Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/daniel-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 6Daniël geeft geen doorloopend verhaal van de regeeringen, waaronder hij leefde, noch van de staatkunde van de koninkrijken der Chaldeen en Perzen, hoewel hij zelf een groote rol daarin speelde, want welk belang hebben wij daarbij? Maar hij bewaart die bijzondere episodes, die dienen om ons geloof in God te bevestigen en onze gehoorzaamheid aan Hem aan te moediger, want de dingen, die tevoren geschreven zijn, zijn tot onze leering geschreven. Het is eene zeer opmerkelijke, nuttige geschiedenis, die wij in dit hoofdstuk hebben, hoe Daniël door het geloof "den muil der leeuwen toegesloten, en aldus getuigenis bekomen" heeft, Hebrews 11:33. De drie jongelingen werden in den vurigen oven geworpen, omdat zij niet wilden doen, wat zij wisten, dat zonde was, Daniël werd in den leeuwenkuil geworpen, omdat hij niet wilde nalaten, wat hij wist, dat zijn plicht was, en dat God beide wonderdadig verlost heeft, is vermeld tot bemoediging van Zijne knechten in alle eeuwen, om vastberaden en standvastig te zijn, beide in hun afschuw van hetgeen boos is en in hun gehechtheid aan hetgeen goed is, wat het dan ook kosten moge. In dit hoofdstuk hebben wij, 1. Daniëls verhooging aan het hof van Darius, Daniel 6:2. II. Den nijd en de boosaardigheid van zijne vijanden tegen hem, Daniel 6:5,Daniel 6:6. III. Het besluit, dat zij verkregen tegen een verzoek of gebed in dertig dagen, Daniel 6:7 -Daniel 6:10. IV. Daniëls volharding en standvastigheid in het gebed, ondanks dat besluit, Daniel 6:11. V. De aanklacht tegen hem, waarop hij in den kuil der leeuwen geworpen wordt, Daniel 6:12. Vl. Zijne wonderbare bewaring in den kuil en zijne verlossing daaruit, Daniel 6:19. VII. Het werpen van zijne aanklagers in den kuil en hun dood aldaar, Daniel 6:25. VIII. Het besluit, dat Darius bij deze gelegenheid uitvaardigde, ter eere van den God van Daniël en de voorspoed van Daniël in `t vervolg, Daniel 6:26. En deze God is onze God eeuwiglijk en altoos.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 6Daniël geeft geen doorloopend verhaal van de regeeringen, waaronder hij leefde, noch van de staatkunde van de koninkrijken der Chaldeen en Perzen, hoewel hij zelf een groote rol daarin speelde, want welk belang hebben wij daarbij? Maar hij bewaart die bijzondere episodes, die dienen om ons geloof in God te bevestigen en onze gehoorzaamheid aan Hem aan te moediger, want de dingen, die tevoren geschreven zijn, zijn tot onze leering geschreven. Het is eene zeer opmerkelijke, nuttige geschiedenis, die wij in dit hoofdstuk hebben, hoe Daniël door het geloof "den muil der leeuwen toegesloten, en aldus getuigenis bekomen" heeft, Hebrews 11:33. De drie jongelingen werden in den vurigen oven geworpen, omdat zij niet wilden doen, wat zij wisten, dat zonde was, Daniël werd in den leeuwenkuil geworpen, omdat hij niet wilde nalaten, wat hij wist, dat zijn plicht was, en dat God beide wonderdadig verlost heeft, is vermeld tot bemoediging van Zijne knechten in alle eeuwen, om vastberaden en standvastig te zijn, beide in hun afschuw van hetgeen boos is en in hun gehechtheid aan hetgeen goed is, wat het dan ook kosten moge. In dit hoofdstuk hebben wij, 1. Daniëls verhooging aan het hof van Darius, Daniel 6:2. II. Den nijd en de boosaardigheid van zijne vijanden tegen hem, Daniel 6:5,Daniel 6:6. III. Het besluit, dat zij verkregen tegen een verzoek of gebed in dertig dagen, Daniel 6:7 -Daniel 6:10. IV. Daniëls volharding en standvastigheid in het gebed, ondanks dat besluit, Daniel 6:11. V. De aanklacht tegen hem, waarop hij in den kuil der leeuwen geworpen wordt, Daniel 6:12. Vl. Zijne wonderbare bewaring in den kuil en zijne verlossing daaruit, Daniel 6:19. VII. Het werpen van zijne aanklagers in den kuil en hun dood aldaar, Daniel 6:25. VIII. Het besluit, dat Darius bij deze gelegenheid uitvaardigde, ter eere van den God van Daniël en de voorspoed van Daniël in `t vervolg, Daniel 6:26. En deze God is onze God eeuwiglijk en altoos.
Verzen 1-5
Daniël 6:1-5Hier wordt ons betreffende Daniël bericht
1. Hoe groot het aanzien was, dat hij genoot. I.Toen Darius, bij zijne aanvaarding van de veroverde kroon van Babel, het landsbestuur veranderde, maakte hij Daniël tot eersten minister, plaatste hem aan het roer en stelde hem over de schatkist en de rechtspraak. Darius' gebied was zeer groot, al wat hij door zijne veroveringen en vergrooting van grondgebied won, was, dat hij voor zooveel meer landen te zorgen had, men kan van hem niet meer verwachten dan een man doen kan, en daarom moet hij anderen tot zijne hulp hebben. Hij stelde over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders, en gaf aan ieder eene provincie, waarin hij rechtsprekende orde handhaven en `s konings inkomsten heffen moest. Ondergeschikte overheden zijn dienaren van God, ons gegeven tot ons bestwil, evenzeer als de souverein zelf, en daarom moeten wij ons onderwerpen beide, aan den koning als vorst en aan de stadhouders, die door hem benoemd en gezonden zijn, 1 Peter 2:13, 1 Peter 2:14. Boven deze vorsten stond een driemanschap of raad van toezicht, die de openbare inkomsten moest in ontvangst nemen en beheeren, luisteren naar het beroep van de vorsten op hem, naar klachten over hen in geval van wanbestuur, opdat de koning geen schade leed, Daniel 6:2, opdat hij geen verlies leed van zijne inkomsten en de macht, die hij aan de stadhouders overdroeg niet misbruikt werd tot verdrukking van den onderdaan, want daardoor wordt den koning werkelijk schade toegebracht, of hij het begrijpt of niet, daar zij, beide, de genegenheid van zijn volk van hem vervreemdt en Gods misnoegen tegen hem uitlokt. Van deze drie was Daniël de eerste, omdat hij bevonden werd hen te overtreffen in alle talenten van een heerscher. Hij overtrof die vorsten en die stadhouders, Daniel 6:4, en zoo wonderwel was de koning met zijn bestuur ingenomen, dat hij hem over het geheele koninkrijk dacht te stellen, om hem anderen te laten aanstellen en afzetten naar welgevallen. Wij moeten er aandacht aan geven tot lof van Darius, dat hij iemand aldus wilde verhoogen louter om zijne persoonlijke verdienste en zijne bekwaamheid in zaken, en souvereinen, die goed gediend willen worden, moeten zich aan dien regel houden. Daniël was een man van aanzien geweest in het veroverde koninkrijk, en daarom had hij als vijand beschouwd en als zoodanig gevangen gezet of verbannen kunnen worden. Hij was bewoner van een vreemd koninkrijk en een, dat ingestort was, en om die reden kon hij veracht zijn als vreemdeling en als gevangene. Maar Darius had een scherpen blik bij de beoordeling van iemands bekwaamheid, en werd spoedig gewaar, dat deze Daniël iets buitengewoons in zich bezat, en daarom, hoewel hij zonder twijfel zijn eigen werktuigen had, en niet weinigen, die op bevordering rekenden in dit pas veroverd koninkrijk, en er naar snakten, en zij, die lang zijne vertrouwelingen waren geweest, vast en stellig, dat zij die ambten zouden bekomen, hield hij toch zoozeer rekening met het algemeen welzijn, dat hij Daniël tot zijne rechterhand maakte, daar hij bevond, dat deze hen allen in wijsheid en deugd overtrof.
2. We moeten er aandacht aan geven, ter eere Gods, dat, hoewel Daniël nu zeer oud was, want het was meer dan zeventig jaar, sinds hij als gevangene naar Babel werd gebracht, hij toch nog even bekwaam was voor de zaken beide, naar lichaam en naar geest, en, dat hij, die door alle verzoekingen van de vorige regeeringen getrouw aan zijn geloof was gebleven, onder de nieuwe regeering evenveel achting genoot als vroeger. Hij slaagde daarin door een eik en geen wilgeboom te zijn, door standvastigheid in de deugd, niet door plooibaarheid in de ondeugd. Zoodanige eerlijkheid is de beste politiek, want zij doet een goeden naam behouden, en die op deze wijze God eeren, die zal Hij eeren. 11. Welk een goed man hij was: Een voortreffelijker geest was in hem, Daniel 6:3. En hij was getrouw in iedere opdracht, hield de schaal in evenwicht tusschen souverein en onderdaan' en droeg zorg dat geen van beide verongelijkt werd, zoodat er geen vergrijp noch misdaad in hem gevonden werd, Daniel 6:4. Men kon hem niet alleen geen verraad of oneerlijkheid ten laste leggen, maar zelfs geen vergissing of onvoorzichtigheid. Hij deed nooit een verkeerden stap en had ook nooit noodig zich te verontschuldigen wegens onoplettendheid of vergeetachtigheid. Dit wordt vermeld tot een voorbeeld voor allen, die eene plaats bekleeden, waardoor het algemeen welzijn aan hen is toevertrouwd om zich beide, ijverig en nauwgezet, te gedragen, opdat zij niet alleen zonder misdaad, maar ook zonder fout, en niet alleen zonder fout, maar ook zonder dwaling mogen zijn.
III. Welk eene kwaadwilligheid men hem toedroeg, beide om zijne grootheid en om zijne goedheid. De vorsten en stadhouders benijdden hem, omdat hij boven hen voorgetrokken was, en haatten hem waarschijnlijk, omdat hij een wakend oog over hen hield en zorg droeg, dat zij de regeering niet te kort deden en zichzelf verrijkten. Ziehier,
I. De oorzaak van de afgunst, en dat is alles wat goed is. Salomo klaagt er over als over eene kwelling, dat alle geschiktheid des werks den mensch nijd van zijnen naaste aanbrengt, Ecclesiastes 4:4, dat iemands mededingers slechter over hem denken naarmate hij beter is. Daniël wordt benijd, omdat hij een voortreffelijker geest heeft dan zijne naasten.
2. Het gevolg van de afgunst, en dat is alles wat slecht is. Die Daniël benijdden zochten niets minder dan zijn verderf. Zijne ongenade was hun niet genoeg het was zijn dood, waarnaar zij streefden. Grimmigheid en overlooping van toorn is wreedheid, maar wie zal voor nijdigheid bestaan? Spreuk. 27:4. Daniëls vijanden lieten hem bespieden, om waar te nemen, hoe hij zijn werk deed, zij zochten gelegenheid te vinden tegen hem, iets waarop eene aanklacht gebaseerd kon worden vanwege het koninkrijk, een voorbeeld van verzuim of partijdigheid, een haastig gesproken woord, eene harde behandeling, of het verzuim van eene of andere zaak, die geen verzuim kon lijden. En als zij maar een splinter of een stofje hadden gevonden, dan zou het spoedig tot een balk of een berg geworden zijn, dit is tot een onvergefelijk misdrijf. Maar zij konden geen misdaad vinden, en zij erkenden, dat Daniël handelde altijd eerlijk, en nu met te meer voorzichtigheid, en te meer op zijne hoede, om zijner verspieders wil, Psalm. 27:11. Wij hebben allen noodig omzichtig te wandelen, omdat er vele oogen op ons gevestigd zijn en sommigen er op loeren of wij struikelen. in `t bijzonder zij, wier beker gevuld is, moeten zorgen dien recht te houden Zij kwamen tenslotte tot het besluit, dat zij geen gelegenheid tegen hem zouden vinden tenzij in de wet zijns Gods, Daniel 6:5. Het schijnt dus, dat Daniël de belijdenis van zijn geloof niet losliet, maar die getrouw bleef zonder vrees of aarzeling, en dat dat toch geen beletsel was voor zijne bevordering, er was geen wet, die eischte, dat hij den godsdienst des konings omhelzen zou, of hem onbekwaam verklaarde een ambt in den staat te bekleeden, tenzij hij dat deed. Het was den koning volmaakt hetzelfde tot welken God hij bad, zoolang hij zijne ambtsbezigheden getrouw en goed waarnam. Hij was in des konings dienst usque ad aras-tot aan het altaar, en verder niet. In dezen strik hoopten zijne vijanden hem dus te vangen. Quaerendum est crimen laesee religionis ubi majestatis deficit-Als er geen aanklacht wegens hoogverraad tegen hem ingediend kan worden dan moet er naar eene godsdienstige overtreding gezocht worden, Grotius. Het is iets voortreffelijks, dat zeer tot Gods eere strekt, als zij die belijden te gelooven, zich z smetteloos gedragen in hun heelen wandel, dat hun ergste vijanden en die het scherpst op hen toezien geen gelegenheid kunnen vinden om aanmerking op hen te maken, behalve in den dienst van hun God, waarin zij naar hun geweten wandelen. Het is opmerkelijk, dat Daniëls vijanden toen zij geen gelegenheid tegen hem konden vinden, vanwege het koninkrijk, zij nog zooveel rechtsbesef hadden om geen getuigen om te koopen tegen hem, om hem aan te klagen van misdaden, waaraan hij onschuldig was, en een meineed tegen hem af te leggen, waardoor zij velen beschamen, die Joden genoemd werden en Christenen Benoemd worden
Verzen 1-5
Daniël 6:1-5Hier wordt ons betreffende Daniël bericht
1. Hoe groot het aanzien was, dat hij genoot. I.Toen Darius, bij zijne aanvaarding van de veroverde kroon van Babel, het landsbestuur veranderde, maakte hij Daniël tot eersten minister, plaatste hem aan het roer en stelde hem over de schatkist en de rechtspraak. Darius' gebied was zeer groot, al wat hij door zijne veroveringen en vergrooting van grondgebied won, was, dat hij voor zooveel meer landen te zorgen had, men kan van hem niet meer verwachten dan een man doen kan, en daarom moet hij anderen tot zijne hulp hebben. Hij stelde over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders, en gaf aan ieder eene provincie, waarin hij rechtsprekende orde handhaven en `s konings inkomsten heffen moest. Ondergeschikte overheden zijn dienaren van God, ons gegeven tot ons bestwil, evenzeer als de souverein zelf, en daarom moeten wij ons onderwerpen beide, aan den koning als vorst en aan de stadhouders, die door hem benoemd en gezonden zijn, 1 Peter 2:13, 1 Peter 2:14. Boven deze vorsten stond een driemanschap of raad van toezicht, die de openbare inkomsten moest in ontvangst nemen en beheeren, luisteren naar het beroep van de vorsten op hem, naar klachten over hen in geval van wanbestuur, opdat de koning geen schade leed, Daniel 6:2, opdat hij geen verlies leed van zijne inkomsten en de macht, die hij aan de stadhouders overdroeg niet misbruikt werd tot verdrukking van den onderdaan, want daardoor wordt den koning werkelijk schade toegebracht, of hij het begrijpt of niet, daar zij, beide, de genegenheid van zijn volk van hem vervreemdt en Gods misnoegen tegen hem uitlokt. Van deze drie was Daniël de eerste, omdat hij bevonden werd hen te overtreffen in alle talenten van een heerscher. Hij overtrof die vorsten en die stadhouders, Daniel 6:4, en zoo wonderwel was de koning met zijn bestuur ingenomen, dat hij hem over het geheele koninkrijk dacht te stellen, om hem anderen te laten aanstellen en afzetten naar welgevallen. Wij moeten er aandacht aan geven tot lof van Darius, dat hij iemand aldus wilde verhoogen louter om zijne persoonlijke verdienste en zijne bekwaamheid in zaken, en souvereinen, die goed gediend willen worden, moeten zich aan dien regel houden. Daniël was een man van aanzien geweest in het veroverde koninkrijk, en daarom had hij als vijand beschouwd en als zoodanig gevangen gezet of verbannen kunnen worden. Hij was bewoner van een vreemd koninkrijk en een, dat ingestort was, en om die reden kon hij veracht zijn als vreemdeling en als gevangene. Maar Darius had een scherpen blik bij de beoordeling van iemands bekwaamheid, en werd spoedig gewaar, dat deze Daniël iets buitengewoons in zich bezat, en daarom, hoewel hij zonder twijfel zijn eigen werktuigen had, en niet weinigen, die op bevordering rekenden in dit pas veroverd koninkrijk, en er naar snakten, en zij, die lang zijne vertrouwelingen waren geweest, vast en stellig, dat zij die ambten zouden bekomen, hield hij toch zoozeer rekening met het algemeen welzijn, dat hij Daniël tot zijne rechterhand maakte, daar hij bevond, dat deze hen allen in wijsheid en deugd overtrof.
2. We moeten er aandacht aan geven, ter eere Gods, dat, hoewel Daniël nu zeer oud was, want het was meer dan zeventig jaar, sinds hij als gevangene naar Babel werd gebracht, hij toch nog even bekwaam was voor de zaken beide, naar lichaam en naar geest, en, dat hij, die door alle verzoekingen van de vorige regeeringen getrouw aan zijn geloof was gebleven, onder de nieuwe regeering evenveel achting genoot als vroeger. Hij slaagde daarin door een eik en geen wilgeboom te zijn, door standvastigheid in de deugd, niet door plooibaarheid in de ondeugd. Zoodanige eerlijkheid is de beste politiek, want zij doet een goeden naam behouden, en die op deze wijze God eeren, die zal Hij eeren. 11. Welk een goed man hij was: Een voortreffelijker geest was in hem, Daniel 6:3. En hij was getrouw in iedere opdracht, hield de schaal in evenwicht tusschen souverein en onderdaan' en droeg zorg dat geen van beide verongelijkt werd, zoodat er geen vergrijp noch misdaad in hem gevonden werd, Daniel 6:4. Men kon hem niet alleen geen verraad of oneerlijkheid ten laste leggen, maar zelfs geen vergissing of onvoorzichtigheid. Hij deed nooit een verkeerden stap en had ook nooit noodig zich te verontschuldigen wegens onoplettendheid of vergeetachtigheid. Dit wordt vermeld tot een voorbeeld voor allen, die eene plaats bekleeden, waardoor het algemeen welzijn aan hen is toevertrouwd om zich beide, ijverig en nauwgezet, te gedragen, opdat zij niet alleen zonder misdaad, maar ook zonder fout, en niet alleen zonder fout, maar ook zonder dwaling mogen zijn.
III. Welk eene kwaadwilligheid men hem toedroeg, beide om zijne grootheid en om zijne goedheid. De vorsten en stadhouders benijdden hem, omdat hij boven hen voorgetrokken was, en haatten hem waarschijnlijk, omdat hij een wakend oog over hen hield en zorg droeg, dat zij de regeering niet te kort deden en zichzelf verrijkten. Ziehier,
I. De oorzaak van de afgunst, en dat is alles wat goed is. Salomo klaagt er over als over eene kwelling, dat alle geschiktheid des werks den mensch nijd van zijnen naaste aanbrengt, Ecclesiastes 4:4, dat iemands mededingers slechter over hem denken naarmate hij beter is. Daniël wordt benijd, omdat hij een voortreffelijker geest heeft dan zijne naasten.
2. Het gevolg van de afgunst, en dat is alles wat slecht is. Die Daniël benijdden zochten niets minder dan zijn verderf. Zijne ongenade was hun niet genoeg het was zijn dood, waarnaar zij streefden. Grimmigheid en overlooping van toorn is wreedheid, maar wie zal voor nijdigheid bestaan? Spreuk. 27:4. Daniëls vijanden lieten hem bespieden, om waar te nemen, hoe hij zijn werk deed, zij zochten gelegenheid te vinden tegen hem, iets waarop eene aanklacht gebaseerd kon worden vanwege het koninkrijk, een voorbeeld van verzuim of partijdigheid, een haastig gesproken woord, eene harde behandeling, of het verzuim van eene of andere zaak, die geen verzuim kon lijden. En als zij maar een splinter of een stofje hadden gevonden, dan zou het spoedig tot een balk of een berg geworden zijn, dit is tot een onvergefelijk misdrijf. Maar zij konden geen misdaad vinden, en zij erkenden, dat Daniël handelde altijd eerlijk, en nu met te meer voorzichtigheid, en te meer op zijne hoede, om zijner verspieders wil, Psalm. 27:11. Wij hebben allen noodig omzichtig te wandelen, omdat er vele oogen op ons gevestigd zijn en sommigen er op loeren of wij struikelen. in `t bijzonder zij, wier beker gevuld is, moeten zorgen dien recht te houden Zij kwamen tenslotte tot het besluit, dat zij geen gelegenheid tegen hem zouden vinden tenzij in de wet zijns Gods, Daniel 6:5. Het schijnt dus, dat Daniël de belijdenis van zijn geloof niet losliet, maar die getrouw bleef zonder vrees of aarzeling, en dat dat toch geen beletsel was voor zijne bevordering, er was geen wet, die eischte, dat hij den godsdienst des konings omhelzen zou, of hem onbekwaam verklaarde een ambt in den staat te bekleeden, tenzij hij dat deed. Het was den koning volmaakt hetzelfde tot welken God hij bad, zoolang hij zijne ambtsbezigheden getrouw en goed waarnam. Hij was in des konings dienst usque ad aras-tot aan het altaar, en verder niet. In dezen strik hoopten zijne vijanden hem dus te vangen. Quaerendum est crimen laesee religionis ubi majestatis deficit-Als er geen aanklacht wegens hoogverraad tegen hem ingediend kan worden dan moet er naar eene godsdienstige overtreding gezocht worden, Grotius. Het is iets voortreffelijks, dat zeer tot Gods eere strekt, als zij die belijden te gelooven, zich z smetteloos gedragen in hun heelen wandel, dat hun ergste vijanden en die het scherpst op hen toezien geen gelegenheid kunnen vinden om aanmerking op hen te maken, behalve in den dienst van hun God, waarin zij naar hun geweten wandelen. Het is opmerkelijk, dat Daniëls vijanden toen zij geen gelegenheid tegen hem konden vinden, vanwege het koninkrijk, zij nog zooveel rechtsbesef hadden om geen getuigen om te koopen tegen hem, om hem aan te klagen van misdaden, waaraan hij onschuldig was, en een meineed tegen hem af te leggen, waardoor zij velen beschamen, die Joden genoemd werden en Christenen Benoemd worden
Verzen 6-10
Daniël 6:6-10Daniëls tegenstanders konden geen gebruik maken tegen hem van eenige wet, die bestond, daarom ontwerpen zij eene nieuwe wet, waarin zij hem hopen te verstrikken, en wel met betrekking tot eene zaak, waarbij zij wisten, dat zij zeker van hem waren, en z groot was zijne trouw aan God, dat zij hun doel bereikten. Hier is,
1. Darius' goddelooze wet. Ik zeg van Darius, omdat hij er zijne koninklijke toestemming toe gaf, anders zou zij niet van kracht zijn geweest, maar eigenlijk was het niet de zijne: hij ontwierp haar niet, en werd door vleierij overgehaald ze te bekrachtigen. De vorsten en stadhouders stelden het besluit op maakten er een wetsvoorstel van en door hun werkzaamheid gaf de staatsraad er zijne goedkeuring aan, die te dezer tijd misschien bijeen was voor eene of andere openbare aangelegenheid. Beweerd werd, dat dit ontwerp, dat zij tot wet verheven wilden zien, het resultaat van rijpe beraadslaging was, dat alle de vorsten des rijks, de overheden en stadhouders, de raadsheeren en landvoogden er te zamen over beraadslaagd hadden, en, dat zij het niet alleen goedgevonden, maar ook er op aangedrongen hadden, om verschillende redenen en overwegingen, en dat zij alles gedaan hadden wat zij konden om het tot een sterk gebod te maken, ja, zij gaven den koning te verstaan, dat men `t er algemeen over eens was, nemine contradicente-zonder uitzondering: Alle de vorsten zijn van die meening, en toch zijn wij zeker, dat Daniël, de eerste der drie vorsten, er niet mee instemde, en hebben reden te gelooven, dat nog vele anderen der stadhouders er eveneens tegen waren, omdat het ongerijmd en onredelijk was. Het is niets nieuws, dat als het gevoelen der natie wordt voorgesteld, en wel met groote stelligheid, wat het volstrekt niet is, en, dat, wat weinigen goedkeuren, soms met nadruk de opinie van allen genoemd wordt. Maar, hoe ongelukkig zijn niet de koningen, die, genoodzaakt met de oogen en ooren van anderen te zien en te hooren, dikwijls ellendiglijk bedrogen worden! Deze samenzweerders halen hen over, dit tot eene wet te verheffen, en er eene koninklijke ordonnantie van te maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek zal doen van eenigen God of mensch, behalve van den koning, ter dood gebracht zal worden op de meest wreede wijze, in den kuil der leeuwen geworpen zal worden, Daniel 6:7. Dat is het voorstel, dat zij uitgebroed hebben, en zij leggen het den koning voor om geteekend en tot wet verheven te worden.
