Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Deuteronomium 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 13

Mozes blijft nog bij het zo noodzakelijk onderwerp BETREFFENDE HET GEVAAR VAN AFGODERIJ. Aan het einde van het vorige hoofdstuk had hij hen gewaarschuwd tegen het gevaar van de zijde van de Kananieten. In dit hoofdstuk waarschuwt hij hen tegen het ontstaan van afgoderij onder henzelf, zij moeten zich wachten van er toe verleid te worden:

I. Door voorgeven van profetie, Deuteronomy 13:1.

II. Door het voorwendsel van vriendschap of bloedverwantschap, Deuteronomy 13:6 :11.

III. Door voorwendsel van grote getallen, Deuteronomy 13:12. In al die gevallen moet de verzoeking kloek en vastberaden weerstaan worden, en moeten de verleiders worden gestraft.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 13

Mozes blijft nog bij het zo noodzakelijk onderwerp BETREFFENDE HET GEVAAR VAN AFGODERIJ. Aan het einde van het vorige hoofdstuk had hij hen gewaarschuwd tegen het gevaar van de zijde van de Kananieten. In dit hoofdstuk waarschuwt hij hen tegen het ontstaan van afgoderij onder henzelf, zij moeten zich wachten van er toe verleid te worden:

I. Door voorgeven van profetie, Deuteronomy 13:1.

II. Door het voorwendsel van vriendschap of bloedverwantschap, Deuteronomy 13:6 :11.

III. Door voorwendsel van grote getallen, Deuteronomy 13:12. In al die gevallen moet de verzoeking kloek en vastberaden weerstaan worden, en moeten de verleiders worden gestraft.

Verzen 1-5

Deuteronomium 13:1-5

I. Hier is een vreemde onderstelling, Deuteronomy 13:1, Deuteronomy 13:2.

1. Het is vreemd, dat er iemand onder hen zou opstaan, inzonderheid iemand die aanspraak maakt op visioen en profetie, die hen zou bewegen om andere goden te dienen. Was het mogelijk dat iemand, die zoveel kennis had van de methoden van de Goddelijke openbaring, dat hij instaat was een profeet voor te stellen, toch zo weinig kennis had van de aard en de wil Gods, dat hijzelf andere goden gaat dienen en ook anderen verleidt om dit te doen? Kon een Israëliet zich ooit aan zo'n goddeloosheid schuldig maken? Kon een man van verstand ooit tot zulk een ongerijmdheid vervallen? Wij zien het in onze eigen dagen, en kunnen het daarom ook minder vreemd vinden. Er zijn menigten van mensen, die er aanspraak op maken beide geleerd en godsdienstig te zijn en toch zichzelf en anderen aansporen niet alleen om God te aanbidden door beelden maar om Goddelijke eer te geven aan heiligen en engelen, hetgeen niet beter is dan andere goden na te volgen en te dienen, zodanig is de kracht van de dwaling.

2. Nog vreemder is het dat het teken of wonder ter bevestiging van die valse leer komt. Kan men denken dat God zelf zo'n snood denkbeeld zou ondersteunen? Heeft ooit een valse profeet een waar wonder gewerkt? Hier wordt dit slechts ondersteld, en wel om twee redenen.

a. Om kracht bij te zetten aan de waarschuwing tegen het luisteren naar zo iemand. AI zou het ook mogelijk zijn, dat hij een waar wonder werkt, moet gij hem toch niet geloven, als hij u zegt dat gij andere goden moet dienen, want de Goddelijke wet daartegen is eeuwig en onveranderlijk. De onderstelling is als die in Galatians 1:8, Al ware het ook dat wij, of een engel uit de hemel, u een Evangelie verkondigden, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, hetgeen de mogelijkheid niet bewijst, dat een engel een ander Evangelie zou verkondigen, maar op krachtige wijze de zekerheid en bestendigheid aanduidt van het Evangelie, dat wij ontvangen hebben.

b. Om hen te sterken tegen het gevaar van bedriegerij en wonderen van de leugens, 2 Thessalonians 2:9. Gesteld eens dat de geloofsbrieven, die hij overlegt, zo kunstig nagemaakt zijn, dat gij het bedrog niet kunt ontdekken, en dus ook niet kunt wederleggen maar als zij strekken om u tot de dienst van andere goden te brengen, dan is dit alleen reeds voldoende om ze te wederleggen, geen getuigenis of bewijs kan toegelaten worden tegen zo'n klaarblijkelijke waarheid als die van de eenheid van de Godheid, en zo'n duidelijke wet als die om de enig levende en ware God te aanbidden." Wij kunnen niet onderstellen dat de God van de waarheid Zijn zegel van wonderen zou hechten aan een leugen, zo'n grove leugen als verondersteld wordt in deze verzoeking: laat ons andere goden navolgen en dienen. Maar indien men zou vragen: Waarom werd het die valse profeet toegelaten, om dit grootzegel na te maken? Dan is hier het antwoord, Deuteronomy 13:3. "De Heere, uw God, verzoekt ulieden. Hij laat het toe, dat gij door deze verzoeking wordt aangevallen, om uw standvastigheid op de proef te stellen, opdat zowel zij, die volharden, als zij, die vals en verdorven zijn, openbaar worden. Het is om u te beproeven, ziet dus toe dat gij u wl gedraagt onder deze beproeving, en uw standpunt handhaaft."

II. Hier wordt een zeer noodzakelijk bevel gegeven voor zo'n geval.

1. Niet toe te geven aan de verzoeking, Deuteronomy 13:3. Gij zult naar de woorden van die profeet niet horen. Niet alleen zult gij niet doen waartoe hij u verleidt, maar gij zult niet eens met geduld de verleiding aanhoren, maar haar met de uiterste minachting en verfoeiing afwijzen. Een voorstel als dit moet niet eens besproken worden, het oor moet er voor worden gestopt: "Ga achter mij, Satan". Sommige verzoekingen zijn zo grof en snood dat er nooit over gedebatteerd kan worden, ja wij mogen er niet eens naar luisteren. Wat volgt in Deuteronomy 13:4, de Heere, uw God, zult gij navolgen kan beschouwd worden:

a. Als voorschrijvende een voorbehoedmiddel tegen de verzoeking: "Houdt u dicht aan uw plicht, en gij zult het kwaad uit de weg blijven". God verlaat ons nooit voor wij Hem verlaten. Of

b. Als ons voorziende van een antwoord op de verzoeking. Zeg: "Er is geschreven: De Heere, uw God, zult gij navolgen en Hem aanhangen. Wat heb ik dan met afgoden te doen?"

2. De verleider niet te sparen, Deuteronomy 13:5. Die profeet zal gedood worden, beide om hem te straffen voor de aanslag, die hij gedaan heeft, (de verleider moet sterven, al werd ook niemand door hem verleid, een aanslag op de kroon is verraad) en om te voorkomen, dat hij nog meer kwaad doet. Dit wordt genoemd het boze weg te doen. Er is geen ander middel om de schuld weg te nemen dan door de schuldigen weg te doen, indien zo'n misdadiger niet gestraft wordt, dan maken zij, die hem behoorden te straffen, zich er voor aansprakelijk. En aldus moet het kwaad weggenomen worden, door het verrotte lid af te snijden wordt de besmetting gestuit. Tegen zulke gevaarlijke krankheden moeten terstond afdoende maatregelen genomen worden.

Verzen 1-5

Deuteronomium 13:1-5

I. Hier is een vreemde onderstelling, Deuteronomy 13:1, Deuteronomy 13:2.

1. Het is vreemd, dat er iemand onder hen zou opstaan, inzonderheid iemand die aanspraak maakt op visioen en profetie, die hen zou bewegen om andere goden te dienen. Was het mogelijk dat iemand, die zoveel kennis had van de methoden van de Goddelijke openbaring, dat hij instaat was een profeet voor te stellen, toch zo weinig kennis had van de aard en de wil Gods, dat hijzelf andere goden gaat dienen en ook anderen verleidt om dit te doen? Kon een Israëliet zich ooit aan zo'n goddeloosheid schuldig maken? Kon een man van verstand ooit tot zulk een ongerijmdheid vervallen? Wij zien het in onze eigen dagen, en kunnen het daarom ook minder vreemd vinden. Er zijn menigten van mensen, die er aanspraak op maken beide geleerd en godsdienstig te zijn en toch zichzelf en anderen aansporen niet alleen om God te aanbidden door beelden maar om Goddelijke eer te geven aan heiligen en engelen, hetgeen niet beter is dan andere goden na te volgen en te dienen, zodanig is de kracht van de dwaling.

2. Nog vreemder is het dat het teken of wonder ter bevestiging van die valse leer komt. Kan men denken dat God zelf zo'n snood denkbeeld zou ondersteunen? Heeft ooit een valse profeet een waar wonder gewerkt? Hier wordt dit slechts ondersteld, en wel om twee redenen.

a. Om kracht bij te zetten aan de waarschuwing tegen het luisteren naar zo iemand. AI zou het ook mogelijk zijn, dat hij een waar wonder werkt, moet gij hem toch niet geloven, als hij u zegt dat gij andere goden moet dienen, want de Goddelijke wet daartegen is eeuwig en onveranderlijk. De onderstelling is als die in Galatians 1:8, Al ware het ook dat wij, of een engel uit de hemel, u een Evangelie verkondigden, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, hetgeen de mogelijkheid niet bewijst, dat een engel een ander Evangelie zou verkondigen, maar op krachtige wijze de zekerheid en bestendigheid aanduidt van het Evangelie, dat wij ontvangen hebben.

b. Om hen te sterken tegen het gevaar van bedriegerij en wonderen van de leugens, 2 Thessalonians 2:9. Gesteld eens dat de geloofsbrieven, die hij overlegt, zo kunstig nagemaakt zijn, dat gij het bedrog niet kunt ontdekken, en dus ook niet kunt wederleggen maar als zij strekken om u tot de dienst van andere goden te brengen, dan is dit alleen reeds voldoende om ze te wederleggen, geen getuigenis of bewijs kan toegelaten worden tegen zo'n klaarblijkelijke waarheid als die van de eenheid van de Godheid, en zo'n duidelijke wet als die om de enig levende en ware God te aanbidden." Wij kunnen niet onderstellen dat de God van de waarheid Zijn zegel van wonderen zou hechten aan een leugen, zo'n grove leugen als verondersteld wordt in deze verzoeking: laat ons andere goden navolgen en dienen. Maar indien men zou vragen: Waarom werd het die valse profeet toegelaten, om dit grootzegel na te maken? Dan is hier het antwoord, Deuteronomy 13:3. "De Heere, uw God, verzoekt ulieden. Hij laat het toe, dat gij door deze verzoeking wordt aangevallen, om uw standvastigheid op de proef te stellen, opdat zowel zij, die volharden, als zij, die vals en verdorven zijn, openbaar worden. Het is om u te beproeven, ziet dus toe dat gij u wl gedraagt onder deze beproeving, en uw standpunt handhaaft."

II. Hier wordt een zeer noodzakelijk bevel gegeven voor zo'n geval.

1. Niet toe te geven aan de verzoeking, Deuteronomy 13:3. Gij zult naar de woorden van die profeet niet horen. Niet alleen zult gij niet doen waartoe hij u verleidt, maar gij zult niet eens met geduld de verleiding aanhoren, maar haar met de uiterste minachting en verfoeiing afwijzen. Een voorstel als dit moet niet eens besproken worden, het oor moet er voor worden gestopt: "Ga achter mij, Satan". Sommige verzoekingen zijn zo grof en snood dat er nooit over gedebatteerd kan worden, ja wij mogen er niet eens naar luisteren. Wat volgt in Deuteronomy 13:4, de Heere, uw God, zult gij navolgen kan beschouwd worden:

a. Als voorschrijvende een voorbehoedmiddel tegen de verzoeking: "Houdt u dicht aan uw plicht, en gij zult het kwaad uit de weg blijven". God verlaat ons nooit voor wij Hem verlaten. Of

b. Als ons voorziende van een antwoord op de verzoeking. Zeg: "Er is geschreven: De Heere, uw God, zult gij navolgen en Hem aanhangen. Wat heb ik dan met afgoden te doen?"

2. De verleider niet te sparen, Deuteronomy 13:5. Die profeet zal gedood worden, beide om hem te straffen voor de aanslag, die hij gedaan heeft, (de verleider moet sterven, al werd ook niemand door hem verleid, een aanslag op de kroon is verraad) en om te voorkomen, dat hij nog meer kwaad doet. Dit wordt genoemd het boze weg te doen. Er is geen ander middel om de schuld weg te nemen dan door de schuldigen weg te doen, indien zo'n misdadiger niet gestraft wordt, dan maken zij, die hem behoorden te straffen, zich er voor aansprakelijk. En aldus moet het kwaad weggenomen worden, door het verrotte lid af te snijden wordt de besmetting gestuit. Tegen zulke gevaarlijke krankheden moeten terstond afdoende maatregelen genomen worden.

Verzen 6-11

Deuteronomium 13:6-11

Door dit deel van de wet wordt verdere voorziening getroffen tegen de besmetting van de afgoderij door hen, die ons na en dierbaar zijn.

I. Het is de list van de verzoeker om zijn aanzoeken bij ons te doen door hen, die wij liefhebben, die wij het minst verdenken van kwade bedoelingen tegen ons, en die wij gaarne genoegen wensen te doen, en geneigd zijn na te volgen. De verleiding wordt hier ondersteld te komen van een broeder of een zoon of dochter, die ons van nature na zijn, van een echtgenote of een vriend, die ons na zijn door keus, en ons zijn als onze ziel, Deuteronomy 13:6. Satan heeft Adam verzocht door Eva, en Christus door Petrus. Het is ons dus nodig op onze hoede te zijn tegen een slecht voorstel, als de persoon, die dat voorstel doet, aanspraak kan maken om invloed op ons te oefenen, opdat wij nooit tegen God zondigen, om de beste vriend, die wij in de wereld hebben, genoegen te doen. De verzoeking wordt ondersteld in het geheim te geschieden, u heimelijk zal aanporren, te kennen gevende dat afgoderij een werk van de duisternis is, dat het licht schuwt en begeert verborgen te blijven, en de zondaar belooft zichzelf en de verzoeker belooft hem er veilig en verborgen in te zullen blijven. Betreffende de valse goden, die voorgesteld worden om ze te dienen:

1. Geeft de verzoeker voor, dat ze te aanbidden door geheel de wereld als praktijk is aangenomen. Zo zij dus hun aanbidding bepaalden tot een onzichtbare Godheid, dan waren zij buitengewoon, niet als andere mensen, want deze goden waren de goden van de volken, die rondom hen zijn, ja eigenlijk van alle volken van de aarde, Deuteronomy 13:7. Deze inblazing trekt velen weg van de Godsdienst en de Godsvrucht, namelijk dat het niet in zwang is, en zij maken het hof aan de wereld en het vlees omdat dit de goden zijn van de volken, die rondom hen zijn.

2. Tegenover het beweren dat dit de gewoonte was van hun voorouders, zegt Mozes: het zijn goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen. Als zij, die uit Godvruchtige ouders geboren zijn en opgevoed werden in oefeningen van de Godsvrucht, verleid worden om een ijdel, loszinnig leven te leiden, dan moeten zij gedenken, dat dit wegen zijn, die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaderen. En zullen zij dan aldus ontaarden?

II. Het is onze plicht God en Godsdienst te verkiezen boven de beste vrienden, die wij hebben in de wereld.

1. Wij moeten niet uit inschikkelijkheid voor onze vrienden Gods wet overtreden, Deuteronomy 13:8. Gij zult hem niet ter wille zijn, noch met hem naar zijn afgodische eredienst gaan, neen, niet om hem gezelschap te houden, of uit nieuwsgierigheid, of om nog meer zijn genegenheid te winnen. Het is een algemene regel: Indien de zondaars u aanlokken, bewillig nies, Proverbs 1:10.

2. Wij moeten niet, uit medelijden met onze vrienden, de loop van Gods gerechtigheid belemmeren. Hij, die zo iets voorstelt, moet niet slechts als een vijand worden beschouwd, of als een gevaarlijk persoon, voor wie men bevreesd moet wezen, maar als een misdadiger of verrader, die wij in liefde en ijver voor onze soevereine Heere Zijn kroon en Zijn waardigheid, verplicht zijn aan te klagen, en die wij niet kunnen verbergen zonder ons schuldig te maken aan medeplichtigheid aan zijn verraad, Deuteronomy 13:9. Gij zult hem zeker doodslaan. Door deze wet waren de personen, tot wie de verleiding kwam, verplicht de verleider te vervolgen en getuigenis tegen hem af te leggen voor de bevoegde rechters, opdat hij de straf zal ondergaan, door de wet voorgeschreven, en dat wel zonder uitstel, hetgeen, zeggen de Joden, hier bedoeld is met deze uitdrukking, zoals zij luidt in het Hebreeuws: dodende zult gij hem doden, noch de vervolging, noch de uitvoering van de straf mag uitgesteld worden, en hij die de eerste was in het vervolgen, moet ook de eerste zijn in het doden, om te tonen dat hij bij zijn getuigenis blijft. Uw hand zal tegen hem zijn, om hem aan te wijzen als een anathema, en daarna de hand des gehele volks, om hem als het vervloekte weg te doen. De dood, die hij moest ondergaan, werd door de Joden als de ergste van alle beschouwd. Hij moest gestenigd worden, en de beschuldiging tegen hem geschreven, luidt: Hij heeft u door een soort van geweld, gezocht af te drijven van de Heere uw God, Deuteronomy 13:10. Diegenen zijn gewis onze ergste vijanden, die ons zoeken af te drijven van God, onze beste vriend, en al wat ons trekt tot de zonde, maakt scheiding tussen ons en God, het is een aanslag op ons leven en moet als zodanig gewroken worden. En:

Eindelijk. Hier is de goede uitwerking van deze noodzakelijke strafvoltrekking, Deuteronomy 13:11, opdat het geheel Israël hore en vreze. Zij moeten horen en vrezen, want het straffen van misdaden is bedoeld in terrorem om te verschrikken en aldus de herhaling er van te voorkomen. En het is te hopen dat zij zullen horen en vrezen, en dat zij door de strengheid van de straf, inzonderheid als zij toegepast wordt volgens de rechtsvordering van een vader een broeder of een vriend, zo'n afgrijzen zullen krijgen van de zonde, als zijnde ontzettend zondig, dat zij bevreesd zullen zijn een zelfde straf te moeten ondergaan. Sla de spotter, die zondigt met opgeheven hand, zo zal de onnozele, die in gevaar is om door onachtzaamheid te zondigen, kloekzinnig worden, en zich hoeden.

Verzen 6-11

Deuteronomium 13:6-11

Door dit deel van de wet wordt verdere voorziening getroffen tegen de besmetting van de afgoderij door hen, die ons na en dierbaar zijn.

I. Het is de list van de verzoeker om zijn aanzoeken bij ons te doen door hen, die wij liefhebben, die wij het minst verdenken van kwade bedoelingen tegen ons, en die wij gaarne genoegen wensen te doen, en geneigd zijn na te volgen. De verleiding wordt hier ondersteld te komen van een broeder of een zoon of dochter, die ons van nature na zijn, van een echtgenote of een vriend, die ons na zijn door keus, en ons zijn als onze ziel, Deuteronomy 13:6. Satan heeft Adam verzocht door Eva, en Christus door Petrus. Het is ons dus nodig op onze hoede te zijn tegen een slecht voorstel, als de persoon, die dat voorstel doet, aanspraak kan maken om invloed op ons te oefenen, opdat wij nooit tegen God zondigen, om de beste vriend, die wij in de wereld hebben, genoegen te doen. De verzoeking wordt ondersteld in het geheim te geschieden, u heimelijk zal aanporren, te kennen gevende dat afgoderij een werk van de duisternis is, dat het licht schuwt en begeert verborgen te blijven, en de zondaar belooft zichzelf en de verzoeker belooft hem er veilig en verborgen in te zullen blijven. Betreffende de valse goden, die voorgesteld worden om ze te dienen:

1. Geeft de verzoeker voor, dat ze te aanbidden door geheel de wereld als praktijk is aangenomen. Zo zij dus hun aanbidding bepaalden tot een onzichtbare Godheid, dan waren zij buitengewoon, niet als andere mensen, want deze goden waren de goden van de volken, die rondom hen zijn, ja eigenlijk van alle volken van de aarde, Deuteronomy 13:7. Deze inblazing trekt velen weg van de Godsdienst en de Godsvrucht, namelijk dat het niet in zwang is, en zij maken het hof aan de wereld en het vlees omdat dit de goden zijn van de volken, die rondom hen zijn.

2. Tegenover het beweren dat dit de gewoonte was van hun voorouders, zegt Mozes: het zijn goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen. Als zij, die uit Godvruchtige ouders geboren zijn en opgevoed werden in oefeningen van de Godsvrucht, verleid worden om een ijdel, loszinnig leven te leiden, dan moeten zij gedenken, dat dit wegen zijn, die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaderen. En zullen zij dan aldus ontaarden?

II. Het is onze plicht God en Godsdienst te verkiezen boven de beste vrienden, die wij hebben in de wereld.

1. Wij moeten niet uit inschikkelijkheid voor onze vrienden Gods wet overtreden, Deuteronomy 13:8. Gij zult hem niet ter wille zijn, noch met hem naar zijn afgodische eredienst gaan, neen, niet om hem gezelschap te houden, of uit nieuwsgierigheid, of om nog meer zijn genegenheid te winnen. Het is een algemene regel: Indien de zondaars u aanlokken, bewillig nies, Proverbs 1:10.

2. Wij moeten niet, uit medelijden met onze vrienden, de loop van Gods gerechtigheid belemmeren. Hij, die zo iets voorstelt, moet niet slechts als een vijand worden beschouwd, of als een gevaarlijk persoon, voor wie men bevreesd moet wezen, maar als een misdadiger of verrader, die wij in liefde en ijver voor onze soevereine Heere Zijn kroon en Zijn waardigheid, verplicht zijn aan te klagen, en die wij niet kunnen verbergen zonder ons schuldig te maken aan medeplichtigheid aan zijn verraad, Deuteronomy 13:9. Gij zult hem zeker doodslaan. Door deze wet waren de personen, tot wie de verleiding kwam, verplicht de verleider te vervolgen en getuigenis tegen hem af te leggen voor de bevoegde rechters, opdat hij de straf zal ondergaan, door de wet voorgeschreven, en dat wel zonder uitstel, hetgeen, zeggen de Joden, hier bedoeld is met deze uitdrukking, zoals zij luidt in het Hebreeuws: dodende zult gij hem doden, noch de vervolging, noch de uitvoering van de straf mag uitgesteld worden, en hij die de eerste was in het vervolgen, moet ook de eerste zijn in het doden, om te tonen dat hij bij zijn getuigenis blijft. Uw hand zal tegen hem zijn, om hem aan te wijzen als een anathema, en daarna de hand des gehele volks, om hem als het vervloekte weg te doen. De dood, die hij moest ondergaan, werd door de Joden als de ergste van alle beschouwd. Hij moest gestenigd worden, en de beschuldiging tegen hem geschreven, luidt: Hij heeft u door een soort van geweld, gezocht af te drijven van de Heere uw God, Deuteronomy 13:10. Diegenen zijn gewis onze ergste vijanden, die ons zoeken af te drijven van God, onze beste vriend, en al wat ons trekt tot de zonde, maakt scheiding tussen ons en God, het is een aanslag op ons leven en moet als zodanig gewroken worden. En:

Eindelijk. Hier is de goede uitwerking van deze noodzakelijke strafvoltrekking, Deuteronomy 13:11, opdat het geheel Israël hore en vreze. Zij moeten horen en vrezen, want het straffen van misdaden is bedoeld in terrorem om te verschrikken en aldus de herhaling er van te voorkomen. En het is te hopen dat zij zullen horen en vrezen, en dat zij door de strengheid van de straf, inzonderheid als zij toegepast wordt volgens de rechtsvordering van een vader een broeder of een vriend, zo'n afgrijzen zullen krijgen van de zonde, als zijnde ontzettend zondig, dat zij bevreesd zullen zijn een zelfde straf te moeten ondergaan. Sla de spotter, die zondigt met opgeheven hand, zo zal de onnozele, die in gevaar is om door onachtzaamheid te zondigen, kloekzinnig worden, en zich hoeden.

Verzen 12-18

Deuteronomium 13:12-18

Hier wordt het geval gesteld, dat een stad afvalt van haar trouw aan de God Israëls, en andere goden gaat dienen.

I. De misdaad wordt ondersteld bedreven te zijn:

1. Door een van de steden Israëls, die binnen hun rechtsgebied lag, de kerk oordeelt dan slechts hen, die binnen zijn, 1 Corinthians 5:12, 1 Corinthians 5:13. En zelfs toen hun geboden werd hun Godsdienst in de eerste beginselen er van, te vuur en te zwaard te bewaren, was het hun toch niet vergund om hem door vuur en zwaard te verbreiden. Zij die onder het rechtsgebied van een vorst geboren zijn en de wapens tegen hem opvatten worden als verraders behandeld, maar vreemdelingen, die hem aanvallen, zijn dit niet. De stad die hier afgodisch is geworden, wordt ondersteld vroeger de ware God te hebben aangebeden, maar zich nu naar andere goden te hebben gewend, hetgeen aanduidt hoe groot de misdaad is, en hoe ontzettend de straf zal zijn van hen die na de weg van de gerechtigheid gekend te hebben, er zich van afkeren, 2 Peter 2:21.

2. Er wordt ondersteld, dat de misdaad door de massa van de bevolking bedreven is want wij kunnen denken dat, indien een aanzienlijk deel van de inwoners bij hun oprechtheid waren gebleven, alleen de schuldigen gedood zouden worden, en de stad gespaard zou blijven om der wille van de rechtvaardigen, die er in zijn want: zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? Ongetwijfeld zal Hij het.

3. Zij worden ondersteld tot afgoderij te zijn gebracht door mannen, Belialskinderen, mannen die onder geen juk willen zijn, zoals de betekenis is van de uitdrukking, mannen, die God niet vrezen en geen mens ontzien, maar alle banden van wet en geweten van zich afschudden, voor alle deugd onvatbaar zijn geworden. Dat zijn degenen, die zeggen: "Laat ons andere goden dienen", die niet slechts hun zedeloze handelingen zullen toelaten, maar ze zullen goedkeuren en aanmoedigen. Belial is genomen voor de duivel, 2 Corinthians 6:15, en de kinderen Belials zijn zijn kinderen. Dezen hebben de inwoners van de stad afgetrokken, want een weinig van die oude zuurdesem zal, zo het niet intijds weggedaan wordt, het gehele deeg doorzuren.

II. Er wordt bevolen dat die zaak met grote zorg en nauwkeurigheid onderzocht zal worden, Deuteronomy 13:14. Gij zult onderzoeken, en nasporen, en wel navragen. Zij moeten niet te werk gaan naar een los gerucht, of alleen op horen zeggen, neen, zij moeten de bewijzen onderzoeken en geen oordeel tegen hen uitspreken, of de bewijzen moeten duidelijk en onweerlegbaar zijn. Van God zelf wordt gezegd, dat Hij, eer Hij Sodom verwoestte, gezegd heeft: Ik zal nu afgaan en bezien of haar misdaden in overeenstemming zijn met het gerucht dat van haar uitging, Genesis 18:21. In rechtszaken is het nodig dat tijd, zorg en moeite besteed worden om de waarheid te ontdekken, en dat er zonder hartstocht, vooroordeel of partijdigheid een onderzoek worde ingesteld. De Joodse schrijvers zeggen dat particuliere personen, die zich aan afgoderij schuldig maakten, door de mindere gerechtshoven geoordeeld mochten worden, maar dat de afval van een stad voor het grote sanhedrin gebracht moest worden en zo het blijkt dat die stad aan afgoderij is vervallen, dan moesten zij twee geleerde mannen tot haar zenden om haar te vermanen en terug te brengen. Indien de inwoners zich bekeerden, dan was alles wel, indien niet, dan moest geheel Israël ten strijde tegen haar optrekken, om getuigenis af te leggen van hun verontwaardiging wegens afgoderij, en om de verspreiding van de besmetting tegen te gaan. III. Indien de misdaad bewezen was en de misdadigers onverbeterlijk bleken, dan moest de stad geheel en al verwoest worden. Als er nog enige rechtvaardige mensen in waren, dan zouden zij met hun gezinnen ongetwijfeld zo'n gevaarlijke plaats verlaten, waarna dan al de inwoners, mannen, vrouwen en kinderen ganselijk geslagen worden met de scherpte des zwaards, Deuteronomy 13:15. Al de roof van de stad, beide winkelgoederen en huismeubelen, moet naar de marktplaats worden gebracht en verbrand worden, en de stad zelf in de as gelegd en nooit meer herbouwd worden, Deuteronomy 13:16. Aan de krijgslieden wordt op straffe des doods verboden iets van de roof ten eigen gebruike aan te wenden, Deuteronomy 13:17. Het waren verbannen zaken, en het was gevaarlijk zich daarmee in te laten, zoals wij in het geval van Achan bevinden.

1. God gebiedt deze strengheid om te tonen welk een ijverig God Hij is ten opzichte van de zaken van Zijn eredienst en hoe groot een misdaad het is, om andere goden te dienen. De mensen moeten weten dat God Zijn eer geen ander zal geven, noch Zijn lof de gesneden beelden.

2. Hij verwacht dat magistraten, hun eer en macht van Hem hebbende, Zijn eer zullen ter harte nemen, en hun macht zullen gebruiken tot vrees van de boosdoeners, want anders dragen zij het zwaard tevergeefs.

3. De getrouwe aanbidders van de ware God moeten alle gelegenheden waarnemen om hun rechtvaardige toorn tegen afgoderij te tonen, en nog veel meer tegen atheïsme, ongeloof en ongodsdienstigheid.

4. Er wordt hier te kennen gegeven dat het beste middel om Gods toorn af te wenden van een land hierin bestaat, dat er gerechtigheid wordt geoefend aan de bozen van dat land Deuteronomy 13:17, opdat de Heere zich wende van de hitte Zijns toorns, die op het punt was te ontbranden tegen geheel de natie om de boosheid van die ene afvallige stad. Er is beloofd dat, zo zij aldus de boosheid zullen wegdoen uit hun land, God hen zal vermenigvuldigen. Zij zouden kunnen denken dat het onstaatkundig is en in strijd met de belangen van het volk om een gehele stad te verderven om een misdaad, die alleen de Godsdienst betreft, en dat zij spaarzamer moeten zijn met het bloed van de Israëlieten. "Hebt daar geen vrees voor", zegt Mozes, God zal u zoveel te meer vermenigvuldigen, het lichaam uws volks zal geen schade lijden door dit bedorven bloed er uit te laten wegvloeien.

Eindelijk Hoewel wij in de gehele geschiedenis van de joodse kerk geen voorbeeld vinden van de tenuitvoerlegging van deze wet, (Gibea werd niet om afgoderij, maar wegens onzedelijkheid verwoest) heeft God zelf toch wegens het verzuim om die wet toe te passen op de mindere steden, waar afgoden gediend werden, door het leger van de Chaldeeën haar ten uitvoer gelegd op Jeruzalem, de hoofdstad, die, wegens haar afval van God volkomen verwoest werd en zeventig jaren lang in puin lag. Hoewel afgodendienaars aan de straf van mensen kunnen ontkomen, (ook is deze wet naar de letter thans niet meer verbindend onder het Evangelie) zal toch de Heere onze God hen niet aan Zijn rechtvaardig oordeel laten ontkomen. Het Nieuwe Testament spreekt van gemeenschap met afgodendienaars als een zonde, die boven iedere andere, de Heere tergt, en Hem tart, alsof wij sterker zijn dan Hij. 1 Corinthians 10:21, 1 Corinthians 10:22.

Verzen 12-18

Deuteronomium 13:12-18

Hier wordt het geval gesteld, dat een stad afvalt van haar trouw aan de God Israëls, en andere goden gaat dienen.

I. De misdaad wordt ondersteld bedreven te zijn:

1. Door een van de steden Israëls, die binnen hun rechtsgebied lag, de kerk oordeelt dan slechts hen, die binnen zijn, 1 Corinthians 5:12, 1 Corinthians 5:13. En zelfs toen hun geboden werd hun Godsdienst in de eerste beginselen er van, te vuur en te zwaard te bewaren, was het hun toch niet vergund om hem door vuur en zwaard te verbreiden. Zij die onder het rechtsgebied van een vorst geboren zijn en de wapens tegen hem opvatten worden als verraders behandeld, maar vreemdelingen, die hem aanvallen, zijn dit niet. De stad die hier afgodisch is geworden, wordt ondersteld vroeger de ware God te hebben aangebeden, maar zich nu naar andere goden te hebben gewend, hetgeen aanduidt hoe groot de misdaad is, en hoe ontzettend de straf zal zijn van hen die na de weg van de gerechtigheid gekend te hebben, er zich van afkeren, 2 Peter 2:21.

2. Er wordt ondersteld, dat de misdaad door de massa van de bevolking bedreven is want wij kunnen denken dat, indien een aanzienlijk deel van de inwoners bij hun oprechtheid waren gebleven, alleen de schuldigen gedood zouden worden, en de stad gespaard zou blijven om der wille van de rechtvaardigen, die er in zijn want: zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? Ongetwijfeld zal Hij het.

3. Zij worden ondersteld tot afgoderij te zijn gebracht door mannen, Belialskinderen, mannen die onder geen juk willen zijn, zoals de betekenis is van de uitdrukking, mannen, die God niet vrezen en geen mens ontzien, maar alle banden van wet en geweten van zich afschudden, voor alle deugd onvatbaar zijn geworden. Dat zijn degenen, die zeggen: "Laat ons andere goden dienen", die niet slechts hun zedeloze handelingen zullen toelaten, maar ze zullen goedkeuren en aanmoedigen. Belial is genomen voor de duivel, 2 Corinthians 6:15, en de kinderen Belials zijn zijn kinderen. Dezen hebben de inwoners van de stad afgetrokken, want een weinig van die oude zuurdesem zal, zo het niet intijds weggedaan wordt, het gehele deeg doorzuren.

II. Er wordt bevolen dat die zaak met grote zorg en nauwkeurigheid onderzocht zal worden, Deuteronomy 13:14. Gij zult onderzoeken, en nasporen, en wel navragen. Zij moeten niet te werk gaan naar een los gerucht, of alleen op horen zeggen, neen, zij moeten de bewijzen onderzoeken en geen oordeel tegen hen uitspreken, of de bewijzen moeten duidelijk en onweerlegbaar zijn. Van God zelf wordt gezegd, dat Hij, eer Hij Sodom verwoestte, gezegd heeft: Ik zal nu afgaan en bezien of haar misdaden in overeenstemming zijn met het gerucht dat van haar uitging, Genesis 18:21. In rechtszaken is het nodig dat tijd, zorg en moeite besteed worden om de waarheid te ontdekken, en dat er zonder hartstocht, vooroordeel of partijdigheid een onderzoek worde ingesteld. De Joodse schrijvers zeggen dat particuliere personen, die zich aan afgoderij schuldig maakten, door de mindere gerechtshoven geoordeeld mochten worden, maar dat de afval van een stad voor het grote sanhedrin gebracht moest worden en zo het blijkt dat die stad aan afgoderij is vervallen, dan moesten zij twee geleerde mannen tot haar zenden om haar te vermanen en terug te brengen. Indien de inwoners zich bekeerden, dan was alles wel, indien niet, dan moest geheel Israël ten strijde tegen haar optrekken, om getuigenis af te leggen van hun verontwaardiging wegens afgoderij, en om de verspreiding van de besmetting tegen te gaan. III. Indien de misdaad bewezen was en de misdadigers onverbeterlijk bleken, dan moest de stad geheel en al verwoest worden. Als er nog enige rechtvaardige mensen in waren, dan zouden zij met hun gezinnen ongetwijfeld zo'n gevaarlijke plaats verlaten, waarna dan al de inwoners, mannen, vrouwen en kinderen ganselijk geslagen worden met de scherpte des zwaards, Deuteronomy 13:15. Al de roof van de stad, beide winkelgoederen en huismeubelen, moet naar de marktplaats worden gebracht en verbrand worden, en de stad zelf in de as gelegd en nooit meer herbouwd worden, Deuteronomy 13:16. Aan de krijgslieden wordt op straffe des doods verboden iets van de roof ten eigen gebruike aan te wenden, Deuteronomy 13:17. Het waren verbannen zaken, en het was gevaarlijk zich daarmee in te laten, zoals wij in het geval van Achan bevinden.

1. God gebiedt deze strengheid om te tonen welk een ijverig God Hij is ten opzichte van de zaken van Zijn eredienst en hoe groot een misdaad het is, om andere goden te dienen. De mensen moeten weten dat God Zijn eer geen ander zal geven, noch Zijn lof de gesneden beelden.

2. Hij verwacht dat magistraten, hun eer en macht van Hem hebbende, Zijn eer zullen ter harte nemen, en hun macht zullen gebruiken tot vrees van de boosdoeners, want anders dragen zij het zwaard tevergeefs.

3. De getrouwe aanbidders van de ware God moeten alle gelegenheden waarnemen om hun rechtvaardige toorn tegen afgoderij te tonen, en nog veel meer tegen atheïsme, ongeloof en ongodsdienstigheid.

4. Er wordt hier te kennen gegeven dat het beste middel om Gods toorn af te wenden van een land hierin bestaat, dat er gerechtigheid wordt geoefend aan de bozen van dat land Deuteronomy 13:17, opdat de Heere zich wende van de hitte Zijns toorns, die op het punt was te ontbranden tegen geheel de natie om de boosheid van die ene afvallige stad. Er is beloofd dat, zo zij aldus de boosheid zullen wegdoen uit hun land, God hen zal vermenigvuldigen. Zij zouden kunnen denken dat het onstaatkundig is en in strijd met de belangen van het volk om een gehele stad te verderven om een misdaad, die alleen de Godsdienst betreft, en dat zij spaarzamer moeten zijn met het bloed van de Israëlieten. "Hebt daar geen vrees voor", zegt Mozes, God zal u zoveel te meer vermenigvuldigen, het lichaam uws volks zal geen schade lijden door dit bedorven bloed er uit te laten wegvloeien.

Eindelijk Hoewel wij in de gehele geschiedenis van de joodse kerk geen voorbeeld vinden van de tenuitvoerlegging van deze wet, (Gibea werd niet om afgoderij, maar wegens onzedelijkheid verwoest) heeft God zelf toch wegens het verzuim om die wet toe te passen op de mindere steden, waar afgoden gediend werden, door het leger van de Chaldeeën haar ten uitvoer gelegd op Jeruzalem, de hoofdstad, die, wegens haar afval van God volkomen verwoest werd en zeventig jaren lang in puin lag. Hoewel afgodendienaars aan de straf van mensen kunnen ontkomen, (ook is deze wet naar de letter thans niet meer verbindend onder het Evangelie) zal toch de Heere onze God hen niet aan Zijn rechtvaardig oordeel laten ontkomen. Het Nieuwe Testament spreekt van gemeenschap met afgodendienaars als een zonde, die boven iedere andere, de Heere tergt, en Hem tart, alsof wij sterker zijn dan Hij. 1 Corinthians 10:21, 1 Corinthians 10:22.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile