Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-19.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 19Dit hoofdstuk leidt de plechtigheid in van de wetgeving op de berg Sinaï, die een van de treffendste verschijningen was van de goddelijke heerlijkheid, welke ooit in deze lagere wereld gezien werd. wij hebben hier
I. De bijzonderheden omtrent tijd en plaats, Exodus 19:1, Exodus 19:2. Het verbond tussen God en Israël gevestigd in het algemeen. Het genaderijk voorstel, dat God hun doet, Exodus 19:6,.
II en hun aanneming van dat voorstel Exodus 19:7,.
III. Drie dagen tevoren kennis gegeven van het voornemen van God om de wet te geven van uit een dikke wolk, Exodus 19:9. Orders gegeven om het volk te bereiden om de wet te ontvangen, Exodus 19:10 Exodus 19:13 en zorg gedragen om die orders uit te voeren, Exodus 19:14,Exodus 19:15.
IV. Een ontzagwekkende verschijning van de heerlijkheid van God op de berg Sinaï, Exodus 19:16.
V. Stilte uitgeroepen, en strenge orders gegeven aan het volk om zich ernstig en betamelijk te gedragen terwijl God tot hen spreekt, Exodus 19:21
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 19Dit hoofdstuk leidt de plechtigheid in van de wetgeving op de berg Sinaï, die een van de treffendste verschijningen was van de goddelijke heerlijkheid, welke ooit in deze lagere wereld gezien werd. wij hebben hier
I. De bijzonderheden omtrent tijd en plaats, Exodus 19:1, Exodus 19:2. Het verbond tussen God en Israël gevestigd in het algemeen. Het genaderijk voorstel, dat God hun doet, Exodus 19:6,.
II en hun aanneming van dat voorstel Exodus 19:7,.
III. Drie dagen tevoren kennis gegeven van het voornemen van God om de wet te geven van uit een dikke wolk, Exodus 19:9. Orders gegeven om het volk te bereiden om de wet te ontvangen, Exodus 19:10 Exodus 19:13 en zorg gedragen om die orders uit te voeren, Exodus 19:14,Exodus 19:15.
IV. Een ontzagwekkende verschijning van de heerlijkheid van God op de berg Sinaï, Exodus 19:16.
V. Stilte uitgeroepen, en strenge orders gegeven aan het volk om zich ernstig en betamelijk te gedragen terwijl God tot hen spreekt, Exodus 19:21
Verzen 1-8
Exodus 19:1-8Hier is:
I. De dagtekening van de grote oorkonde van overeenkomst, waardoor Israël tot een volk, een maatschappij, verenigd werd.
1. De tijd van die dagtekening, Exodus 19:1, in de derde maand na het uittrekken van de kinderen van Israël uit Egypte. Men heeft uitgerekend dat de wet gegeven is juist vijftig dagen na hun uittocht uit Egypte, ter herinnering waarvan het pinksterfeest op de vijftigste dag na het pesach gevierd werd, en dienovereenkomstig werd op de dag van het pinksterfeest, vijftig dagen na de dood van Christus, de Geest uitgestort over de apostelen. In Egypte hadden zij gesproken van een reis van drie dagen in de woestijn naar de plaats waar zij moesten offeren, Exodus 5:3, maar het bleek een reis te zijn van bijna twee maanden, zo dikwijls hebben wij het mis in onze berekening van tijd, en blijkt het dat het doen van de dingen langer duurt dan wij gedacht hebben.
2. De plaats van de dagtekening: van de berg Sinaï, een plaats door de natuur, niet door de kunst, opmerkelijk gemaakt, want het was de hoogste top van die hele bergketen. Aldus legt God minachting op steden en paleizen en prachtige gebouwen, daar Hij Zijn tent opricht op de top van een hoge berg, in een dorre woestijn, om daar Zijn verbond tot stand te brengen. De berg wordt Sinaï genoemd naar de menigte van doornstruiken, waarmee hij bedekt wast
II. De overeenkomst zelf. Mozes werd op de berg geroepen, (op de top had God Zijn tent opgeslagen, en aan de voet had Israël die van hen opgericht) en werd gebruikt als de middelaar, of eigenlijk slechts als de boodschapper van het verbond, Exodus 19:3. Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en de kinderen Israëls verkondigen. De geleerde bisschop Patrick merkt hier op, dat het volk beide met de naam Jakob en Israël genoemd wordt, om hen er aan te herinneren dat zij, die nog kort geleden even arm en gering waren als Jakob toen hij naar Paddan-Aram ging, nu even groot waren geworden als God hem gemaakt had toen hij van daar terugkwam, rechtvaardig verrijkt met de roof van hem, die hem had verdrukt) en Israël genoemd werd. Merk nu op:
1. Dat de maker en eerste voorsteller van het verbond God zelf is. Niets werd door dit domme, onnadenkende volk zelf gezegd of gedaan om tot dit verbond te komen, er was geen smeekbede opgezonden tot God om Zijn gunst, maar dit zalig verbond dit charter werd verleend "ex mero motu-zuiver en alleen uit welbehagen van God." In al onze handelingen met God komt vrije genade ons voor met zegeningen van het goede, en al onze vertroosting, ons genot, komt voort, niet uit ons kennen van God maar wel hieruit, dat wij van Hem gekend zijn. Galatians 4:9. "Wij hebben Hem lief", bezoeken Hem en maken een verbond met Hem, "omdat Hij ons eerst liefgehad heeft," ons heeft bezocht en een verbond met ons gemaakt heeft. God is de Alfa, en daarom moet Hij ook de Omega zijn.
2. Dat de voorwaarden van het verbond niet slechts rechtvaardig zijn, en hun geen hardheid opleggen, maar ook vriendelijk en genadig, en waardoor hun de grootste voorrechten en voordelen geschonken worden.
A. Hij herinnert hen aan alles wat Hij voor hen gedaan heeft, Exodus 19:4. Hij heeft hun recht gehandhaafd, hen gewroken op hun vervolgers en verdrukkers: "Gijlieden hebt gezien wat Ik de Egyptenaren gedaan heb, hoeveel levens opgeofferd werden aan de eer en het belang van Israël", Hij had hun weergaloze voorbeelden gegeven van Zijn gunst jegens hen en Zijn zorg voor hen: Ik heb u op vleugels van arenden gedragen, een verheven uitdrukking van de wonderbare tederheid, die God hun betoond had, zij wordt verklaard in Deuteronomy 32:11, Deuteronomy 32:12. Zij duidt grote snelheid aan, God kwam niet slechts snel om hen te verlossen (toen de bestemde tijd gekomen was, voer Hij op een cherub en vloog) maar Hij spoedde hen naar buiten als het ware op vleugelen, Hij deed het ook met grote gemakkelijkheid, met de kracht zowel als met de snelheid van de arend. Van hen, die niet moe of mat worden, wordt gezegd dat zij "opvaren met vleugelen zoals de arenden," Isaiah 40:31. Inzonderheid wordt er Gods bijzondere zorg voor en liefde tot hen mee aangeduid. Zelfs Egypte, die ijzeren oven, was het nest waarin deze jongen uitgebroed werden, waar zij het eerst geformeerd werden als het embryo van een natie. Toen zij door de toeneming van hun getal tot enige rijpheid gekomen waren, werden zij van uit dat nest weggedragen. Andere vogels dragen hun jongen in de klauwen, maar de arend (zegt men) op zijn vleugels, zodat zelfs de schutters, die ze vliegende schieten, de jongen niet kunnen treffen, of zij moeten eerst de ouden schieten. Zo heeft in de Rode Zee de wolk- en vuurkolom, het teken van Gods tegenwoordigheid, zich tussen de Israëlieten en hun vervolgens gesteld, (verdedigingslinies, die niet geforceerd konden worden, een muur, waar niemand door heen kon), en toch was dit nog niet alles: hun weg, aldus geplaveid, aldus bewaakt, was heerlijk, maar hun einddoel was nog heerlijker: Ik heb u tot Mij gebracht. Zij werden niet alleen in een toestand gebracht van vrijheid en eer, maar in verbond en gemeenschap met God. Dit, dit was de heerlijkheid van hun verlossing, gelijk die van de onze door Christus: dat Hij stierf, Hij "de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, ten einde ons tot God te brengen." In al de genaderijke handelwijzen van God in Zijn voorzienigheid en genade is het Zijn doel ons tot Hem terug te brengen, tegen wie wij hebben gerebelleerd, en ons thuis te brengen tot zich, in wie alleen wij gelukkig kunnen zijn. Hij beroept zich op hen, op hun eigen waarneming en ervaring, voor de waarheid, waarop hier met zoveel nadruk wordt gewezen: Gijlieden hebt gezien, wat Ik gedaan heb, zodat zij niet ongelovig konden zijn, zo zij tenminste ook hun eigen ogen niet geloven. Zij zagen dat alles wat gedaan werd, zuiver en alleen het doen van de Heer was. Zij waren het niet, die tot God kwamen, het was God, die hen tot zich bracht. Sommigen hebben zeer juist opgemerkt, dat de Oud Testamentische kerk gezegd wordt gedragen te zijn op vleugels van arenden, waardoor de kracht wordt aangeduid van de bedeling, die ten uitvoer werd gebracht met "een hoge hand en een uitgestrekte arm, " maar die van het Nieuwe Testament wordt gezegd vergaderd te zijn door de Heer Jezus, "zoals een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugelen." Matthew 23:37, aanduidende de genade en ontferming van die bedeling en de bewonderenswaardige, nederbuigende goedheid en vernedering van de Verlosser.
B. Hij zegt hun klaar en duidelijk wat Hij van hen eist en verwacht, en dat is in een woord: gehoorzaamheid, Exodus 19:5. Dat zij naarstig zijn stem zullen gehoorzamen en Zijn verbond houden. Aldus door Hem verlost zijnde eiste Hij dat zij zich door Hem zullen laten regeren. Lang daarna werd op het redelijke van die eis bij hen gepleit, dat ten dage dat Hij hen uitvoerde uit Egypteland, dit de voorwaarde was van het verbond: "Hoort naar Mijn stem," Jeremiah 7:23, en er wordt van Hem gezegd, dat Hij hun dit ernstig betuigd heeft, Jeremiah 11:4, Jeremiah 11:7. Alleen hoort, dat is: gehoorzaamt Mijn stem in waarheid, niet in belijdenis en belofte alleen, niet in voorgeven, maar in waarheid en oprechtheid. God heeft hun wezenlijke gunsten bewezen, en daarom eist Hij wezenlijke gehoorzaamheid.
C. Hij geeft hun de verzekering van de eer, die Hij hun zou schenken, en de goedertierenheid, die Hij hun zou bewijzen, indien zij aldus Zijn verbond zullen houden, Exodus 19:5, Exodus 19:6. Zo zult gij Mijn eigendom zijn. Hij noemt generlei bijzondere gunst, zoals bijvoorbeeld hun het land Kanan te geven, of iets dergelijks, maar Hij drukt het uit in hetgeen, waarin alle andere geluk en zaligheid ligt opgesloten, namelijk dat Hij hun God zal zijn in verbond met hen, en dat zij Hem een volk zullen wezen.
a. God handhaaft hier Zijn soevereiniteit over, en Zijn recht van eigendom in geheel de zichtbare schepping: De hele aarde is van Mij. Daarom had Hij hen niet nodig, Hij, die zo ruim een gebied had, was groot genoeg en gelukkig genoeg zonder zich om zo klein een domein als Israël was te behoeven te bekommeren. Alle natiën van de aarde Zijn eigendom zijnde, kon Hij kiezen welke onder haar Hem behaagde om Zijn bijzonder volk te wezen en als soeverein met haar te handelen.
b. Hij neemt Israël tot Zijn eigendom.
Ten eerste. Als een volk, dat Hem dierbaar is. Gij zult Mijn bijzondere schat zijn, niet dat God door hen verrijkt was, zoals een man verrijkt is door zijn schat: maar het behaagde Hem hen te waarderen, op prijs te stellen, zoals een man zijn schat waardeert, zij waren "kostelijk in Zijn ogen en verheerlijkt," Isaiah 43:4 "de Heer heeft lust aan hen gehad" Deuteronomy 7:1. Hij nam hen onder Zijn bijzondere zorg en bescherming, als een schat die men zorgvuldig bewaart, achter slot en grendel houdt. In vergelijking met hen was de rest van de wereld Hem als onbeduidend, nutteloos goed. Door hun een goddelijke openbaring te geven, inzettingen en rechten en beloften, die ook het eeuwige leven omvatten, door profeten onder hen te zenden en Zijn Geest over hen uit te storten, onderscheidde Hij hen van, en verwaardigde Hij hen boven, alle andere volken. En deze eer hebben al de heiligen, zij zijn Hem een eigen volk, Titus 2:14, de Zijnen, Zijn bijzonder "eigendom ten dage, als Hij Zijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal," Malachi 2:17.
Ten tweede. Als een volk, dat Hem gewijd is, Hem en Zijn eer en Zijn dienst, Exodus 19:6, een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk. Vergeleken met anderen, waren alle Israëlieten voor God priesters, zo nabij waren zij Hem, Psalms 148:14, zo gebruikt in Zijn onmiddellijke dienst, en zo innige gemeenschap hadden zij met Hem. Toen zij voor het eerst tot een vrij volk waren gemaakt, was het opdat zij als priesters de Heer, hun God offeranden zouden brengen, zij waren onder Gods onmiddellijke regering en bestuur, en de strekking van de wetten, die hun gegeven waren, was hen van anderen te onderscheiden, en hen voor God tot een heilig volk te maken. Aldus zijn alle gelovigen voor God gemaakt tot koningen en priesters, Revelation 1:6, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom," 1 Peter 2:9.
III. Israëls instemming met die overeenkomst en de voorwaarden, die er aan verbonden zijn.
1. Mozes heeft hun getrouw Gods boodschap overgebracht, Exodus 19:7, hij stelde voor hun aangezichten al deze woorden, hij heeft hun niet slechts verklaard wat God hem had opgedragen, maar legde hun de keuze voor, of zij, al of niet, deze beloften op die voorwaarden wilden aannemen. Dat hij deze woorden voor hun aangezichten stelde geeft te kennen, dat hij ze tot hun consciëntie sprak.
2. Zij hebben het voorgestelde verbond geredelijk aangenomen. Zij wilden zich verplichten de stem van God te gehoorzamen, en het als een grote gunst aannemen om Hem tot een priesterlijk koninkrijk gemaakt te worden. Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, "nemine contradicente" zonder dat iemand er tegen sprak: Al wat de Heer gesproken heeft zullen wij doen, Exodus 19:8. Aldus sluiten zij de koop, de Heer aannemende om hun tot een God te zijn, en zich overgevende om Hem tot een volk te wezen. O dat er in hen zo'n hart geweest ware!
3. Mozes heeft, als middelaar de woorden van het volk aan God overgebracht Exodus 19:8. Aldus openbaart ons Christus, de Middelaar tussen ons en God, als een profeet de wil van God, Zijn wetten en Zijn beloften, en dan offert Hij als een priester, Gode onze geestelijke offeranden, niet slechts van gebed en lofzegging, maar van toegewijde liefde en godvruchtige besluiten, het werk van Zijn eigen Geest in ons. Aldus is Hij de gezegende scheidsman, die Zijn hand op ons beide legt.
Verzen 1-8
Exodus 19:1-8Hier is:
I. De dagtekening van de grote oorkonde van overeenkomst, waardoor Israël tot een volk, een maatschappij, verenigd werd.
1. De tijd van die dagtekening, Exodus 19:1, in de derde maand na het uittrekken van de kinderen van Israël uit Egypte. Men heeft uitgerekend dat de wet gegeven is juist vijftig dagen na hun uittocht uit Egypte, ter herinnering waarvan het pinksterfeest op de vijftigste dag na het pesach gevierd werd, en dienovereenkomstig werd op de dag van het pinksterfeest, vijftig dagen na de dood van Christus, de Geest uitgestort over de apostelen. In Egypte hadden zij gesproken van een reis van drie dagen in de woestijn naar de plaats waar zij moesten offeren, Exodus 5:3, maar het bleek een reis te zijn van bijna twee maanden, zo dikwijls hebben wij het mis in onze berekening van tijd, en blijkt het dat het doen van de dingen langer duurt dan wij gedacht hebben.
2. De plaats van de dagtekening: van de berg Sinaï, een plaats door de natuur, niet door de kunst, opmerkelijk gemaakt, want het was de hoogste top van die hele bergketen. Aldus legt God minachting op steden en paleizen en prachtige gebouwen, daar Hij Zijn tent opricht op de top van een hoge berg, in een dorre woestijn, om daar Zijn verbond tot stand te brengen. De berg wordt Sinaï genoemd naar de menigte van doornstruiken, waarmee hij bedekt wast
II. De overeenkomst zelf. Mozes werd op de berg geroepen, (op de top had God Zijn tent opgeslagen, en aan de voet had Israël die van hen opgericht) en werd gebruikt als de middelaar, of eigenlijk slechts als de boodschapper van het verbond, Exodus 19:3. Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en de kinderen Israëls verkondigen. De geleerde bisschop Patrick merkt hier op, dat het volk beide met de naam Jakob en Israël genoemd wordt, om hen er aan te herinneren dat zij, die nog kort geleden even arm en gering waren als Jakob toen hij naar Paddan-Aram ging, nu even groot waren geworden als God hem gemaakt had toen hij van daar terugkwam, rechtvaardig verrijkt met de roof van hem, die hem had verdrukt) en Israël genoemd werd. Merk nu op:
1. Dat de maker en eerste voorsteller van het verbond God zelf is. Niets werd door dit domme, onnadenkende volk zelf gezegd of gedaan om tot dit verbond te komen, er was geen smeekbede opgezonden tot God om Zijn gunst, maar dit zalig verbond dit charter werd verleend "ex mero motu-zuiver en alleen uit welbehagen van God." In al onze handelingen met God komt vrije genade ons voor met zegeningen van het goede, en al onze vertroosting, ons genot, komt voort, niet uit ons kennen van God maar wel hieruit, dat wij van Hem gekend zijn. Galatians 4:9. "Wij hebben Hem lief", bezoeken Hem en maken een verbond met Hem, "omdat Hij ons eerst liefgehad heeft," ons heeft bezocht en een verbond met ons gemaakt heeft. God is de Alfa, en daarom moet Hij ook de Omega zijn.
2. Dat de voorwaarden van het verbond niet slechts rechtvaardig zijn, en hun geen hardheid opleggen, maar ook vriendelijk en genadig, en waardoor hun de grootste voorrechten en voordelen geschonken worden.
A. Hij herinnert hen aan alles wat Hij voor hen gedaan heeft, Exodus 19:4. Hij heeft hun recht gehandhaafd, hen gewroken op hun vervolgers en verdrukkers: "Gijlieden hebt gezien wat Ik de Egyptenaren gedaan heb, hoeveel levens opgeofferd werden aan de eer en het belang van Israël", Hij had hun weergaloze voorbeelden gegeven van Zijn gunst jegens hen en Zijn zorg voor hen: Ik heb u op vleugels van arenden gedragen, een verheven uitdrukking van de wonderbare tederheid, die God hun betoond had, zij wordt verklaard in Deuteronomy 32:11, Deuteronomy 32:12. Zij duidt grote snelheid aan, God kwam niet slechts snel om hen te verlossen (toen de bestemde tijd gekomen was, voer Hij op een cherub en vloog) maar Hij spoedde hen naar buiten als het ware op vleugelen, Hij deed het ook met grote gemakkelijkheid, met de kracht zowel als met de snelheid van de arend. Van hen, die niet moe of mat worden, wordt gezegd dat zij "opvaren met vleugelen zoals de arenden," Isaiah 40:31. Inzonderheid wordt er Gods bijzondere zorg voor en liefde tot hen mee aangeduid. Zelfs Egypte, die ijzeren oven, was het nest waarin deze jongen uitgebroed werden, waar zij het eerst geformeerd werden als het embryo van een natie. Toen zij door de toeneming van hun getal tot enige rijpheid gekomen waren, werden zij van uit dat nest weggedragen. Andere vogels dragen hun jongen in de klauwen, maar de arend (zegt men) op zijn vleugels, zodat zelfs de schutters, die ze vliegende schieten, de jongen niet kunnen treffen, of zij moeten eerst de ouden schieten. Zo heeft in de Rode Zee de wolk- en vuurkolom, het teken van Gods tegenwoordigheid, zich tussen de Israëlieten en hun vervolgens gesteld, (verdedigingslinies, die niet geforceerd konden worden, een muur, waar niemand door heen kon), en toch was dit nog niet alles: hun weg, aldus geplaveid, aldus bewaakt, was heerlijk, maar hun einddoel was nog heerlijker: Ik heb u tot Mij gebracht. Zij werden niet alleen in een toestand gebracht van vrijheid en eer, maar in verbond en gemeenschap met God. Dit, dit was de heerlijkheid van hun verlossing, gelijk die van de onze door Christus: dat Hij stierf, Hij "de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, ten einde ons tot God te brengen." In al de genaderijke handelwijzen van God in Zijn voorzienigheid en genade is het Zijn doel ons tot Hem terug te brengen, tegen wie wij hebben gerebelleerd, en ons thuis te brengen tot zich, in wie alleen wij gelukkig kunnen zijn. Hij beroept zich op hen, op hun eigen waarneming en ervaring, voor de waarheid, waarop hier met zoveel nadruk wordt gewezen: Gijlieden hebt gezien, wat Ik gedaan heb, zodat zij niet ongelovig konden zijn, zo zij tenminste ook hun eigen ogen niet geloven. Zij zagen dat alles wat gedaan werd, zuiver en alleen het doen van de Heer was. Zij waren het niet, die tot God kwamen, het was God, die hen tot zich bracht. Sommigen hebben zeer juist opgemerkt, dat de Oud Testamentische kerk gezegd wordt gedragen te zijn op vleugels van arenden, waardoor de kracht wordt aangeduid van de bedeling, die ten uitvoer werd gebracht met "een hoge hand en een uitgestrekte arm, " maar die van het Nieuwe Testament wordt gezegd vergaderd te zijn door de Heer Jezus, "zoals een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugelen." Matthew 23:37, aanduidende de genade en ontferming van die bedeling en de bewonderenswaardige, nederbuigende goedheid en vernedering van de Verlosser.
B. Hij zegt hun klaar en duidelijk wat Hij van hen eist en verwacht, en dat is in een woord: gehoorzaamheid, Exodus 19:5. Dat zij naarstig zijn stem zullen gehoorzamen en Zijn verbond houden. Aldus door Hem verlost zijnde eiste Hij dat zij zich door Hem zullen laten regeren. Lang daarna werd op het redelijke van die eis bij hen gepleit, dat ten dage dat Hij hen uitvoerde uit Egypteland, dit de voorwaarde was van het verbond: "Hoort naar Mijn stem," Jeremiah 7:23, en er wordt van Hem gezegd, dat Hij hun dit ernstig betuigd heeft, Jeremiah 11:4, Jeremiah 11:7. Alleen hoort, dat is: gehoorzaamt Mijn stem in waarheid, niet in belijdenis en belofte alleen, niet in voorgeven, maar in waarheid en oprechtheid. God heeft hun wezenlijke gunsten bewezen, en daarom eist Hij wezenlijke gehoorzaamheid.
C. Hij geeft hun de verzekering van de eer, die Hij hun zou schenken, en de goedertierenheid, die Hij hun zou bewijzen, indien zij aldus Zijn verbond zullen houden, Exodus 19:5, Exodus 19:6. Zo zult gij Mijn eigendom zijn. Hij noemt generlei bijzondere gunst, zoals bijvoorbeeld hun het land Kanan te geven, of iets dergelijks, maar Hij drukt het uit in hetgeen, waarin alle andere geluk en zaligheid ligt opgesloten, namelijk dat Hij hun God zal zijn in verbond met hen, en dat zij Hem een volk zullen wezen.
a. God handhaaft hier Zijn soevereiniteit over, en Zijn recht van eigendom in geheel de zichtbare schepping: De hele aarde is van Mij. Daarom had Hij hen niet nodig, Hij, die zo ruim een gebied had, was groot genoeg en gelukkig genoeg zonder zich om zo klein een domein als Israël was te behoeven te bekommeren. Alle natiën van de aarde Zijn eigendom zijnde, kon Hij kiezen welke onder haar Hem behaagde om Zijn bijzonder volk te wezen en als soeverein met haar te handelen.
b. Hij neemt Israël tot Zijn eigendom.
Ten eerste. Als een volk, dat Hem dierbaar is. Gij zult Mijn bijzondere schat zijn, niet dat God door hen verrijkt was, zoals een man verrijkt is door zijn schat: maar het behaagde Hem hen te waarderen, op prijs te stellen, zoals een man zijn schat waardeert, zij waren "kostelijk in Zijn ogen en verheerlijkt," Isaiah 43:4 "de Heer heeft lust aan hen gehad" Deuteronomy 7:1. Hij nam hen onder Zijn bijzondere zorg en bescherming, als een schat die men zorgvuldig bewaart, achter slot en grendel houdt. In vergelijking met hen was de rest van de wereld Hem als onbeduidend, nutteloos goed. Door hun een goddelijke openbaring te geven, inzettingen en rechten en beloften, die ook het eeuwige leven omvatten, door profeten onder hen te zenden en Zijn Geest over hen uit te storten, onderscheidde Hij hen van, en verwaardigde Hij hen boven, alle andere volken. En deze eer hebben al de heiligen, zij zijn Hem een eigen volk, Titus 2:14, de Zijnen, Zijn bijzonder "eigendom ten dage, als Hij Zijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal," Malachi 2:17.
Ten tweede. Als een volk, dat Hem gewijd is, Hem en Zijn eer en Zijn dienst, Exodus 19:6, een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk. Vergeleken met anderen, waren alle Israëlieten voor God priesters, zo nabij waren zij Hem, Psalms 148:14, zo gebruikt in Zijn onmiddellijke dienst, en zo innige gemeenschap hadden zij met Hem. Toen zij voor het eerst tot een vrij volk waren gemaakt, was het opdat zij als priesters de Heer, hun God offeranden zouden brengen, zij waren onder Gods onmiddellijke regering en bestuur, en de strekking van de wetten, die hun gegeven waren, was hen van anderen te onderscheiden, en hen voor God tot een heilig volk te maken. Aldus zijn alle gelovigen voor God gemaakt tot koningen en priesters, Revelation 1:6, "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom," 1 Peter 2:9.
III. Israëls instemming met die overeenkomst en de voorwaarden, die er aan verbonden zijn.
1. Mozes heeft hun getrouw Gods boodschap overgebracht, Exodus 19:7, hij stelde voor hun aangezichten al deze woorden, hij heeft hun niet slechts verklaard wat God hem had opgedragen, maar legde hun de keuze voor, of zij, al of niet, deze beloften op die voorwaarden wilden aannemen. Dat hij deze woorden voor hun aangezichten stelde geeft te kennen, dat hij ze tot hun consciëntie sprak.
2. Zij hebben het voorgestelde verbond geredelijk aangenomen. Zij wilden zich verplichten de stem van God te gehoorzamen, en het als een grote gunst aannemen om Hem tot een priesterlijk koninkrijk gemaakt te worden. Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, "nemine contradicente" zonder dat iemand er tegen sprak: Al wat de Heer gesproken heeft zullen wij doen, Exodus 19:8. Aldus sluiten zij de koop, de Heer aannemende om hun tot een God te zijn, en zich overgevende om Hem tot een volk te wezen. O dat er in hen zo'n hart geweest ware!
3. Mozes heeft, als middelaar de woorden van het volk aan God overgebracht Exodus 19:8. Aldus openbaart ons Christus, de Middelaar tussen ons en God, als een profeet de wil van God, Zijn wetten en Zijn beloften, en dan offert Hij als een priester, Gode onze geestelijke offeranden, niet slechts van gebed en lofzegging, maar van toegewijde liefde en godvruchtige besluiten, het werk van Zijn eigen Geest in ons. Aldus is Hij de gezegende scheidsman, die Zijn hand op ons beide legt.
Verzen 9-15
Exodus 19:9-151. God geeft hier aan Mozes Zijn voornemen te kennen om af te komen op de berg Sinaï in een zichtbare verschijning van Zijn heerlijkheid in een dikke wolk, Exodus 19:9, want Hij heeft gezegd, dat Hij in de donkerheid zou wonen, 2 Chronicles 6:1, en Hij maakte haar tot Zijn tent. Psalms 18:12, "het vlakke van Zijn troon," toen Hij hem op de berg Sinaï oprichtte, "vasthoudende, en een wolk daarover spreidende," Job 26:9. Deze dikke wolk was er om het nieuwsgierig vragen naar verborgen zaken te verbieden, en een eerbiedige aanbidding te gebieden van hetgeen geopenbaard was. God wilde voor de ogen van al het volk afkomen op de berg Sinaï, Exodus 19:11, hoewel zij generlei gelijkenis zouden zien, zullen zij toch genoeg zien om hun de overtuiging te geven dat God waarlijk in hun midden was. En de top van de berg Sinaï was zo hoog dat, naar men onderstelt, niet alleen het kamp van Israël, maar ook de omliggende landen een buitengewone verschijning van heerlijkheid er op konden waarnemen, waardoor schrik en ontzag in hen gewerkt werden. Het schijnt ook bijzonder bedoeld te zijn om eer aan te doen aan Mozes, Exodus 19:9, opdat het volk hore als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwig aan u geloven. Aldus werd de gemeenschap eerst gevestigd door een waarneembare verschijning van de goddelijke heerlijkheid, die later meer in stilte voortgezet zou worden door de dienst van Mozes. Evenzo is de Heilige Geest zichtbaar neergedaald op Christus bij Zijn doop en allen, die tegenwoordig waren, hoorden God met Hem spreken, Matthew 3:17, opdat zij later zonder de herhaling van zulke zichtbare tekenen, in Hem zouden geloven. Evenzo is ook de Heilige Geest in verdeelde tongen als van vuur op de apostelen neergekomen, Acts 2:3, opdat men hen zou geloven.
Merk op: Toen het volk zich bereid had verklaard om de stem van God te gehoorzamen, heeft God beloofd dat zij Zijn stem zouden horen, want "zo iemand wil deszelfs wil doen, die zal hem kennen," John 7:17.
II. Hij gebood Mozes toebereidselen te maken voor deze grote plechtigheid, waarvoor Hij hem twee dagen gaf.
1. Hij moet het volk heiligen, Exodus 19:10, zoals Job voormaals heenzond en "zijn zonen heiligde," Job 1:5. Hij moet hun verwachting opwekken door hun kennis te geven wat God doen zou, en hen helpen in hun toebereidselen door hen te zeggen wat zij moeten doen. "Heilig hen", dat is: "Roep hen af van hun gewone bezigheid, en roep hen tot oefeningen van godsvrucht, tot bepeinzing en gebed, opdat zij de wet uit Gods mond met eerbied ontvangen. "Laat hen bereid zijn", Exodus 19:11. Als wij in plechtige inzettingen tot God naderen, dan moeten wij ons heiligen, en ons er op toebereiden. Afdwalende gedachten moeten teruggeroepen worden, onreine neigingen weerstaan, ontrustende hartstochten bedwongen worden, ja, en alle zorgen omtrent wereldlijke aangelegenheden voor het ogenblik weggedaan worden, opdat onze harten zich verplichten om tot God te naderen. Twee dingen in het bijzonder worden voorgeschreven als tekenen en voorbeelden van hun toebereiding.
a. Ten teken van hun zich reinigen van alle zondige verontreiniging om tot een heilig God te kunnen naderen, moeten zij hun kleren wassen Exodus 19:10, en zij deden het, Exodus 19:14. Niet alsof God onze kleding aanziet, maar terwijl zij hun kleren wasten, wilde Hij hen doen denken aan het wassen van hun zielen door berouw en bekering van de zonden, die zij in Egypte en sedert hun verlossing begaan hadden. Het betaamt ons om in reine kleren gekleed te zijn, als wij voor grote, aanzienlijke mannen verschijnen, en zo worden reine harten vereist, als wij tot de grote God naderen, die ze even duidelijk ziet als de mensen onze kleren zien. Dit is volstrekt noodzakelijk voor een aanbidding, die voor God welbehaaglijk is, zie Psalms 62:6, Jesaja I: 16- 18, Hebrews 10:22.
b. Ten teken, dat zij zich geheel en al wijden aan oefeningen van de godsvrucht, moeten zij zich gedurende deze drie dagen bij deze gelegenheid onthouden zelfs van wettelijk geoorloofde genietingen, en niet tot de vrouw naderen Exodus 19:15. Zie 1 Corinthians 7:5.
2. Hij moet de berg afzetten, Exodus 19:12, Exodus 19:13. Waarschijnlijk heeft hij een lijn getrokken, of gracht gemaakt rondom de voet van de berg die, op straffe des doods, door niemand overschreden mocht worden. Dit was om te kennen te geven:
a. De nederige eerbied, waardoor elk bezield moet wezen, die God aanbidt. Wij zijn geringe schepselen voor het aangezicht van een grote Schepper, snode zondaars in het oog van een heilig en rechtvaardig Rechter, en daarom betamen ons eerbied en godvruchtigheid, Hebrews 12:28, Psalms 2:11.
b. De afstand, waarop de aanbidders zich moesten houden onder deze bedeling, waarop wij moeten letten, opdat wij ons voorrecht onder het evangelie des te meer zullen waarderen, daar wij "vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus," Hebrews 10:19.
3. Hij moet het volk bevelen acht te geven op het teken, dat hun gegeven zal worden, Exodus 19:13. "Als de ramshoorn langzaam gaat, dan moeten zij hun plaatsen innemen aan de voet van de berg, en neerzitten aan Gods voeten", zoals het verklaard wordt in Deuteronomy 33:3. Nooit was zo'n grote vergadering samengeroepen, nooit was er voor zo'n grote vergadering gepredikt, als hier. Geen menselijke stem kon het oor bereikt hebben van zovelen, maar Gods stem heeft ze bereikt.
Verzen 9-15
Exodus 19:9-151. God geeft hier aan Mozes Zijn voornemen te kennen om af te komen op de berg Sinaï in een zichtbare verschijning van Zijn heerlijkheid in een dikke wolk, Exodus 19:9, want Hij heeft gezegd, dat Hij in de donkerheid zou wonen, 2 Chronicles 6:1, en Hij maakte haar tot Zijn tent. Psalms 18:12, "het vlakke van Zijn troon," toen Hij hem op de berg Sinaï oprichtte, "vasthoudende, en een wolk daarover spreidende," Job 26:9. Deze dikke wolk was er om het nieuwsgierig vragen naar verborgen zaken te verbieden, en een eerbiedige aanbidding te gebieden van hetgeen geopenbaard was. God wilde voor de ogen van al het volk afkomen op de berg Sinaï, Exodus 19:11, hoewel zij generlei gelijkenis zouden zien, zullen zij toch genoeg zien om hun de overtuiging te geven dat God waarlijk in hun midden was. En de top van de berg Sinaï was zo hoog dat, naar men onderstelt, niet alleen het kamp van Israël, maar ook de omliggende landen een buitengewone verschijning van heerlijkheid er op konden waarnemen, waardoor schrik en ontzag in hen gewerkt werden. Het schijnt ook bijzonder bedoeld te zijn om eer aan te doen aan Mozes, Exodus 19:9, opdat het volk hore als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwig aan u geloven. Aldus werd de gemeenschap eerst gevestigd door een waarneembare verschijning van de goddelijke heerlijkheid, die later meer in stilte voortgezet zou worden door de dienst van Mozes. Evenzo is de Heilige Geest zichtbaar neergedaald op Christus bij Zijn doop en allen, die tegenwoordig waren, hoorden God met Hem spreken, Matthew 3:17, opdat zij later zonder de herhaling van zulke zichtbare tekenen, in Hem zouden geloven. Evenzo is ook de Heilige Geest in verdeelde tongen als van vuur op de apostelen neergekomen, Acts 2:3, opdat men hen zou geloven.
Merk op: Toen het volk zich bereid had verklaard om de stem van God te gehoorzamen, heeft God beloofd dat zij Zijn stem zouden horen, want "zo iemand wil deszelfs wil doen, die zal hem kennen," John 7:17.
II. Hij gebood Mozes toebereidselen te maken voor deze grote plechtigheid, waarvoor Hij hem twee dagen gaf.
1. Hij moet het volk heiligen, Exodus 19:10, zoals Job voormaals heenzond en "zijn zonen heiligde," Job 1:5. Hij moet hun verwachting opwekken door hun kennis te geven wat God doen zou, en hen helpen in hun toebereidselen door hen te zeggen wat zij moeten doen. "Heilig hen", dat is: "Roep hen af van hun gewone bezigheid, en roep hen tot oefeningen van godsvrucht, tot bepeinzing en gebed, opdat zij de wet uit Gods mond met eerbied ontvangen. "Laat hen bereid zijn", Exodus 19:11. Als wij in plechtige inzettingen tot God naderen, dan moeten wij ons heiligen, en ons er op toebereiden. Afdwalende gedachten moeten teruggeroepen worden, onreine neigingen weerstaan, ontrustende hartstochten bedwongen worden, ja, en alle zorgen omtrent wereldlijke aangelegenheden voor het ogenblik weggedaan worden, opdat onze harten zich verplichten om tot God te naderen. Twee dingen in het bijzonder worden voorgeschreven als tekenen en voorbeelden van hun toebereiding.
a. Ten teken van hun zich reinigen van alle zondige verontreiniging om tot een heilig God te kunnen naderen, moeten zij hun kleren wassen Exodus 19:10, en zij deden het, Exodus 19:14. Niet alsof God onze kleding aanziet, maar terwijl zij hun kleren wasten, wilde Hij hen doen denken aan het wassen van hun zielen door berouw en bekering van de zonden, die zij in Egypte en sedert hun verlossing begaan hadden. Het betaamt ons om in reine kleren gekleed te zijn, als wij voor grote, aanzienlijke mannen verschijnen, en zo worden reine harten vereist, als wij tot de grote God naderen, die ze even duidelijk ziet als de mensen onze kleren zien. Dit is volstrekt noodzakelijk voor een aanbidding, die voor God welbehaaglijk is, zie Psalms 62:6, Jesaja I: 16- 18, Hebrews 10:22.
b. Ten teken, dat zij zich geheel en al wijden aan oefeningen van de godsvrucht, moeten zij zich gedurende deze drie dagen bij deze gelegenheid onthouden zelfs van wettelijk geoorloofde genietingen, en niet tot de vrouw naderen Exodus 19:15. Zie 1 Corinthians 7:5.
2. Hij moet de berg afzetten, Exodus 19:12, Exodus 19:13. Waarschijnlijk heeft hij een lijn getrokken, of gracht gemaakt rondom de voet van de berg die, op straffe des doods, door niemand overschreden mocht worden. Dit was om te kennen te geven:
a. De nederige eerbied, waardoor elk bezield moet wezen, die God aanbidt. Wij zijn geringe schepselen voor het aangezicht van een grote Schepper, snode zondaars in het oog van een heilig en rechtvaardig Rechter, en daarom betamen ons eerbied en godvruchtigheid, Hebrews 12:28, Psalms 2:11.
b. De afstand, waarop de aanbidders zich moesten houden onder deze bedeling, waarop wij moeten letten, opdat wij ons voorrecht onder het evangelie des te meer zullen waarderen, daar wij "vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus," Hebrews 10:19.
3. Hij moet het volk bevelen acht te geven op het teken, dat hun gegeven zal worden, Exodus 19:13. "Als de ramshoorn langzaam gaat, dan moeten zij hun plaatsen innemen aan de voet van de berg, en neerzitten aan Gods voeten", zoals het verklaard wordt in Deuteronomy 33:3. Nooit was zo'n grote vergadering samengeroepen, nooit was er voor zo'n grote vergadering gepredikt, als hier. Geen menselijke stem kon het oor bereikt hebben van zovelen, maar Gods stem heeft ze bereikt.
Verzen 16-25
Exodus 19:16-25Eindelijk is dan nu de gedenkwaardige dag aangebroken, de verschrikkelijke dag van de Heer de dag van het oordeel, waarin Israël de stem van God hoorde, sprekende uit het midden van het vuur, en levend gebleven is, Deuteronomy 4:33. Nooit tevoren of daarna is zo'n prediking gehoord, als die welke nu gehouden werd voor de kerk in de woestijn. Want:
I. De prediker was God zelf, Exodus 19:18, de Heer kwam neer in vuur, en Exodus 19:20, de Heer was neergekomen op de berg Sinaï: De Shechina, of heerlijkheid van de Heer verscheen voor de ogen van al het volk, "Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is aangekomen met tienduizenden van de heiligen," Deuteronomy 33:2, dat is: vergezeld, zoals de goddelijke majesteit altijd vergezeld is, door een menigte van heilige engelen, die aan de plechtigheid luister en heerlijkheid moesten bijzetten, en tevens er dienst bij deden. Vandaar dat de wet gezegd wordt "door de bestellingen van de engelen ontvangen te zijn," Acts 7:53.
II. De kansel (of liever de troon) was de berg Sinaï, omgeven door een zware wolk, Exodus 19:16, en bedekt met rook, Exodus 19:18, en zeer bevende. Nu was het, dat de aarde beefde voor het aangezicht van de Heer en de bergen sprongen als rammen, Psalms 114:4, Psalms 114:7, dat "zelfs Sinaï, de ruwe en rotsachtige, wankelde voor het aangezicht van de Heer, de God van Israëls," Judges 5:5. Nu was het dat "de bergen Hem zagen en beefden," Habakkuk 3:10 en getuigen waren tegen een volk, onbewogen en hard van hart, waarop door niets invloed geoefend kon worden.
III. De vergadering werd samengeroepen door het geluid van een zeer sterke bazuin, Exodus 19:16, en die al luider en luider werd, Exodus 19:19. Dit geschiedde door de dienst van de engelen, en wij lezen van engelen, die bazuinden, Revelation 8:6. Het was het geluid van de bazuin, dat al het volk verschrikte, als degenen, die hun schuld kenden en reden hadden te verwachten, dat het geluid van deze bazuin voor hen als een krijgsgeschrei zou zijn.
IV. Mozes bracht de hoorders naar de plaats van bijeenkomst, Exodus 19:17. Hij, die hen uitgeleid had uit het diensthuis van Egypte, leidde hen nu om de wet uit Gods mond te horen. Openbare personen zijn openbare zegeningen als zij zich beijveren om de openbare eredienst, dat is de openbare aanbidding van God, te bevorderen. Mozes aan het hoofd van een God aanbiddende vergadering is even waarlijk groot, als Mozes aan het hoofd van een leger te velde.
V. De inleidingen tot de dienst waren donderen en bliksemen, Exodus 19:16. Deze waren bestemd om het volk te vervullen met ontzag en hun aandacht op te wekken. Sliepen zij? De donderen zullen hen wekken. Zagen zij heen naar een andere kant? De bliksemen zullen hen aansporen om hun aangezicht te wenden tot Hem, die tot hen sprak. Donderen en bliksemen hebben natuurlijke oorzaken, maar de Schrift leidt er ons op bijzondere wijze toe om er de macht van God en Zijn verschrikking in op te merken. Donder is de stem van God, en bliksem is het vuur van God, beide geschikt om de zintuigen van het gezicht en het gehoor geheel in te nemen, de zintuigen, door welke wij zoveel van onze kennis opdoen.
Vl. Mozes is Gods dienstknecht, tot wie gesproken wordt, aan hem wordt bevolen om stilte te gebieden en de vergadering in orde te houden, Exodus 19:19. Toen het geluid van de bazuin gaande was en zeer sterk werd, sprak Mozes. Sommigen denken dat het nu was, dat hij zei: "Ik ben erg bevreesd en bevende," Hebrews 12:21, maar God bracht zijn vrees tot bedaren door hem de onderscheidende gunst te betonen van hem tot op de top van de berg te roepen, Exodus 19:20, waarmee Hij ook zijn geloof en zijn moed op de proef stelde. Niet zodra was Mozes een eindweegs naar de top van de berg geklommen, of hij werd weer naar beneden gezonden, om het volk te weerhouden van door te breken tot de Heer om te zien, Exodus 19:21. Zelfs de priesters, of vorsten, de hoofden van de huizen van hun vaderen, die de dienst waarnamen voor hun verschillende families, en daarom op andere tijden gezegd worden tot de Heere te naderen, moeten nu op een afstand blijven en zich met zeer grote voorzichtigheid gedragen. Mozes voert aan dat hun geen verdere orders behoeven gegeven te worden, daar afdoende maatregelen genomen waren om enigerlei indringing te voorkomen, Exodus 19:23. Maar God, die hun eigenzinnigheid en vermetelheid kende, en wist wat er nu in het hart van sommigen was, haast hem naar beneden met de last, dat noch de priesters noch het volk het moeten beproeven om door de linies heen te breken en op te klimmen tot de Heer, alleen aan Mozes en Aron, de mannen, tot wier eer God een welbehagen had, werd dit vergund.
Merk op:
1. Wat het was, dat God hun verbood door te breken om te staren. Er was genoeg gedaan om hun geweten te doen ontwaken, maar het werd hun niet toegelaten om hun ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen. Zij mochten zien, maar niet staren, niet turen. Sommigen van hen hebben waarschijnlijk begeerd enigerlei gelijkenis te zien, ten einde te weten hoe een beeld van God te maken, en Hij droeg zorg om dit te voorkomen, want zij hebben geen gelijkenis gezien, Deuteronomy 4:15. In de dingen van God moeten wij niet begeren meer te weten dan God wil, dat wij zullen weten, en Hij heeft ons vergund zoveel te weten als goed voor ons is. Een begeerte naar verboden kennis was het verderf voor onze eerste ouders. Zij die wijs willen zijn boven hetgeen geschreven is en zich willen indringen in de dingen, die zij niet gezien hebben, hebben de vermaning nodig om niet door te breken en te zien.
2. Onder welke strafbedreiging het hun verboden was: dat de Heer tegen hen uitbreke, Exodus 19:22, en velen van hen vallen. De beperkingen en waarschuwingen van de goddelijke wet bedoelen allen ons welzijn, ons behoeden voor het gevaar, waarin wij ons anders door onze eigen dwaasheid storten zouden. Het is op ons gevaar, als wij heenbreken door de perken die God ons gesteld heeft, ons indringen in hetgeen ons niet vergund is, de lieden van Beth-Semes en Uzza hebben hun vermetelheid duur betaald. En zelfs als wij geroepen worden om tot God te naderen, moeten wij gedenken, dat Hij in de hemel is en wij op de aarde zijn, en dat het ons daarom betaamt eerbied en godvruchtige vrees te betonen.
Verzen 16-25
Exodus 19:16-25Eindelijk is dan nu de gedenkwaardige dag aangebroken, de verschrikkelijke dag van de Heer de dag van het oordeel, waarin Israël de stem van God hoorde, sprekende uit het midden van het vuur, en levend gebleven is, Deuteronomy 4:33. Nooit tevoren of daarna is zo'n prediking gehoord, als die welke nu gehouden werd voor de kerk in de woestijn. Want:
I. De prediker was God zelf, Exodus 19:18, de Heer kwam neer in vuur, en Exodus 19:20, de Heer was neergekomen op de berg Sinaï: De Shechina, of heerlijkheid van de Heer verscheen voor de ogen van al het volk, "Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is aangekomen met tienduizenden van de heiligen," Deuteronomy 33:2, dat is: vergezeld, zoals de goddelijke majesteit altijd vergezeld is, door een menigte van heilige engelen, die aan de plechtigheid luister en heerlijkheid moesten bijzetten, en tevens er dienst bij deden. Vandaar dat de wet gezegd wordt "door de bestellingen van de engelen ontvangen te zijn," Acts 7:53.
II. De kansel (of liever de troon) was de berg Sinaï, omgeven door een zware wolk, Exodus 19:16, en bedekt met rook, Exodus 19:18, en zeer bevende. Nu was het, dat de aarde beefde voor het aangezicht van de Heer en de bergen sprongen als rammen, Psalms 114:4, Psalms 114:7, dat "zelfs Sinaï, de ruwe en rotsachtige, wankelde voor het aangezicht van de Heer, de God van Israëls," Judges 5:5. Nu was het dat "de bergen Hem zagen en beefden," Habakkuk 3:10 en getuigen waren tegen een volk, onbewogen en hard van hart, waarop door niets invloed geoefend kon worden.
III. De vergadering werd samengeroepen door het geluid van een zeer sterke bazuin, Exodus 19:16, en die al luider en luider werd, Exodus 19:19. Dit geschiedde door de dienst van de engelen, en wij lezen van engelen, die bazuinden, Revelation 8:6. Het was het geluid van de bazuin, dat al het volk verschrikte, als degenen, die hun schuld kenden en reden hadden te verwachten, dat het geluid van deze bazuin voor hen als een krijgsgeschrei zou zijn.
IV. Mozes bracht de hoorders naar de plaats van bijeenkomst, Exodus 19:17. Hij, die hen uitgeleid had uit het diensthuis van Egypte, leidde hen nu om de wet uit Gods mond te horen. Openbare personen zijn openbare zegeningen als zij zich beijveren om de openbare eredienst, dat is de openbare aanbidding van God, te bevorderen. Mozes aan het hoofd van een God aanbiddende vergadering is even waarlijk groot, als Mozes aan het hoofd van een leger te velde.
V. De inleidingen tot de dienst waren donderen en bliksemen, Exodus 19:16. Deze waren bestemd om het volk te vervullen met ontzag en hun aandacht op te wekken. Sliepen zij? De donderen zullen hen wekken. Zagen zij heen naar een andere kant? De bliksemen zullen hen aansporen om hun aangezicht te wenden tot Hem, die tot hen sprak. Donderen en bliksemen hebben natuurlijke oorzaken, maar de Schrift leidt er ons op bijzondere wijze toe om er de macht van God en Zijn verschrikking in op te merken. Donder is de stem van God, en bliksem is het vuur van God, beide geschikt om de zintuigen van het gezicht en het gehoor geheel in te nemen, de zintuigen, door welke wij zoveel van onze kennis opdoen.
Vl. Mozes is Gods dienstknecht, tot wie gesproken wordt, aan hem wordt bevolen om stilte te gebieden en de vergadering in orde te houden, Exodus 19:19. Toen het geluid van de bazuin gaande was en zeer sterk werd, sprak Mozes. Sommigen denken dat het nu was, dat hij zei: "Ik ben erg bevreesd en bevende," Hebrews 12:21, maar God bracht zijn vrees tot bedaren door hem de onderscheidende gunst te betonen van hem tot op de top van de berg te roepen, Exodus 19:20, waarmee Hij ook zijn geloof en zijn moed op de proef stelde. Niet zodra was Mozes een eindweegs naar de top van de berg geklommen, of hij werd weer naar beneden gezonden, om het volk te weerhouden van door te breken tot de Heer om te zien, Exodus 19:21. Zelfs de priesters, of vorsten, de hoofden van de huizen van hun vaderen, die de dienst waarnamen voor hun verschillende families, en daarom op andere tijden gezegd worden tot de Heere te naderen, moeten nu op een afstand blijven en zich met zeer grote voorzichtigheid gedragen. Mozes voert aan dat hun geen verdere orders behoeven gegeven te worden, daar afdoende maatregelen genomen waren om enigerlei indringing te voorkomen, Exodus 19:23. Maar God, die hun eigenzinnigheid en vermetelheid kende, en wist wat er nu in het hart van sommigen was, haast hem naar beneden met de last, dat noch de priesters noch het volk het moeten beproeven om door de linies heen te breken en op te klimmen tot de Heer, alleen aan Mozes en Aron, de mannen, tot wier eer God een welbehagen had, werd dit vergund.
Merk op:
1. Wat het was, dat God hun verbood door te breken om te staren. Er was genoeg gedaan om hun geweten te doen ontwaken, maar het werd hun niet toegelaten om hun ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen. Zij mochten zien, maar niet staren, niet turen. Sommigen van hen hebben waarschijnlijk begeerd enigerlei gelijkenis te zien, ten einde te weten hoe een beeld van God te maken, en Hij droeg zorg om dit te voorkomen, want zij hebben geen gelijkenis gezien, Deuteronomy 4:15. In de dingen van God moeten wij niet begeren meer te weten dan God wil, dat wij zullen weten, en Hij heeft ons vergund zoveel te weten als goed voor ons is. Een begeerte naar verboden kennis was het verderf voor onze eerste ouders. Zij die wijs willen zijn boven hetgeen geschreven is en zich willen indringen in de dingen, die zij niet gezien hebben, hebben de vermaning nodig om niet door te breken en te zien.
2. Onder welke strafbedreiging het hun verboden was: dat de Heer tegen hen uitbreke, Exodus 19:22, en velen van hen vallen. De beperkingen en waarschuwingen van de goddelijke wet bedoelen allen ons welzijn, ons behoeden voor het gevaar, waarin wij ons anders door onze eigen dwaasheid storten zouden. Het is op ons gevaar, als wij heenbreken door de perken die God ons gesteld heeft, ons indringen in hetgeen ons niet vergund is, de lieden van Beth-Semes en Uzza hebben hun vermetelheid duur betaald. En zelfs als wij geroepen worden om tot God te naderen, moeten wij gedenken, dat Hij in de hemel is en wij op de aarde zijn, en dat het ons daarom betaamt eerbied en godvruchtige vrees te betonen.