1. Er is niets in, dat ook maar een schijn van nuttigheid heeft, dan dat het den koning groot maakt, en hem den schijn geeft zeer groot en zeer vriendelijk te zijn voor zijne onderdanen, en zij geven voor, dat dat van belang voor hen is, nu hij pas den troon bestegen heeft en dat het zijne macht zal bevestigen. Iedereen moet gelooven, dat de koning z rijk is, en tevens zoo genegen naar verzoeken te luisteren, dat niemand, die in nood of ellende is, zich tot God of mensch behoeft te wenden voor verlichting of hulp, maar tot hem alleen. En dertig dagen lang zal hij gereed staan om audiëntie te verleenen aan allen, die hem een verzoek willen doen. Inderdaad het strekt den koningen tot groote eer, de weldoeners van hun onderdanen te zijn en een geopend oor te hebben voor hun klachten en verzoeken, maar, als zij beweren hun eenige weldoeners te zijn, en de plaats van God tegenover hen willen innemen, en dien eerbied van hen eischen, die God alleen toekomt, dan is dat geen eer, maar schande voor hen. Maar,
2. Er is zeer veel in, dat klaarblijkelijk verkeerd is. Het is al erg genoeg, te verbieden eenig mensch een verzoek te doen. Mag een bedelaar geen aalmoes vragen, en de eene buurman van den ander een dienst vragen? Als een kind brood verlangt, mag het dat dan niet vragen aan zijne ouders, en moet het dan in den leeuwenkuil geworpen worden? Ja, zij die bij den koning moeten zijn, mogen die niet aan de hovelingen om toegang tot hem vragen? Maar het was veel erger, en eene onbeschaamde beleediging voor allen godsdienst, te verbieden een verzoek aan eenig God te doen. Het is door het gebed, dat wij Gode de eer geven, God om genade vragen, en aldus de gemeenschap met God onderhouden, en om het gebed dertig dagen lang te verbieden, is hetzelfde als dien tijd te berooven van de schatting, die de menschen Hem betalen en den mensch te berooven van al den troost, dien hij van God ontvangt. Als het licht der natuur ons leert, dat de voorzienigheid van God al onze zaken regelt en beschikt, verplicht ons de wet der natuur dan niet, God door `t gebed te erkennen en te zoeken? Drijft niet ieders hart hem aan, als hij in gebrek of nood is, God aan te roepen, en moet dat tot hoogverraad verklaard worden? Wij kunnen geen dag leven zonder God, en kan iemand dertig dagen leven zonder gebed? Zou de koning zelf zich verbinden zoo lang niet te bidden, of, als het hem vrijstaat, zal hij dan op zich nemen het vooral zijne onderdanen te doen? Heeft ooit eenig volk zijne goden zoozeer veronachtzaamd? Maar zie, tot welke ongerijmdheden de boosheid der menschen drijft. Liever dan Daniël niet in moeilijkheden te brengen wegens het bidden tot zijn God, willen zij zichzelf en al hun vrienden de voldoening ontzeggen tot hun goden te bidden. Hadden zij alleen voorgesteld de Joden te verbieden tot hun God te bidden, dan zou Daniël evenzeer verstrikt zijn, maar zij wisten, dat de koning zulk eene wet niet zou goedkeuren en daarom maakten zij die zoo algemeen. En de koning, opgeblazen door den waan, dat hij hierdoor als een god zou worden, was blij met de pluim op zijn hoed, want dat was het en geen parel in zijne kroon, hij teekende dat geschrift en gebod, wat, eens gedaan, naar de grondwet van het vereenigde koninkrijk der Meden en Perzen, onder geen enkel voorwendsel veranderd of buiten werking gesteld, terwijl den overtreder geen gratie geschonken mocht worden.
11. Daniëls vrome ongehoorzaamheid aan deze wet, Daniel 6:10. Hij trok zich niet terug naar de eenzaamheid om zich een tijd lang te verbergen, hoewel hij wist, dat de wet tegen hem gericht was, maar, omdat hij wist, dat het zoo was, bleef hij standvastig, wetende, dat hij nu eene schoone gelegenheid had, God voor de menschen te eeren, en te toonen dat hij Zijne gunst verkoos boven het leven zelf. Toen Daniël verstond, dat het geschrift geteekend was, had hij tot den koning kunnen gaan, en hem daarover onderhouden, ja, hij had er tegen kunnen protesteeren, op grond van de onjuiste bewering, dat alle de vorsten er hun instemming mee hadden betuigd, terwijl hij, die hun hoofd was, er in `t geheel niet over geraadpleegd was: maar hij ging in zijn huis, en deed zijn plicht, met blijmoedigheid vertrouwende op God ten aanzien van den afloop. Opmerkelijk is hier,
1. Daniëls volhardende ijver in het gebed, waarvan we niet ingelicht weren v r dit gevel, maar die, naar wij reden hebben om aan te nemen, eene algemeene gewoonte van de vrome Joden was. a. Hij bad in zijn huis, somtijds alleen, en somtijds met zijn gezin om zich heen, en maakte ernst van de zaak. Cornelius was ook een man, die in zijn huis bad, Han. 10:30. Ieder huis kan niet alleen, maar moet ook een huis des gebeds zijn, waar wij eene tent hebben, daar moet God een altaar hebben, en daarop moeten wij geestelijke offeranden offeren. b. Bij ieder gebed dankte hij. Als wij God bidden om de genadegaven, die wij noodig hebben, moeten wij God loven voor degene, die wij ontvangen hebben. Dankzegging moet deel uitmaken van ieder gebed. c. Zijn gebed en zijne dankzegging deed hij met het oog op God als zijn God, den Zijne in het verbond, en plaatste zich als `t ware in Zijne tegenwoordigheid. Hij deed het voor zijnen God, en met eerbied voor Hem. d. Als hij bad en dankte, knielde hij op zijne knieen, wat de meest gepaste houding bij `t gebed is, en het beste nederigheid, eerbied en onderwerping aan God uitdrukt. De knielende houding is eene smeekende houding, en wij komen tot God als bedelaars, als smeekelingen om ons leven, en wij hebben er belang bij om aan te houden. e. Hij had in zijne opperzaal open vensters, opdat het uitzicht op den zichtbaren hemel zijn hart eerbied mocht inboezemen voor dien God, die boven den hemel woont maar dat was niet alles, zij waren open tegen Jeruzalem aan, de heilige stad, hoewel zij nu in puinhoopen lag, om de genegenheid te beteekenen, die hij zelfs voor haar steenen en gruis gevoelde, Psalm. 102:15, en hoe hij haar belangen dagelijks in het gebed gedacht. Aldus betuigde hij, hoewel hij zelf onder de grooten van Babel leefde, hoe hij meeleefde met de minste van zijne gevangen broederen in de herinnering aan Jeruzalem, en hoe hij het verhief boven het hoogste zijner blijdschap, Psalm. 137:5, 6. Jeruzalem was de stad, die God verkozen had om Zijn naam daar te stellen, en, toen de tempel gewijd werd, bad Salomo tot God, dat, als zij tot Hem zouden bidden in het land hunner vijanden, met het gezicht naar het land, dat Hij hun gegeven had, en de stad, die Hij verkozen had, en het huis, dat voor Zijnen naam was gebouwd, Hij dan hooren zou en hun recht uitvoeren, 1 Kings 8:48, 1 Kings 8:49, aan welk gebed Daniël dacht bij zijn gebed in deze omstandigheden f Hij deed het drie tijden `s daags, iederen dag driemaal, naar het voorbeeld van David, Psalm. 55:18, des morgens en des avonds en des middags zal ik bidden (Eng. vert.) Het is goed om vaste uren van gebed te hebben, niet om het geweten te binden, maar om het te doen gedenken, en als wij denken, dat ons lichaam driemaal daags voedsel noodig heeft, zouden wij dan voor onze ziel met minder kunnen volstaan? Dat is toch wel het minste, als wij het gebod om altijd biddende te zijn, te willen opvolgen. g. Hij deed dit zoo openlijk en getrouw, dat allen, die hem kenden. wisten, dat het zijne gewoonte was, en hij liet het zien, niet, omdat hij er trotsch op was (op de plaats, waar hij zich bevond, was daartoe geen verzoeking, want er was geen roem, maar wel smaad, mee te behalen), maar, omdat hij er zich niet voor schaamde. Hoewel Daniël een groot man was achtte hij het niet beneden zich, driemaal daags voor zijn Maker te knielen en zijn eigen priester te zijn: hoewel hij een oud man was, dacht hij niet, dat het niet meer noodig was, en, hoewel het zijne gewoonte was geweest van kindsbeen af, werd hij niet moede het te doen. Hoewel hij bezigheden had, en veel bezigheden in den dienst van den staat, dacht hij toch niet, dat dat hem vrijstelde van zijne dagelijksche godsdienstige verrichtingen. Hoe weinig verontschuldiging hebben dan zij, die weinig te doen hebben in de wereld, en toch niet zooveel willen doen voor God en hun zielen! Daniël was een man, beroemd om zijn gebed, en om de kracht er van, Ezechiël 14:14, en dat werd hij, door van het gebed gewetenswerk en door er dagelijksch werk van te maken, en zoodoende zegende God hem wonderlijk.
2. Daniëls volhardend blijven bij die gewoonte, zelfs, toen zij door de wet tot eene halsmisdaad werd gemaakt. Toen hij wist, dat het geschrift geteekend was, ging hij voort te doen, gelijk hij v r dezen gedaan had, en bracht geen enkele verandering in de uitvoering. Menigeen, ja menig goed man, zou het voorzichtig gevonden hebben, het die dertig dagen lang na te laten, als hij het niet kon volhouden dan met gevaar van zijn leven, hij kon dan zooveel te vaker bidden, als die dagen verlopen waren en het gevaar voorbij was, of hij kon zijn plicht gedaan hebben op een anderen tijd, en op eene andere plaats, zoo verborgen, dat het niet mogelijk zou zijn voor zijne vijanden om het te ontdekken, en zoo had hij zijn geweten kunnen bevredigen en zijne gemeenschap met God onderhouden, en toch aan de wet ontkomen en nuttig werkzaam blijven. Maar als hij dat gedaan had, dan zouden vrienden en vijanden gedacht hebben, dat hij zijn plicht een tijd lang verzaakt had uit lafheid en lage vrees, wat niet zeer tot Gods eer en zeer ontmoedigend voor zijne vrienden geweest zou zijn. Anderen, die zich in lager kringen bewogen, konden zeer wel met voorzichtigheid handelen, maar Daniël, op wien zooveel oogen gevestigd waren, moest moedig handelen, en te meer, omdat hij wist, dat de wet juist voor hem bedoeld was. Wij moeten onzen plicht niet verzuimen, uit vrees voor lijden, ja, wij moeten zelfs den schijn niet aannemen, alsof wij het deden. In tijden van beproeving ligt al de nadruk daarop, dat wij Christus voor de menschen belijden, Matthew 10:32, en wij moeten ons in acht nemen om niet onder voorwendsel van voorzichtigheid, schuldig te worden aan benadeeling van Gods zaak. Als wij meenen dat het voorbeeld van Daniël ons niet verplicht om hetzelfde te doen, dan ben ik overtuigd, dat het ons verbiedt om hen te veroordeelen, die van tegenovergesteld gevoelen zijn, want God heeft hem Zijne goedkeuring getoond. Door te volharden in zijn plicht toont hij nu, niet gewoon te zijn uitvluchten te zoeken om ze te verzuimen, want, als ooit eene uitvlucht geoorloofd is, dan was het hier, nu a. Het verboden was door den koning zijn meester, en ter eere van den koning tevens, maar te dezen opzichte is het een ontwijfelbare grondregel, dat wij Gode meer moeten gehoorzamen dan den menschen. b. Het ten koste van zijn leven was, maar te dezen opzichte is het een ontwijfelbare grondregel, dat zij. die hunne zielen verliezen (zooals gewisselijk zij doen, die zonder gebed leven), om hun leven te redden, een slechten ruil doen, en, hoewel zij hierin, evenals de koning van Tyrus, meenen, dat zij wijzer dan Daniël zijn, zullen zij in het eind dwazen blijken te zijn.
Verzen 6-10
Daniël 6:6-10Daniëls tegenstanders konden geen gebruik maken tegen hem van eenige wet, die bestond, daarom ontwerpen zij eene nieuwe wet, waarin zij hem hopen te verstrikken, en wel met betrekking tot eene zaak, waarbij zij wisten, dat zij zeker van hem waren, en z groot was zijne trouw aan God, dat zij hun doel bereikten. Hier is,
1. Darius' goddelooze wet. Ik zeg van Darius, omdat hij er zijne koninklijke toestemming toe gaf, anders zou zij niet van kracht zijn geweest, maar eigenlijk was het niet de zijne: hij ontwierp haar niet, en werd door vleierij overgehaald ze te bekrachtigen. De vorsten en stadhouders stelden het besluit op maakten er een wetsvoorstel van en door hun werkzaamheid gaf de staatsraad er zijne goedkeuring aan, die te dezer tijd misschien bijeen was voor eene of andere openbare aangelegenheid. Beweerd werd, dat dit ontwerp, dat zij tot wet verheven wilden zien, het resultaat van rijpe beraadslaging was, dat alle de vorsten des rijks, de overheden en stadhouders, de raadsheeren en landvoogden er te zamen over beraadslaagd hadden, en, dat zij het niet alleen goedgevonden, maar ook er op aangedrongen hadden, om verschillende redenen en overwegingen, en dat zij alles gedaan hadden wat zij konden om het tot een sterk gebod te maken, ja, zij gaven den koning te verstaan, dat men `t er algemeen over eens was, nemine contradicente-zonder uitzondering: Alle de vorsten zijn van die meening, en toch zijn wij zeker, dat Daniël, de eerste der drie vorsten, er niet mee instemde, en hebben reden te gelooven, dat nog vele anderen der stadhouders er eveneens tegen waren, omdat het ongerijmd en onredelijk was. Het is niets nieuws, dat als het gevoelen der natie wordt voorgesteld, en wel met groote stelligheid, wat het volstrekt niet is, en, dat, wat weinigen goedkeuren, soms met nadruk de opinie van allen genoemd wordt. Maar, hoe ongelukkig zijn niet de koningen, die, genoodzaakt met de oogen en ooren van anderen te zien en te hooren, dikwijls ellendiglijk bedrogen worden! Deze samenzweerders halen hen over, dit tot eene wet te verheffen, en er eene koninklijke ordonnantie van te maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek zal doen van eenigen God of mensch, behalve van den koning, ter dood gebracht zal worden op de meest wreede wijze, in den kuil der leeuwen geworpen zal worden, Daniel 6:7. Dat is het voorstel, dat zij uitgebroed hebben, en zij leggen het den koning voor om geteekend en tot wet verheven te worden.
1. Er is niets in, dat ook maar een schijn van nuttigheid heeft, dan dat het den koning groot maakt, en hem den schijn geeft zeer groot en zeer vriendelijk te zijn voor zijne onderdanen, en zij geven voor, dat dat van belang voor hen is, nu hij pas den troon bestegen heeft en dat het zijne macht zal bevestigen. Iedereen moet gelooven, dat de koning z rijk is, en tevens zoo genegen naar verzoeken te luisteren, dat niemand, die in nood of ellende is, zich tot God of mensch behoeft te wenden voor verlichting of hulp, maar tot hem alleen. En dertig dagen lang zal hij gereed staan om audiëntie te verleenen aan allen, die hem een verzoek willen doen. Inderdaad het strekt den koningen tot groote eer, de weldoeners van hun onderdanen te zijn en een geopend oor te hebben voor hun klachten en verzoeken, maar, als zij beweren hun eenige weldoeners te zijn, en de plaats van God tegenover hen willen innemen, en dien eerbied van hen eischen, die God alleen toekomt, dan is dat geen eer, maar schande voor hen. Maar,
2. Er is zeer veel in, dat klaarblijkelijk verkeerd is. Het is al erg genoeg, te verbieden eenig mensch een verzoek te doen. Mag een bedelaar geen aalmoes vragen, en de eene buurman van den ander een dienst vragen? Als een kind brood verlangt, mag het dat dan niet vragen aan zijne ouders, en moet het dan in den leeuwenkuil geworpen worden? Ja, zij die bij den koning moeten zijn, mogen die niet aan de hovelingen om toegang tot hem vragen? Maar het was veel erger, en eene onbeschaamde beleediging voor allen godsdienst, te verbieden een verzoek aan eenig God te doen. Het is door het gebed, dat wij Gode de eer geven, God om genade vragen, en aldus de gemeenschap met God onderhouden, en om het gebed dertig dagen lang te verbieden, is hetzelfde als dien tijd te berooven van de schatting, die de menschen Hem betalen en den mensch te berooven van al den troost, dien hij van God ontvangt. Als het licht der natuur ons leert, dat de voorzienigheid van God al onze zaken regelt en beschikt, verplicht ons de wet der natuur dan niet, God door `t gebed te erkennen en te zoeken? Drijft niet ieders hart hem aan, als hij in gebrek of nood is, God aan te roepen, en moet dat tot hoogverraad verklaard worden? Wij kunnen geen dag leven zonder God, en kan iemand dertig dagen leven zonder gebed? Zou de koning zelf zich verbinden zoo lang niet te bidden, of, als het hem vrijstaat, zal hij dan op zich nemen het vooral zijne onderdanen te doen? Heeft ooit eenig volk zijne goden zoozeer veronachtzaamd? Maar zie, tot welke ongerijmdheden de boosheid der menschen drijft. Liever dan Daniël niet in moeilijkheden te brengen wegens het bidden tot zijn God, willen zij zichzelf en al hun vrienden de voldoening ontzeggen tot hun goden te bidden. Hadden zij alleen voorgesteld de Joden te verbieden tot hun God te bidden, dan zou Daniël evenzeer verstrikt zijn, maar zij wisten, dat de koning zulk eene wet niet zou goedkeuren en daarom maakten zij die zoo algemeen. En de koning, opgeblazen door den waan, dat hij hierdoor als een god zou worden, was blij met de pluim op zijn hoed, want dat was het en geen parel in zijne kroon, hij teekende dat geschrift en gebod, wat, eens gedaan, naar de grondwet van het vereenigde koninkrijk der Meden en Perzen, onder geen enkel voorwendsel veranderd of buiten werking gesteld, terwijl den overtreder geen gratie geschonken mocht worden.
11. Daniëls vrome ongehoorzaamheid aan deze wet, Daniel 6:10. Hij trok zich niet terug naar de eenzaamheid om zich een tijd lang te verbergen, hoewel hij wist, dat de wet tegen hem gericht was, maar, omdat hij wist, dat het zoo was, bleef hij standvastig, wetende, dat hij nu eene schoone gelegenheid had, God voor de menschen te eeren, en te toonen dat hij Zijne gunst verkoos boven het leven zelf. Toen Daniël verstond, dat het geschrift geteekend was, had hij tot den koning kunnen gaan, en hem daarover onderhouden, ja, hij had er tegen kunnen protesteeren, op grond van de onjuiste bewering, dat alle de vorsten er hun instemming mee hadden betuigd, terwijl hij, die hun hoofd was, er in `t geheel niet over geraadpleegd was: maar hij ging in zijn huis, en deed zijn plicht, met blijmoedigheid vertrouwende op God ten aanzien van den afloop. Opmerkelijk is hier,
1. Daniëls volhardende ijver in het gebed, waarvan we niet ingelicht weren v r dit gevel, maar die, naar wij reden hebben om aan te nemen, eene algemeene gewoonte van de vrome Joden was. a. Hij bad in zijn huis, somtijds alleen, en somtijds met zijn gezin om zich heen, en maakte ernst van de zaak. Cornelius was ook een man, die in zijn huis bad, Han. 10:30. Ieder huis kan niet alleen, maar moet ook een huis des gebeds zijn, waar wij eene tent hebben, daar moet God een altaar hebben, en daarop moeten wij geestelijke offeranden offeren. b. Bij ieder gebed dankte hij. Als wij God bidden om de genadegaven, die wij noodig hebben, moeten wij God loven voor degene, die wij ontvangen hebben. Dankzegging moet deel uitmaken van ieder gebed. c. Zijn gebed en zijne dankzegging deed hij met het oog op God als zijn God, den Zijne in het verbond, en plaatste zich als `t ware in Zijne tegenwoordigheid. Hij deed het voor zijnen God, en met eerbied voor Hem. d. Als hij bad en dankte, knielde hij op zijne knieen, wat de meest gepaste houding bij `t gebed is, en het beste nederigheid, eerbied en onderwerping aan God uitdrukt. De knielende houding is eene smeekende houding, en wij komen tot God als bedelaars, als smeekelingen om ons leven, en wij hebben er belang bij om aan te houden. e. Hij had in zijne opperzaal open vensters, opdat het uitzicht op den zichtbaren hemel zijn hart eerbied mocht inboezemen voor dien God, die boven den hemel woont maar dat was niet alles, zij waren open tegen Jeruzalem aan, de heilige stad, hoewel zij nu in puinhoopen lag, om de genegenheid te beteekenen, die hij zelfs voor haar steenen en gruis gevoelde, Psalm. 102:15, en hoe hij haar belangen dagelijks in het gebed gedacht. Aldus betuigde hij, hoewel hij zelf onder de grooten van Babel leefde, hoe hij meeleefde met de minste van zijne gevangen broederen in de herinnering aan Jeruzalem, en hoe hij het verhief boven het hoogste zijner blijdschap, Psalm. 137:5, 6. Jeruzalem was de stad, die God verkozen had om Zijn naam daar te stellen, en, toen de tempel gewijd werd, bad Salomo tot God, dat, als zij tot Hem zouden bidden in het land hunner vijanden, met het gezicht naar het land, dat Hij hun gegeven had, en de stad, die Hij verkozen had, en het huis, dat voor Zijnen naam was gebouwd, Hij dan hooren zou en hun recht uitvoeren, 1 Kings 8:48, 1 Kings 8:49, aan welk gebed Daniël dacht bij zijn gebed in deze omstandigheden f Hij deed het drie tijden `s daags, iederen dag driemaal, naar het voorbeeld van David, Psalm. 55:18, des morgens en des avonds en des middags zal ik bidden (Eng. vert.) Het is goed om vaste uren van gebed te hebben, niet om het geweten te binden, maar om het te doen gedenken, en als wij denken, dat ons lichaam driemaal daags voedsel noodig heeft, zouden wij dan voor onze ziel met minder kunnen volstaan? Dat is toch wel het minste, als wij het gebod om altijd biddende te zijn, te willen opvolgen. g. Hij deed dit zoo openlijk en getrouw, dat allen, die hem kenden. wisten, dat het zijne gewoonte was, en hij liet het zien, niet, omdat hij er trotsch op was (op de plaats, waar hij zich bevond, was daartoe geen verzoeking, want er was geen roem, maar wel smaad, mee te behalen), maar, omdat hij er zich niet voor schaamde. Hoewel Daniël een groot man was achtte hij het niet beneden zich, driemaal daags voor zijn Maker te knielen en zijn eigen priester te zijn: hoewel hij een oud man was, dacht hij niet, dat het niet meer noodig was, en, hoewel het zijne gewoonte was geweest van kindsbeen af, werd hij niet moede het te doen. Hoewel hij bezigheden had, en veel bezigheden in den dienst van den staat, dacht hij toch niet, dat dat hem vrijstelde van zijne dagelijksche godsdienstige verrichtingen. Hoe weinig verontschuldiging hebben dan zij, die weinig te doen hebben in de wereld, en toch niet zooveel willen doen voor God en hun zielen! Daniël was een man, beroemd om zijn gebed, en om de kracht er van, Ezechiël 14:14, en dat werd hij, door van het gebed gewetenswerk en door er dagelijksch werk van te maken, en zoodoende zegende God hem wonderlijk.
2. Daniëls volhardend blijven bij die gewoonte, zelfs, toen zij door de wet tot eene halsmisdaad werd gemaakt. Toen hij wist, dat het geschrift geteekend was, ging hij voort te doen, gelijk hij v r dezen gedaan had, en bracht geen enkele verandering in de uitvoering. Menigeen, ja menig goed man, zou het voorzichtig gevonden hebben, het die dertig dagen lang na te laten, als hij het niet kon volhouden dan met gevaar van zijn leven, hij kon dan zooveel te vaker bidden, als die dagen verlopen waren en het gevaar voorbij was, of hij kon zijn plicht gedaan hebben op een anderen tijd, en op eene andere plaats, zoo verborgen, dat het niet mogelijk zou zijn voor zijne vijanden om het te ontdekken, en zoo had hij zijn geweten kunnen bevredigen en zijne gemeenschap met God onderhouden, en toch aan de wet ontkomen en nuttig werkzaam blijven. Maar als hij dat gedaan had, dan zouden vrienden en vijanden gedacht hebben, dat hij zijn plicht een tijd lang verzaakt had uit lafheid en lage vrees, wat niet zeer tot Gods eer en zeer ontmoedigend voor zijne vrienden geweest zou zijn. Anderen, die zich in lager kringen bewogen, konden zeer wel met voorzichtigheid handelen, maar Daniël, op wien zooveel oogen gevestigd waren, moest moedig handelen, en te meer, omdat hij wist, dat de wet juist voor hem bedoeld was. Wij moeten onzen plicht niet verzuimen, uit vrees voor lijden, ja, wij moeten zelfs den schijn niet aannemen, alsof wij het deden. In tijden van beproeving ligt al de nadruk daarop, dat wij Christus voor de menschen belijden, Matthew 10:32, en wij moeten ons in acht nemen om niet onder voorwendsel van voorzichtigheid, schuldig te worden aan benadeeling van Gods zaak. Als wij meenen dat het voorbeeld van Daniël ons niet verplicht om hetzelfde te doen, dan ben ik overtuigd, dat het ons verbiedt om hen te veroordeelen, die van tegenovergesteld gevoelen zijn, want God heeft hem Zijne goedkeuring getoond. Door te volharden in zijn plicht toont hij nu, niet gewoon te zijn uitvluchten te zoeken om ze te verzuimen, want, als ooit eene uitvlucht geoorloofd is, dan was het hier, nu a. Het verboden was door den koning zijn meester, en ter eere van den koning tevens, maar te dezen opzichte is het een ontwijfelbare grondregel, dat wij Gode meer moeten gehoorzamen dan den menschen. b. Het ten koste van zijn leven was, maar te dezen opzichte is het een ontwijfelbare grondregel, dat zij. die hunne zielen verliezen (zooals gewisselijk zij doen, die zonder gebed leven), om hun leven te redden, een slechten ruil doen, en, hoewel zij hierin, evenals de koning van Tyrus, meenen, dat zij wijzer dan Daniël zijn, zullen zij in het eind dwazen blijken te zijn.
Verzen 11-17
Daniël 6:11-17Hier,
1. Wordt bewezen, dat Daniël tot zijn God bidt, ondanks het pas uitgevaardigde gebod, Daniel 6:11:Die mannen kwamen met hoopen zij kwamen rumoerig bijeen, zoo staat er, juist als in Daniel 6:6, met het oog op Psalm 2:1:Waarom woeden de heidenen? Zij kwamen bijeen om Daniël te bezoeken onder voorwendsel van zaken te willen behandelen, op het uur, dat naar zij wisten, zijn gewoon gebedsuur was: en, als zij hem niet biddende gevonden hadden zouden zij hem zijne zwakheid en wantrouwen in zijn God verweten hebben, maar, zooals zij eigenlijk hoopten, vonden zij Daniël biddende en smeekende tot zijnen God. Voor zijne liefde staan zij hem tegen, maar evenals zijn vader David, is hij steeds in het gebed, Psalms 109:4.
2. Wordt hij bij den koning aangeklaagd. Toen zij gelegenheid tegen Daniël gevonden hadden in de wet zijns Gods, verloren zij geen tijd, maar wendden zich tot den koning, Daniel 6:12, en nadat zij hem gevraagd hadden, of er niet eene zoodanige wet gemaakt was, en de erkenning daarvan van hem verkregen hadden, en dat zij z60 bekrachtigd was, dat zij niet veranderd kon worden, gingen zij er toe over om Daniël aan te klagen, Daniel 6:13. In het bericht over hem, beschrijven zij hem zoo, dat de koning er door vertoornd en tegen hem ingenomen moet worden: "Hij is een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda, hij is van Juda, dat verachte volk, en nu een gevangene in een verachtelijken staat zoodat hij niets het zijne kan noemen dan wat hij door `s konings gunst bezit, en toch heeft hij op u geen acht gesteld, o koning, noch op het gebod, dat gij geteekend hebt. Het is niets. nieuws, dat men, hetgeen getrouwelijk gedaan Is, in gehoorzaamheid aan Gods stem, voorgesteld wordt als gedaan uit hardnekkigheid en verachting van het gezag der regeering, dat wil zeggen, dat de heiligste menschen als de slechtste worden voorgesteld. Daniël zag op God, en daarom bad hij, en naar wij reden hebben te veronderstellen, bad hij voor zijn koning en zijne regeering, toch wordt dit voorgesteld als verachting van den koning. De uitmuntende geest, waarmee Daniël aangedaan was, en de gevestigde goede naam, dien hij zich verworven had, konden hem niet beveiligen tegen deze vergiftige pijlen. Zij zeggen niet: Hij bidt tot zijn God, opdat Darius daar geen kennis van nemen zal en hem prijzen, maar alleen: Hij bidt, en dat is bij de wet verboden.
3. Is des konings droefheid als hij dit hoort. Hij bemerkte nu, dat, wat zie ook beweerden het niet tot zijn eer, maar uit heat tegen Daniël was, dat zij deze wet hadden voorgesteld, en nu is hij zeer bedroefd bij zichzelven, omdat hij hun ter wille is geweest, Daniel 6:14. Als de menschen toegeven aan den trots en de ijdelheid van hun hart en zich het genoegen doen die voedsel te geven, dan weten zij niet welke kwellingen zij zich bereiden, hun vleiers kunnen hun pijnigers worden, of een net voor hunne voeten spreiden. Nu stelde de koning het hart op Daniël om hem te verlossen, beide, door redeneering en door zijn gezag, bemoeit hij zich tot den ondergang der zon om hem te redden, dat wil zeggen, om zijne aanklagers over te halen niet op zijne bestraffing aan te dringen. Wij doen dikwijls iets in onnadenkendheid, wat wij daarna duizendmaal ongedaan wenschen, wat eene goede reden is voor ons allen, om den gang onzes voets te wegen, want dan zullen al onze wegen wel gevestigd zijn,
4. Wordt met heftigheid door de vervolgers op de voltrekking der straf aangedrongen, Daniel 6:15. Wat Daniël zeide, staat niet vermeld, de koning zelf is zijn advocaat, hij behoeft dus niet voor zichzelf te pleiten, maar draagt zijne zaak in stilte op aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Maar de vervolgers eischen, dat het recht zijn loop zal hebben, het is het eerste beginsel van de grondwet der Meden en Perzen, die nu de wereldheerschappij voerden, dat geen gebod noch ordinantie, die de koning verordend had, mocht veranderd worden. Hetzelfde is te vinden in Esther 1:19 en 8:8. De Chaldeën maakten den wil des konings groot door hem macht te geven naar welgevallen wetten te maken en te herroepen, te dooden en in `t leven te behouden, wien hij wilde. De Perzen maakten de wijsheid van hun koning groot, door de veronderstelling, dat iedere wet, die hij plechtig bekrachtigde, zoo goed gemaakt was, dat er geen reden was om die te veranderen of het zonder die te doen, alsof eenig mensch zoover vooruit kon zien, dat hij door eene wet alle verkeerdheden beletten kon. Maar, als dit beginsel terecht op Daniëls geval is toegepast (maar ik ben geneigd te denken, dat het ten onrechte is geweest), dan moet gezegd, dat, hoewel het `s konings wetgevende macht eert, het zijne uitvoerende macht verlamt, en hem belet om gratie te bewijzen, wat een steunpilaar van den troon is, en bij de wet amnestie te verleenen, wet de roem van eene regeering is. Zij, die niet het recht erkennen van de macht des souvereine om de wet ter zijde te stellen, trekken toch nooit in twijfel, dat hij recht heeft gratie te verleenen aan den overtreder van het strafrecht. Maar aan Darius is deze macht ontzegd. Zie, hoe noodig het is om te bidden voor den vorst, opdat God hem wijsheid geve, want ook de waste en beste vorsten zijn dikwijls door groote moeilijkheden omringd.
5. Volgt de toepassing van de wet op Daniël. De koning zelf teekent het doodvonnis met den grootsten weerzin en tegen zijn geweten in, en Daniël, die eerwaardige ernstige man, wiens gelaat zulk eene mengeling van majesteit en lieflijkheid had, die zoo vaak groot geweest was als rechter en in den raad, en nog grooter op zijne knieën, die macht had bij God en menschen, en overmacht had, wordt, louter omdat hij God aangebeden had, alsof hij een van de gemeenste misdadigers was, voorgebracht, en in den kuil der leeuwen geworpen, om door deze verslonden te worden, Daniel 6:16. Men kan er niet aan denken, zonder het grootste medelijden met den genadevollen dulder en de uiterste verontwaardiging tegen de boosaardige vervolgers. Om met zekerheid te werk te gaan, wordt een steen op den mond des kuils gelegd, en de koning, al te zeer op zijn gemak gesteld, wordt overgehaald dien met zijnen ring te verzegelen, dien ongelukkigen ring, waarmede hij de wet bekrachtigd had, waardoor Daniël valt. Maar zijne grooten kunnen hem niet verbouwen, tenzij zij er hun eigen zegel bijvoegen. Zoo verzegelden ook de vijanden van Christus den steen, die voor de deur des grafs gewenteld was.
6. De aanmoediging, die Darius Daniël gaf om op God te vertrouwen: Uw God dien gij geduriglijk eert, die verlosse u, vers i6. Hier, a. Spreekt hij Daniël vrij van schuld, en erkent, dat al wat hij misdreven heeft, is, dat hij zijn God bij voortduring dient, en er ook niet van aflaat, als het tot misdaad wordt verklaard. b. Hij laat het aan God over om hem aan de straf te onttrekken, daar hij geen macht heeft om het te doen: Hij verlosse u. Hij is overtuigd, dat zijn God hem verlossen kan, want hij gelooft, dat het een almachtig God is, en hij heeft reden om te denken, dat Hij het doen zal, daar hij gehoord heeft, hoe Daniëls metgezellen in een dergelijk geval uit den vuriger oven gered zijn, en daaruit besluit, dat Hij altijd getrouw is jegens hen, die Hem getrouw blijken te zijn. Die God bij voortduring dienen, zal Hij bij voortduring verlossen, en in Zijn dienst steunen.
Verzen 11-17
Daniël 6:11-17Hier,
1. Wordt bewezen, dat Daniël tot zijn God bidt, ondanks het pas uitgevaardigde gebod, Daniel 6:11:Die mannen kwamen met hoopen zij kwamen rumoerig bijeen, zoo staat er, juist als in Daniel 6:6, met het oog op Psalm 2:1:Waarom woeden de heidenen? Zij kwamen bijeen om Daniël te bezoeken onder voorwendsel van zaken te willen behandelen, op het uur, dat naar zij wisten, zijn gewoon gebedsuur was: en, als zij hem niet biddende gevonden hadden zouden zij hem zijne zwakheid en wantrouwen in zijn God verweten hebben, maar, zooals zij eigenlijk hoopten, vonden zij Daniël biddende en smeekende tot zijnen God. Voor zijne liefde staan zij hem tegen, maar evenals zijn vader David, is hij steeds in het gebed, Psalms 109:4.
2. Wordt hij bij den koning aangeklaagd. Toen zij gelegenheid tegen Daniël gevonden hadden in de wet zijns Gods, verloren zij geen tijd, maar wendden zich tot den koning, Daniel 6:12, en nadat zij hem gevraagd hadden, of er niet eene zoodanige wet gemaakt was, en de erkenning daarvan van hem verkregen hadden, en dat zij z60 bekrachtigd was, dat zij niet veranderd kon worden, gingen zij er toe over om Daniël aan te klagen, Daniel 6:13. In het bericht over hem, beschrijven zij hem zoo, dat de koning er door vertoornd en tegen hem ingenomen moet worden: "Hij is een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda, hij is van Juda, dat verachte volk, en nu een gevangene in een verachtelijken staat zoodat hij niets het zijne kan noemen dan wat hij door `s konings gunst bezit, en toch heeft hij op u geen acht gesteld, o koning, noch op het gebod, dat gij geteekend hebt. Het is niets. nieuws, dat men, hetgeen getrouwelijk gedaan Is, in gehoorzaamheid aan Gods stem, voorgesteld wordt als gedaan uit hardnekkigheid en verachting van het gezag der regeering, dat wil zeggen, dat de heiligste menschen als de slechtste worden voorgesteld. Daniël zag op God, en daarom bad hij, en naar wij reden hebben te veronderstellen, bad hij voor zijn koning en zijne regeering, toch wordt dit voorgesteld als verachting van den koning. De uitmuntende geest, waarmee Daniël aangedaan was, en de gevestigde goede naam, dien hij zich verworven had, konden hem niet beveiligen tegen deze vergiftige pijlen. Zij zeggen niet: Hij bidt tot zijn God, opdat Darius daar geen kennis van nemen zal en hem prijzen, maar alleen: Hij bidt, en dat is bij de wet verboden.
3. Is des konings droefheid als hij dit hoort. Hij bemerkte nu, dat, wat zie ook beweerden het niet tot zijn eer, maar uit heat tegen Daniël was, dat zij deze wet hadden voorgesteld, en nu is hij zeer bedroefd bij zichzelven, omdat hij hun ter wille is geweest, Daniel 6:14. Als de menschen toegeven aan den trots en de ijdelheid van hun hart en zich het genoegen doen die voedsel te geven, dan weten zij niet welke kwellingen zij zich bereiden, hun vleiers kunnen hun pijnigers worden, of een net voor hunne voeten spreiden. Nu stelde de koning het hart op Daniël om hem te verlossen, beide, door redeneering en door zijn gezag, bemoeit hij zich tot den ondergang der zon om hem te redden, dat wil zeggen, om zijne aanklagers over te halen niet op zijne bestraffing aan te dringen. Wij doen dikwijls iets in onnadenkendheid, wat wij daarna duizendmaal ongedaan wenschen, wat eene goede reden is voor ons allen, om den gang onzes voets te wegen, want dan zullen al onze wegen wel gevestigd zijn,
4. Wordt met heftigheid door de vervolgers op de voltrekking der straf aangedrongen, Daniel 6:15. Wat Daniël zeide, staat niet vermeld, de koning zelf is zijn advocaat, hij behoeft dus niet voor zichzelf te pleiten, maar draagt zijne zaak in stilte op aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Maar de vervolgers eischen, dat het recht zijn loop zal hebben, het is het eerste beginsel van de grondwet der Meden en Perzen, die nu de wereldheerschappij voerden, dat geen gebod noch ordinantie, die de koning verordend had, mocht veranderd worden. Hetzelfde is te vinden in Esther 1:19 en 8:8. De Chaldeën maakten den wil des konings groot door hem macht te geven naar welgevallen wetten te maken en te herroepen, te dooden en in `t leven te behouden, wien hij wilde. De Perzen maakten de wijsheid van hun koning groot, door de veronderstelling, dat iedere wet, die hij plechtig bekrachtigde, zoo goed gemaakt was, dat er geen reden was om die te veranderen of het zonder die te doen, alsof eenig mensch zoover vooruit kon zien, dat hij door eene wet alle verkeerdheden beletten kon. Maar, als dit beginsel terecht op Daniëls geval is toegepast (maar ik ben geneigd te denken, dat het ten onrechte is geweest), dan moet gezegd, dat, hoewel het `s konings wetgevende macht eert, het zijne uitvoerende macht verlamt, en hem belet om gratie te bewijzen, wat een steunpilaar van den troon is, en bij de wet amnestie te verleenen, wet de roem van eene regeering is. Zij, die niet het recht erkennen van de macht des souvereine om de wet ter zijde te stellen, trekken toch nooit in twijfel, dat hij recht heeft gratie te verleenen aan den overtreder van het strafrecht. Maar aan Darius is deze macht ontzegd. Zie, hoe noodig het is om te bidden voor den vorst, opdat God hem wijsheid geve, want ook de waste en beste vorsten zijn dikwijls door groote moeilijkheden omringd.
5. Volgt de toepassing van de wet op Daniël. De koning zelf teekent het doodvonnis met den grootsten weerzin en tegen zijn geweten in, en Daniël, die eerwaardige ernstige man, wiens gelaat zulk eene mengeling van majesteit en lieflijkheid had, die zoo vaak groot geweest was als rechter en in den raad, en nog grooter op zijne knieën, die macht had bij God en menschen, en overmacht had, wordt, louter omdat hij God aangebeden had, alsof hij een van de gemeenste misdadigers was, voorgebracht, en in den kuil der leeuwen geworpen, om door deze verslonden te worden, Daniel 6:16. Men kan er niet aan denken, zonder het grootste medelijden met den genadevollen dulder en de uiterste verontwaardiging tegen de boosaardige vervolgers. Om met zekerheid te werk te gaan, wordt een steen op den mond des kuils gelegd, en de koning, al te zeer op zijn gemak gesteld, wordt overgehaald dien met zijnen ring te verzegelen, dien ongelukkigen ring, waarmede hij de wet bekrachtigd had, waardoor Daniël valt. Maar zijne grooten kunnen hem niet verbouwen, tenzij zij er hun eigen zegel bijvoegen. Zoo verzegelden ook de vijanden van Christus den steen, die voor de deur des grafs gewenteld was.
6. De aanmoediging, die Darius Daniël gaf om op God te vertrouwen: Uw God dien gij geduriglijk eert, die verlosse u, vers i6. Hier, a. Spreekt hij Daniël vrij van schuld, en erkent, dat al wat hij misdreven heeft, is, dat hij zijn God bij voortduring dient, en er ook niet van aflaat, als het tot misdaad wordt verklaard. b. Hij laat het aan God over om hem aan de straf te onttrekken, daar hij geen macht heeft om het te doen: Hij verlosse u. Hij is overtuigd, dat zijn God hem verlossen kan, want hij gelooft, dat het een almachtig God is, en hij heeft reden om te denken, dat Hij het doen zal, daar hij gehoord heeft, hoe Daniëls metgezellen in een dergelijk geval uit den vuriger oven gered zijn, en daaruit besluit, dat Hij altijd getrouw is jegens hen, die Hem getrouw blijken te zijn. Die God bij voortduring dienen, zal Hij bij voortduring verlossen, en in Zijn dienst steunen.
Verzen 18-24
Daniël 6:18-24Hier is,
1. De treurige nacht, dien de koning doorbracht, om Daniëls wil, Daniel 6:18. Hij had weliswaar gezegd, dat God hem uit het gevaar verlossen zou, maar te gelijker tijd kon hij zichzelf niet vergeven, dat hij hem in gevaar gebracht had, en het zou rechtvaardig van God zijn, hem van een vriend te berooven, dien hij zelf zoo wreed mishandeld had. Hij ging naar zijn paleis, ontevreden op zichzelf om wat hij gedaan had, en zich onwijs en onrechtvaardig noemende omdat hij zich niet gehouden had aan de wet van God en der natuur, non obstante-in strijd met de wet van Meden en Perzen. Hij at niet, maar overnachtte nuchteren, zijn hart was vol smart en vrees. Hij verbood alle muziek, niets is onaangenamer den gezang voor een bezwaard hart. Hij ging naar bed, maar sliep niet, hij wierp zich om en om tot het aanbreken van den dag. Het beste middel voor goede nachtrust is het bezit van een goed geweten, dan kunnen wij in vrede nederliggen.
11. Het bezorgde onderzoek, dat hij den volgenden morgen naar Daniël instelde, Daniel 6:19, Daniel 6:20. Hij was vroeg op, in den vroegen morgenstond, want hoe kon hij in bed liggen als hij niet kon slapen, droomende van Daniël en ook niet, rustig wakker liggende, aan hem denken? En zoodra hij op was, ging hij met haast tot-den kuil der leeuwen, want hij was niet tevreden met een dienaar tot Daniël te zenden (dat zou geen genoegzaam blijk van zijne genegenheid voor Daniël zijn), en ook had hij geen geduld om te wachten, totdat de dienaar terug kon zijn. Als hij bij den kuil komt, niet zonder hoop, dat God genadig opgedaan gemaakt heeft, wat hij in zijne goddeloosheid gedaan had, roept hij met droeve stem, als een, die vol smart en verdriet is: O Daniël! leeft gij nog? Hij verlangt het te weten, en toch heeft hij nu de vraag te doen, vreezende, dat het gebrul der leeuwen om meer voedsel het antwoord zal zijn: O Daniël! gij knecht des levenden Gods, heeft uw God, dien gij geduriglijk eert, doen blijken dat Hij in staat was u van de leeuwen te verlossen? Als hij goed begreep, wat hij zelf zei, als hij van den levenden God sprak dan kon hij twijfelen aan zijn macht om Daniël in `t leven te behouden, want Hij, die `t leven in zichzelf heeft, maakt levend, dien Hij wil, maar heeft Hij het in dit geval gepast geoordeeld Zijne macht te toonen? Waar hij aan twijfelde, daar zijn wij zeker van, dat de knechten van den levenden God een Meester hebben, die wel in staat is hen te beschermen en in Zijn dienst te ondersteunen.
III. Het blijde nieuws, dat hij verneemt-dat Daniël in leven is, gezond en wel, en onbeschadigd in den kuil der leeuwen, Daniel 6:21,Daniel 6:22. Daniël kende de stem des konings, hoewel die stem nu bedroefd was, en sprak hem aan met al het ontzag en den eerbied, dien hij hem schuldig was: O koning! leef in eeuwigheid Hij maakt hem geen verwijt van zijne onvriendelijkheid tegen hem, en de gemakkelijkheid, waarmee hij aan de boosheid der vervolgers had toegegeven, maar. om te toonen, dat hij hem van harte vergeven had, komt hij hem met goede wenschen tegemoet. Hun, die ons kwaad gedaan hebben, moeten wij daar geen verwijt van maken, als wij weten, dat zij het met tegenzin deden, en er zichzelf verwijten over maken. Het bericht, dat Daniël den koning geeft, is zeer aangenaam, het is een triomfantelijk bericht.
1. God heeft zijn leven door een wonder gespaard. Darius had Hem Daniëls God genoemd, uw God, dien gij eert, waarop Daniëls antwoord als `t ware de echo is: Ja, Hij is mijn God, dien ik erken, en die mij erkent, want Hij heeft Zijnen engel gezonden. Hetzelfde schitterende en heerlijke Wezen, dat, in de gedaante van een zoon der goden bij de drie jongelingen in den vurigen oven gezien was, had Daniël bezocht en, zooals waarschijnlijk is, den duisteren kuil verlicht, en Daniël den heelen nacht gezelschap gehouden, en had den muil der leeuwen toegesloten, zoodat zij hem niet beschadigd hadden. De tegenwoordigheid van den Engel maakte zelfs den kuil der leeuwen tot zijn sterkte, zijn paleis, zijn paradijs, nooit van zijn leven had hij een beter nacht gehad. Zie, hoe God macht heeft over de wildste schepselen, en geloof, dat Hij macht heeft om den brieschenden leeuw in bedwang te houden, die rondgaat, zoekende, wat hij zou mogen verslinden, en te beletten hem te beschadigen, die de Zijne zijn. Zie, hoe God zorgt voor Zijne trouwe vereerders, vooral wanneer Hij ze oproept om voor Hem te lijden. Als Hij hunne ziel van de zonde bewaart, hunne ziel met Zijn vrede troost, en hunne ziel tot Zich neemt, stopt Hij inderdaad den muil der leeuwen toe, zoodat zij er niet door beschadigd kunnen worden. Zie hoe de engelen bereid zijn om hun diensten te bewijzen tot welzijn van Gods volk, want zij erkennen, dat zij hun mededienstknechten zijn.
2. God heeft daarin zijne twistzaak getwist. Hij werd aan den koning voorgesteld, als hem en zijne regeering niet toegedaan. Wij vinden niet, dat hij iets tot zijne rechtvaardiging gezegd heeft, maar hij liet het aan God over zijne onschuld aan het licht te brengen, en Hij deed het werkelijk, door een wonder te werken voor zijn behoud. In wat Daniël gedaan had, had hij noch God noch den koning beledigd, Voor Hem, tot Wien ik bad, is onschuld in mij geworden. Hij maakt geen aanspraak op verdienstelijkheid of uitnemendheid, maar het getuigenis van zijn geweten betreffende zijne oprechtheid is zijn troost. Ook heb ik tegen u, o koning, geen misdaad begaan, noch beleediging bedoeld.
IV. Het ontslag van Daniël uit zijne opsluiting. Zijne vervolgers moeten wel erkennen, dat aan de wet voldaan is, al zijn zij het niet, of, is zij veranderd, dan is het door eene hoogere macht geschied dan die der Meden en Perzen, en daarom kan men er niets tegen inbrengen, dat Daniël uit den kuil der leeuwen gehaald wordt, Daniel 6:23:Toen werd de koning bij zichzelven zeer vroolijk, omdat hij hem levend vond, en gaf dadelijk bevel, dat men hem uit den kuil trekken zoude, evenals Jeremia uit de gevangenis, en, toen zij hem bezagen, werd geen schade aan hem bevonden, hij was nergens gekneusd of geschaafd, maar volkomen bewaard gebleven, dewijl hij in zijnen God geloofd had. Zij, die kloek en blijmoedig vertrouwen, dat God hen beschermen zal op den weg van hun plicht, zullen nooit beschaamd worden in het vertrouwen op Hem, maar zullen Hem altijd bevinden eene hulp in nood.
V. De verwijzing van zijne vervolgers naar dezelfde gevangenis of liever dezelfde gerechtsplaats, Daniel 6:24. Darius wordt bezield door dit wonder, voor Daniël gewrocht, en begint nu moed te vatten en zelfstandig te handelen. Zij, die niet wilden dulden, dat Daniël gratie kreeg, zullen, nu God hem verlost heeft, zijne wraak gevoelen, en hij wilde recht doen voor God, die genade gehad had voor hem. Nu Daniëls onschuld aan den dag gekomen is, en de Hemel zelf hem vrijgesproken heeft, zullen zijne beschuldigers dezelfde straf ondergaan, die zij voor hem uitgezocht hadden, volgens de wet der wedervergelding, tegen valsche beschuldigers gemaakt, Deuteronomy 19:18, Deuteronomy 19:19. Als zoodanig moesten zij beschouwd worden, nu Daniël onschuldig gebleken was, want, hoewel het feit waar was, was het toch geen overtreding. Zij werden in den kuil der leeuwen geworpen, wat misschien eene straf was, pas door hen zelf uitgevonden, in elk geval was het wat zij in hun boosheid voor Daniël bedoeld hadden. Nec lex est iustior ulla quam necis artifices arte perire sua -Er is geen rechtvaardiger wet, dan die dat de uitvinder eener wreede straf er zelf door gedood wordt, Psalms 7:16, Psalms 7:17, Psalms 9:16, Psalms 9:17. En nu wordt Salomo's opmerking bewaarheid, Spreuk. 11:8. De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd en de goddelooze komt in zijne plaats. Bij dit strafgericht valt op te merken 1. Des konings strengheid, daar hij hun vrouwen en kinderen met hen voor de leeuwen liet werpen. Hoe rechtvaardig zijn Gods inzettingen boven die der kinderen! Want God beval, dat de kinderen niet zouden sterven voor de zonden hunner vaderen, Deuteronomy 24:16. Toch werden zij in buitengewone gevallen ter dood gebracht, als dat van Achan, Saul en Haman.
2. De bloeddorst der leeuwen. Zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen heerschten over hen en verscheurden hen zonder verwijl. Dit bevestigde het wonder, waardoor Daniël gespaard was en maakte het nog grooter, want hieruit bleek, dat het niet was, omdat zij geen honger hadden, maar omdat het hun niet toegelaten werd. Bloedhonden, die gemuilband worden, zijn te bloeddorstiger, als de muilband afgenomen wordt, zoo was het ook met deze leeuwen. En de Heere is bekend door de oordeelen, die Hij houdt.
Verzen 18-24
Daniël 6:18-24Hier is,
1. De treurige nacht, dien de koning doorbracht, om Daniëls wil, Daniel 6:18. Hij had weliswaar gezegd, dat God hem uit het gevaar verlossen zou, maar te gelijker tijd kon hij zichzelf niet vergeven, dat hij hem in gevaar gebracht had, en het zou rechtvaardig van God zijn, hem van een vriend te berooven, dien hij zelf zoo wreed mishandeld had. Hij ging naar zijn paleis, ontevreden op zichzelf om wat hij gedaan had, en zich onwijs en onrechtvaardig noemende omdat hij zich niet gehouden had aan de wet van God en der natuur, non obstante-in strijd met de wet van Meden en Perzen. Hij at niet, maar overnachtte nuchteren, zijn hart was vol smart en vrees. Hij verbood alle muziek, niets is onaangenamer den gezang voor een bezwaard hart. Hij ging naar bed, maar sliep niet, hij wierp zich om en om tot het aanbreken van den dag. Het beste middel voor goede nachtrust is het bezit van een goed geweten, dan kunnen wij in vrede nederliggen.
11. Het bezorgde onderzoek, dat hij den volgenden morgen naar Daniël instelde, Daniel 6:19, Daniel 6:20. Hij was vroeg op, in den vroegen morgenstond, want hoe kon hij in bed liggen als hij niet kon slapen, droomende van Daniël en ook niet, rustig wakker liggende, aan hem denken? En zoodra hij op was, ging hij met haast tot-den kuil der leeuwen, want hij was niet tevreden met een dienaar tot Daniël te zenden (dat zou geen genoegzaam blijk van zijne genegenheid voor Daniël zijn), en ook had hij geen geduld om te wachten, totdat de dienaar terug kon zijn. Als hij bij den kuil komt, niet zonder hoop, dat God genadig opgedaan gemaakt heeft, wat hij in zijne goddeloosheid gedaan had, roept hij met droeve stem, als een, die vol smart en verdriet is: O Daniël! leeft gij nog? Hij verlangt het te weten, en toch heeft hij nu de vraag te doen, vreezende, dat het gebrul der leeuwen om meer voedsel het antwoord zal zijn: O Daniël! gij knecht des levenden Gods, heeft uw God, dien gij geduriglijk eert, doen blijken dat Hij in staat was u van de leeuwen te verlossen? Als hij goed begreep, wat hij zelf zei, als hij van den levenden God sprak dan kon hij twijfelen aan zijn macht om Daniël in `t leven te behouden, want Hij, die `t leven in zichzelf heeft, maakt levend, dien Hij wil, maar heeft Hij het in dit geval gepast geoordeeld Zijne macht te toonen? Waar hij aan twijfelde, daar zijn wij zeker van, dat de knechten van den levenden God een Meester hebben, die wel in staat is hen te beschermen en in Zijn dienst te ondersteunen.
III. Het blijde nieuws, dat hij verneemt-dat Daniël in leven is, gezond en wel, en onbeschadigd in den kuil der leeuwen, Daniel 6:21,Daniel 6:22. Daniël kende de stem des konings, hoewel die stem nu bedroefd was, en sprak hem aan met al het ontzag en den eerbied, dien hij hem schuldig was: O koning! leef in eeuwigheid Hij maakt hem geen verwijt van zijne onvriendelijkheid tegen hem, en de gemakkelijkheid, waarmee hij aan de boosheid der vervolgers had toegegeven, maar. om te toonen, dat hij hem van harte vergeven had, komt hij hem met goede wenschen tegemoet. Hun, die ons kwaad gedaan hebben, moeten wij daar geen verwijt van maken, als wij weten, dat zij het met tegenzin deden, en er zichzelf verwijten over maken. Het bericht, dat Daniël den koning geeft, is zeer aangenaam, het is een triomfantelijk bericht.
1. God heeft zijn leven door een wonder gespaard. Darius had Hem Daniëls God genoemd, uw God, dien gij eert, waarop Daniëls antwoord als `t ware de echo is: Ja, Hij is mijn God, dien ik erken, en die mij erkent, want Hij heeft Zijnen engel gezonden. Hetzelfde schitterende en heerlijke Wezen, dat, in de gedaante van een zoon der goden bij de drie jongelingen in den vurigen oven gezien was, had Daniël bezocht en, zooals waarschijnlijk is, den duisteren kuil verlicht, en Daniël den heelen nacht gezelschap gehouden, en had den muil der leeuwen toegesloten, zoodat zij hem niet beschadigd hadden. De tegenwoordigheid van den Engel maakte zelfs den kuil der leeuwen tot zijn sterkte, zijn paleis, zijn paradijs, nooit van zijn leven had hij een beter nacht gehad. Zie, hoe God macht heeft over de wildste schepselen, en geloof, dat Hij macht heeft om den brieschenden leeuw in bedwang te houden, die rondgaat, zoekende, wat hij zou mogen verslinden, en te beletten hem te beschadigen, die de Zijne zijn. Zie, hoe God zorgt voor Zijne trouwe vereerders, vooral wanneer Hij ze oproept om voor Hem te lijden. Als Hij hunne ziel van de zonde bewaart, hunne ziel met Zijn vrede troost, en hunne ziel tot Zich neemt, stopt Hij inderdaad den muil der leeuwen toe, zoodat zij er niet door beschadigd kunnen worden. Zie hoe de engelen bereid zijn om hun diensten te bewijzen tot welzijn van Gods volk, want zij erkennen, dat zij hun mededienstknechten zijn.
2. God heeft daarin zijne twistzaak getwist. Hij werd aan den koning voorgesteld, als hem en zijne regeering niet toegedaan. Wij vinden niet, dat hij iets tot zijne rechtvaardiging gezegd heeft, maar hij liet het aan God over zijne onschuld aan het licht te brengen, en Hij deed het werkelijk, door een wonder te werken voor zijn behoud. In wat Daniël gedaan had, had hij noch God noch den koning beledigd, Voor Hem, tot Wien ik bad, is onschuld in mij geworden. Hij maakt geen aanspraak op verdienstelijkheid of uitnemendheid, maar het getuigenis van zijn geweten betreffende zijne oprechtheid is zijn troost. Ook heb ik tegen u, o koning, geen misdaad begaan, noch beleediging bedoeld.
IV. Het ontslag van Daniël uit zijne opsluiting. Zijne vervolgers moeten wel erkennen, dat aan de wet voldaan is, al zijn zij het niet, of, is zij veranderd, dan is het door eene hoogere macht geschied dan die der Meden en Perzen, en daarom kan men er niets tegen inbrengen, dat Daniël uit den kuil der leeuwen gehaald wordt, Daniel 6:23:Toen werd de koning bij zichzelven zeer vroolijk, omdat hij hem levend vond, en gaf dadelijk bevel, dat men hem uit den kuil trekken zoude, evenals Jeremia uit de gevangenis, en, toen zij hem bezagen, werd geen schade aan hem bevonden, hij was nergens gekneusd of geschaafd, maar volkomen bewaard gebleven, dewijl hij in zijnen God geloofd had. Zij, die kloek en blijmoedig vertrouwen, dat God hen beschermen zal op den weg van hun plicht, zullen nooit beschaamd worden in het vertrouwen op Hem, maar zullen Hem altijd bevinden eene hulp in nood.
V. De verwijzing van zijne vervolgers naar dezelfde gevangenis of liever dezelfde gerechtsplaats, Daniel 6:24. Darius wordt bezield door dit wonder, voor Daniël gewrocht, en begint nu moed te vatten en zelfstandig te handelen. Zij, die niet wilden dulden, dat Daniël gratie kreeg, zullen, nu God hem verlost heeft, zijne wraak gevoelen, en hij wilde recht doen voor God, die genade gehad had voor hem. Nu Daniëls onschuld aan den dag gekomen is, en de Hemel zelf hem vrijgesproken heeft, zullen zijne beschuldigers dezelfde straf ondergaan, die zij voor hem uitgezocht hadden, volgens de wet der wedervergelding, tegen valsche beschuldigers gemaakt, Deuteronomy 19:18, Deuteronomy 19:19. Als zoodanig moesten zij beschouwd worden, nu Daniël onschuldig gebleken was, want, hoewel het feit waar was, was het toch geen overtreding. Zij werden in den kuil der leeuwen geworpen, wat misschien eene straf was, pas door hen zelf uitgevonden, in elk geval was het wat zij in hun boosheid voor Daniël bedoeld hadden. Nec lex est iustior ulla quam necis artifices arte perire sua -Er is geen rechtvaardiger wet, dan die dat de uitvinder eener wreede straf er zelf door gedood wordt, Psalms 7:16, Psalms 7:17, Psalms 9:16, Psalms 9:17. En nu wordt Salomo's opmerking bewaarheid, Spreuk. 11:8. De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd en de goddelooze komt in zijne plaats. Bij dit strafgericht valt op te merken 1. Des konings strengheid, daar hij hun vrouwen en kinderen met hen voor de leeuwen liet werpen. Hoe rechtvaardig zijn Gods inzettingen boven die der kinderen! Want God beval, dat de kinderen niet zouden sterven voor de zonden hunner vaderen, Deuteronomy 24:16. Toch werden zij in buitengewone gevallen ter dood gebracht, als dat van Achan, Saul en Haman.
2. De bloeddorst der leeuwen. Zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen heerschten over hen en verscheurden hen zonder verwijl. Dit bevestigde het wonder, waardoor Daniël gespaard was en maakte het nog grooter, want hieruit bleek, dat het niet was, omdat zij geen honger hadden, maar omdat het hun niet toegelaten werd. Bloedhonden, die gemuilband worden, zijn te bloeddorstiger, als de muilband afgenomen wordt, zoo was het ook met deze leeuwen. En de Heere is bekend door de oordeelen, die Hij houdt.
Verzen 25-28
Daniël 6:25-28Darius doet hier zijn best om de fout, die hij gemaakt heeft door de oneer, die hij beide God en Daniël aangedaan heeft, door Daniël in den leeuwenkuil te werpen, te herstellen door beide te eeren.
1. Hij geeft eer aan God door een besluit, verkondigt aan alle volken, waarin zij opgeroepen worden voor Hem te vreezen. En dit besluit is inderdaad geschikt om afgekondigd te worden als onveranderlijk, neer de wet der Meden en Perzen, want het is het eeuwig Evangelie, gepr dikt aan hen, die op de aarde wonen, Revelation 14:6 Vreest God en geeft Hem heerlijkheid. Opmerking verdient
1. Aan wie hij dit besluit zendt. Aan alle rolkeren, natiën en tongen, die op de gansche aarde woonden, Daniel 6:25. Dit zijn groote woorden, en het is waar, dat alle inwoners der aarde verplicht zijn tot hetgeen hier besloten is, maar hier beteekenen zij niet meer dan iedere provincie van zijn rijk, dat, hoewel het vele volken omvatte, toch niet alle omvatte, maar zoo is het, die veel hebben, zijn geneigd te denken, dat zij alles hebben.
2. Wat de inhoud van het besluit is-Dat men leve en siddere voor het aangezicht van den God Daniëls. Dit gaat verder dan Nebukadnezars besluit bij eene dergelijke gelegenheid, want het verbood alleen om lastering te spreker tegen dezen God, maar dit beveelt hun voor Hem te leven, met ontzag en eerbied aan Hem te denken, en over Hem te spreken. En wel mocht als inleiding boven dit besluit staan: Uw vrede worde vermenigvuldigd, want de eenige grondslag voor waren en overvloedigen vrede is de vreeze Gods, want dat is de ware wijsheid. Als wij in de vreeze Gods leven, en naardien regel wandelen, zullen wij vrede hebben, de vrede zal ons vermenigvuldigd worden. Maar, hoewel dit besluit ver gaat, gaat het toch niet vergenoeg, om goed te handelen, en in overeenstemming met zijne tegenwoordige overtuiging, moest hij alle menschen bevolen hebben, niet alleen te beven en, te sidderen voor dezen God, maar Hem lief te hebben en te vertrouwen, den dienst der afgoden te verzaken en Hem alleen te dienen en Hem aan te roepen, zooals Daniël deed. Maar de afgoderij was zoo lang en zoo diep ingeworteld, dat zij door besluiten van vorsten niet uitgeroeid kon worden, en door geen enkele andere macht, dan die het heerlijk Evangelie van Christus vergezelde.
3. Wat de redenen en overwegingen zijn, die hen tot dit besluit brengen. Zij zouden voldoende zijn om een besluit te rechtvaardigen tot algeheele onderdrukking der afgoderij, zooveel te meer zullen zij volstaan om dit te ondersteunen. Er bestaat eene goede reden voor alle menschen, om voor dezen God te beven, want, a. Zijn wezen staat boven ons. "Hij is de levende God, Hij leeft als een God, terwijl de goden, die wij dienen, doode dingen zijn, en zelfs geen dierlijk leven hebben." b. Zijne heerschappij is onbetwistbaar. Hij leeft een koninkrijk en heerschappij, Hij heeft niet alleen, maar Hij regeert als absoluut souverein. c. Beide, Zijn wezen en Zijne regeering zijn onveranderlijk. Hij is zelf bestendig in eeuwigheden, en bij Hem is geen schaduw van omkeering. En ook Zijn koninkrijk is niet verderfelijk door eene kracht van buiten, ook heeft Zijne heerschappij niets in zich, dat met verval dreigt of de strekking daartoe heeft, en daarom zal zij tot het einde toe zijn. d. Zijne macht is voldoende om een zoo groot gezag te dragen, Daniel 6:27. Hij verlost Zijne getrouwe knechten uit de ellende en redt ze uit de ellende, Hij doet teekenen en wonderen, ver boven de grootste natuurkracht, beide in den hemel en op de aarde, waaruit blijkt, dat Hij de souvereine Heere van beide is. e. Van dit alles heeft Hij een nieuw bewijs gegeven door Zijn knecht Daniël uit het geweld der leeuwen te verlossen. Dit wonder en dat van de verlossing der drie jongelingen werden gedaan voor de oogen der menschen, werden gezien, bekend gemaakt, en bevestigd door twee van de grootste vorsten, die ooit geleefd hebben, en waren luisterrijke bevestigingen van de eerste beginselen van den godsdienst, uit de bekrompen voorstelling der Joden uitgelicht, krachtdadige weerleggingen van al de dwalingen van het heidendom, en eene zeer gepaste voorbereiding voor het zuivere katholieke christendom.
11. Hij geeft eer aan Daniël, Daniel 6:28:Deze Daniël had voorspoed. Zie, hoe God voor hem goed uit kwaad deed voortkomen. Deze vermetele aanslag, die zijne vijanden op zijn leven deden, was de gelukkige aanleiding tot hun verwijdering en tevens die van hun kinderen, die anders nog zijne bevordering in den weg zouden gestaan hebben en `t hem bij elke gelegenheid lastig gemaakt, en nu had hij meer voorspoed dan ooit, stond hooger in de gunst bij zijn vorst en in aanzien bij het volk, wat hem eene voortreffelijke gelegenheid gaf zijne broederen goed te doen. Aldus ging spijze uit van den eter (en dat was hier eveneens de leeuw), en zoetigheid van den sterke.
Verzen 25-28
Daniël 6:25-28Darius doet hier zijn best om de fout, die hij gemaakt heeft door de oneer, die hij beide God en Daniël aangedaan heeft, door Daniël in den leeuwenkuil te werpen, te herstellen door beide te eeren.
1. Hij geeft eer aan God door een besluit, verkondigt aan alle volken, waarin zij opgeroepen worden voor Hem te vreezen. En dit besluit is inderdaad geschikt om afgekondigd te worden als onveranderlijk, neer de wet der Meden en Perzen, want het is het eeuwig Evangelie, gepr dikt aan hen, die op de aarde wonen, Revelation 14:6 Vreest God en geeft Hem heerlijkheid. Opmerking verdient
1. Aan wie hij dit besluit zendt. Aan alle rolkeren, natiën en tongen, die op de gansche aarde woonden, Daniel 6:25. Dit zijn groote woorden, en het is waar, dat alle inwoners der aarde verplicht zijn tot hetgeen hier besloten is, maar hier beteekenen zij niet meer dan iedere provincie van zijn rijk, dat, hoewel het vele volken omvatte, toch niet alle omvatte, maar zoo is het, die veel hebben, zijn geneigd te denken, dat zij alles hebben.
2. Wat de inhoud van het besluit is-Dat men leve en siddere voor het aangezicht van den God Daniëls. Dit gaat verder dan Nebukadnezars besluit bij eene dergelijke gelegenheid, want het verbood alleen om lastering te spreker tegen dezen God, maar dit beveelt hun voor Hem te leven, met ontzag en eerbied aan Hem te denken, en over Hem te spreken. En wel mocht als inleiding boven dit besluit staan: Uw vrede worde vermenigvuldigd, want de eenige grondslag voor waren en overvloedigen vrede is de vreeze Gods, want dat is de ware wijsheid. Als wij in de vreeze Gods leven, en naardien regel wandelen, zullen wij vrede hebben, de vrede zal ons vermenigvuldigd worden. Maar, hoewel dit besluit ver gaat, gaat het toch niet vergenoeg, om goed te handelen, en in overeenstemming met zijne tegenwoordige overtuiging, moest hij alle menschen bevolen hebben, niet alleen te beven en, te sidderen voor dezen God, maar Hem lief te hebben en te vertrouwen, den dienst der afgoden te verzaken en Hem alleen te dienen en Hem aan te roepen, zooals Daniël deed. Maar de afgoderij was zoo lang en zoo diep ingeworteld, dat zij door besluiten van vorsten niet uitgeroeid kon worden, en door geen enkele andere macht, dan die het heerlijk Evangelie van Christus vergezelde.
3. Wat de redenen en overwegingen zijn, die hen tot dit besluit brengen. Zij zouden voldoende zijn om een besluit te rechtvaardigen tot algeheele onderdrukking der afgoderij, zooveel te meer zullen zij volstaan om dit te ondersteunen. Er bestaat eene goede reden voor alle menschen, om voor dezen God te beven, want, a. Zijn wezen staat boven ons. "Hij is de levende God, Hij leeft als een God, terwijl de goden, die wij dienen, doode dingen zijn, en zelfs geen dierlijk leven hebben." b. Zijne heerschappij is onbetwistbaar. Hij leeft een koninkrijk en heerschappij, Hij heeft niet alleen, maar Hij regeert als absoluut souverein. c. Beide, Zijn wezen en Zijne regeering zijn onveranderlijk. Hij is zelf bestendig in eeuwigheden, en bij Hem is geen schaduw van omkeering. En ook Zijn koninkrijk is niet verderfelijk door eene kracht van buiten, ook heeft Zijne heerschappij niets in zich, dat met verval dreigt of de strekking daartoe heeft, en daarom zal zij tot het einde toe zijn. d. Zijne macht is voldoende om een zoo groot gezag te dragen, Daniel 6:27. Hij verlost Zijne getrouwe knechten uit de ellende en redt ze uit de ellende, Hij doet teekenen en wonderen, ver boven de grootste natuurkracht, beide in den hemel en op de aarde, waaruit blijkt, dat Hij de souvereine Heere van beide is. e. Van dit alles heeft Hij een nieuw bewijs gegeven door Zijn knecht Daniël uit het geweld der leeuwen te verlossen. Dit wonder en dat van de verlossing der drie jongelingen werden gedaan voor de oogen der menschen, werden gezien, bekend gemaakt, en bevestigd door twee van de grootste vorsten, die ooit geleefd hebben, en waren luisterrijke bevestigingen van de eerste beginselen van den godsdienst, uit de bekrompen voorstelling der Joden uitgelicht, krachtdadige weerleggingen van al de dwalingen van het heidendom, en eene zeer gepaste voorbereiding voor het zuivere katholieke christendom.
11. Hij geeft eer aan Daniël, Daniel 6:28:Deze Daniël had voorspoed. Zie, hoe God voor hem goed uit kwaad deed voortkomen. Deze vermetele aanslag, die zijne vijanden op zijn leven deden, was de gelukkige aanleiding tot hun verwijdering en tevens die van hun kinderen, die anders nog zijne bevordering in den weg zouden gestaan hebben en `t hem bij elke gelegenheid lastig gemaakt, en nu had hij meer voorspoed dan ooit, stond hooger in de gunst bij zijn vorst en in aanzien bij het volk, wat hem eene voortreffelijke gelegenheid gaf zijne broederen goed te doen. Aldus ging spijze uit van den eter (en dat was hier eveneens de leeuw), en zoetigheid van den sterke.