom was verteren.
c. Indien hij niet instaat was vergoeding te doen, dan moet hij als slaaf worden verkocht, Exodus 22:3. Het gerechtshof moest dit doen, en waarschijnlijk werd dan aan de beroofde het geld gegeven. Zo worden bij ons misdadigers in sommige gevallen tot deportatie naar de plantages veroordeeld, aan welke plaatsen alleen Engelsen weten wat slavernij is.
d. Indien een dief ergens des nachts inbrak, en daarbij gedood werd, dan was zijn bloed op zijn eigen hoofd, en moest niet geëist worden van de hand desgenen, die hem doodde, Exodus 22:2. Gelijk hij, die een onwettige daad doet, de schuld draagt van het kwaad, dat er uit volgt voor anderen, zo draagt hij ook de schuld van het kwaad, dat er uit volgt voor hemzelf. Eens mensen huis is zijn kasteel, en de wet van God zowel als de wet van de mensen stelt er een wacht op, die het aanvalt, doet het op zijn eigen gevaar. Indien het echter dag was toen de dief gedood werd, moet hij, die hem doodde er verantwoordelijk voor worden gehouden, Exodus 22:3, tenzij hij het gedaan heeft in noodwendige zelfverdediging. Wij moeten teergevoelig zijn voor het leven, zelfs van slechte mensen, de magistraat moet ons recht doen, wij mogen ons niet zelf wreken.
2. Betreffende het wederrechtelijk komen op eens anders erf, Exodus 22:5. Hij, die moedwillig zijn vee op zijns buurmans veld brengt, moet vergoeding doen met het beste van zijn eigen veld. Onze wet maakt een veel groter verschil tussen deze en andere diefstallen, dan de wet van Mozes. De Joden hebben het dus als een algemene regel aangenomen, dat schadevergoeding altijd gegeven moet worden van het beste, en dat niemand vee moet houden, waarvan het waarschijnlijk is dat het op het erf van zijn buren zal komen, of hun schade zal veroorzaken. Wij moeten meer zorgdragen om geen kwaad te doen dan om geen kwaad te lijden, want kwaad of onrecht te lijden is slechts een beproeving, maar kwaad of onrecht te doen is een zonde, en zonde is altijd erger dan beproeving of verdrukking.
3. Betreffende schade, aangericht door brand. Exodus 22:6. Hij, die slechts de bedoeling had doornen te verbranden, kan medeschuldig worden aan het verbranden van koren, en moet niet onschuldig worden gehouden. Mensen van een vurige, driftige aard moeten wl toezien, opdat zij, voorgevende slechts onkruid te willen uitroeien, ook niet tegelijk de tarwe uitroeien. Indien de brand schade heeft veroorzaakt, moet hij, die hem aangestoken heeft, er verantwoordelijk voor worden gehouden, al zou men niet kunnen bewijzen dat hij bedoeld heeft onheil te stichten. De mensen moeten boeten voor hun onachtzaamheid, zowel als voor hun kwaadwilligheid. Wij moeten ons er voor wachten een twist te beginnen, want, hoewel het slechts van weinig belang schijnt, weten wij toch niet hoe groot een vuur er door aangestoken kan worden, waarvan wij de schuld moeten dragen, indien wij met hem, die veinst te razen, vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpen, en voorgeven niets kwaads te bedoelen. Het zal ons zeer oplettend en zorgzaam maken, als wij bedenken, dat wij verantwoordelijk zijn, niet alleen voor het kwaad, dat wij direct doen, maar ook voor het kwaad, dat wij door onachtzaamheid veroorzaken.
Verzen 1-6
Exodus 22:1-6Hier zijn de wetten:
1. Betreffende diefstal, welke zijn:
a. Indien iemand vee steelt (waarin de rijkdom van die tijd voornamelijk bestaan heeft) en dit vee in zijn bezit gevonden wordt, dan moet hij het dubbel weergeven, Exodus 22:4. Aldus moet hij vergoeding doen voor het onrecht en lijden om de misdaad. Naderhand werd echter bepaald dat, zo de dief in zijn consciëntie getroffen was en vrijwillig bekentenis deed voordat het uitkwam, en v r er door anderen een onderzoek naar was ingesteld, hij slechts het gestolene moest weergeven, plus een vijfde deel, Leviticus 6:4, Leviticus 6:5.
b. Indien hij het schaap of de os, door hem gestolen, heeft geslacht of verkocht en daardoor in zijn misdaad volhard heeft dan moet hij vijf ossen voor een os en vier schapen voor een schaap weergeven, Exodus 22:1, meer voor een os dan voor een schaap, omdat de eigenaar behalve al het andere nut ook de dagelijkse arbeid van zijn os verloren heeft. Deze wet leert ons dat bedrog en onrecht, wel verre van de mens te verrijken, hem juist verarmen. Als wij eens anders goed onrechtmatig verkrijgen en behouden, dan zal dit niet slechts als vanzelf bederven of tenietgaan, maar ook hetgeen ons eigendom was verteren.
c. Indien hij niet instaat was vergoeding te doen, dan moet hij als slaaf worden verkocht, Exodus 22:3. Het gerechtshof moest dit doen, en waarschijnlijk werd dan aan de beroofde het geld gegeven. Zo worden bij ons misdadigers in sommige gevallen tot deportatie naar de plantages veroordeeld, aan welke plaatsen alleen Engelsen weten wat slavernij is.
d. Indien een dief ergens des nachts inbrak, en daarbij gedood werd, dan was zijn bloed op zijn eigen hoofd, en moest niet geëist worden van de hand desgenen, die hem doodde, Exodus 22:2. Gelijk hij, die een onwettige daad doet, de schuld draagt van het kwaad, dat er uit volgt voor anderen, zo draagt hij ook de schuld van het kwaad, dat er uit volgt voor hemzelf. Eens mensen huis is zijn kasteel, en de wet van God zowel als de wet van de mensen stelt er een wacht op, die het aanvalt, doet het op zijn eigen gevaar. Indien het echter dag was toen de dief gedood werd, moet hij, die hem doodde er verantwoordelijk voor worden gehouden, Exodus 22:3, tenzij hij het gedaan heeft in noodwendige zelfverdediging. Wij moeten teergevoelig zijn voor het leven, zelfs van slechte mensen, de magistraat moet ons recht doen, wij mogen ons niet zelf wreken.
2. Betreffende het wederrechtelijk komen op eens anders erf, Exodus 22:5. Hij, die moedwillig zijn vee op zijns buurmans veld brengt, moet vergoeding doen met het beste van zijn eigen veld. Onze wet maakt een veel groter verschil tussen deze en andere diefstallen, dan de wet van Mozes. De Joden hebben het dus als een algemene regel aangenomen, dat schadevergoeding altijd gegeven moet worden van het beste, en dat niemand vee moet houden, waarvan het waarschijnlijk is dat het op het erf van zijn buren zal komen, of hun schade zal veroorzaken. Wij moeten meer zorgdragen om geen kwaad te doen dan om geen kwaad te lijden, want kwaad of onrecht te lijden is slechts een beproeving, maar kwaad of onrecht te doen is een zonde, en zonde is altijd erger dan beproeving of verdrukking.
3. Betreffende schade, aangericht door brand. Exodus 22:6. Hij, die slechts de bedoeling had doornen te verbranden, kan medeschuldig worden aan het verbranden van koren, en moet niet onschuldig worden gehouden. Mensen van een vurige, driftige aard moeten wl toezien, opdat zij, voorgevende slechts onkruid te willen uitroeien, ook niet tegelijk de tarwe uitroeien. Indien de brand schade heeft veroorzaakt, moet hij, die hem aangestoken heeft, er verantwoordelijk voor worden gehouden, al zou men niet kunnen bewijzen dat hij bedoeld heeft onheil te stichten. De mensen moeten boeten voor hun onachtzaamheid, zowel als voor hun kwaadwilligheid. Wij moeten ons er voor wachten een twist te beginnen, want, hoewel het slechts van weinig belang schijnt, weten wij toch niet hoe groot een vuur er door aangestoken kan worden, waarvan wij de schuld moeten dragen, indien wij met hem, die veinst te razen, vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpen, en voorgeven niets kwaads te bedoelen. Het zal ons zeer oplettend en zorgzaam maken, als wij bedenken, dat wij verantwoordelijk zijn, niet alleen voor het kwaad, dat wij direct doen, maar ook voor het kwaad, dat wij door onachtzaamheid veroorzaken.
Verzen 7-15
Exodus 22:7-15Deze wetten hebben betrekking:
1. Op aanvertrouwd goed, Exodus 22:7 Indien iemand iets toevertrouwt, bijvoorbeeld aan een bode of besteller, om ergens heengebracht te worden, of aan de houder van een pakhuis, om bewaard te worden, of vee aan een boer om op zijn land te grazen tegen een behoorlijke vergoeding, en indien men in de persoon aan wie het goed overgegeven wordt voor een dergelijk doeleinde, zeer bijzonder vertrouwen stelt, en zulk goed wordt gestolen of verloren beschadigd of bedorven, en het blijkt dat het niet de schuld was van de bewaarder, dan moet de eigenaar het verlies dragen, maar indien de bewaarder bevonden wordt ontrouw te zijn geweest, dan moet deze genoodzaakt worden vergoeding te doen. De bewaarder moet voor de rechters onder ede verklaren onschuldig te zijn, indien het een geval is, waarbij geen ander bewijs van onschuld overgelegd kan worden, en dan moeten de rechters naar bevind van zaken handelen en uitspraak doen. Dit leert ons:
a. Dat wij zeer zorgzaam moeten zijn voor alles wat ons toevertrouwd werd, even zorgzaam als voor ons eigen goed. Het is onrechtvaardig en laaghartig, en waarover iedereen schande roept, misbruik te maken van vertrouwen.
b. Dat er zo'n algemeen gebrek is aan waarheid en gerechtigheid op de aarde, dat er maar al te veel reden of aanleiding is om de eerlijkheid van de mensen te verdenken, als het in hun belang is om oneerlijk te zijn.
c. Dat "de eed tot bevestiging een einde is van alle tegenspreken," Hebrews 6:16. Het wordt des Heeren eed genoemd, Exodus 22:11, omdat men zich op Hem beroept, niet slechts als getuige van de waarheid, maar als wreker van onrecht en bedrog. Van hen, die door een onrechtvaardige daad hun naasten schade toebrachten, kan men toch hopen, dat hun geweten toch nog niet z verdorven is, dat zij de eed des Heeren zullen ontheiligen, want de God van de waarheid tot getuige te roepen van een leugen is een zonde, waarvoor het natuurlijk geweten evenzeer terugschrikt als voor iedere andere zonde. Reeds in aloude tijden werd de eed heilig gehouden, en dit is een duidelijk bewijs van het algemene geloof in een God, een voorzienigheid en een toekomend oordeel.
d. Dat de magistratuur een instelling Gods is, bestemd onder andere om de mensen te helpen in het ontdekken van het betwiste recht en het verkrijgen van geweigerd recht, en voor de beslissing van de rechters behoort men grote eerbied te hebben.
e. Dat er geen reden is waarom iemand zou moeten lijden voor hetgeen zijn schuld niet is, meesters behoren dit te bedenken in hun handelwijze met hun dienstknechten, en niet straffen als schuld wat slechts een ongeluk was, en dat zij, in de plaats hunner dienstknechten zijnde, ook niet hadden kunnen voorkomen.
2. Betreffende leringen, Exodus 22:14, Exodus 22:15. Gesteld, iemand leent zijn nabuur een span ossen, als hij tegenwoordig is bij het gebruik er van, of voor het lenen beloning ontvangt, dan moet hij het verlies dragen zo die ossen enigerlei letsel bekomen. Maar indien de eigenaar uit vriendelijkheid en zonder er loon voor te ontvangen, zijn vee ter leen heeft gegeven, en daarbij zo'n vertrouwen in de lener gesteld heeft, dat hij het hem buiten zijn tegenwoordigheid liet gebruiken, dan moet, zo de dieren letsel ondervinden, de lener de schade vergoeden. Laat ons hieruit leren zeer zorgzaam te zijn voor goed dat ons geleend is, en er geen misbruik van maken, want dit zou niet slechts onrecht, maar laag en ondankbaar zijn, daar het goed met kwaad vergeldt. Veel liever moeten wij het verlies willen dragen, dan dat iemand schade lijdt door zijn vriendelijkheid jegens ons. "Ach mijn heer! want het was geleend," 2 Kings 6:5.
Verzen 7-15
Exodus 22:7-15Deze wetten hebben betrekking:
1. Op aanvertrouwd goed, Exodus 22:7 Indien iemand iets toevertrouwt, bijvoorbeeld aan een bode of besteller, om ergens heengebracht te worden, of aan de houder van een pakhuis, om bewaard te worden, of vee aan een boer om op zijn land te grazen tegen een behoorlijke vergoeding, en indien men in de persoon aan wie het goed overgegeven wordt voor een dergelijk doeleinde, zeer bijzonder vertrouwen stelt, en zulk goed wordt gestolen of verloren beschadigd of bedorven, en het blijkt dat het niet de schuld was van de bewaarder, dan moet de eigenaar het verlies dragen, maar indien de bewaarder bevonden wordt ontrouw te zijn geweest, dan moet deze genoodzaakt worden vergoeding te doen. De bewaarder moet voor de rechters onder ede verklaren onschuldig te zijn, indien het een geval is, waarbij geen ander bewijs van onschuld overgelegd kan worden, en dan moeten de rechters naar bevind van zaken handelen en uitspraak doen. Dit leert ons:
a. Dat wij zeer zorgzaam moeten zijn voor alles wat ons toevertrouwd werd, even zorgzaam als voor ons eigen goed. Het is onrechtvaardig en laaghartig, en waarover iedereen schande roept, misbruik te maken van vertrouwen.
b. Dat er zo'n algemeen gebrek is aan waarheid en gerechtigheid op de aarde, dat er maar al te veel reden of aanleiding is om de eerlijkheid van de mensen te verdenken, als het in hun belang is om oneerlijk te zijn.
c. Dat "de eed tot bevestiging een einde is van alle tegenspreken," Hebrews 6:16. Het wordt des Heeren eed genoemd, Exodus 22:11, omdat men zich op Hem beroept, niet slechts als getuige van de waarheid, maar als wreker van onrecht en bedrog. Van hen, die door een onrechtvaardige daad hun naasten schade toebrachten, kan men toch hopen, dat hun geweten toch nog niet z verdorven is, dat zij de eed des Heeren zullen ontheiligen, want de God van de waarheid tot getuige te roepen van een leugen is een zonde, waarvoor het natuurlijk geweten evenzeer terugschrikt als voor iedere andere zonde. Reeds in aloude tijden werd de eed heilig gehouden, en dit is een duidelijk bewijs van het algemene geloof in een God, een voorzienigheid en een toekomend oordeel.
d. Dat de magistratuur een instelling Gods is, bestemd onder andere om de mensen te helpen in het ontdekken van het betwiste recht en het verkrijgen van geweigerd recht, en voor de beslissing van de rechters behoort men grote eerbied te hebben.
e. Dat er geen reden is waarom iemand zou moeten lijden voor hetgeen zijn schuld niet is, meesters behoren dit te bedenken in hun handelwijze met hun dienstknechten, en niet straffen als schuld wat slechts een ongeluk was, en dat zij, in de plaats hunner dienstknechten zijnde, ook niet hadden kunnen voorkomen.
2. Betreffende leringen, Exodus 22:14, Exodus 22:15. Gesteld, iemand leent zijn nabuur een span ossen, als hij tegenwoordig is bij het gebruik er van, of voor het lenen beloning ontvangt, dan moet hij het verlies dragen zo die ossen enigerlei letsel bekomen. Maar indien de eigenaar uit vriendelijkheid en zonder er loon voor te ontvangen, zijn vee ter leen heeft gegeven, en daarbij zo'n vertrouwen in de lener gesteld heeft, dat hij het hem buiten zijn tegenwoordigheid liet gebruiken, dan moet, zo de dieren letsel ondervinden, de lener de schade vergoeden. Laat ons hieruit leren zeer zorgzaam te zijn voor goed dat ons geleend is, en er geen misbruik van maken, want dit zou niet slechts onrecht, maar laag en ondankbaar zijn, daar het goed met kwaad vergeldt. Veel liever moeten wij het verlies willen dragen, dan dat iemand schade lijdt door zijn vriendelijkheid jegens ons. "Ach mijn heer! want het was geleend," 2 Kings 6:5.
Verzen 16-24
Exodus 22:16-24Hier is:
1. Een wet, welke bepaalt dat hij, die een jonge dochter verleidt, haar moet huwen, Exodus 22:16, Exodus 22:17. Indien zij aan iemand anders ondertrouwd was, dan moest de verleider gedood worden. Deuteronomy 22:23, Deuteronomy 22:24, maar hier onderstelt de wet haar als niet verloofd zijnde. Indien haar vader echter weigert haar aan hem te geven, dan moet hij voor de belediging en schande haar aangedaan, schadevergoeding geven in geld. Door deze wet wordt het huwelijk geëerd, en zij toont tevens hoe onbetamelijk het is, dat kinderen trouwen zonder de toestemming hunner ouders. Hier zelfs, waar de Goddelijke wet het huwelijk beveelt, beide als straf voor hem, die het onrecht gedaan heeft, en als een beloning voor haar, die het onrecht geleden heeft, was het toch onder uitdrukkelijk voorbehoud van de rechten des vaders, indien hij zijn toestemming weigerde, dan mocht het huwelijk niet plaatshebben.
2. Een wet waarbij toverij tot een halsmisdaad verklaard wordt. Exodus 22:18. Toverij geeft niet slechts aan de duivel de eer, die aan God alleen toekomt, maar trotseert de Goddelijke voorzienigheid, voert krijg tegen Gods regering, en legt zijn werk in de hand des duivels, van hem verwachtende goed of kwaad te doen, en hem aldus tot de god van deze wereld makende. Rechtvaardig werd dit dus met de dood gestraft, inzonderheid onder een volk, dat gezegend was met een Goddelijke openbaring, en voor hetwelk boven alle andere volken door de Goddelijke voorzienigheid gezorgd werd. Onze wet verklaart het raadplegen, aanroepen, of gebruiken van, of het sluiten van een verbond met, enigerlei boze geest, tot welk doeleinde het ook zij, het doen van bezweringen of het beoefenen van toverij, tot een halsstraffelijke misdaad zonder uitzondering van personen, want ook zij die tot de geestelijke stand behoorden, konden zich niet beroepen op hun voorrecht van niet voor een wereldlijke rechtbank gedaagd te kunnen worden. Ook het voorgeven om aanwijzing te kunnen doen waar gestolen of verloren goederen gevonden kunnen worden, of iets dergelijks, is een ongerechtigheid, strafbaar voor het gerecht, en bij herhaling voor de tweede maal moest het met de dood worden gestraft. Hierin wordt de rechtvaardigheid van onze wet ondersteund door Gods wet.
3. Onnatuurlijke verfoeiselen worden hier ook halsstraffelijk gemaakt, zodanige dieren in de gedaante van mensen, als die zich daaraan schuldig maken, zijn ongeschikt om te leven, Exodus 22:19. Al wie bij een beest ligt, zal zeker gedood worden.
4. Ook afgoderij wordt tot een halsstraffelijke misdaad gemaakt, Exodus 22:20. Daar God verklaard heeft ten opzichte van deze zaak een ijverig God te zijn, moeten ook de burgerlijke overheden dit wezen, en al die personen, geslachten en plaatsen in Israël volstrekt uitroeien en verderven, die enige god aanbidden buiten de Heere. Deze wet zou de treurige afval van het Joodse volk in latere tijden hebben kunnen voorkomen, indien zij, die haar gehandhaafd en toegepast moesten hebben, niet de voorgangers en aanvoerders waren geweest in de overtreding er van.
5. Een waarschuwing tegen verdrukking. Omdat zij, die gemachtigd waren andere misdaden te straffen, zelf het meest in gevaar waren die misdaden te begaan, houdt God het straffen er van in Zijn eigen handen.
A. Vreemdelingen moeten niet mishandeld worden, Exodus 22:21, niet verongelijkt worden in het recht door de magistraten, niet bedrogen worden bij het sluiten van contracten, hun onwetendheid of nooddruft moet men niet ten eigen bate aanwenden, en zij moeten niet bespot of gekweld, niet vertreden of met minachting behandeld worden, zij moeten het hen niet tot een verwijt maken, dat zij vreemdelingen zijn, want dit alles is kwelling of overlast, en het zou vreemdelingen ontmoedigen om onder hen te komen wonen, of het zou hen stijven in hun vooroordelen tegen hun Godsdienst waartoe zij hen door zachtheid en vriendelijkheid moeten trachten te bekeren. De reden opgegeven, waarom zij vriendelijk moeten zijn degens vreemdelingen, is: Gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland, en wist toen wat het was om gekweld en verdrukt te worden. Menselijkheid is een van de wetten van de Godsdienst, en gebiedt ons in het bijzonder om teder en barmhartig te zijn jegens hen, die in ongunstige omstandigheden zijn, ons mededogen uit te strekken tot vreemdelingen, en tot hen, jegens wie wij geen verplichting van verwantschap of bekendschap hebben. Zij, die voor ons vreemdelingen zijn, zijn bekend aan God, en Hij bewaart hen, Psalms 146:9. Zij, die de Godsdienst belijden, behoren er zich op toe te leggen om vreemdelingen te verplichten, dat is, hun dienst te bewijzen, opdat zij alzo hun Godsdienst in hun goede mening aanbevelen, en zij moeten zich wachten van iets te doen, dat hen er toe kan brengen om er kwaad van te denken, of kwaad te denken van de belijders er van, 1 Peter 2:12. Als zij, die zelf in armoede en benauwdheid hebben verkeerd, door Gods voorzienigheid verrijkt en verruimd zijn geworden, moeten zij zeer bijzondere tederheid betonen aan hen, die zich nu in dezelfde omstandigheden bevinden als waarin zij geweest zijn, en moeten nu aan hen doen, wat zij gewenst hebben dat hun gedaan zou worden.
B. Weduwen en vaderlozen moeten niet mishandeld worden, Exodus 22:22. Gij zult hen niet beledigen, dat is: "Gij zult hen vertroosten en helpen, en bereid zijn om hun bij alle gelegenheden vriendelijkheid te bewijzen." Als hun rechtmatige eisen gesteld worden, moet men toch hun toestand in aanmerking nemen, daar zij degenen verloren hebben, die voor hen zouden opgetreden zijn om hen te beschermen. Zij worden verondersteld onbekend te zijn met het doen van zaken, ontbloot te zijn van raad, beschroomd en teergevoelig te zijn, en daarom moeten zij met vriendelijkheid en medelijden behandeld worden, hun geen hardheid worden aangedaan, waartegen een echtgenoot of een vader hen zou beschut hebben. Want:
a. God neemt bijzonder kennis van hun zaak, Exodus 22:23. Niemand anders hebbende om zich op te beroepen, of bij wie te klagen, zullen zij tot God roepen, en Hij zal hun geroep zeker verhoren want Zijn wet en Zijn voorzienigheid zijn beschermers en voogden voor de weduwen en wezen, en zo de mensen zich niet over hen ontfermen en hen niet willen horen, zal Hij het wl. Het is een grote troost voor hen die beledigd en verdrukt worden door de mensen, dat zij een God hebben, tot wie zij zich kunnen wenden, en die meer zal doen dan hun gehoor verlenen, en het behoorde een verschrikking te wezen voor de verdrukkers, dat het geroep van de armen tegen hen opgaat tot God, dat Hij zeker zal horen. Ja meer:
b. Hij zal streng afrekenen met hen die hen verdrukken, al is het ook, dat zij er aan ontkomen om door de mensen gestraft te worden, zal Gods rechtvaardig oordeel hen toch vervolgen en achterhalen, Exodus 22:24. Mensen, die enig besef hebben van rechtvaardigheid en eer zullen zich de zaak aantrekken van de zwakken en hulpelozen, wie onrecht gedaan is, en zal de rechtvaardige God dit dan niet doen? Let op het billijke van het vonnis, dat hier uitgesproken wordt over hen die weduwen en wezen verdrukken: hun vrouwen zullen weduwen en hun kinderen wezen worden en de Heere wordt bekend door die oordelen, welke Hij ook nu nog soms uitvoert.
Verzen 16-24
Exodus 22:16-24Hier is:
1. Een wet, welke bepaalt dat hij, die een jonge dochter verleidt, haar moet huwen, Exodus 22:16, Exodus 22:17. Indien zij aan iemand anders ondertrouwd was, dan moest de verleider gedood worden. Deuteronomy 22:23, Deuteronomy 22:24, maar hier onderstelt de wet haar als niet verloofd zijnde. Indien haar vader echter weigert haar aan hem te geven, dan moet hij voor de belediging en schande haar aangedaan, schadevergoeding geven in geld. Door deze wet wordt het huwelijk geëerd, en zij toont tevens hoe onbetamelijk het is, dat kinderen trouwen zonder de toestemming hunner ouders. Hier zelfs, waar de Goddelijke wet het huwelijk beveelt, beide als straf voor hem, die het onrecht gedaan heeft, en als een beloning voor haar, die het onrecht geleden heeft, was het toch onder uitdrukkelijk voorbehoud van de rechten des vaders, indien hij zijn toestemming weigerde, dan mocht het huwelijk niet plaatshebben.
2. Een wet waarbij toverij tot een halsmisdaad verklaard wordt. Exodus 22:18. Toverij geeft niet slechts aan de duivel de eer, die aan God alleen toekomt, maar trotseert de Goddelijke voorzienigheid, voert krijg tegen Gods regering, en legt zijn werk in de hand des duivels, van hem verwachtende goed of kwaad te doen, en hem aldus tot de god van deze wereld makende. Rechtvaardig werd dit dus met de dood gestraft, inzonderheid onder een volk, dat gezegend was met een Goddelijke openbaring, en voor hetwelk boven alle andere volken door de Goddelijke voorzienigheid gezorgd werd. Onze wet verklaart het raadplegen, aanroepen, of gebruiken van, of het sluiten van een verbond met, enigerlei boze geest, tot welk doeleinde het ook zij, het doen van bezweringen of het beoefenen van toverij, tot een halsstraffelijke misdaad zonder uitzondering van personen, want ook zij die tot de geestelijke stand behoorden, konden zich niet beroepen op hun voorrecht van niet voor een wereldlijke rechtbank gedaagd te kunnen worden. Ook het voorgeven om aanwijzing te kunnen doen waar gestolen of verloren goederen gevonden kunnen worden, of iets dergelijks, is een ongerechtigheid, strafbaar voor het gerecht, en bij herhaling voor de tweede maal moest het met de dood worden gestraft. Hierin wordt de rechtvaardigheid van onze wet ondersteund door Gods wet.
3. Onnatuurlijke verfoeiselen worden hier ook halsstraffelijk gemaakt, zodanige dieren in de gedaante van mensen, als die zich daaraan schuldig maken, zijn ongeschikt om te leven, Exodus 22:19. Al wie bij een beest ligt, zal zeker gedood worden.
4. Ook afgoderij wordt tot een halsstraffelijke misdaad gemaakt, Exodus 22:20. Daar God verklaard heeft ten opzichte van deze zaak een ijverig God te zijn, moeten ook de burgerlijke overheden dit wezen, en al die personen, geslachten en plaatsen in Israël volstrekt uitroeien en verderven, die enige god aanbidden buiten de Heere. Deze wet zou de treurige afval van het Joodse volk in latere tijden hebben kunnen voorkomen, indien zij, die haar gehandhaafd en toegepast moesten hebben, niet de voorgangers en aanvoerders waren geweest in de overtreding er van.
5. Een waarschuwing tegen verdrukking. Omdat zij, die gemachtigd waren andere misdaden te straffen, zelf het meest in gevaar waren die misdaden te begaan, houdt God het straffen er van in Zijn eigen handen.
A. Vreemdelingen moeten niet mishandeld worden, Exodus 22:21, niet verongelijkt worden in het recht door de magistraten, niet bedrogen worden bij het sluiten van contracten, hun onwetendheid of nooddruft moet men niet ten eigen bate aanwenden, en zij moeten niet bespot of gekweld, niet vertreden of met minachting behandeld worden, zij moeten het hen niet tot een verwijt maken, dat zij vreemdelingen zijn, want dit alles is kwelling of overlast, en het zou vreemdelingen ontmoedigen om onder hen te komen wonen, of het zou hen stijven in hun vooroordelen tegen hun Godsdienst waartoe zij hen door zachtheid en vriendelijkheid moeten trachten te bekeren. De reden opgegeven, waarom zij vriendelijk moeten zijn degens vreemdelingen, is: Gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland, en wist toen wat het was om gekweld en verdrukt te worden. Menselijkheid is een van de wetten van de Godsdienst, en gebiedt ons in het bijzonder om teder en barmhartig te zijn jegens hen, die in ongunstige omstandigheden zijn, ons mededogen uit te strekken tot vreemdelingen, en tot hen, jegens wie wij geen verplichting van verwantschap of bekendschap hebben. Zij, die voor ons vreemdelingen zijn, zijn bekend aan God, en Hij bewaart hen, Psalms 146:9. Zij, die de Godsdienst belijden, behoren er zich op toe te leggen om vreemdelingen te verplichten, dat is, hun dienst te bewijzen, opdat zij alzo hun Godsdienst in hun goede mening aanbevelen, en zij moeten zich wachten van iets te doen, dat hen er toe kan brengen om er kwaad van te denken, of kwaad te denken van de belijders er van, 1 Peter 2:12. Als zij, die zelf in armoede en benauwdheid hebben verkeerd, door Gods voorzienigheid verrijkt en verruimd zijn geworden, moeten zij zeer bijzondere tederheid betonen aan hen, die zich nu in dezelfde omstandigheden bevinden als waarin zij geweest zijn, en moeten nu aan hen doen, wat zij gewenst hebben dat hun gedaan zou worden.
B. Weduwen en vaderlozen moeten niet mishandeld worden, Exodus 22:22. Gij zult hen niet beledigen, dat is: "Gij zult hen vertroosten en helpen, en bereid zijn om hun bij alle gelegenheden vriendelijkheid te bewijzen." Als hun rechtmatige eisen gesteld worden, moet men toch hun toestand in aanmerking nemen, daar zij degenen verloren hebben, die voor hen zouden opgetreden zijn om hen te beschermen. Zij worden verondersteld onbekend te zijn met het doen van zaken, ontbloot te zijn van raad, beschroomd en teergevoelig te zijn, en daarom moeten zij met vriendelijkheid en medelijden behandeld worden, hun geen hardheid worden aangedaan, waartegen een echtgenoot of een vader hen zou beschut hebben. Want:
a. God neemt bijzonder kennis van hun zaak, Exodus 22:23. Niemand anders hebbende om zich op te beroepen, of bij wie te klagen, zullen zij tot God roepen, en Hij zal hun geroep zeker verhoren want Zijn wet en Zijn voorzienigheid zijn beschermers en voogden voor de weduwen en wezen, en zo de mensen zich niet over hen ontfermen en hen niet willen horen, zal Hij het wl. Het is een grote troost voor hen die beledigd en verdrukt worden door de mensen, dat zij een God hebben, tot wie zij zich kunnen wenden, en die meer zal doen dan hun gehoor verlenen, en het behoorde een verschrikking te wezen voor de verdrukkers, dat het geroep van de armen tegen hen opgaat tot God, dat Hij zeker zal horen. Ja meer:
b. Hij zal streng afrekenen met hen die hen verdrukken, al is het ook, dat zij er aan ontkomen om door de mensen gestraft te worden, zal Gods rechtvaardig oordeel hen toch vervolgen en achterhalen, Exodus 22:24. Mensen, die enig besef hebben van rechtvaardigheid en eer zullen zich de zaak aantrekken van de zwakken en hulpelozen, wie onrecht gedaan is, en zal de rechtvaardige God dit dan niet doen? Let op het billijke van het vonnis, dat hier uitgesproken wordt over hen die weduwen en wezen verdrukken: hun vrouwen zullen weduwen en hun kinderen wezen worden en de Heere wordt bekend door die oordelen, welke Hij ook nu nog soms uitvoert.
Verzen 25-31
Exodus 22:25-31Hier is:
1. Een wet tegen afpersing bij het lenen.
a. Zij moeten geen woeker nemen voor geld, dat iemand uit armoede geleend heeft, Exodus 22:25 zoals bijvoorbeeld in het geval waarvan wij lezen in Nehemiah 5:1. In de wet op het jubeljaar is ook aldus voorzien geworden ten opzichte van de onvervreemdbare eigendom van de geslachten. Van een volk, dat weinig of geen handelsbetrekkingen had, kon men veronderstellen, dat zij niet anders geld leenden dan uit noodzaak om in hun onmiddellijke behoeften te voorzien. Maar het was hun vergund om woeker te nemen van vreemdelingen die zij evenwel hierbij niet mochten verdrukken. Strikt genomen schijnt deze wet dus bijzonder bestemd geweest te zijn voor de Joodse staat, maar naar de billijkheid van haar strekking verplicht zij ook ons om barmhartigheid te bewijzen aan hen, die ons iets verschuldigd zijn, en om in hun verlies te willen delen, als het hun met het door ons geleende geld tegenloopt, zowel als in hun winst als zij er voorspoed mee hebben. Op deze voorwaarde komt het voor even wettig te zijn om interest te nemen van geld, waarmee een ander zich moeite geeft, en dat door hem vermeerderd wordt, maar waarmee hij zich in zijn handel blootstelt aan verlies, als het wettig is om de pacht te ontvangen van mijn land, waarmee de pachter zich moeite geeft, dat hij verbetert en aldus meer winstgevend maakt, maar waarbij ook hij zich evenzeer blootstelt aan het gevaar van verlies door een slechte oogst of door andere oorzaken.
b. Zij moeten geen dekens of ander beddegoed van een arme in pand nemen, maar indien zij het wl deden, moesten zij het toch v r de nacht, dat is dus v r het naar bed gaan, teruggeven, Exodus 22:26, Exodus 22:27. Zij, die zelf zacht en warm liggen, moeten aan het harde, koude logies denken, waarmee vele armen zich moeten behelpen, en niets doen om hetgeen hard is nog harder te maken, of aan de beproefden nog meer beproeving toe te voegen.
2. Een wet tegen minachting van het gezag, Exodus 22:28. De goden zult gij niet vloeken, dat is: de rechters en magistraten, of overheidspersoneel, wegens hun tenuitvoerlegging van deze wetten. Zij moeten hun plicht doen, wie er ook door moge lijden. Magistraten behoren de smaad van de mensen niet te vrezen, noch hun beschimpingen, maar zolang zij een zuiver geweten bewaard hebben, ze te verachten. Maar zij, die hen smaden, omdat zij de kwaden een vrees zijn, smaden hiermede God zelf, en zullen zeer veel te verantwoorden hebben. Wij zien hen met zeer zwarte kleuren afgeschilderd en met een zwaar oordeel bedreigd, die "de heerschappij verwerpen en de heerlijkheden lasteren," Judas: 8. Vorsten en magistraten zijn onze vaders, die het vijfde gebod ons gebiedt te eren en verbiedt te smaden. Paulus past deze wet toe op zichzelf en erkent, dat hij "de overste zijns volks niet vloeken" mag neen, al was de overste toen zijn zeer onrechtvaardige vervolger, Acts 23:5, zie Ecclesiastes 10:20.
3. Een wet betreffende het offeren van hun eerstelingen aan God, Exodus 22:29, Exodus 22:30. Dit was tevoren reeds bevolen, Exodus 13:1, en hier wordt het bevel hernieuwd: De eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven, en nog veel meer reden hebben wij om onszelf en alles wat wij hebben aan God te geven, die "Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven." Zij moeten niet uitstellen om hun eerste rijpe koren te offeren, want als wij onze plicht uitstellen, dan is er gevaar dat wij hem geheel nalaten, en door de eerste gelegenheid te laten voorbijgaan, in de verwachting dat er wel een andere komen zal, laten wij Satan toe ons van al onze tijd te beroven. Laat jonge lieden dus niet uitstellen om aan God de eerstelingen te offeren van hun tijd en van hun kracht, opdat hun uitstel geen afstel worde door de bedriegelijkheid van de zonde, en de meer gelegen tijd, die zij zich beloven, nooit komt. Toch wordt bepaald dat de eerstelingen van hun vee Gode niet gewijd moesten worden voor de achtste dag na hun geboorte, omdat zij dan pas ergens nut toe waren. God is de eerste en de beste en daarom moet Hem het eerste en het beste gegeven worden.
4. Er wordt een onderscheid gesteld tussen de Joden en andere volken: Gij nu zult Mij heilige lieden zijn, en een teken van die eervolle onderscheiding is gesteld in hun spijze, daarom zult gij geen vlees eten, dat op het veld gescheurd is door beesten, niet slechts omdat het ongezond is, maar omdat het laag is en vrekkig, iets dat beneden hen is, die Gode heilige lieden moesten zijn, om de resten te eten, die roofdieren hebben laten liggen. Wij, die Gode geheiligd zijn moeten niet kieskeurig zijn voor spijs en drank, maar nauwgezet, ons niet voedende zonder vreze, maar etende en drinkende naar regel, de regel van soberheid en matigheid, ter ere Gods.
Verzen 25-31
Exodus 22:25-31Hier is:
1. Een wet tegen afpersing bij het lenen.
a. Zij moeten geen woeker nemen voor geld, dat iemand uit armoede geleend heeft, Exodus 22:25 zoals bijvoorbeeld in het geval waarvan wij lezen in Nehemiah 5:1. In de wet op het jubeljaar is ook aldus voorzien geworden ten opzichte van de onvervreemdbare eigendom van de geslachten. Van een volk, dat weinig of geen handelsbetrekkingen had, kon men veronderstellen, dat zij niet anders geld leenden dan uit noodzaak om in hun onmiddellijke behoeften te voorzien. Maar het was hun vergund om woeker te nemen van vreemdelingen die zij evenwel hierbij niet mochten verdrukken. Strikt genomen schijnt deze wet dus bijzonder bestemd geweest te zijn voor de Joodse staat, maar naar de billijkheid van haar strekking verplicht zij ook ons om barmhartigheid te bewijzen aan hen, die ons iets verschuldigd zijn, en om in hun verlies te willen delen, als het hun met het door ons geleende geld tegenloopt, zowel als in hun winst als zij er voorspoed mee hebben. Op deze voorwaarde komt het voor even wettig te zijn om interest te nemen van geld, waarmee een ander zich moeite geeft, en dat door hem vermeerderd wordt, maar waarmee hij zich in zijn handel blootstelt aan verlies, als het wettig is om de pacht te ontvangen van mijn land, waarmee de pachter zich moeite geeft, dat hij verbetert en aldus meer winstgevend maakt, maar waarbij ook hij zich evenzeer blootstelt aan het gevaar van verlies door een slechte oogst of door andere oorzaken.
b. Zij moeten geen dekens of ander beddegoed van een arme in pand nemen, maar indien zij het wl deden, moesten zij het toch v r de nacht, dat is dus v r het naar bed gaan, teruggeven, Exodus 22:26, Exodus 22:27. Zij, die zelf zacht en warm liggen, moeten aan het harde, koude logies denken, waarmee vele armen zich moeten behelpen, en niets doen om hetgeen hard is nog harder te maken, of aan de beproefden nog meer beproeving toe te voegen.
2. Een wet tegen minachting van het gezag, Exodus 22:28. De goden zult gij niet vloeken, dat is: de rechters en magistraten, of overheidspersoneel, wegens hun tenuitvoerlegging van deze wetten. Zij moeten hun plicht doen, wie er ook door moge lijden. Magistraten behoren de smaad van de mensen niet te vrezen, noch hun beschimpingen, maar zolang zij een zuiver geweten bewaard hebben, ze te verachten. Maar zij, die hen smaden, omdat zij de kwaden een vrees zijn, smaden hiermede God zelf, en zullen zeer veel te verantwoorden hebben. Wij zien hen met zeer zwarte kleuren afgeschilderd en met een zwaar oordeel bedreigd, die "de heerschappij verwerpen en de heerlijkheden lasteren," Judas: 8. Vorsten en magistraten zijn onze vaders, die het vijfde gebod ons gebiedt te eren en verbiedt te smaden. Paulus past deze wet toe op zichzelf en erkent, dat hij "de overste zijns volks niet vloeken" mag neen, al was de overste toen zijn zeer onrechtvaardige vervolger, Acts 23:5, zie Ecclesiastes 10:20.
3. Een wet betreffende het offeren van hun eerstelingen aan God, Exodus 22:29, Exodus 22:30. Dit was tevoren reeds bevolen, Exodus 13:1, en hier wordt het bevel hernieuwd: De eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven, en nog veel meer reden hebben wij om onszelf en alles wat wij hebben aan God te geven, die "Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven." Zij moeten niet uitstellen om hun eerste rijpe koren te offeren, want als wij onze plicht uitstellen, dan is er gevaar dat wij hem geheel nalaten, en door de eerste gelegenheid te laten voorbijgaan, in de verwachting dat er wel een andere komen zal, laten wij Satan toe ons van al onze tijd te beroven. Laat jonge lieden dus niet uitstellen om aan God de eerstelingen te offeren van hun tijd en van hun kracht, opdat hun uitstel geen afstel worde door de bedriegelijkheid van de zonde, en de meer gelegen tijd, die zij zich beloven, nooit komt. Toch wordt bepaald dat de eerstelingen van hun vee Gode niet gewijd moesten worden voor de achtste dag na hun geboorte, omdat zij dan pas ergens nut toe waren. God is de eerste en de beste en daarom moet Hem het eerste en het beste gegeven worden.
4. Er wordt een onderscheid gesteld tussen de Joden en andere volken: Gij nu zult Mij heilige lieden zijn, en een teken van die eervolle onderscheiding is gesteld in hun spijze, daarom zult gij geen vlees eten, dat op het veld gescheurd is door beesten, niet slechts omdat het ongezond is, maar omdat het laag is en vrekkig, iets dat beneden hen is, die Gode heilige lieden moesten zijn, om de resten te eten, die roofdieren hebben laten liggen. Wij, die Gode geheiligd zijn moeten niet kieskeurig zijn voor spijs en drank, maar nauwgezet, ons niet voedende zonder vreze, maar etende en drinkende naar regel, de regel van soberheid en matigheid, ter ere Gods.