Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Daniël 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 1

DANIËL

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK DANIËL.

Het boek Ezechiël liet Jeruzalem in een treurigen toestand achter, geheel in puinhopen, maar met het blijde vooruitzicht op ene vernieuwde heerlijkheid. Dit boek is er een gepast vervolg op. Ezechiël zei ons, wat door hem gezien en voorspeld werd in de eerste jaren van de gevangenschap. Daniël deelt ons mede, wat gezien en voorspeld werd in de laatste jaren van de gevangenschap. Als God verschillende handen gebruikt, dan is het toch voor hetzelfde werk. En het was een troost voor de arme gevangenen, dat zij eerst den enen profeet onder zich hadden en dan een anderen, om hun te tonen hoe lang nog, en ten teken, dat God hen niet geheel verworpen had. Laten wij dan nagaan,

I. Alles wat dezen profeet betreft. Zijn Hebreeuwse naam was Daniël, wat oordeel Gods betekent; zijn Chaldeeuwse naam was Beltsazar. Hij was van den stam van Juda, en, naar het schijnt, van de koninklijke familie. Hij blonk reeds vroeg uit door wijsheid en vroomheid. Ezechiël, zijn tijdgenoot, maar veel ouder dan hij, spreekt van hem als van een orakel, wanneer hij den koning van Tyrus aldus zijne opgeblazenheid verwijt: Gij zijt wijzer dan Daniël, Ezechiël 28:3. Hij is daar eveneens beroemd om de kracht van zijn gebed, daar Noach, Daniël en Job beschouwd worden als de drie mannen, die den grootsten invloed in den hemel hadden, Ezechiël 14:14. Hij was reeds vroeg beroemd en bleef langen tijd. Sommige van de Joodse rabbijnen willen hem niet erkennen als een profeet van den eersten rang en rangschikken daarom zijn boek onder de Hagiografa, en niet onder de profetieën, en daarom mogen hun leerlingen er niet veelaandacht aan schenken. Een van de redenen, die zij daarvoor opgeven is, dat hij niet zulk een nederig, kommervol leven leidde als de profeet Jeremia en sommige van de andere profeten, maar als een prins leefde en eerste minister was; hoewel wij toch vinden, dat hij vervolgd werd als andere profeten, Daniel 6:1, en treurde als andere profeten, toen hij geen begeerlijke spijs at, Daniel 10:3 en krachteloos was en bezwijmde onder de macht van den geest der profetie, Daniel 8:27. Ene andere reden, die zij noemen, is, dat hij zijn boek in een heidens land schreef en daar visioenen had, in plaats van in het land van Israël; maar om dezelfde reden moet dan ook Ezechiël van de rol der profeten geschrapt worden. Maar de ware reden is, dat hij zo duidelijk van den tijd van de komst van den Messias spreekt, dat de Joden wel tot de overtuiging daarvan moeten komen, en er daarom liever niet van horen. Maar Josephus noemt hem een van de grootste profeten, ja, de engel Gabriël noemt hem een zeer gewensten man. Hij leefde lang aan het trof en nam een werkzaam aandeel aan de regering van enige der grootste koningen, die de wereld ooit gekend heeft, Nebukadnezar, Cyrus en Darius; want wij vergissen ons, als wij het voorrecht van gemeenschap met den hemel beperken willen tot zieners en hen, die hun tijd doorbrengen in bespiegeling; neen, wie was nauwkeuriger bekend met Gods wil dan Daniël, een hoveling, een staatsman, een man van het praktische leven? De Geest blaast waarheen Hij wil, evenals de wind. En als zij, die veel in de wereld te doen hebben, dat als ene verontschuldiging aanvoeren voor hun zeldzame en onbeduidende gemeenschap met God, dan zal Daniël hen veroordelen. Sommigen hebben gemeend, dat hij naar Jeruzalem teruggekeerd en een der leraren van de Griekse synagoge geworden is; maar niets daarvan blijkt uit de Schrift; daaruit besluit men meestal, dat hij te Suza in Perzië gestorven is, waar hij tot hogen ouderdom leefde.

II. Alles wat dit boek betreft. De eerste zes hoofdstukken ervan zijn historisch, zij zijn duidelijk en verstaanbaar; de laatste zes zijn profetisch en daarin is veel duisters en dat moeilijk te verstaan is; het zou begrijpelijker zijn als wij ene meer volledige geschiedenis der volken hadden, en in `t bijzonder van het Joodse volk, van Daniël's tijd tot de komst van den Messias. Onze Zaligmaker doelt op de moeilijkheid van het te verstaan, als Hij, van hem sprekende, zegt: Die het leest, die merke daarop, Matthew 24:15. Het eerste hoofdstuk en de drie eerste verzen van het tweede, zijn in het Hebreeuws; vandaar tot het achtste hoofdstuk is in het Chaldeeuwse dialect; en vandaar tot het eind is weer in `t Hebreeuws geschreven. Broughton merkt op, dat, daar de Chaldeeën vriendelijk waren voor Daniël en hem bekers koud water gaven, als hij erom vroeg, God niet wilde, dat zij hun loon weg zouden hebben, maar dat de taal, die zij hem leerden, door zijn geschrift voor de gehele wereld, geëerd zou worden tot op dezen dag. Naar zijne berekening zet David de heilige geschiedenis voort van de eerste verovering van Jeruzalem door het Chaldeeuwse Babel af, toen hij zelf gevankelijk werd meegevoerd, tot de laatste verwoesting er van door Rome, het mystieke Babel toe, want zover zien zijne voorspellingen in de toekomst, Daniel 9:27. De fabels van Suzanna en van Bel en de Draak, waarin Daniël een rol speelt, zijn apocrief, en wij menen, dat er geen reden bestaat om er geloof aan te hechten, daar zij nooit in `t Hebreeuws of Chaldeeuws gevonden zijn, maar alleen in `t Grieks, en zij ook nimmer door de Joodse kerk zijn aanvaard. Sommige geschiedenissen en profetieën van dit boek dateren uit den laatsten tijd van het Chaldeeuwse rijk, en andere uit het begin van het Perzische rijk. Maar beide, Nebukadnezars droom, dien Daniël verklaarde en zijn eigen visioenen wijzen op het Griekse en op het Romeinse rijk, en zeer in `t bijzonder op de Joodse tegenspoeden onder Antiochus, en het was zeer nuttig voor hen om zich daarop voor te bereiden; daar zijne nauwkeurige tijdsbepaling van de komst van den Messias van groot nut was voor hen, die de vertroosting van Israël verwachtten en dat eveneens voor ons is, ter bevrediging van ons geloof: dat Hij het is, die komen zou, en dat wij niet meer naar Hem behoeven uit te zien. Dit hoofdstuk geeft ons een nauwkeuriger verhaal van het begin van Daniëls leven, zijne a komst en opvoeding, dan wij van een der andere profeten bezitten. Jesaja, Jeremia en Ezechiël begonnen onmiddellijk met goddelijke gezichten, maar Daniël begon met zich toe te leggen op menschelijke geleerdheid, en werd later vereerd met goddelijke gezichten, zooveel verschillende manieren heeft God om menschen voor den dienst der kerk op te leiden. Hier hebben wij 1. Jojakims eerste gevangenschap, Daniel 1:1, Daniel 1:2, waarbij Daniël met anderen van het koninklijk zaad, naar Babel gevoerd werd. 11. De keus, op Daniël en eenige andere jongelingen gevallen, om onderwezen te worden In de Chaldeeuwsche literatuur, om hen bekwaam te maken de regeering te dienen, en hun verzorging Daniel 1:3. III. Hun vrome weigering om van `s konings tafel te eten, en hun besluit om te leven van `t gezaaide en van water, wat de overste der kamerlingen na eenen proeftijd toestond, daar hij bevond, dat het hun geen kwaad deed, Daniel 1:8, IV. Hun wonderbare meerderheid boven al huns gelijken, in wijsheid en kennis, Daniel 1:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 1

DANIËL

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK DANIËL.

Het boek Ezechiël liet Jeruzalem in een treurigen toestand achter, geheel in puinhopen, maar met het blijde vooruitzicht op ene vernieuwde heerlijkheid. Dit boek is er een gepast vervolg op. Ezechiël zei ons, wat door hem gezien en voorspeld werd in de eerste jaren van de gevangenschap. Daniël deelt ons mede, wat gezien en voorspeld werd in de laatste jaren van de gevangenschap. Als God verschillende handen gebruikt, dan is het toch voor hetzelfde werk. En het was een troost voor de arme gevangenen, dat zij eerst den enen profeet onder zich hadden en dan een anderen, om hun te tonen hoe lang nog, en ten teken, dat God hen niet geheel verworpen had. Laten wij dan nagaan,

I. Alles wat dezen profeet betreft. Zijn Hebreeuwse naam was Daniël, wat oordeel Gods betekent; zijn Chaldeeuwse naam was Beltsazar. Hij was van den stam van Juda, en, naar het schijnt, van de koninklijke familie. Hij blonk reeds vroeg uit door wijsheid en vroomheid. Ezechiël, zijn tijdgenoot, maar veel ouder dan hij, spreekt van hem als van een orakel, wanneer hij den koning van Tyrus aldus zijne opgeblazenheid verwijt: Gij zijt wijzer dan Daniël, Ezechiël 28:3. Hij is daar eveneens beroemd om de kracht van zijn gebed, daar Noach, Daniël en Job beschouwd worden als de drie mannen, die den grootsten invloed in den hemel hadden, Ezechiël 14:14. Hij was reeds vroeg beroemd en bleef langen tijd. Sommige van de Joodse rabbijnen willen hem niet erkennen als een profeet van den eersten rang en rangschikken daarom zijn boek onder de Hagiografa, en niet onder de profetieën, en daarom mogen hun leerlingen er niet veelaandacht aan schenken. Een van de redenen, die zij daarvoor opgeven is, dat hij niet zulk een nederig, kommervol leven leidde als de profeet Jeremia en sommige van de andere profeten, maar als een prins leefde en eerste minister was; hoewel wij toch vinden, dat hij vervolgd werd als andere profeten, Daniel 6:1, en treurde als andere profeten, toen hij geen begeerlijke spijs at, Daniel 10:3 en krachteloos was en bezwijmde onder de macht van den geest der profetie, Daniel 8:27. Ene andere reden, die zij noemen, is, dat hij zijn boek in een heidens land schreef en daar visioenen had, in plaats van in het land van Israël; maar om dezelfde reden moet dan ook Ezechiël van de rol der profeten geschrapt worden. Maar de ware reden is, dat hij zo duidelijk van den tijd van de komst van den Messias spreekt, dat de Joden wel tot de overtuiging daarvan moeten komen, en er daarom liever niet van horen. Maar Josephus noemt hem een van de grootste profeten, ja, de engel Gabriël noemt hem een zeer gewensten man. Hij leefde lang aan het trof en nam een werkzaam aandeel aan de regering van enige der grootste koningen, die de wereld ooit gekend heeft, Nebukadnezar, Cyrus en Darius; want wij vergissen ons, als wij het voorrecht van gemeenschap met den hemel beperken willen tot zieners en hen, die hun tijd doorbrengen in bespiegeling; neen, wie was nauwkeuriger bekend met Gods wil dan Daniël, een hoveling, een staatsman, een man van het praktische leven? De Geest blaast waarheen Hij wil, evenals de wind. En als zij, die veel in de wereld te doen hebben, dat als ene verontschuldiging aanvoeren voor hun zeldzame en onbeduidende gemeenschap met God, dan zal Daniël hen veroordelen. Sommigen hebben gemeend, dat hij naar Jeruzalem teruggekeerd en een der leraren van de Griekse synagoge geworden is; maar niets daarvan blijkt uit de Schrift; daaruit besluit men meestal, dat hij te Suza in Perzië gestorven is, waar hij tot hogen ouderdom leefde.

II. Alles wat dit boek betreft. De eerste zes hoofdstukken ervan zijn historisch, zij zijn duidelijk en verstaanbaar; de laatste zes zijn profetisch en daarin is veel duisters en dat moeilijk te verstaan is; het zou begrijpelijker zijn als wij ene meer volledige geschiedenis der volken hadden, en in `t bijzonder van het Joodse volk, van Daniël's tijd tot de komst van den Messias. Onze Zaligmaker doelt op de moeilijkheid van het te verstaan, als Hij, van hem sprekende, zegt: Die het leest, die merke daarop, Matthew 24:15. Het eerste hoofdstuk en de drie eerste verzen van het tweede, zijn in het Hebreeuws; vandaar tot het achtste hoofdstuk is in het Chaldeeuwse dialect; en vandaar tot het eind is weer in `t Hebreeuws geschreven. Broughton merkt op, dat, daar de Chaldeeën vriendelijk waren voor Daniël en hem bekers koud water gaven, als hij erom vroeg, God niet wilde, dat zij hun loon weg zouden hebben, maar dat de taal, die zij hem leerden, door zijn geschrift voor de gehele wereld, geëerd zou worden tot op dezen dag. Naar zijne berekening zet David de heilige geschiedenis voort van de eerste verovering van Jeruzalem door het Chaldeeuwse Babel af, toen hij zelf gevankelijk werd meegevoerd, tot de laatste verwoesting er van door Rome, het mystieke Babel toe, want zover zien zijne voorspellingen in de toekomst, Daniel 9:27. De fabels van Suzanna en van Bel en de Draak, waarin Daniël een rol speelt, zijn apocrief, en wij menen, dat er geen reden bestaat om er geloof aan te hechten, daar zij nooit in `t Hebreeuws of Chaldeeuws gevonden zijn, maar alleen in `t Grieks, en zij ook nimmer door de Joodse kerk zijn aanvaard. Sommige geschiedenissen en profetieën van dit boek dateren uit den laatsten tijd van het Chaldeeuwse rijk, en andere uit het begin van het Perzische rijk. Maar beide, Nebukadnezars droom, dien Daniël verklaarde en zijn eigen visioenen wijzen op het Griekse en op het Romeinse rijk, en zeer in `t bijzonder op de Joodse tegenspoeden onder Antiochus, en het was zeer nuttig voor hen om zich daarop voor te bereiden; daar zijne nauwkeurige tijdsbepaling van de komst van den Messias van groot nut was voor hen, die de vertroosting van Israël verwachtten en dat eveneens voor ons is, ter bevrediging van ons geloof: dat Hij het is, die komen zou, en dat wij niet meer naar Hem behoeven uit te zien. Dit hoofdstuk geeft ons een nauwkeuriger verhaal van het begin van Daniëls leven, zijne a komst en opvoeding, dan wij van een der andere profeten bezitten. Jesaja, Jeremia en Ezechiël begonnen onmiddellijk met goddelijke gezichten, maar Daniël begon met zich toe te leggen op menschelijke geleerdheid, en werd later vereerd met goddelijke gezichten, zooveel verschillende manieren heeft God om menschen voor den dienst der kerk op te leiden. Hier hebben wij 1. Jojakims eerste gevangenschap, Daniel 1:1, Daniel 1:2, waarbij Daniël met anderen van het koninklijk zaad, naar Babel gevoerd werd. 11. De keus, op Daniël en eenige andere jongelingen gevallen, om onderwezen te worden In de Chaldeeuwsche literatuur, om hen bekwaam te maken de regeering te dienen, en hun verzorging Daniel 1:3. III. Hun vrome weigering om van `s konings tafel te eten, en hun besluit om te leven van `t gezaaide en van water, wat de overste der kamerlingen na eenen proeftijd toestond, daar hij bevond, dat het hun geen kwaad deed, Daniel 1:8, IV. Hun wonderbare meerderheid boven al huns gelijken, in wijsheid en kennis, Daniel 1:17.

Verzen 1-7

Daniël 1:1-7

Wij hebben in deze verzen een bericht,

1. Van den eersten aanval van Nebukadnezer den koning van Babel, in het eerste jaar zijner regeering, op Juda en Jeruzalem, in het derde Jaar van de regeering van Jojakim, en zijn voorspoed op dien tocht, Daniel 1:1, Daniel 1:2. Hij belegerde Jeruzalem en maakte er zich spoedig meester van, greep den koning, nam wien en wat hij wilde mee en liet Jojakim achter om, schatplichtig aan hem, te regeeren, wat hij acht jaar lang deed, maar daarna rebelleerde hij, tot zijn verderf. De meeste uitleggers meenen, dat de zeventig jaren bij deze eerste gevangenschap beginnen, hoewel Jeruzalem niet verwoest werd, en de gevangenschap niet voltooid dan negentien jaren daarna. In dat eerste jaar werd Daniël naar Babel gevoerd, en bleef daar al die zeventig jaren, Daniel 1:21, gedurende welken tijd alle volken Nebukadrezar zouden dienen, en zijn zoon en zijn zoons zoon, Jeremiah 25:11. Deze eene profeet zag dus in den tijd van zijn eigen leven de opkomst, den bloei en den ondergang van dat rijk, zoodat het was res unius aetatis- het bestaan van een menschenleeftijd, van zoo korten duur zijn de koninkrijken der aarde, maar het koninkrijk der hemelen is eeuwig. De rechtvaardige, die hen wortel ziet schieten, zal hunnen val aanzien, Job 5:3, Proverbs 29:16. Broughton maakt opmerkzaam op de verhouding der tijden in Gods bestuur sinds den uittocht uit Egypte: van toen af tot hun komst in Kanan veertig jaren, van toen tot de verdeeling van het land zeven jaren, van toen tot het eerste jaar van Samuël, toen de profetie begon, zeven jubeljaren, van toen tot aan het eerste jaar van de gevangenschap zeven maal zeventig jaren, vier honderd en negentig jaren, tien jubeljaren, vandaar tot den terugkeer eenmaal zeventig, vandaar tot den dood van Christus nogmaals zevenmaal zeventig, en vandaar tot aan de verwoesting van Jeruzalem veertig jaren.

11. Het gebruik, dat hij van deze overwinning maakte. Hij verwoestte de stad of het koninkrijk niet, maar deed juist datgene, waardoor de eerste bedreiging met Babels macht vervuld werd. Het werd Hizkia aangezegd, omdat hij zijne schatten aan de gezanten van den koning van Babel getoond had, Isaiah 39:6, Isaiah 39:7, dat de schatten en de kinderen weggevoerd zouden worden en als zij daardoor vernederd en verbeterd geworden waren, dan zou de macht en de voorspoed van den koning van Babel tot hiertoe en niet verder gekomen zijn. Als kleinere oordeelen het werk doen, zal God geen grootere zenden, maar zoo niet, dan zal Hij den oven zevenmaal heeter maken. Laat ons zien wat nu gedaan werd.

1. De vaten van het heiligdom werden meegenomen, ten minste een deel er van, Daniel 1:2. Zij vertrouwden geheel op den tempel om hen te verdedigen, hoewel zij bleven in hun ongerechtigheid. En nu wordt eerst de tempel geplunderd om hun de ijdelheid van dat vertrouwen te laten zien. Vele van de heilige vaten, die in den dienst van God gebruikt plachten te worden, werden door den koning van Babel meegenomen, waarschijnlijk die, welke het meest waard waren, en hij bracht ze als zegeteekenen in het huis zijns gods, wien hij met blinde vereering voor zijn voorspoed loofde en na deze vaten tot zich genomen te hebben bracht hij ze in het schathuis zijns gods. Zie de rechtvaardigheid Gods, zijn volk had de beelden van andere goden in zijn tempel gebracht, en nu laat hij toe, dat de vaten van den tempel naar de schatkamer van die andere goden gebracht worden. Als de menschen de veten des heiligdoms door hunne zonden verontreinigen, dan is het rechtvaardig van God, dat Hij hen door Zijne oordeelen ontheiligt. Het is waarschijnlijk, dat ook de schatten van des konings huis geplunderd werden, zooals voorspeld was, maar bijzondere melding wordt gemaakt van het wegnemen van de vaten des heiligdoms, omdat het de ontheiliging daarvan was, zooals wij later zullen vinden, die de maat van der Chaldeën ongerechtigheid vol maakte, Daniel 5:3. Maar toch was `t slechts een deel, dat meegenomen werd, een ander deel bleef hun nog over om hen op de proef te stellen, om te zien of zij den goeden weg zouden inslaan om te beletten, dat de rest ook weggenomen werd. Zie Jeremiah 27:18.

