Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-8.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 8Mozes had de ouders bevolen om bij het onderwijs van hun kinderen hen het woord Gods in te scherpen, Deuteronomy 6:1-7, door het veelvuldig herhalen van dezelfde dingen, telkens en nogmaals, en nu volgt hij hier dezelfde methode bij het onderwijzen van de Israëlieten, daar hij hen dikwijls dezelfde bevelen en waarschuwingen inprent met dezelfde beweegredenen en argumenten om er kracht aan bij te zetten, opdat hetgeen zij zo dikwijls gehoord hadden, hen bij zou blijven. In dit hoofdstuk geeft Mozes hen:
I. Algemene vermaningen tot gehoorzaamheid, Deuteronomy 8:1,Deuteronomy 8:6.
II. Een terugblik op de grote dingen, die God voor hen gedaan heeft in de woestijn, als een goed argument voor gehoorzaamheid, Deuteronomy 8:2,Deuteronomy 8:15,Deuteronomy 8:16.
III. Een gezicht op het goede land, waar God hen nu in zou brengen, Deuteronomy 8:7.
IV. Een nodige waarschuwing tegen de verzoekingen van voorspoed, Deuteronomy 8:10,Deuteronomy 8:17,Deuteronomy 8:18.
V. Een waarschuwing voor de noodlottige gevolgen van afval van God, Deuteronomy 8:19,Deuteronomy 8:20.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 8Mozes had de ouders bevolen om bij het onderwijs van hun kinderen hen het woord Gods in te scherpen, Deuteronomy 6:1-7, door het veelvuldig herhalen van dezelfde dingen, telkens en nogmaals, en nu volgt hij hier dezelfde methode bij het onderwijzen van de Israëlieten, daar hij hen dikwijls dezelfde bevelen en waarschuwingen inprent met dezelfde beweegredenen en argumenten om er kracht aan bij te zetten, opdat hetgeen zij zo dikwijls gehoord hadden, hen bij zou blijven. In dit hoofdstuk geeft Mozes hen:
I. Algemene vermaningen tot gehoorzaamheid, Deuteronomy 8:1,Deuteronomy 8:6.
II. Een terugblik op de grote dingen, die God voor hen gedaan heeft in de woestijn, als een goed argument voor gehoorzaamheid, Deuteronomy 8:2,Deuteronomy 8:15,Deuteronomy 8:16.
III. Een gezicht op het goede land, waar God hen nu in zou brengen, Deuteronomy 8:7.
IV. Een nodige waarschuwing tegen de verzoekingen van voorspoed, Deuteronomy 8:10,Deuteronomy 8:17,Deuteronomy 8:18.
V. Een waarschuwing voor de noodlottige gevolgen van afval van God, Deuteronomy 8:19,Deuteronomy 8:20.
Verzen 1-9
Deuteronomium 8:1-9De last, die hij hen hier geeft, is dezelfde als tevoren: al Gods geboden te houden en te doen. Hun gehoorzaamheid moet:
1. Zorgzaam, nauwlettend zijn, zij moeten waarnemen om ze te doen.
2. Algemeen, zij moeten alle geboden waarnemen om te doen, Deuteronomy 8:1 :
En
3. Uit een goed beginsel voortkomen, met het oog op God, als de Heere en hun God, en in het bijzonder in een heilig vrezen van Hem, Deuteronomy 8:6, uit eerbied voor Zijn majesteit, onderworpenheid aan Zijn gezag, en vrees voor Zijn toorn.
Om hen aan te sporen tot deze gehoorzaamheid, stelt hij er hen de grote voordelen van voor, Deuteronomy 8:1, dat zij zouden leven en vermenigvuldigen, en dat alles wel met hen zal zijn. En bovendien zegt hij hen ook:
I. Terug te zien op de woestijn, waardoor God hen geleid heeft, Deuteronomy 8:2. Gij zult gedenken aan geheel de weg, die de Heere, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft. Nu zij meerderjarig waren geworden en hun erfdeel in bezit gingen nemen, moeten zij herinnerd worden aan de tucht, waaronder zij gedurende hun minderjarigheid geweest zijn en de methode door God aangewend om hen voor zich op te voeden. De woestijn was de school waarin zij veertig jaren lang gevoed en onderwezen zijn, onder voogden en verzorgers waren, en dit was nu de tijd om hen dit alles in de herinnering te brengen. De gebeurtenissen van deze laatste veertig jaren waren:
1. Zeer gedenkwaardig, wel waardig om herdacht te worden.
2. Zeer nuttig om herdacht te worden, daar zij vele argumenten opleverden voor gehoorzaamheid. En:
3. Zij zijn geschreven met het doel om herdacht te worden. Gelijk het feest van het pascha een herdenkingsviering was van hun bevrijding uit Egypte, zo was het loofhuttenfeest een herdenkingsviering van hun tocht door de woestijn. Het is zeer goed voor ons om te gedenken aan al de wegen van Gods voorzienigheid en genade, langs welke Hij ons tot nu toe door deze woestijn heeft geleid, ten einde ons te bewegen om Hem met blijdschap te dienen en op Hem te vertrouwen. Laat ons hier ons Eben-Haezer oprichten.
A. Zij moeten gedenken aan de benauwdheid waarin zij soms gebracht werden:
a. Ter vernedering van hun hoogmoed. Het was om hen te verootmoedigen, opdat zij zich niet bovenmate zouden verheffen door de veelheid van de wonderen, die voor hun welzijn verricht waren en opdat zij er niet gerust op zouden zijn en er op zouden rekenen terstond in Kanan te komen.
b. Ter openbaring van hun verkeerdheid, om hen te verzoeken, dat is hen op de proef te stellen, opdat zij en anderen zouden weten (want God zelf heeft het tevoren volkomen geweten) alles wat in hun hart was, en zouden zien dat God hen uitverkoren heeft, niet om iets dat in hen was en hen heeft aanbevolen in Zijn gunst, want geheel hun gedrag was eigenzinnig en verkeerd, en tergend. Vele geboden heeft God hen gegeven, die niet nodig zouden geweest zijn, indien zij niet door de woestijn waren gevoerd, zoals die betreffende het manna, Exodus 16:28, en God heeft hen hiermede op de proef gesteld, zoals onze eerste ouders op de proef werden gesteld door de bomen van de hof, of zij Gods geboden zouden houden of niet. Of wel, God beproefde hen hieraan, of zij op Zijn beloften zouden vertrouwen, het woord dat Hij gebood aan duizend geslachten, en, steunende op Zijn beloften, Zijn geboden zouden gehoorzamen.
B. Zij moeten gedenken aan de voorziening, die altijd voor hen gemaakt werd. God zelf heeft bijzonder zorggedragen voor hun voedsel, hun klederen en hun gezondheid. Wat wilden zij meer?
a. Tot spijze hadden zij manna, Deuteronomy 8:3. God liet hen hongeren, en toen voedde Hij hen met het manna, opdat hun uiterste nood de voorziening zoveel temeer welkom zou maken, en Gods goedheid jegens hen destemeer merkwaardig zou zijn. God brengt Zijn volk dikwijls naar de diepte, teneinde de eer te hebben van hen te helpen. En zo wordt het manna van de hemelse vertroosting gegeven aan hen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, Matthew 5:6. Voor een hongerige ziel is alle bitter zoet. Van het manna wordt gezegd, dat het een soort van voedsel was, dat zij noch hun vaderen gekend hebben, zie ook Deuteronomy 8:16. Indien zij wisten dat er zo iets was dat in die landen soms met de dauw viel, zoals sommigen denken dat zij dit geweten hebben, dan was het toch niet bekend dat het ooit in zo grote hoeveelheden en zo aanhoudend is gevallen, en in alle jaargetijden z lang, en alleen op een bestemde plaats. Deze dingen waren ten enenmale wonderbaar en zonder voorbeeld. De Heere heeft om in hun nood te voorzien iets nieuws geschapen. En hiermede heeft Hij hen geleerd dat de mens niet alleen van het brood leeft. Hoewel God brood verordineerd heeft tot versterking van het hart des mensen, en het gewoonlijk tot de staf des levens gesteld wordt, kan God toch, als het Hem behaagt, ook zonder brood steun en voedsel gebieden, en iets anders, waarvan men dit niet denken zou, evengoed aan het doel doen beantwoorden. Wij zouden van de lucht kunnen leven, indien zij door het woord van God daartoe geheiligd was, want God is aan de middelen, die Hij gewoonlijk gebruikt, niet gebonden, maar kan Zijn vriendelijke doeleinden voor Zijn volk ook zonder die middelen tot stand brengen. Onze Heiland haalt deze Schriftplaats aan in antwoord op die verzoeking van Satan: "Zeg dat deze stenen brood worden." "Waartoe dient dat?" zegt Christus, "Mijn hemelse Vader kan Mij ook zonder brood in het leven behouden", Matthew 4:3,Matthew 4:4. Laten Gods kinderen hun Vader niet wantrouwen, en geen zondige middelen aanwenden om in hun nood te voorzien. Op de een of andere wijze zal God voorzien in de weg van plicht en eerlijke vlijt, en zij zullen voorzeker gevoed worden. Dit kan geestelijk toegepast worden, het woord Gods als de openbaring van Gods wil en genade, behoorlijk ontvangen en aangenomen door het geloof, is het voedsel van de ziel, het leven dat er door onderhouden wordt, is het leven van de mensen, en niet alleen het leven dat door brood onderhouden wordt. Het manna was een type van Christus, het brood des levens. Hij is het Woord Gods, door Hem leven wij. Geve de Heere ons altijd dat brood, hetwelk blijft tot in het eeuwige leven, en laat ons niet tevreden zijn, en ons te laten afschepen met de spijze die vergaat!
b. Dezelfde klederen dienden hen van Egypte tot Kanan, tenminste over het algemeen. Hoewel zij geen wisselklederen hadden, waren die toch altijd nieuw, verouderden niet aan hen, Deuteronomy 8:4. Dit was een blijvend wonder, te groter indien zij, zoals de Joden zeggen, er mee groeiden, zodat zij hen altijd pasten. Maar het is duidelijk, dat zij bundels van kledingstukken op hun schouders medegedragen hebben uit Egypte, Exodus 12:34, die zij onder elkaar geruild kunnen hebben, als er aanleiding toe was, en die, welke zij droegen, volstonden, totdat zij in het land kwamen waar zij zich van nieuwe klederen konden voorzien.
Door de methode, die God gebruikte om hen van voedsel en kleding te voorzien, heeft Hij hen
ten eerste: Verootmoedigd. Het was een vernedering voor hen om veertig jaren lang aan dezelfde spijze gebonden te zijn, zonder enigerlei verscheidenheid, en aan dezelfde klederen in hetzelfde fatsoen. Aldus leerde Hij hen dat de goede dingen, die Hij voor hen bestemde, typen waren van betere dingen, en dat het geluk van de mens niet bestaat in gekleed te zijn met purper en zeer fijn lijnwaad en in vrolijk en prachtig te leven, maar in opgenomen te zijn in verbond en gemeenschap met God, en in het leren van de rechten van Zijn gerechtigheid. Gods wet, die aan Israël was gegeven in de woestijn, moet hen in de plaats van voedsel en kleding zijn.
Ten tweede: Hij beproefde hen of zij op Hem wilden vertrouwen om voor hen te voorzien, ook als de natuurlijke middelen ontbraken, Aldus leerde Hij hen te leven in afhankelijkheid van Zijn voorzienigheid, en zich niet verlegen te maken door de angstige zorg, wat zij zouden eten en drinken, en waarmee zij zich zouden kleden. Christus wilde dat Zijn discipelen dezelfde les zouden leren, Matthew 6:25, en gebruikte dezelfde methode om het hen te leren, toen Hij hen uitzond zonder buidel en voedsel, en er toch zorg voor droeg dat hen niets ontbrak, Luke 22:35.
Ten derde: God zorgde voor hun gezondheid en hun gemak. Hoewel zij te voet reisden in een dor en droog land en de weg ruw en ongebaand was, is hun voet toch niet gezwollen. God heeft hen bewaard zodat zij door de ongemakken van hun reis niet gedeerd werden, en zegeningen van die aard behoren wij dankbaar te erkennen. Zij, die Gods leiding volgen, zijn niet slechts veilig, maar gerust. Zolang wij op de weg des plichts blijven, zwellen onze voeten niet, het is de weg van de trouwelozen, die streng is, Proverbs 13:15. God heeft beloofd de voeten van Zijn gunstgenoten te bewaren, 1 Samuel 2:9.
C. Zij moeten ook gedenken aan de bestraffingen, waar zij onder geweest zijn, Deuteronomy 8:5. Gedurende deze jaren van hun opvoeding zijn zij onder strenge tucht gehouden, en niet zonder noodzaak. Gelijk een man zijn zoon kastijdt tot zijn welzijn, en omdat hij hem liefheeft, zo kastijdt u de Heere uw God. God is een tedere, liefhebbende Vader voor al Zijn kinderen, maar als het nodig is, zullen zij de roede gevoelen. Israël heeft haar gevoeld, zij werden gekastijd opdat zij niet veroordeeld zouden worden, gekastijd met een menschenroede. Niet zoals een man, die zijn vijanden zoekt te verderven, hen wondt en doodt, maar zoals een man zijn zoon kastijdt, wiens geluk en welzijn hij bedoelt, zo heeft God hen gekastijd. Hij heeft hen getuchtigd en hen geleerd, Psalms 94:12. Dit moeten zij bekennen in hun hart, dat is: zij moeten het erkennen als hun ervaring, dat God hen met vaderlijke liefde heeft gekastijd, waarvoor zij Hem kinderlijke eerbied en onderworpenheid moeten betonen. Omdat God u gekastijd heeft als een Vader, moet gij Zijn geboden houden, Deuteronomy 8:6. Dit gebruik moeten wij maken van al onze beproevingen, wij moeten er door opgewekt en aangespoord worden tot onze plicht. Aldus wordt hen gezegd terug te zien op de woestijn.
II. Hij zegt hen voorwaarts te zien naar Kanan, waar God hen nu inbracht. Waarheen wij ook onze blik richten, hetzij wij terugzien of voorwaarts zien, overal zullen wij argumenten vinden voor gehoorzaamheid. Het land, waarvan zij nu bezit gingen nemen, wordt hier beschreven als een zeer goed land, Deuteronomy 8:7. Er was alles in wat begerenswaardig was.
1. Het was wel bewaterd, als Eden, de hof van de Heer. Het was een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die bijdroegen tot de vruchtbaarheid van de grond. Er was daar misschien thans meer water dan in Abrahams tijd, daar de Kananieten bronnen hadden gevonden en gegraven zodat Israël de vruchten oogstte van hun vlijt zowel als van Gods milddadigheid.
2. De grond bracht een grote overvloed van allerlei goede dingen voort, niet alleen voor de noodwendige levensbehoeften van de mens, maar ook ter verkwikking en veraangenaming van het menselijk leven. In het land van hun vaderen hadden zij overvloed van brood, het was een korenland, een land van tarwe en gerst, waar zij door de gewone zorg en arbeid van de landman brood konden eten zonder schaarsheid. Het was een vruchtbaar land, dat nooit tot woeste onvruchtbaarheid zou gebracht worden dan door de ongerechtigheid van hen, die daarin woonden. Zij hadden niet slechts water genoeg om hun dorst te lessen maar ook wijngaarden, waarvan de vrucht verordineerd was om het hart te verheugen. En als zij lekkernijen begeerden, dan behoefden zij die niet van verre landen te laten komen, daar hun eigen land wel voorzien was van vijgebomen, granaatbomen, olijfbomen van de beste soort, en honing, of dadelbomen, zoals sommigen denken, dat hier gelezen moet worden.
3. Zelfs de ingewanden van de aarde waren zeer rijk, hoewel zij geen zilver en goud schijnen gehad te hebben, de vorsten van Sheba zullen dit ten geschenke brengen, Psalms 72:15 , maar zij hadden overvloed van de nuttiger metalen: ijzer en koper. IJzerstenen en kopermijnen werden in hun bergen gevonden. Zie Job 28:2.
Merk nu op, dat deze dingen vermeld worden:
a. Om het grote verschil aan te tonen tussen de woestijn, door welke God hen geleid heeft, en het goede land, waarin Hij hen ging brengen. Zij, die met lijdzaamheid de ongemakken dragen van een staat van beproeving, en er door worden verootmoedigd, zijn het best toebereid voor betere omstandigheden.
b. Om te tonen onder welke verplichtingen zij waren om Gods geboden te houden zowel uit dankbaarheid voor Zijn gunsten jegens hen als ook met het oog op hun eigen belang, opdat namelijk die gunsten hen bestendigd zouden worden. Het enige middel om in het bezit te blijven van dit goede land zal zijn in de weg van hun plicht te blijven.
c. Om te tonen welk een beeld of type het was van toekomende goederen. Wat anderen er ook in gezien mogen hebben, Mozes heeft er waarschijnlijk een type in gezien van het betere land. De Evangeliekerk is het Nieuw- Testamentische Kanan, bewaterd door de Geest in Zijn gaven van de genade, beplant met de bomen van de gerechtigheid en dragende de vruchten van de gerechtigheid. De hemel is het goede land, waar aan niets gebrek is en waar volheid is van blijdschap, verzadiging van de vreugde.
Verzen 1-9
Deuteronomium 8:1-9De last, die hij hen hier geeft, is dezelfde als tevoren: al Gods geboden te houden en te doen. Hun gehoorzaamheid moet:
1. Zorgzaam, nauwlettend zijn, zij moeten waarnemen om ze te doen.
2. Algemeen, zij moeten alle geboden waarnemen om te doen, Deuteronomy 8:1 :
En
3. Uit een goed beginsel voortkomen, met het oog op God, als de Heere en hun God, en in het bijzonder in een heilig vrezen van Hem, Deuteronomy 8:6, uit eerbied voor Zijn majesteit, onderworpenheid aan Zijn gezag, en vrees voor Zijn toorn.
Om hen aan te sporen tot deze gehoorzaamheid, stelt hij er hen de grote voordelen van voor, Deuteronomy 8:1, dat zij zouden leven en vermenigvuldigen, en dat alles wel met hen zal zijn. En bovendien zegt hij hen ook:
I. Terug te zien op de woestijn, waardoor God hen geleid heeft, Deuteronomy 8:2. Gij zult gedenken aan geheel de weg, die de Heere, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft. Nu zij meerderjarig waren geworden en hun erfdeel in bezit gingen nemen, moeten zij herinnerd worden aan de tucht, waaronder zij gedurende hun minderjarigheid geweest zijn en de methode door God aangewend om hen voor zich op te voeden. De woestijn was de school waarin zij veertig jaren lang gevoed en onderwezen zijn, onder voogden en verzorgers waren, en dit was nu de tijd om hen dit alles in de herinnering te brengen. De gebeurtenissen van deze laatste veertig jaren waren:
1. Zeer gedenkwaardig, wel waardig om herdacht te worden.
2. Zeer nuttig om herdacht te worden, daar zij vele argumenten opleverden voor gehoorzaamheid. En:
3. Zij zijn geschreven met het doel om herdacht te worden. Gelijk het feest van het pascha een herdenkingsviering was van hun bevrijding uit Egypte, zo was het loofhuttenfeest een herdenkingsviering van hun tocht door de woestijn. Het is zeer goed voor ons om te gedenken aan al de wegen van Gods voorzienigheid en genade, langs welke Hij ons tot nu toe door deze woestijn heeft geleid, ten einde ons te bewegen om Hem met blijdschap te dienen en op Hem te vertrouwen. Laat ons hier ons Eben-Haezer oprichten.
A. Zij moeten gedenken aan de benauwdheid waarin zij soms gebracht werden:
a. Ter vernedering van hun hoogmoed. Het was om hen te verootmoedigen, opdat zij zich niet bovenmate zouden verheffen door de veelheid van de wonderen, die voor hun welzijn verricht waren en opdat zij er niet gerust op zouden zijn en er op zouden rekenen terstond in Kanan te komen.
b. Ter openbaring van hun verkeerdheid, om hen te verzoeken, dat is hen op de proef te stellen, opdat zij en anderen zouden weten (want God zelf heeft het tevoren volkomen geweten) alles wat in hun hart was, en zouden zien dat God hen uitverkoren heeft, niet om iets dat in hen was en hen heeft aanbevolen in Zijn gunst, want geheel hun gedrag was eigenzinnig en verkeerd, en tergend. Vele geboden heeft God hen gegeven, die niet nodig zouden geweest zijn, indien zij niet door de woestijn waren gevoerd, zoals die betreffende het manna, Exodus 16:28, en God heeft hen hiermede op de proef gesteld, zoals onze eerste ouders op de proef werden gesteld door de bomen van de hof, of zij Gods geboden zouden houden of niet. Of wel, God beproefde hen hieraan, of zij op Zijn beloften zouden vertrouwen, het woord dat Hij gebood aan duizend geslachten, en, steunende op Zijn beloften, Zijn geboden zouden gehoorzamen.
B. Zij moeten gedenken aan de voorziening, die altijd voor hen gemaakt werd. God zelf heeft bijzonder zorggedragen voor hun voedsel, hun klederen en hun gezondheid. Wat wilden zij meer?
a. Tot spijze hadden zij manna, Deuteronomy 8:3. God liet hen hongeren, en toen voedde Hij hen met het manna, opdat hun uiterste nood de voorziening zoveel temeer welkom zou maken, en Gods goedheid jegens hen destemeer merkwaardig zou zijn. God brengt Zijn volk dikwijls naar de diepte, teneinde de eer te hebben van hen te helpen. En zo wordt het manna van de hemelse vertroosting gegeven aan hen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, Matthew 5:6. Voor een hongerige ziel is alle bitter zoet. Van het manna wordt gezegd, dat het een soort van voedsel was, dat zij noch hun vaderen gekend hebben, zie ook Deuteronomy 8:16. Indien zij wisten dat er zo iets was dat in die landen soms met de dauw viel, zoals sommigen denken dat zij dit geweten hebben, dan was het toch niet bekend dat het ooit in zo grote hoeveelheden en zo aanhoudend is gevallen, en in alle jaargetijden z lang, en alleen op een bestemde plaats. Deze dingen waren ten enenmale wonderbaar en zonder voorbeeld. De Heere heeft om in hun nood te voorzien iets nieuws geschapen. En hiermede heeft Hij hen geleerd dat de mens niet alleen van het brood leeft. Hoewel God brood verordineerd heeft tot versterking van het hart des mensen, en het gewoonlijk tot de staf des levens gesteld wordt, kan God toch, als het Hem behaagt, ook zonder brood steun en voedsel gebieden, en iets anders, waarvan men dit niet denken zou, evengoed aan het doel doen beantwoorden. Wij zouden van de lucht kunnen leven, indien zij door het woord van God daartoe geheiligd was, want God is aan de middelen, die Hij gewoonlijk gebruikt, niet gebonden, maar kan Zijn vriendelijke doeleinden voor Zijn volk ook zonder die middelen tot stand brengen. Onze Heiland haalt deze Schriftplaats aan in antwoord op die verzoeking van Satan: "Zeg dat deze stenen brood worden." "Waartoe dient dat?" zegt Christus, "Mijn hemelse Vader kan Mij ook zonder brood in het leven behouden", Matthew 4:3,Matthew 4:4. Laten Gods kinderen hun Vader niet wantrouwen, en geen zondige middelen aanwenden om in hun nood te voorzien. Op de een of andere wijze zal God voorzien in de weg van plicht en eerlijke vlijt, en zij zullen voorzeker gevoed worden. Dit kan geestelijk toegepast worden, het woord Gods als de openbaring van Gods wil en genade, behoorlijk ontvangen en aangenomen door het geloof, is het voedsel van de ziel, het leven dat er door onderhouden wordt, is het leven van de mensen, en niet alleen het leven dat door brood onderhouden wordt. Het manna was een type van Christus, het brood des levens. Hij is het Woord Gods, door Hem leven wij. Geve de Heere ons altijd dat brood, hetwelk blijft tot in het eeuwige leven, en laat ons niet tevreden zijn, en ons te laten afschepen met de spijze die vergaat!
b. Dezelfde klederen dienden hen van Egypte tot Kanan, tenminste over het algemeen. Hoewel zij geen wisselklederen hadden, waren die toch altijd nieuw, verouderden niet aan hen, Deuteronomy 8:4. Dit was een blijvend wonder, te groter indien zij, zoals de Joden zeggen, er mee groeiden, zodat zij hen altijd pasten. Maar het is duidelijk, dat zij bundels van kledingstukken op hun schouders medegedragen hebben uit Egypte, Exodus 12:34, die zij onder elkaar geruild kunnen hebben, als er aanleiding toe was, en die, welke zij droegen, volstonden, totdat zij in het land kwamen waar zij zich van nieuwe klederen konden voorzien.
Door de methode, die God gebruikte om hen van voedsel en kleding te voorzien, heeft Hij hen
ten eerste: Verootmoedigd. Het was een vernedering voor hen om veertig jaren lang aan dezelfde spijze gebonden te zijn, zonder enigerlei verscheidenheid, en aan dezelfde klederen in hetzelfde fatsoen. Aldus leerde Hij hen dat de goede dingen, die Hij voor hen bestemde, typen waren van betere dingen, en dat het geluk van de mens niet bestaat in gekleed te zijn met purper en zeer fijn lijnwaad en in vrolijk en prachtig te leven, maar in opgenomen te zijn in verbond en gemeenschap met God, en in het leren van de rechten van Zijn gerechtigheid. Gods wet, die aan Israël was gegeven in de woestijn, moet hen in de plaats van voedsel en kleding zijn.
Ten tweede: Hij beproefde hen of zij op Hem wilden vertrouwen om voor hen te voorzien, ook als de natuurlijke middelen ontbraken, Aldus leerde Hij hen te leven in afhankelijkheid van Zijn voorzienigheid, en zich niet verlegen te maken door de angstige zorg, wat zij zouden eten en drinken, en waarmee zij zich zouden kleden. Christus wilde dat Zijn discipelen dezelfde les zouden leren, Matthew 6:25, en gebruikte dezelfde methode om het hen te leren, toen Hij hen uitzond zonder buidel en voedsel, en er toch zorg voor droeg dat hen niets ontbrak, Luke 22:35.
Ten derde: God zorgde voor hun gezondheid en hun gemak. Hoewel zij te voet reisden in een dor en droog land en de weg ruw en ongebaand was, is hun voet toch niet gezwollen. God heeft hen bewaard zodat zij door de ongemakken van hun reis niet gedeerd werden, en zegeningen van die aard behoren wij dankbaar te erkennen. Zij, die Gods leiding volgen, zijn niet slechts veilig, maar gerust. Zolang wij op de weg des plichts blijven, zwellen onze voeten niet, het is de weg van de trouwelozen, die streng is, Proverbs 13:15. God heeft beloofd de voeten van Zijn gunstgenoten te bewaren, 1 Samuel 2:9.
C. Zij moeten ook gedenken aan de bestraffingen, waar zij onder geweest zijn, Deuteronomy 8:5. Gedurende deze jaren van hun opvoeding zijn zij onder strenge tucht gehouden, en niet zonder noodzaak. Gelijk een man zijn zoon kastijdt tot zijn welzijn, en omdat hij hem liefheeft, zo kastijdt u de Heere uw God. God is een tedere, liefhebbende Vader voor al Zijn kinderen, maar als het nodig is, zullen zij de roede gevoelen. Israël heeft haar gevoeld, zij werden gekastijd opdat zij niet veroordeeld zouden worden, gekastijd met een menschenroede. Niet zoals een man, die zijn vijanden zoekt te verderven, hen wondt en doodt, maar zoals een man zijn zoon kastijdt, wiens geluk en welzijn hij bedoelt, zo heeft God hen gekastijd. Hij heeft hen getuchtigd en hen geleerd, Psalms 94:12. Dit moeten zij bekennen in hun hart, dat is: zij moeten het erkennen als hun ervaring, dat God hen met vaderlijke liefde heeft gekastijd, waarvoor zij Hem kinderlijke eerbied en onderworpenheid moeten betonen. Omdat God u gekastijd heeft als een Vader, moet gij Zijn geboden houden, Deuteronomy 8:6. Dit gebruik moeten wij maken van al onze beproevingen, wij moeten er door opgewekt en aangespoord worden tot onze plicht. Aldus wordt hen gezegd terug te zien op de woestijn.
II. Hij zegt hen voorwaarts te zien naar Kanan, waar God hen nu inbracht. Waarheen wij ook onze blik richten, hetzij wij terugzien of voorwaarts zien, overal zullen wij argumenten vinden voor gehoorzaamheid. Het land, waarvan zij nu bezit gingen nemen, wordt hier beschreven als een zeer goed land, Deuteronomy 8:7. Er was alles in wat begerenswaardig was.
1. Het was wel bewaterd, als Eden, de hof van de Heer. Het was een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die bijdroegen tot de vruchtbaarheid van de grond. Er was daar misschien thans meer water dan in Abrahams tijd, daar de Kananieten bronnen hadden gevonden en gegraven zodat Israël de vruchten oogstte van hun vlijt zowel als van Gods milddadigheid.
2. De grond bracht een grote overvloed van allerlei goede dingen voort, niet alleen voor de noodwendige levensbehoeften van de mens, maar ook ter verkwikking en veraangenaming van het menselijk leven. In het land van hun vaderen hadden zij overvloed van brood, het was een korenland, een land van tarwe en gerst, waar zij door de gewone zorg en arbeid van de landman brood konden eten zonder schaarsheid. Het was een vruchtbaar land, dat nooit tot woeste onvruchtbaarheid zou gebracht worden dan door de ongerechtigheid van hen, die daarin woonden. Zij hadden niet slechts water genoeg om hun dorst te lessen maar ook wijngaarden, waarvan de vrucht verordineerd was om het hart te verheugen. En als zij lekkernijen begeerden, dan behoefden zij die niet van verre landen te laten komen, daar hun eigen land wel voorzien was van vijgebomen, granaatbomen, olijfbomen van de beste soort, en honing, of dadelbomen, zoals sommigen denken, dat hier gelezen moet worden.
3. Zelfs de ingewanden van de aarde waren zeer rijk, hoewel zij geen zilver en goud schijnen gehad te hebben, de vorsten van Sheba zullen dit ten geschenke brengen, Psalms 72:15 , maar zij hadden overvloed van de nuttiger metalen: ijzer en koper. IJzerstenen en kopermijnen werden in hun bergen gevonden. Zie Job 28:2.
Merk nu op, dat deze dingen vermeld worden:
a. Om het grote verschil aan te tonen tussen de woestijn, door welke God hen geleid heeft, en het goede land, waarin Hij hen ging brengen. Zij, die met lijdzaamheid de ongemakken dragen van een staat van beproeving, en er door worden verootmoedigd, zijn het best toebereid voor betere omstandigheden.
b. Om te tonen onder welke verplichtingen zij waren om Gods geboden te houden zowel uit dankbaarheid voor Zijn gunsten jegens hen als ook met het oog op hun eigen belang, opdat namelijk die gunsten hen bestendigd zouden worden. Het enige middel om in het bezit te blijven van dit goede land zal zijn in de weg van hun plicht te blijven.
c. Om te tonen welk een beeld of type het was van toekomende goederen. Wat anderen er ook in gezien mogen hebben, Mozes heeft er waarschijnlijk een type in gezien van het betere land. De Evangeliekerk is het Nieuw- Testamentische Kanan, bewaterd door de Geest in Zijn gaven van de genade, beplant met de bomen van de gerechtigheid en dragende de vruchten van de gerechtigheid. De hemel is het goede land, waar aan niets gebrek is en waar volheid is van blijdschap, verzadiging van de vreugde.
Verzen 10-20
Deuteronomium 8:10-20Gesproken hebbende van de grote overvloed, die zij in het land Kanan zullen vinden, acht Mozes het nodig hen te waarschuwen tegen een misbruiken van die overvloed, een zonde waartoe zij te meer geneigd zullen zijn nu zij, na zolang in een dorre woestijn verbleven te zijn, terstond die wijngaard van de Heer zullen binnentreden.
I. Hij wijst hen op de plicht, die aan een staat van voorspoed is verbonden, Deuteronomy 8:10. Het wordt hen vergund te eten, zelfs tot verzadiging toe, maar niet tot oververzadiging, niet tot overdaad. Maar laat hen altijd hun Weldoener gedenken, de Gever van hun goed, en niet nalaten dankzegging te doen voor hun maaltijd, zo zult gij de Heere uw God loven.
1. Zij moeten er zich voor wachten om zo veel te eten en te drinken, dat zij er door ongeschikt zouden worden voor de plicht om God te loven, veeleer moeten zij er naar streven om God hierin met zoveel te meer blijmoedigheid en verruiming des harten te dienen.
2. Zij moeten geen gemeenschap hebben met hen die, als zij gegeten hebben en verzadigd zijn, valse goden loven, zoals de Israëlieten zelf gedaan hebben bij hun aanbidding van het gouden kalf, Exodus 32:6.
3. Van alles, waar zij het genot van hadden moet God de eer ontvangen. Gelijk onze Heiland ons geleerd heeft te zegenen v r wij eten, Matthew 14:19,Matthew 14:20, zo wordt ons hier geleerd dankzegging te doen voor de maaltijd. Dat is ons Hosanna, God zegene, dat is ons Hallelujah, Gezegend zij God. Wij moeten God danken in alles. Volgens deze wet hebben de vrome Joden het lofwaardig gebruik aangenomen, om God te loven, niet slechts bij hun plechtige maaltijden, maar ook bij andere gelegenheden. Als zij een beker wijn dronken, hieven zij hun handen op en zeiden: Geloofd zij Hij, die de vrucht van de wijnstok geschapen heeft om het hart te verheugen. Als zij de geur van een bloem roken zeiden zij: Geloofd zij Hij, die deze bloem welriekend heeft gemaakt.
4. Als zij dankzegging deden voor de vruchten van het land, dan moesten zij ook danken voor het goede land zelf, dat hen door belofte geschonken was. EIk lieflijk genot moet ons een aanleiding zijn, om God voor onze goede, aangename vestiging te danken, en ik weet niet of wij, die van deze natie zijn, niet evenveel reden hebben, als de Israëlieten hebben gehad om God voor een goed land te danken.
II. Hij wapent hen tegen de verzoekingen van een toestand van voorspoed, en zegt hen op hun hoede er tegen te zijn. Als gij goede huizen gebouwd zult hebben en die bewonen, Deuteronomy 8:12, (want, hoewel God hen huizen gaf, die zij niet gebouwd hebben, Deuteronomy 6:10, zullen die hen niet genoeg zijn, zij moeten grotere en schonere hebben), en als gij rijk zult geworden zijn in vee, in zilver en goud, Deuteronomy 8:12, zoals Abraham, Genesis 13:2, wanneer alles wat gij hebt, vermenigvuldigd is:
1. Zo wacht u dan voor hoogmoed. Laat dan uw hart zich niet verheffen, Deuteronomy 8:14. Als de goederen vele worden, is het hart geneigd zich te verheffen in eigenwaan, zelfbehagen en zelfvertrouwen. Laat ons er dan naar streven, om in een grote staat ons hart klein te houden, ootmoed is zowel de rust als het sieraad van voorspoed. Wacht u om, al was het ook maar in uw hart, dat hovaardige woord te zeggen: mijn kracht, en de sterkte van mijn hand, heeft mij dit vermogen verkregen, Deuteronomy 8:17. De lof van onze voorspoed moeten wij nooit aan onszelf toekennen, aan ons vernuft of onze vlijt, want de spijs is niet altijd van de wijze, noch ook de rijkdom van de verstandige, Ecclesiastes 9:11. Het is geestelijke afgoderij om aldus aan ons eigen garen te offeren, en aan ons eigen net te roken, Habakkuk 1:16.
2. "Wacht u ervoor om God te vergeten." Dit volgt op het verheffen van het hart, want het is doordat hij zijn neus omhoog steekt, dat de goddeloze niet onderzoekt en dat al zijn gedachten zijn dat er geen God is, Psalms 10:4. Zij die zichzelf bewonderen, verachten God.
a. "Vergeet niet uw plicht jegens God", Deuteronomy 8:11. Wij vergeten God, indien wij Zijn geboden niet houden, wij vergeten Zijn gezag over ons en onze verplichtingen aan Hem, en verwachtingen van Hem, als wij niet gehoorzaam zijn aan Zijn wetten. Als de mensen rijk worden, zijn zij in verzoeking om de Godsdienst voor een nodeloze zaak te houden, zij zijn gelukkig zonder de Godsdienst, vinden hem beneden zich en te moeilijk en lastig voor hen, hun waardigheid verbiedt hen zich te buigen en hun vrijheid verbiedt hen om te dienen, maar wij zijn schandelijk ondankbaar indien, hoe beter God voor ons is, hoe slechter wij voor Hem zijn.
b. "Vergeet Gods vroegere handelingen met u niet. Uw verlossing uit Egypte, Deuteronomy 8:14. De voorziening die Hij voor u gemaakt heeft in de woestijn, die grote en vreselijke woestijn." Zij moeten nooit de indruk vergeten, die het vreselijke van die woestijn op hen gemaakt heeft, zie Jeremiah 2:6, waar zij de schaduw van de dood wordt genoemd. Daar heeft God hen bewaard om niet door de vurige slangen verdelgd te worden, hoewel Hij soms daarvan gebruik gemaakt heeft om hen te tuchtigen. Daar heeft Hij hen er voor bewaard om om te komen wegens gebrek aan water, hen volgende met water uit de keiachtige rots, Deuteronomy 8:15, uit welke, zegt bisschop Patrick, men eerder vuur dan water verwacht zou hebben. Daar heeft Hij hen gespijzigd met manna, waarvan reeds in Deuteronomy 8:3 gesproken is, er voor zorgende hen in het leven te behouden, teneinde hen ten laatste wel te doen, Deuteronomy 8:16. Voor Zijn Israël bewaart God het beste voor het laatst. Hoe streng Hij ook met hen scheen te handelen op de weg, Hij zal niet falen hen ten laatste wel te doen.
c. "Vergeet Gods hand niet in uw tegenwoordige voorspoed", Deuteronomy 8:18. Gedenk dat Hij het is, die u vermogen geeft want Hij geeft u kracht om vermogen te verkrijgen. Zie hier hoe Gods geven en ons verkrijgen met elkaar in overeenstemming worden gebracht, en pas dit toe op geestelijken rijkdom. Het is onze plicht om wijsheid te verkrijgen, en boven alles wat wij bezitten, verstand te verkrijgen, en toch is het Gods genade, die wijsheid geeft, en als wij haar verkregen hebben, dan moeten wij niet zeggen: het was de sterkte van mijn hand, die mij haar verkregen heeft, maar erkennen, dat het God was, die ons de kracht gaf om het te verkrijgen, en daarom moeten wij Hem de lof er van geven en het gebruik er van Hem wijden. De zegen van de Heer op de hand van de vlijtige maakt rijk, beide voor deze wereld en voor de toekomende. Hij geeft u kracht om vermogen te verkrijgen, niet zozeer om het u gemakkelijk te doen hebben, als wel om Zijn verbond te bevestigen. Al Gods gaven komen tot ons ingevolge Zijn beloften.
III. Hij herhaalt de waarschuwing, die hij hen dikwijls gegeven had voor de noodlottige gevolgen van hun afval van God, Deuteronomy 8:19,Deuteronomy 8:20.
Merk op:
1. Hoe hij de zonde beschrijft: het is eerst het vergeten van God, en dan het aanbidden van andere goden. Tot welke goddeloosheid zullen zij niet vervallen, die de gedachte aan God uit hun hart verbannen? En zijn eenmaal de genegenheden van God verplaatst, dan zullen zij spoedig misplaatst worden op valse ijdelheden.
2. Hoe hij hen hierom toorn en verderf aankondigt. Indien gij dat doet, dan zult gij voorzeker vergaan, en dan zal de kracht van uw handen, waar gij zo trots op zijt, u niet kunnen helpen. "Ja, gij zult vergaan, zoals de natiën, die voor uw aangezicht worden uitgedreven." In weerwil van Zijn verbond met u en uw betrekking tot Hem, zal God u niet meer achten dan hen, zo gij Hem niet gehoorzaam en getrouw wilt zijn. Zij, die anderen volgen in zonde, zullen hen gewis ook volgen in het verderf. Als wij doen zoals de zondaars doen, dan moeten wij verwachten, dat het ons gaan zal zoals het de zondaars gaat.
Verzen 10-20
Deuteronomium 8:10-20Gesproken hebbende van de grote overvloed, die zij in het land Kanan zullen vinden, acht Mozes het nodig hen te waarschuwen tegen een misbruiken van die overvloed, een zonde waartoe zij te meer geneigd zullen zijn nu zij, na zolang in een dorre woestijn verbleven te zijn, terstond die wijngaard van de Heer zullen binnentreden.
I. Hij wijst hen op de plicht, die aan een staat van voorspoed is verbonden, Deuteronomy 8:10. Het wordt hen vergund te eten, zelfs tot verzadiging toe, maar niet tot oververzadiging, niet tot overdaad. Maar laat hen altijd hun Weldoener gedenken, de Gever van hun goed, en niet nalaten dankzegging te doen voor hun maaltijd, zo zult gij de Heere uw God loven.
1. Zij moeten er zich voor wachten om zo veel te eten en te drinken, dat zij er door ongeschikt zouden worden voor de plicht om God te loven, veeleer moeten zij er naar streven om God hierin met zoveel te meer blijmoedigheid en verruiming des harten te dienen.
2. Zij moeten geen gemeenschap hebben met hen die, als zij gegeten hebben en verzadigd zijn, valse goden loven, zoals de Israëlieten zelf gedaan hebben bij hun aanbidding van het gouden kalf, Exodus 32:6.
3. Van alles, waar zij het genot van hadden moet God de eer ontvangen. Gelijk onze Heiland ons geleerd heeft te zegenen v r wij eten, Matthew 14:19,Matthew 14:20, zo wordt ons hier geleerd dankzegging te doen voor de maaltijd. Dat is ons Hosanna, God zegene, dat is ons Hallelujah, Gezegend zij God. Wij moeten God danken in alles. Volgens deze wet hebben de vrome Joden het lofwaardig gebruik aangenomen, om God te loven, niet slechts bij hun plechtige maaltijden, maar ook bij andere gelegenheden. Als zij een beker wijn dronken, hieven zij hun handen op en zeiden: Geloofd zij Hij, die de vrucht van de wijnstok geschapen heeft om het hart te verheugen. Als zij de geur van een bloem roken zeiden zij: Geloofd zij Hij, die deze bloem welriekend heeft gemaakt.
4. Als zij dankzegging deden voor de vruchten van het land, dan moesten zij ook danken voor het goede land zelf, dat hen door belofte geschonken was. EIk lieflijk genot moet ons een aanleiding zijn, om God voor onze goede, aangename vestiging te danken, en ik weet niet of wij, die van deze natie zijn, niet evenveel reden hebben, als de Israëlieten hebben gehad om God voor een goed land te danken.
II. Hij wapent hen tegen de verzoekingen van een toestand van voorspoed, en zegt hen op hun hoede er tegen te zijn. Als gij goede huizen gebouwd zult hebben en die bewonen, Deuteronomy 8:12, (want, hoewel God hen huizen gaf, die zij niet gebouwd hebben, Deuteronomy 6:10, zullen die hen niet genoeg zijn, zij moeten grotere en schonere hebben), en als gij rijk zult geworden zijn in vee, in zilver en goud, Deuteronomy 8:12, zoals Abraham, Genesis 13:2, wanneer alles wat gij hebt, vermenigvuldigd is:
1. Zo wacht u dan voor hoogmoed. Laat dan uw hart zich niet verheffen, Deuteronomy 8:14. Als de goederen vele worden, is het hart geneigd zich te verheffen in eigenwaan, zelfbehagen en zelfvertrouwen. Laat ons er dan naar streven, om in een grote staat ons hart klein te houden, ootmoed is zowel de rust als het sieraad van voorspoed. Wacht u om, al was het ook maar in uw hart, dat hovaardige woord te zeggen: mijn kracht, en de sterkte van mijn hand, heeft mij dit vermogen verkregen, Deuteronomy 8:17. De lof van onze voorspoed moeten wij nooit aan onszelf toekennen, aan ons vernuft of onze vlijt, want de spijs is niet altijd van de wijze, noch ook de rijkdom van de verstandige, Ecclesiastes 9:11. Het is geestelijke afgoderij om aldus aan ons eigen garen te offeren, en aan ons eigen net te roken, Habakkuk 1:16.
2. "Wacht u ervoor om God te vergeten." Dit volgt op het verheffen van het hart, want het is doordat hij zijn neus omhoog steekt, dat de goddeloze niet onderzoekt en dat al zijn gedachten zijn dat er geen God is, Psalms 10:4. Zij die zichzelf bewonderen, verachten God.
a. "Vergeet niet uw plicht jegens God", Deuteronomy 8:11. Wij vergeten God, indien wij Zijn geboden niet houden, wij vergeten Zijn gezag over ons en onze verplichtingen aan Hem, en verwachtingen van Hem, als wij niet gehoorzaam zijn aan Zijn wetten. Als de mensen rijk worden, zijn zij in verzoeking om de Godsdienst voor een nodeloze zaak te houden, zij zijn gelukkig zonder de Godsdienst, vinden hem beneden zich en te moeilijk en lastig voor hen, hun waardigheid verbiedt hen zich te buigen en hun vrijheid verbiedt hen om te dienen, maar wij zijn schandelijk ondankbaar indien, hoe beter God voor ons is, hoe slechter wij voor Hem zijn.
b. "Vergeet Gods vroegere handelingen met u niet. Uw verlossing uit Egypte, Deuteronomy 8:14. De voorziening die Hij voor u gemaakt heeft in de woestijn, die grote en vreselijke woestijn." Zij moeten nooit de indruk vergeten, die het vreselijke van die woestijn op hen gemaakt heeft, zie Jeremiah 2:6, waar zij de schaduw van de dood wordt genoemd. Daar heeft God hen bewaard om niet door de vurige slangen verdelgd te worden, hoewel Hij soms daarvan gebruik gemaakt heeft om hen te tuchtigen. Daar heeft Hij hen er voor bewaard om om te komen wegens gebrek aan water, hen volgende met water uit de keiachtige rots, Deuteronomy 8:15, uit welke, zegt bisschop Patrick, men eerder vuur dan water verwacht zou hebben. Daar heeft Hij hen gespijzigd met manna, waarvan reeds in Deuteronomy 8:3 gesproken is, er voor zorgende hen in het leven te behouden, teneinde hen ten laatste wel te doen, Deuteronomy 8:16. Voor Zijn Israël bewaart God het beste voor het laatst. Hoe streng Hij ook met hen scheen te handelen op de weg, Hij zal niet falen hen ten laatste wel te doen.
c. "Vergeet Gods hand niet in uw tegenwoordige voorspoed", Deuteronomy 8:18. Gedenk dat Hij het is, die u vermogen geeft want Hij geeft u kracht om vermogen te verkrijgen. Zie hier hoe Gods geven en ons verkrijgen met elkaar in overeenstemming worden gebracht, en pas dit toe op geestelijken rijkdom. Het is onze plicht om wijsheid te verkrijgen, en boven alles wat wij bezitten, verstand te verkrijgen, en toch is het Gods genade, die wijsheid geeft, en als wij haar verkregen hebben, dan moeten wij niet zeggen: het was de sterkte van mijn hand, die mij haar verkregen heeft, maar erkennen, dat het God was, die ons de kracht gaf om het te verkrijgen, en daarom moeten wij Hem de lof er van geven en het gebruik er van Hem wijden. De zegen van de Heer op de hand van de vlijtige maakt rijk, beide voor deze wereld en voor de toekomende. Hij geeft u kracht om vermogen te verkrijgen, niet zozeer om het u gemakkelijk te doen hebben, als wel om Zijn verbond te bevestigen. Al Gods gaven komen tot ons ingevolge Zijn beloften.
III. Hij herhaalt de waarschuwing, die hij hen dikwijls gegeven had voor de noodlottige gevolgen van hun afval van God, Deuteronomy 8:19,Deuteronomy 8:20.
Merk op:
1. Hoe hij de zonde beschrijft: het is eerst het vergeten van God, en dan het aanbidden van andere goden. Tot welke goddeloosheid zullen zij niet vervallen, die de gedachte aan God uit hun hart verbannen? En zijn eenmaal de genegenheden van God verplaatst, dan zullen zij spoedig misplaatst worden op valse ijdelheden.
2. Hoe hij hen hierom toorn en verderf aankondigt. Indien gij dat doet, dan zult gij voorzeker vergaan, en dan zal de kracht van uw handen, waar gij zo trots op zijt, u niet kunnen helpen. "Ja, gij zult vergaan, zoals de natiën, die voor uw aangezicht worden uitgedreven." In weerwil van Zijn verbond met u en uw betrekking tot Hem, zal God u niet meer achten dan hen, zo gij Hem niet gehoorzaam en getrouw wilt zijn. Zij, die anderen volgen in zonde, zullen hen gewis ook volgen in het verderf. Als wij doen zoals de zondaars doen, dan moeten wij verwachten, dat het ons gaan zal zoals het de zondaars gaat.