2. De kinderen en jongelingen, vooral, die van voorname of koninklijke afkomst waren, die schoon en veelbelovend waren, en van uitstekenden aanleg, werden weggevoerd. Aldus werd de ongerechtigheid der vaderen bezocht aan de kinderen. Dezen werden meegenomen door Nebukadnezar. a. Als zegeteekens, om hen te laten zien als bewijs en tot verheerlijking van zijne overwinning. b. Als gijzelaars voor de trouw van hun ouders in hun eigen land, die er op die wijze belang bij hadden zich goed te gedragen, opdat hun kinderen te beter behandeld zouden worden. c. Als een zaad om hem te dienen. Hij nam hen mee om hen op te leiden voor diensten en betrekkingen, die hij hun geven wilde, `t zij uit eene onverklaarbare neiging, die aanzienlijke mannen dikwijls hebben, om zich met vreemden te omringen, al zijn die dan ook zwart, liever dan door die van hun eigen volk, of, omdat hij wist, dat er onder zijne Chaldeën niet zulke geestvolle, levendige, verstandige jongelingen gevonden werden als er onder de Israëlitische jeugd in overvloed te vinden waren, en, als dat het geval was, dan strekte dat tot eer van het Joodsche volk als in `t bezit van een ongewoner geest boven andere volken, als eene vrucht van den zegen. Maar het was schandelijk, dat een volk van zooveel geest zoo weinig wijsheid deelachtig was en zich zoo slecht gedroeg. Ziehier, a. De bevelen, die de koning van Babel gaf voor de keuze van deze jongelingen, Daniel 1:4. Zij moesten er geen kiezen, die leelijk van voorkomen waren, maar zulken, die recht en welgebouwd waren, en wier gelaat de kenmerken droeg van oprechtheid en een goed karakter. Maar dat was niet genoeg, zij moesten zijn vernuftig in alle wijsheid en ervaren in wetenschap, en kloek van verstand, vlug van bevatting en scherpzinnig, en die een duidelijk en grondig verslag konden geven van hun eigen land en van de wetenschap, waarin zij tot nu toe opgevoed waren. Hij koos dezulken die jong waren, omdat zij plooibaar en handelbaar zouden zijn, hun eigen volk zouden vergeten en zich laten inlijven bij het Chaldeeuwsche volk. Hij deed dat met het oog op zijne plannen met hen, zij meesten bekwaam zijn om te staan in des konings paleis, niet alleen voor zijn persoonlijken dienst, maar ook om zijne zaken te behartigen. Dit is een voorbeeld van de politiek van dezen in grootheid toenemenden vorst, die nog maar in het begin van zijne regeering was, en het was een goed voorteeken voor de toekomst, dat hij zorg droeg voor de opleiding van personen, die geschikt waren voor den staatsdienst. Hij stelde hen niet aan, zooals Ahasveros deed om jonge vrouwen uit te zoeken voor den dienst van zijne lusten, maar om jonge mannen te zoeken voor den dienst van zijn bestuur. Het is het belang der vorsten om wijze lieden in hun dienst te hebben, het is daarom wijs van hen om zorg te dragen voor de keuze en de opleiding van de zoodanigen. Het is het ongeluk van deze wereld, dat zoovelen, die geschikt zijn voor staatsbetrekkingen, in het duister blijven, en dat zoovelen, die er ongeschikt voor zijn, boven hen voorgetrokken worden. b. De zorg, die hij aan hen besteedde. Ten eerste, Voor hun opleiding. Hij beval, dat men ze onderwees in de boeken en spraak der Chaldeën. Verondersteld wordt, dat het wijze jongelingen zijn van veel kennis, en toch moeten zij nog meer onderricht ontvangen. Leer den wijze, zoo zal hij nog wijzer worden. Die goed willen doen in de wereld, als zij man geworden zijn, moeten leeren, terwijl zij jong zijn. Dat is de tijd om te leeren, als die tijd verloren gaat, is hij moeilijk in te halen. Het blijkt niet, dat Nebukadnezar bedoelde, dat zij de ongeoorloofde kunsten zouden leeren, die bij de Chaldeën in gebruik waren, tooverij en waarzegging, als hij het gedaan had, dan zouden Daniël en zijne vrienden er zich niet mee verontreinigd hebben. Maar wij vinden in het geheel niet, dat hij beval hun den godsdienst der Chaldeen te onderwijzen, waaruit blijkt, dat hij omstreeks dezen tijd niet bijgeloovig was, wanneer iemand bekwaam en trouw was, en in staat om zijn werk te doen, dan kwam het er niet op aan, welken godsdienst hij had, mits hij er godsdienst op na hield. Zij moesten worden opgeleid in de taal en de wetten van het land, in geschiedenis, philosophie en wiskunde, in den landbouw, den oorlog en de scheepvaart, in `t algemeen in alle kunsten, waarmee zij hun land konden dienen. Het is van wezenlijk belang voor den staat, voor de opvoeding der jeugd te zorgen. Ten tweede, Voor hun onderhoud. Hij gaf hun drie Jaren lang niet maar de noodzakelijke levensbehoeften, maar lekkernijen om hen aan te moediger hun best te doen. Zij ontvingen dag aan dag van de spijs des konings en van den wijn zijns dranks, Daniel 1:5. Dit is een voorbeeld van des konings mildheid en menschelijk gevoel, hoewel zij zijne gevangenen waren, nam hij hun geboorte en persoon in aanmerking, hun geest en verstand, en behandelde hen eervol en legde er zich op toe hun gevangenschap degelijk te maken. Men is achting verschuldigd aan hen, die van goede afkomst en wel opgevoed zijn, ook als zij tot armoede vervallen zijn. Bij eene ruime opvoeding behoort eene ruime voeding.

III. Een bijzonder bericht van Daniël en zijne metgezellen. Zij waren uit de kinderen van Juda, het koninklijk geslacht en waarschijnlijk uit het huis van David, dat tot eene talrijke familie geworden was, en God had tot Hizkia gezegd, dat van de zonen, die uit hem zouden voortkomen, sommigen tot gesnedenen of kamerlingen gemaakt zouden worden in het paleis des konings van Babel. De overste der kamerlingen gaf hun andere namen, ten deele om zijne macht over hen te toonen en hun ondergeschiktheid aan hem, en ten deele als een teeken, dat zij van nationaliteit veranderd en Chaldeën geworden waren. De Hebreeuwsche namen, die zij hij hun besnijdenis ontvangen hadden, hadden iets van God of Jaweh, Daniël-God is mijn rechter, Hananja-De genade des Heeren, Misaël-Hij, die de sterke God is, Azarja-De Heere is eene hulp. Om hen den God hunner vaderen te doen vergeten, den Leidsman hunner jeugd, ontvingen zij namen, die naar de Chaldeeuwsche afgoderij smaakten. Beltsazar beteekent de bewaarder van de verborgen schatten van Bel, Sadrach- Inspiratie van de zon, die door de Chaldeën vereerd werd, Mesach-Van de godin Sach, onder welken naam Venes vereerd werd, Abednego-Dienaar van het vlammende vuur, dat zij eveneens dienden. Al wilden zij hen dus niet dwingen, den godsdienst hunner vaderen te verlaten voor dien van hun overwinnaars, toch deden zij, wat zij konden om hen met eerlijke middelen onmerkbaar van den eersten af te brengen en hen den laatsten te doen aannemen. Maar toch werd er goed voor hen gezorgd, al leden zij onder de zonden hunner vaderen, om hun eigen verdienste werden zij verhoogd, en het land hunner gevangenschap werd aangenamer voor hen gemaakt dan het land hunner geboorte te dezer tijd voor hen zou geweest zijn.

Verzen 1-7

Daniël 1:1-7

Wij hebben in deze verzen een bericht,

1. Van den eersten aanval van Nebukadnezer den koning van Babel, in het eerste jaar zijner regeering, op Juda en Jeruzalem, in het derde Jaar van de regeering van Jojakim, en zijn voorspoed op dien tocht, Daniel 1:1, Daniel 1:2. Hij belegerde Jeruzalem en maakte er zich spoedig meester van, greep den koning, nam wien en wat hij wilde mee en liet Jojakim achter om, schatplichtig aan hem, te regeeren, wat hij acht jaar lang deed, maar daarna rebelleerde hij, tot zijn verderf. De meeste uitleggers meenen, dat de zeventig jaren bij deze eerste gevangenschap beginnen, hoewel Jeruzalem niet verwoest werd, en de gevangenschap niet voltooid dan negentien jaren daarna. In dat eerste jaar werd Daniël naar Babel gevoerd, en bleef daar al die zeventig jaren, Daniel 1:21, gedurende welken tijd alle volken Nebukadrezar zouden dienen, en zijn zoon en zijn zoons zoon, Jeremiah 25:11. Deze eene profeet zag dus in den tijd van zijn eigen leven de opkomst, den bloei en den ondergang van dat rijk, zoodat het was res unius aetatis- het bestaan van een menschenleeftijd, van zoo korten duur zijn de koninkrijken der aarde, maar het koninkrijk der hemelen is eeuwig. De rechtvaardige, die hen wortel ziet schieten, zal hunnen val aanzien, Job 5:3, Proverbs 29:16. Broughton maakt opmerkzaam op de verhouding der tijden in Gods bestuur sinds den uittocht uit Egypte: van toen af tot hun komst in Kanan veertig jaren, van toen tot de verdeeling van het land zeven jaren, van toen tot het eerste jaar van Samuël, toen de profetie begon, zeven jubeljaren, van toen tot aan het eerste jaar van de gevangenschap zeven maal zeventig jaren, vier honderd en negentig jaren, tien jubeljaren, vandaar tot den terugkeer eenmaal zeventig, vandaar tot den dood van Christus nogmaals zevenmaal zeventig, en vandaar tot aan de verwoesting van Jeruzalem veertig jaren.

11. Het gebruik, dat hij van deze overwinning maakte. Hij verwoestte de stad of het koninkrijk niet, maar deed juist datgene, waardoor de eerste bedreiging met Babels macht vervuld werd. Het werd Hizkia aangezegd, omdat hij zijne schatten aan de gezanten van den koning van Babel getoond had, Isaiah 39:6, Isaiah 39:7, dat de schatten en de kinderen weggevoerd zouden worden en als zij daardoor vernederd en verbeterd geworden waren, dan zou de macht en de voorspoed van den koning van Babel tot hiertoe en niet verder gekomen zijn. Als kleinere oordeelen het werk doen, zal God geen grootere zenden, maar zoo niet, dan zal Hij den oven zevenmaal heeter maken. Laat ons zien wat nu gedaan werd.

1. De vaten van het heiligdom werden meegenomen, ten minste een deel er van, Daniel 1:2. Zij vertrouwden geheel op den tempel om hen te verdedigen, hoewel zij bleven in hun ongerechtigheid. En nu wordt eerst de tempel geplunderd om hun de ijdelheid van dat vertrouwen te laten zien. Vele van de heilige vaten, die in den dienst van God gebruikt plachten te worden, werden door den koning van Babel meegenomen, waarschijnlijk die, welke het meest waard waren, en hij bracht ze als zegeteekenen in het huis zijns gods, wien hij met blinde vereering voor zijn voorspoed loofde en na deze vaten tot zich genomen te hebben bracht hij ze in het schathuis zijns gods. Zie de rechtvaardigheid Gods, zijn volk had de beelden van andere goden in zijn tempel gebracht, en nu laat hij toe, dat de vaten van den tempel naar de schatkamer van die andere goden gebracht worden. Als de menschen de veten des heiligdoms door hunne zonden verontreinigen, dan is het rechtvaardig van God, dat Hij hen door Zijne oordeelen ontheiligt. Het is waarschijnlijk, dat ook de schatten van des konings huis geplunderd werden, zooals voorspeld was, maar bijzondere melding wordt gemaakt van het wegnemen van de vaten des heiligdoms, omdat het de ontheiliging daarvan was, zooals wij later zullen vinden, die de maat van der Chaldeën ongerechtigheid vol maakte, Daniel 5:3. Maar toch was `t slechts een deel, dat meegenomen werd, een ander deel bleef hun nog over om hen op de proef te stellen, om te zien of zij den goeden weg zouden inslaan om te beletten, dat de rest ook weggenomen werd. Zie Jeremiah 27:18.

2. De kinderen en jongelingen, vooral, die van voorname of koninklijke afkomst waren, die schoon en veelbelovend waren, en van uitstekenden aanleg, werden weggevoerd. Aldus werd de ongerechtigheid der vaderen bezocht aan de kinderen. Dezen werden meegenomen door Nebukadnezar. a. Als zegeteekens, om hen te laten zien als bewijs en tot verheerlijking van zijne overwinning. b. Als gijzelaars voor de trouw van hun ouders in hun eigen land, die er op die wijze belang bij hadden zich goed te gedragen, opdat hun kinderen te beter behandeld zouden worden. c. Als een zaad om hem te dienen. Hij nam hen mee om hen op te leiden voor diensten en betrekkingen, die hij hun geven wilde, `t zij uit eene onverklaarbare neiging, die aanzienlijke mannen dikwijls hebben, om zich met vreemden te omringen, al zijn die dan ook zwart, liever dan door die van hun eigen volk, of, omdat hij wist, dat er onder zijne Chaldeën niet zulke geestvolle, levendige, verstandige jongelingen gevonden werden als er onder de Israëlitische jeugd in overvloed te vinden waren, en, als dat het geval was, dan strekte dat tot eer van het Joodsche volk als in `t bezit van een ongewoner geest boven andere volken, als eene vrucht van den zegen. Maar het was schandelijk, dat een volk van zooveel geest zoo weinig wijsheid deelachtig was en zich zoo slecht gedroeg. Ziehier, a. De bevelen, die de koning van Babel gaf voor de keuze van deze jongelingen, Daniel 1:4. Zij moesten er geen kiezen, die leelijk van voorkomen waren, maar zulken, die recht en welgebouwd waren, en wier gelaat de kenmerken droeg van oprechtheid en een goed karakter. Maar dat was niet genoeg, zij moesten zijn vernuftig in alle wijsheid en ervaren in wetenschap, en kloek van verstand, vlug van bevatting en scherpzinnig, en die een duidelijk en grondig verslag konden geven van hun eigen land en van de wetenschap, waarin zij tot nu toe opgevoed waren. Hij koos dezulken die jong waren, omdat zij plooibaar en handelbaar zouden zijn, hun eigen volk zouden vergeten en zich laten inlijven bij het Chaldeeuwsche volk. Hij deed dat met het oog op zijne plannen met hen, zij meesten bekwaam zijn om te staan in des konings paleis, niet alleen voor zijn persoonlijken dienst, maar ook om zijne zaken te behartigen. Dit is een voorbeeld van de politiek van dezen in grootheid toenemenden vorst, die nog maar in het begin van zijne regeering was, en het was een goed voorteeken voor de toekomst, dat hij zorg droeg voor de opleiding van personen, die geschikt waren voor den staatsdienst. Hij stelde hen niet aan, zooals Ahasveros deed om jonge vrouwen uit te zoeken voor den dienst van zijne lusten, maar om jonge mannen te zoeken voor den dienst van zijn bestuur. Het is het belang der vorsten om wijze lieden in hun dienst te hebben, het is daarom wijs van hen om zorg te dragen voor de keuze en de opleiding van de zoodanigen. Het is het ongeluk van deze wereld, dat zoovelen, die geschikt zijn voor staatsbetrekkingen, in het duister blijven, en dat zoovelen, die er ongeschikt voor zijn, boven hen voorgetrokken worden. b. De zorg, die hij aan hen besteedde. Ten eerste, Voor hun opleiding. Hij beval, dat men ze onderwees in de boeken en spraak der Chaldeën. Verondersteld wordt, dat het wijze jongelingen zijn van veel kennis, en toch moeten zij nog meer onderricht ontvangen. Leer den wijze, zoo zal hij nog wijzer worden. Die goed willen doen in de wereld, als zij man geworden zijn, moeten leeren, terwijl zij jong zijn. Dat is de tijd om te leeren, als die tijd verloren gaat, is hij moeilijk in te halen. Het blijkt niet, dat Nebukadnezar bedoelde, dat zij de ongeoorloofde kunsten zouden leeren, die bij de Chaldeën in gebruik waren, tooverij en waarzegging, als hij het gedaan had, dan zouden Daniël en zijne vrienden er zich niet mee verontreinigd hebben. Maar wij vinden in het geheel niet, dat hij beval hun den godsdienst der Chaldeen te onderwijzen, waaruit blijkt, dat hij omstreeks dezen tijd niet bijgeloovig was, wanneer iemand bekwaam en trouw was, en in staat om zijn werk te doen, dan kwam het er niet op aan, welken godsdienst hij had, mits hij er godsdienst op na hield. Zij moesten worden opgeleid in de taal en de wetten van het land, in geschiedenis, philosophie en wiskunde, in den landbouw, den oorlog en de scheepvaart, in `t algemeen in alle kunsten, waarmee zij hun land konden dienen. Het is van wezenlijk belang voor den staat, voor de opvoeding der jeugd te zorgen. Ten tweede, Voor hun onderhoud. Hij gaf hun drie Jaren lang niet maar de noodzakelijke levensbehoeften, maar lekkernijen om hen aan te moediger hun best te doen. Zij ontvingen dag aan dag van de spijs des konings en van den wijn zijns dranks, Daniel 1:5. Dit is een voorbeeld van des konings mildheid en menschelijk gevoel, hoewel zij zijne gevangenen waren, nam hij hun geboorte en persoon in aanmerking, hun geest en verstand, en behandelde hen eervol en legde er zich op toe hun gevangenschap degelijk te maken. Men is achting verschuldigd aan hen, die van goede afkomst en wel opgevoed zijn, ook als zij tot armoede vervallen zijn. Bij eene ruime opvoeding behoort eene ruime voeding.

III. Een bijzonder bericht van Daniël en zijne metgezellen. Zij waren uit de kinderen van Juda, het koninklijk geslacht en waarschijnlijk uit het huis van David, dat tot eene talrijke familie geworden was, en God had tot Hizkia gezegd, dat van de zonen, die uit hem zouden voortkomen, sommigen tot gesnedenen of kamerlingen gemaakt zouden worden in het paleis des konings van Babel. De overste der kamerlingen gaf hun andere namen, ten deele om zijne macht over hen te toonen en hun ondergeschiktheid aan hem, en ten deele als een teeken, dat zij van nationaliteit veranderd en Chaldeën geworden waren. De Hebreeuwsche namen, die zij hij hun besnijdenis ontvangen hadden, hadden iets van God of Jaweh, Daniël-God is mijn rechter, Hananja-De genade des Heeren, Misaël-Hij, die de sterke God is, Azarja-De Heere is eene hulp. Om hen den God hunner vaderen te doen vergeten, den Leidsman hunner jeugd, ontvingen zij namen, die naar de Chaldeeuwsche afgoderij smaakten. Beltsazar beteekent de bewaarder van de verborgen schatten van Bel, Sadrach- Inspiratie van de zon, die door de Chaldeën vereerd werd, Mesach-Van de godin Sach, onder welken naam Venes vereerd werd, Abednego-Dienaar van het vlammende vuur, dat zij eveneens dienden. Al wilden zij hen dus niet dwingen, den godsdienst hunner vaderen te verlaten voor dien van hun overwinnaars, toch deden zij, wat zij konden om hen met eerlijke middelen onmerkbaar van den eersten af te brengen en hen den laatsten te doen aannemen. Maar toch werd er goed voor hen gezorgd, al leden zij onder de zonden hunner vaderen, om hun eigen verdienste werden zij verhoogd, en het land hunner gevangenschap werd aangenamer voor hen gemaakt dan het land hunner geboorte te dezer tijd voor hen zou geweest zijn.

Verzen 7-21

Daniël 1:7-21

Van Daniël en zijne metgezellen vinden wij hier,

1. Dat zij groote vorderingen maakten in de wetenschap, Daniel 1:17. Zij waren zeer matig en ijverig en werkten hard, en wij mogen veronderstellen, dat hun leermeesters, toen zij hun ongewoner aanleg bemerkten, veel moeite voor hen deden, maar, welbeschouwd, zijn hun vorderingen aan God alleen toe te schrijven. Hij was het, die hun wetenschap en verstand in alle boeken en wijsheid gaf, want alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende. Het is de Heere onze God, die kracht geeft om vermogen te verkrijgen, de geest wordt slechts verrijkt door Hem, die hen geformeerd heeft. De groote geleerdheid die God aan deze jongelingen gaf, was,

1. Een tegenwicht tegen hun verliezen. Om de ongerechtigheid hunner vaderen waren zij beroofd van de eerbewijzen en genietingen, die voor hen als van edele afkomst, bestemd waren, maar, om hun daarvoor vergoeding te geven, gaf God hun geleerdheid en daardoor eerbewijzen en genietingen beter dan die waarvan zij beroofd waren.

2. Eene belooning voor hun reinheid. Zij hielden zich aan hun godsdienst, tot in de kleinste bijzonderheden, en wilden zich zelfs niet verontreinigen met des konings spijze en drank, maar werden feitelijk Nazireërs, en nu beloonde God hen daarvoor met schitterende geleerdheid, want God geeft wijsheid en wetenschap en vreugde aan den mensch, die goed is voor Zijn aangezicht Ecclesiastes 2:26. Aan Daniël gaf Hij een dubbel deel, hij had verstand in allerlei gezichten en droomen, hij kon droomen uitleggen, evenals Jozef, niet volgens de regelen der kunst, die door de droomuitleggers vastgesteld zijn, maar door goddelijk verstand en de wijsheid, die God hem gaf. Ja, hij was aangedaan met den geest der profeten, waardoor hij in staat was gemeenschap te hebben met God, en in droomen en visioenen kennis te ontvangen van goddelijke dingen, Numbers 12:6. In overeenstemming met deze gave, aan Daniël geschonken, vinden wij hem in dit boek voortdurend bezig met droomen en visioenen, met uitleggen en het ontvangen van openbaringen, want, gelijk een iegelijk gave ontvangen heeft, alzoo heeft hij gelegenheid, en behoort hij bereid te zijn, aan anderen te bedienen, 1 Peter 4:10.

11. Dat zij vriendelijk door den koning ontvangen werden. Nadat drie jaren aan hun opvoeding besteed waren, daar zij geen kinderen meer waren, maar waarschijnlijk omstreeks twintig jaar oud bij hun aankomst, werden zij aan den koning voorgesteld met de anderen, die met hen onderwezen waren, Daniel 1:18. En de koning ondervraagde hen en sprak met hen in eigen persoon, Daniel 1:19. Hij kon het doen daar hij zelf iemand van bekwaamheid en geleerdheid was, anders zou hij niet zoo groot geworden zijn, en hij wilde het doen, want het is wijs van vorsten om bij de keus van personen, die zij gebruiken willen, uit eigen oogen te zien, hun eigen oordeel te gebruiken en niet te veel te vertrouwen op de voorstelling van anderen. De koning ondervraagde hen niet zoozeer in de talen, of in de regels der welsprekendheid of poëzie, als in alle zaken van verstandige wijsheid, die wetten der wijsheid en der regeerkunst, hij vroeg naar hun oordeel over het menschelijk leven, hoe het behoort te zijn, en naar staatszaken, hij wilde niet weten of zij geestig, maar of zij wijs waren. En hij bevond, dat zij niet alleen de jeugdige hovelingen, die met hen onderwezen waren, overtroffen, maar hij bevond, dat zij verstandiger waren dan de ouden, dan alle hunne leeraars, Psalms 119:99, Psalms 119:100. Zoo weinig partijdig was de koning voor zijn eigen landslieden, voor de ouden, voor die van zijn eigen godsdienst, en die een gevestigden naam hadden, dat hij, na het onderzoek ronduit verklaarde, dat hij deze arme gevangen jonge Joden tienmaal bevonden had boven alle de toovenaars en sterrenkijkers die in zijn gansche koninkrijk waren, Daniel 1:20. Hij bemerkte spoedig iets buitengewoons in deze jongelingen en werd aldra gewaar, tot zijne verrassing en voldoening, dat een weinig van hun echte goddelijkheid verkieselijk was boven alle waarzeggerij, waaraan hij gewend was. Wat is het kaf bij het koren? Wat zijn de staven der toovenaars bij den staf van Aaron. Er was geen vergelijking mogelijk. Deze vier jonge leerlingen stonden veel, ja tienmaal hooger dan hun ervaren leermeesters, allen tezamen genomen, en allen, die in het gansche koninkrijk waren, en wij kunnen er zeker van zijn dat dat niet weinigen waren. Deze vernedering bracht God over den trots der Chaldeen, en deze eer schonk Hij aan den nederiger staat van zijn eigen volk, en aldus maakte Hij niet alleen deze personen, maar ook de anderen van hun volk om hunnentwil te meer gezien in het land hunner gevangenschap. Tenslotte. Nadat dit oordeel over hen uitgesproken was, stonden zij voor het aangezicht des konings, Daniel 1:19, zij dienden hem in de troonzaal, ja in de raadzaal, want des konings aangezicht te zien is de omschrijving van raadsman des konings te zijn, Esther 1:14. Dit bevestigt Salomo's opmerking: Hebt gij eenen man gezien, die vaardig in zijn werk is, matig en bescheiden? hij zal voor koningen gesteld worden, voor de ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden. IJver is de weg tot verhooging. Hoe lang de andere drie aan `t hof waren, wordt niet gezegd, maar wat Daniël betreft, hij bleef tot het eerste jaar van Kores toe, Daniel 1:21 hoewel hij niet altijd in de gunst stond, noch ook steeds hetzelfde aanzien genoot. Hij leefde en profeteerde na het eerste jaar van Cyrus, maar dat wordt vermeld met de bedoeling dat hij bij zijn leven de verlossing van zijn volk uit de gevangenschap erf hun terugkeer naar hun eigen land aanschouwde. Somtijds begunstigt God Zijne knechten, die met Zion in haar ellende treuren, zoozeer, dat Hij hen laat leven om de kerk in betere tijden te zien, dan zij in den aanvang hunner dagen zagen, en om in hare vreugde te deelen.

Verzen 7-21

Daniël 1:7-21

Van Daniël en zijne metgezellen vinden wij hier,

1. Dat zij groote vorderingen maakten in de wetenschap, Daniel 1:17. Zij waren zeer matig en ijverig en werkten hard, en wij mogen veronderstellen, dat hun leermeesters, toen zij hun ongewoner aanleg bemerkten, veel moeite voor hen deden, maar, welbeschouwd, zijn hun vorderingen aan God alleen toe te schrijven. Hij was het, die hun wetenschap en verstand in alle boeken en wijsheid gaf, want alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende. Het is de Heere onze God, die kracht geeft om vermogen te verkrijgen, de geest wordt slechts verrijkt door Hem, die hen geformeerd heeft. De groote geleerdheid die God aan deze jongelingen gaf, was,

1. Een tegenwicht tegen hun verliezen. Om de ongerechtigheid hunner vaderen waren zij beroofd van de eerbewijzen en genietingen, die voor hen als van edele afkomst, bestemd waren, maar, om hun daarvoor vergoeding te geven, gaf God hun geleerdheid en daardoor eerbewijzen en genietingen beter dan die waarvan zij beroofd waren.

2. Eene belooning voor hun reinheid. Zij hielden zich aan hun godsdienst, tot in de kleinste bijzonderheden, en wilden zich zelfs niet verontreinigen met des konings spijze en drank, maar werden feitelijk Nazireërs, en nu beloonde God hen daarvoor met schitterende geleerdheid, want God geeft wijsheid en wetenschap en vreugde aan den mensch, die goed is voor Zijn aangezicht Ecclesiastes 2:26. Aan Daniël gaf Hij een dubbel deel, hij had verstand in allerlei gezichten en droomen, hij kon droomen uitleggen, evenals Jozef, niet volgens de regelen der kunst, die door de droomuitleggers vastgesteld zijn, maar door goddelijk verstand en de wijsheid, die God hem gaf. Ja, hij was aangedaan met den geest der profeten, waardoor hij in staat was gemeenschap te hebben met God, en in droomen en visioenen kennis te ontvangen van goddelijke dingen, Numbers 12:6. In overeenstemming met deze gave, aan Daniël geschonken, vinden wij hem in dit boek voortdurend bezig met droomen en visioenen, met uitleggen en het ontvangen van openbaringen, want, gelijk een iegelijk gave ontvangen heeft, alzoo heeft hij gelegenheid, en behoort hij bereid te zijn, aan anderen te bedienen, 1 Peter 4:10.

11. Dat zij vriendelijk door den koning ontvangen werden. Nadat drie jaren aan hun opvoeding besteed waren, daar zij geen kinderen meer waren, maar waarschijnlijk omstreeks twintig jaar oud bij hun aankomst, werden zij aan den koning voorgesteld met de anderen, die met hen onderwezen waren, Daniel 1:18. En de koning ondervraagde hen en sprak met hen in eigen persoon, Daniel 1:19. Hij kon het doen daar hij zelf iemand van bekwaamheid en geleerdheid was, anders zou hij niet zoo groot geworden zijn, en hij wilde het doen, want het is wijs van vorsten om bij de keus van personen, die zij gebruiken willen, uit eigen oogen te zien, hun eigen oordeel te gebruiken en niet te veel te vertrouwen op de voorstelling van anderen. De koning ondervraagde hen niet zoozeer in de talen, of in de regels der welsprekendheid of poëzie, als in alle zaken van verstandige wijsheid, die wetten der wijsheid en der regeerkunst, hij vroeg naar hun oordeel over het menschelijk leven, hoe het behoort te zijn, en naar staatszaken, hij wilde niet weten of zij geestig, maar of zij wijs waren. En hij bevond, dat zij niet alleen de jeugdige hovelingen, die met hen onderwezen waren, overtroffen, maar hij bevond, dat zij verstandiger waren dan de ouden, dan alle hunne leeraars, Psalms 119:99, Psalms 119:100. Zoo weinig partijdig was de koning voor zijn eigen landslieden, voor de ouden, voor die van zijn eigen godsdienst, en die een gevestigden naam hadden, dat hij, na het onderzoek ronduit verklaarde, dat hij deze arme gevangen jonge Joden tienmaal bevonden had boven alle de toovenaars en sterrenkijkers die in zijn gansche koninkrijk waren, Daniel 1:20. Hij bemerkte spoedig iets buitengewoons in deze jongelingen en werd aldra gewaar, tot zijne verrassing en voldoening, dat een weinig van hun echte goddelijkheid verkieselijk was boven alle waarzeggerij, waaraan hij gewend was. Wat is het kaf bij het koren? Wat zijn de staven der toovenaars bij den staf van Aaron. Er was geen vergelijking mogelijk. Deze vier jonge leerlingen stonden veel, ja tienmaal hooger dan hun ervaren leermeesters, allen tezamen genomen, en allen, die in het gansche koninkrijk waren, en wij kunnen er zeker van zijn dat dat niet weinigen waren. Deze vernedering bracht God over den trots der Chaldeen, en deze eer schonk Hij aan den nederiger staat van zijn eigen volk, en aldus maakte Hij niet alleen deze personen, maar ook de anderen van hun volk om hunnentwil te meer gezien in het land hunner gevangenschap. Tenslotte. Nadat dit oordeel over hen uitgesproken was, stonden zij voor het aangezicht des konings, Daniel 1:19, zij dienden hem in de troonzaal, ja in de raadzaal, want des konings aangezicht te zien is de omschrijving van raadsman des konings te zijn, Esther 1:14. Dit bevestigt Salomo's opmerking: Hebt gij eenen man gezien, die vaardig in zijn werk is, matig en bescheiden? hij zal voor koningen gesteld worden, voor de ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden. IJver is de weg tot verhooging. Hoe lang de andere drie aan `t hof waren, wordt niet gezegd, maar wat Daniël betreft, hij bleef tot het eerste jaar van Kores toe, Daniel 1:21 hoewel hij niet altijd in de gunst stond, noch ook steeds hetzelfde aanzien genoot. Hij leefde en profeteerde na het eerste jaar van Cyrus, maar dat wordt vermeld met de bedoeling dat hij bij zijn leven de verlossing van zijn volk uit de gevangenschap erf hun terugkeer naar hun eigen land aanschouwde. Somtijds begunstigt God Zijne knechten, die met Zion in haar ellende treuren, zoozeer, dat Hij hen laat leven om de kerk in betere tijden te zien, dan zij in den aanvang hunner dagen zagen, en om in hare vreugde te deelen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/daniel-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile