Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Handelingen 20

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 20

In dit hoofdstuk hebben wij Paulus' heen en weer reizen in Macedonië, Griekenland en Azië en zijne komst te Troas, Acts 20:1.

II. Een bijzonder bericht hoe hij een Dag des Heeren te Troas heeft doorgebracht, en er Eutychus in het leven teruggeroepen heeft, Acts 20:7.

III. Zijne rondreis om de door hem gestichte gemeenten te bezoeken, op zijn weg naar Jeruzalem, waar hij voornemens was op het volgende Pinksterfeest te zijn, Acts 20:13.

IV. Zijne afscheidsrede voor de ouderlingen van Efeziërs , nu hij dit land ging verlaten, Acts 20:17.

V. Het zeer droevige afscheid, Acts 20:36. En in dit alles zien wij Paulus zeer ijverig werkzaam om Christus te dienen en goed te doen aan de zielen der mensen, niet slechts in de bekering der Heidenen, maar ook in de stichting der broederen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 20

In dit hoofdstuk hebben wij Paulus' heen en weer reizen in Macedonië, Griekenland en Azië en zijne komst te Troas, Acts 20:1.

II. Een bijzonder bericht hoe hij een Dag des Heeren te Troas heeft doorgebracht, en er Eutychus in het leven teruggeroepen heeft, Acts 20:7.

III. Zijne rondreis om de door hem gestichte gemeenten te bezoeken, op zijn weg naar Jeruzalem, waar hij voornemens was op het volgende Pinksterfeest te zijn, Acts 20:13.

IV. Zijne afscheidsrede voor de ouderlingen van Efeziërs , nu hij dit land ging verlaten, Acts 20:17.

V. Het zeer droevige afscheid, Acts 20:36. En in dit alles zien wij Paulus zeer ijverig werkzaam om Christus te dienen en goed te doen aan de zielen der mensen, niet slechts in de bekering der Heidenen, maar ook in de stichting der broederen.

Verzen 1-6

Handelingen 20:1-6

Indien alles wat gedenkwaardig was, en wel waard om met gouden letteren te worden geschreven omtrent deze reizen van Paulus, die hier zo kortelijk zijn beschreven, vermeld ware geworden, de wereld zelf zou de geschrevene boeken niet bevatten. Daarom hebben wij slechts enige algemene wenken of aanduidingen van gebeurtenissen, welke ons dus des te kostbaarder moeten zijn. Hier is:

I. Paulus' vertrek van Efeziërs. Hij had daar langer vertoefd dan hij, sedert hij tot het apostelschap der Heidenen geordineerd was, ergens anders vertoefd had, en nu was het tijd om aan heengaan te denken, want hij moet ook in andere steden prediken. Maar daarna, en tot het einde zijner levensgeschiedenis in de Schrift (en daarop alleen kunnen wij afgaan) zien wij hem nooit weer een nieuw arbeidsveld ontginnen, noch het Evangelie prediken waar Christus niet genoemd was, zoals hij tot nu toe gedaan had, Romans 15:20, want aan het einde van het volgende hoofdstuk zien wij hem als gevangene, en dat bleef hij, en dat werd hij aan het einde van het boek ook gelaten.

1. Paulus vertrok van Efeziërs kort nadat het oproer aldaar gestild was, daar hij de stoornis, die hij er had ondervonden, als ene aanduiding beschouwde van Gods voorzienigheid, dat hij daar niet langer moest blijven, Acts 20:1. Zijne verwijdering zou de woede zijner tegenstanders enigszins tot bedaren kunnen brengen, en voor de Christenen aldaar ene minder ongunstige stemming ten gevolge kunnen hebben. Currenti cede furori -Het is goed om gedurende een storm stil te liggen. Sommigen zijn echter van mening, dat hij nu, voor hij Efeziërs verliet, den eersten brief aan de Corinthiërs geschreven heeft, en dat zijn vechten met wilde dieren te Efeziërs , waarvan hij in dezen brief spreekt, ene overdrachtelijke beschrijving was van dit oproer, ik vat het echter liever op in letterlijken zin.

2. Hij heeft hen niet plotseling, en als in vreze en verschriktheid verlaten, maar plechtig afscheid van hen genomen. Hij riep de discipelen tot zich, de voornaamsten uit de gemeente, en hen gegroet hebbende, nam hij afscheid van hen (zegt de Syrische overzetting), met den kus der liefde, naar het gebruik der oorspronkelijke kerk. Liefhebbende vrienden weten niet hoe lief zij elkaar hebben voor het op scheiden aankomt, en dan blijkt het hoe na zij aan elkanders hart zijn.

II. Zijn bezoek aan de Griekse gemeenten, die hij gesticht, en meer dan eens bewaterd had, en die blijken hem zeer na aan het hart te zijn gelegen.

1. Hij begaf zich eerst naar Macedonië, Acts 20:1, overeenkomstig zijn voornemen voor het oproer, Acts 19:21. D r bezocht hij de gemeenten van Filippi en Thessalonica, en heeft hen met vele redenen vermaand, Acts 20:2. Paulus' bezoeken aan zijne vrienden gingen gepaard met prediking, en die prediking was overvloedig, hij heeft hen met vele redenen vermaand, hij had hun zeer veel te zeggen, en was niet karig met den tijd, dien hij er voor gebruikte. Hij vermaande hen tot vele plichten, in velerlei opzichten, met vele redenen. Hij zette aan zijne vermaningen kracht bij door ene grote verscheidenheid van beweegredenen en argumenten.

2. In Griekenland heeft hij drie maanden doorgebracht, Acts 20:2, Acts 20:3, dat is, naar sommigen denken, in Achaje, want hij had voorgenomen ook daar heen te gaan, naar Corinthe en de omstreken er van, Acts 19:21. Ongetwijfeld heeft hij ook daar de discipelen met vele redenen vermaand, ten einde hun leiding te geven en hen te bevestigen, en hen te vermanen om met een voornemen des harten bij den Heere te blijven.

III. De verandering, die hij bracht in zijne voornemens, want daar kunnen wij niet altijd bij blijven. Onvoorziene omstandigheden brengen ons tot nieuwe overleggingen, die ons verplichten onze plannen te maken onder voorbehoud.

1. Paulus wilde naar Syrië varen, naar Antiochië, van waar hij het eerst uitgezonden was in den dienst der Heidenen, waarom hij zich steeds beijverde om die stad op zijne reizen aan te doen. Maar hij bracht verandering in zijn voornemen, en besloot door Macedonië weer te keren, dus langs dezelfden weg, dien hij gekomen was.

2. De reden hiervan was, dat de Joden, denkende, dat hij als naar gewoonte die reisroute zou volgen, hem lagen hadden gelegd met de bedoeling hem te doden. Daar zij er niet in konden slagen hem uit den weg te ruimen door magistraten en volksmenigten tegen hem op te zetten, zoals zij dikwijls genoeg beproefd hadden, maakten zij het plan hem te vermoorden. Sommigen denken, dat zij hem lagen legden om hem te beroven van het geld, dat hij naar Jeruzalem ging brengen ter ondersteuning van de arme Christenen aldaar, maar in aanmerking genomen de haat, dien zij jegens hem koesterden, onderstel ik, dat zij meer gedorst hebben naar zijn bloed dan naar zijn geld.

IV. Zijne metgezellen op zijne reis naar Azië. Zij worden hier genoemd, Acts 20:4. Sommigen van hen waren dienaren van het Evangelie, of zij het allen waren is niet zeker. Sopater van Berea is waarschijnlijk dezelfde als Sosipater, van wie melding wordt gemaakt in Romans 16:21. Timotheus wordt tot hen gerekend, want Paulus heeft, toen hij van Efeziërs vertrok, Timotheus daar nog wel gelaten, en den eersten brief, dien hij hem schreef om hem in zijn' arbeid als evangelist te besturen, en hem van raad te dienen voor de vestiging der gemeente te dier plaatse en hem te zeggen in welke handen hij haar moest laten, heeft hij hem d r gezonden, zie 1 Timothy 1:3, 1 Timothy 3:14, 1 Timothy 3:15 (welke brief bestemd was om Timotheus te leiden in hetgeen hij te doen had, niet alleen te Efeziërs , waar hij zich nu bevond, maar ook in andere plaatsen, waar hij op gelijke wijze gelaten zou worden, of waarheen hij zou gezonden worden om er als evangelist te wonen, en niet hem alleen, maar ook de andere evangelisten, die Paulus vergezelden, en in gelijken dienst gebruikt werden) maar Timotheus is hem toch spoedig gevolgd, en heeft hem met de anderen, die hier genoemd zijn, vergezeld. Nu zou men kunnen denken, dat de spaarzaamheid niet betracht werd, toen al deze waardige mannen Paulus vergezelden, want zij waren meer nodig waar Paulus niet was, dan waar hij wl was, maar het werd aldus geregeld:

1. Opdat zij hem zouden bijstaan in het onderrichten van hen, die door zijne prediking ontwaakt waren. Overal waar Paulus kwam, werd het water beroerd, en dan waren er vele handen nodig om de kreupelen te helpen er in te komen. Het was tijd om het ijzer te smeden als het heet was.

2. Om door hem opgeleid te worden en bekwaam gemaakt voor den toekomstigen dienst, opdat zij ten volle zouden verstaan zijne leer en wijze van doen, 2 Timothy 3:10 2 Timothy 3:1). Paulus' lichamelijke tegenwoordigheid was zwak, daarom hebben deze vrienden hem vergezeld om hem in ere te brengen, hem te steunen, en aan vreemdelingen, die allicht geneigd zijn te oordelen naar het uitwendige, te zeggen dat er veel kostelijks in hem was, dat in het uitwendige voorkomen niet ontdekt kon worden. V. Zijne komst te Troas, waar hij zijne vrienden tot ene algemene bijeenkomst had bescheiden.

1. Zij gingen vooruit en wachtten hem op te Troas, Acts 20:5, voornemens zijnde om met hem mede te gaan naar Jeruzalem, wat inzonderheid Trofimus ook gedaan heeft, Acts 21:29. Wij moeten het niet hard vinden ene wijle te wachten op goed reisgezelschap.

2. Paulus begaf zich zo spoedig mogelijk derwaarts, en het schijnt, dat Lukas hem toen vergezelde, want hij zegt: Wij voeren af van Filippi, Acts 20:6, en de eerste maal, dat wij hem in zijn gezelschap vinden, was hier te Troas, Acts 16:11. Van de dagen der ongehevelde broden wordt melding gemaakt, om den tijd aan te duiden, niet om te kennen te geven, dat Paulus het pascha hield naar de wijze der Joden, want juist omstreeks dien tijd had hij zijn eersten brief aan de Corinthiërs geschreven, waarin hij leerde, dat Christus ons Pascha is, en dat een Christelijk leven ons feest houden is met de ongezuurde broden, 1 Corinthians 5:7, 1 Corinthians 5:8, en toen het wezen was gekomen is de schaduw weggedaan. Hij kwam over zee in vijf dagen bij hen te Troas, en toen hij er was, bleef hij slechts zeven dagen. Het kan niet anders: heel veel tijd moet onvermijdelijk te loor gaan in het heen en weer reizen van hen, die het land doorgaan, goed doende, en toch moet het daarom niet als verloren tijd worden beschouwd. Paulus achtte het der moeite waard om vijf dagen te besteden om naar Troas te gaan, hoewel hij er niet langer dan zeven dagen zal kunnen blijven. Maar hij wist hoe, zelfs op reis, den tijd ult te kopen-en ook wij behoren het te weten-om er nog goed in te kunnen doen.

Verzen 1-6

Handelingen 20:1-6

Indien alles wat gedenkwaardig was, en wel waard om met gouden letteren te worden geschreven omtrent deze reizen van Paulus, die hier zo kortelijk zijn beschreven, vermeld ware geworden, de wereld zelf zou de geschrevene boeken niet bevatten. Daarom hebben wij slechts enige algemene wenken of aanduidingen van gebeurtenissen, welke ons dus des te kostbaarder moeten zijn. Hier is:

I. Paulus' vertrek van Efeziërs. Hij had daar langer vertoefd dan hij, sedert hij tot het apostelschap der Heidenen geordineerd was, ergens anders vertoefd had, en nu was het tijd om aan heengaan te denken, want hij moet ook in andere steden prediken. Maar daarna, en tot het einde zijner levensgeschiedenis in de Schrift (en daarop alleen kunnen wij afgaan) zien wij hem nooit weer een nieuw arbeidsveld ontginnen, noch het Evangelie prediken waar Christus niet genoemd was, zoals hij tot nu toe gedaan had, Romans 15:20, want aan het einde van het volgende hoofdstuk zien wij hem als gevangene, en dat bleef hij, en dat werd hij aan het einde van het boek ook gelaten.

1. Paulus vertrok van Efeziërs kort nadat het oproer aldaar gestild was, daar hij de stoornis, die hij er had ondervonden, als ene aanduiding beschouwde van Gods voorzienigheid, dat hij daar niet langer moest blijven, Acts 20:1. Zijne verwijdering zou de woede zijner tegenstanders enigszins tot bedaren kunnen brengen, en voor de Christenen aldaar ene minder ongunstige stemming ten gevolge kunnen hebben. Currenti cede furori -Het is goed om gedurende een storm stil te liggen. Sommigen zijn echter van mening, dat hij nu, voor hij Efeziërs verliet, den eersten brief aan de Corinthiërs geschreven heeft, en dat zijn vechten met wilde dieren te Efeziërs , waarvan hij in dezen brief spreekt, ene overdrachtelijke beschrijving was van dit oproer, ik vat het echter liever op in letterlijken zin.

2. Hij heeft hen niet plotseling, en als in vreze en verschriktheid verlaten, maar plechtig afscheid van hen genomen. Hij riep de discipelen tot zich, de voornaamsten uit de gemeente, en hen gegroet hebbende, nam hij afscheid van hen (zegt de Syrische overzetting), met den kus der liefde, naar het gebruik der oorspronkelijke kerk. Liefhebbende vrienden weten niet hoe lief zij elkaar hebben voor het op scheiden aankomt, en dan blijkt het hoe na zij aan elkanders hart zijn.

II. Zijn bezoek aan de Griekse gemeenten, die hij gesticht, en meer dan eens bewaterd had, en die blijken hem zeer na aan het hart te zijn gelegen.

1. Hij begaf zich eerst naar Macedonië, Acts 20:1, overeenkomstig zijn voornemen voor het oproer, Acts 19:21. D r bezocht hij de gemeenten van Filippi en Thessalonica, en heeft hen met vele redenen vermaand, Acts 20:2. Paulus' bezoeken aan zijne vrienden gingen gepaard met prediking, en die prediking was overvloedig, hij heeft hen met vele redenen vermaand, hij had hun zeer veel te zeggen, en was niet karig met den tijd, dien hij er voor gebruikte. Hij vermaande hen tot vele plichten, in velerlei opzichten, met vele redenen. Hij zette aan zijne vermaningen kracht bij door ene grote verscheidenheid van beweegredenen en argumenten.

2. In Griekenland heeft hij drie maanden doorgebracht, Acts 20:2, Acts 20:3, dat is, naar sommigen denken, in Achaje, want hij had voorgenomen ook daar heen te gaan, naar Corinthe en de omstreken er van, Acts 19:21. Ongetwijfeld heeft hij ook daar de discipelen met vele redenen vermaand, ten einde hun leiding te geven en hen te bevestigen, en hen te vermanen om met een voornemen des harten bij den Heere te blijven.

III. De verandering, die hij bracht in zijne voornemens, want daar kunnen wij niet altijd bij blijven. Onvoorziene omstandigheden brengen ons tot nieuwe overleggingen, die ons verplichten onze plannen te maken onder voorbehoud.

1. Paulus wilde naar Syrië varen, naar Antiochië, van waar hij het eerst uitgezonden was in den dienst der Heidenen, waarom hij zich steeds beijverde om die stad op zijne reizen aan te doen. Maar hij bracht verandering in zijn voornemen, en besloot door Macedonië weer te keren, dus langs dezelfden weg, dien hij gekomen was.

2. De reden hiervan was, dat de Joden, denkende, dat hij als naar gewoonte die reisroute zou volgen, hem lagen hadden gelegd met de bedoeling hem te doden. Daar zij er niet in konden slagen hem uit den weg te ruimen door magistraten en volksmenigten tegen hem op te zetten, zoals zij dikwijls genoeg beproefd hadden, maakten zij het plan hem te vermoorden. Sommigen denken, dat zij hem lagen legden om hem te beroven van het geld, dat hij naar Jeruzalem ging brengen ter ondersteuning van de arme Christenen aldaar, maar in aanmerking genomen de haat, dien zij jegens hem koesterden, onderstel ik, dat zij meer gedorst hebben naar zijn bloed dan naar zijn geld.

IV. Zijne metgezellen op zijne reis naar Azië. Zij worden hier genoemd, Acts 20:4. Sommigen van hen waren dienaren van het Evangelie, of zij het allen waren is niet zeker. Sopater van Berea is waarschijnlijk dezelfde als Sosipater, van wie melding wordt gemaakt in Romans 16:21. Timotheus wordt tot hen gerekend, want Paulus heeft, toen hij van Efeziërs vertrok, Timotheus daar nog wel gelaten, en den eersten brief, dien hij hem schreef om hem in zijn' arbeid als evangelist te besturen, en hem van raad te dienen voor de vestiging der gemeente te dier plaatse en hem te zeggen in welke handen hij haar moest laten, heeft hij hem d r gezonden, zie 1 Timothy 1:3, 1 Timothy 3:14, 1 Timothy 3:15 (welke brief bestemd was om Timotheus te leiden in hetgeen hij te doen had, niet alleen te Efeziërs , waar hij zich nu bevond, maar ook in andere plaatsen, waar hij op gelijke wijze gelaten zou worden, of waarheen hij zou gezonden worden om er als evangelist te wonen, en niet hem alleen, maar ook de andere evangelisten, die Paulus vergezelden, en in gelijken dienst gebruikt werden) maar Timotheus is hem toch spoedig gevolgd, en heeft hem met de anderen, die hier genoemd zijn, vergezeld. Nu zou men kunnen denken, dat de spaarzaamheid niet betracht werd, toen al deze waardige mannen Paulus vergezelden, want zij waren meer nodig waar Paulus niet was, dan waar hij wl was, maar het werd aldus geregeld:

1. Opdat zij hem zouden bijstaan in het onderrichten van hen, die door zijne prediking ontwaakt waren. Overal waar Paulus kwam, werd het water beroerd, en dan waren er vele handen nodig om de kreupelen te helpen er in te komen. Het was tijd om het ijzer te smeden als het heet was.

2. Om door hem opgeleid te worden en bekwaam gemaakt voor den toekomstigen dienst, opdat zij ten volle zouden verstaan zijne leer en wijze van doen, 2 Timothy 3:10 2 Timothy 3:1). Paulus' lichamelijke tegenwoordigheid was zwak, daarom hebben deze vrienden hem vergezeld om hem in ere te brengen, hem te steunen, en aan vreemdelingen, die allicht geneigd zijn te oordelen naar het uitwendige, te zeggen dat er veel kostelijks in hem was, dat in het uitwendige voorkomen niet ontdekt kon worden. V. Zijne komst te Troas, waar hij zijne vrienden tot ene algemene bijeenkomst had bescheiden.

1. Zij gingen vooruit en wachtten hem op te Troas, Acts 20:5, voornemens zijnde om met hem mede te gaan naar Jeruzalem, wat inzonderheid Trofimus ook gedaan heeft, Acts 21:29. Wij moeten het niet hard vinden ene wijle te wachten op goed reisgezelschap.

2. Paulus begaf zich zo spoedig mogelijk derwaarts, en het schijnt, dat Lukas hem toen vergezelde, want hij zegt: Wij voeren af van Filippi, Acts 20:6, en de eerste maal, dat wij hem in zijn gezelschap vinden, was hier te Troas, Acts 16:11. Van de dagen der ongehevelde broden wordt melding gemaakt, om den tijd aan te duiden, niet om te kennen te geven, dat Paulus het pascha hield naar de wijze der Joden, want juist omstreeks dien tijd had hij zijn eersten brief aan de Corinthiërs geschreven, waarin hij leerde, dat Christus ons Pascha is, en dat een Christelijk leven ons feest houden is met de ongezuurde broden, 1 Corinthians 5:7, 1 Corinthians 5:8, en toen het wezen was gekomen is de schaduw weggedaan. Hij kwam over zee in vijf dagen bij hen te Troas, en toen hij er was, bleef hij slechts zeven dagen. Het kan niet anders: heel veel tijd moet onvermijdelijk te loor gaan in het heen en weer reizen van hen, die het land doorgaan, goed doende, en toch moet het daarom niet als verloren tijd worden beschouwd. Paulus achtte het der moeite waard om vijf dagen te besteden om naar Troas te gaan, hoewel hij er niet langer dan zeven dagen zal kunnen blijven. Maar hij wist hoe, zelfs op reis, den tijd ult te kopen-en ook wij behoren het te weten-om er nog goed in te kunnen doen.

Verzen 7-12

Handelingen 20:7-12

Wij hebben hier een bericht omtrent hetgeen er op den laatsten dag van Paulus' verblijf te Troas is voorgevallen.

I. Er was een plechtige Godsdienstige bijeenkomst van de Christenen te dier plaatse, overeenkomstig hun vaste gewoonte, en de gewoonte in alle de gemeenten.

1. De discipelen kwamen bijeen, Acts 20:7. Hoewel zij ieder afzonderlijk de Schrift lazen en overdachten, baden en psalmen zongen, en alzo hun gemeenschap met God onderhielden, was dit toch niet genoeg, zij moeten bijeen komen, ter gemeenschappelijke Godsverering, aldus gemeenschap met elkaar onderhouden door elkaar hulp en steun te verlenen, en van hun geestelijke gemeenschap te getuigen met alle goede Christenen. Er behoren voor de discipelen van Christus vastgestelde tijden van samenkomst te wezen, als zij allen niet op ene plaats bijeen kunnen komen, moeten er toch zo velen bijeen komen als mogelijk is.

2. Zij zijn op den eersten dag der week bijeengekomen, dien zij Dag des Heeren noemden, Revelation 1:10, den Christelijken sabbat, gevierd tot eer van Christus en den Heiligen Geest, ter gedachtenis van Christus' opstanding, en de uitstorting des Geestes, welke beiden op den eersten dag der week plaats hadden. Deze wordt hier gezegd de dag te zijn, waarop de discipelen bijeen kwamen, dat is: wanneer het in alle gemeenten de gewoonte was bijeen te komen. De eerste dag der week behoort door alle discipelen van Christus waargenomen te worden, het is een teken tussen Christus en hen, want daaraan wordt het bekend, dat zij Zijne discipelen zijn. En hij moet waargenomen worden in plechtige bijeenkomsten, die als het ware een hof zijn, gehouden door Zijne dienstknechten in den naam van den Heere Jezus en ter Zijner ere, en waar allen, die Hem toebehoren, moeten komen om Hem hulde en dienst te bewijzen, en de eerste dag der week is vastgesteld om hof-dag te zijn,

3. Zij waren vergaderd in ene opperzaal, Acts 20:8. Zij hadden geen tempel of synagoge om in te vergaderen, geen ruim, statig gebouw, slechts ene zolderkamer in een particulier huis. Zij waren weinigen in getal en hadden gene behoefte aan ene grote vergaderzaal, en zij waren ook te arm om er een te bouwen, maar toch kwamen zij in die armoedige, ongeriefelijke plaats bij elkaar. Het zal onze afwezigheid van Godsdienstige bijeenkomsten niet verontschuldigen, dat zij gehouden worden in plaatsen, die niet zo geriefelijk en voegzaam zijn als wij wel wensen.

4. Zij waren bijeengekomen om brood te breken, dat is: om de inzetting van des Heeren Avondmaal te vieren, dit ene teken van brood te breken genomen zijnde voor al het overige.

Het brood, dat wij breken, is ene gemeenschap des lichaams van Christus, 1 Corinthians 10:16. In het breken des broods wordt niet slechts gedachtenis gevierd van het verbreken van Christus' lichaam voor ons, om een offer te zijn voor onze zonden, maar het is ook ene aanduiding van het verbreken van Christus' lichaam om voedsel te zijn voor onze ziel. In de eerste eeuwen der Christelijke kerk was het in vele gemeenten gebruikelijk om op iedere dag des Heeren het Avondmaal te bedienen, om aldus beide des Heeren dood en Zijne opstanding te gedenken in de plechtige bijeenkomst en aldus getuigenis af te leggen van hun eenheid in hetzelfde geloof en dezelfde aanbidding. II. In deze bijeenkomst heeft Paulus een zeer uitvoerige leerrede voor hen gehouden, het was zijne afscheidsrede, Acts 20:7.

1. Hij handelde met hen, dat is: hij predikte voor hen. Hoewel zij reeds discipelen waren, was het toch zeer nodig, dat hun het woord Gods gepredikt werd, ten einde hen te doen toenemen in kennis en genade. Merk op, dat de bediening der sacramenten vergezeld moet wezen door de prediking van het Evangelie.

Mozes las het boek des verbonds voor de oren des volks, en toen nam hij het bloed en sprengde het op het volk, en zei: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft over alle die woorden, Exodus 24:7, Exodus 24:8. Wat betekent het zegel zonder geschrift?

2. Het was ene afscheidsrede, zullende hij des anderen daags verreizen. Na zijn vertrek zal hun wel hetzelfde Evangelie gepredikt kunnen worden, maar niet zoals hij het predikte, en daarom moeten zij het meeste nut van hem trekken, terwijl hij nog bij hen is. Afscheidsredenen zijn gewoonlijk zeer aandoenlijk, werken op het gevoel, beide van den prediker en van de hoorders.

3. Het was ene zeer lange rede, hij strekte zijne rede uit tot middernacht, want hij had zeer veel te zeggen, en hij wist niet, of hij ooit weer de gelegenheid zou hebben om voor hen te prediken. Nadat zij het Avondmaal hadden ontvangen, sprak hij hun over de plichten, waartoe zij zich hierdoor hadden verbonden, en over de vertroostingen, waarin zij deelden, en hierover heeft hij in den brede gesproken, hij was uitvoerig en trad in vele bijzonderheden. Er kunnen gelegenheden zijn voor leraren, waarin zij moeten prediken niet alleen tijdig, maar ook ontijdig. Wij kennen sommigen, die Paulus hierom gesmaad zouden hebben als een langdradig prediker, die zijne hoorders vermoeide, maar zij waren gewillig om te horen, hij bemerkte dit, en daarom strekte hij zijne rede uit, bleef hij spreken tot middernacht. Misschien zijn zij des avonds bijeengekomen om meer afgezonderd te zijn, of wel naar het voorbeeld der discipelen, die op den eersten Christelijken sabbat des avonds bijeen waren gekomen. Waarschijnlijk had hij des morgens voor hen gepredikt, en toch heeft hij dien avonddienst tot middernacht voortgezet. Wij zouden wel wensen, dat wij de hoofdpunten dezer lange leerrede hadden, maar wij kunnen onderstellen, dat de inhoud, de substantie, gelijk was aan die zijner brieven. De bijeenkomst voortgezet zijnde tot middernacht, werden kaarsen aangestoken, er waren vele lichten, Acts 20:8, opdat de hoorders de Schriftuurplaatsen zouden naslaan, door Paulus aangehaald, en konden zien, of deze dingen alzo waren, en ook om hierdoor het verwijt hunner vijanden te voorkomen, die zeiden, dat zij des nachts vergaderden voor werken der duisternis.

III. Een jongeling, die onder de preek sliep, werd gedood door een val uit het venster, maar werd weer teruggeroepen in het leven, zijn naam betekent, iemand die goed geluk heeft, Eutychus, bene fortunatus, en hij beantwoordde aan zijn' naam. Merk op:

1. De zwakheid, die hem was overkomen. Waarschijnlijk hebben zijne ouders hem medegenomen naar de vergadering, hoewel hij nog slechts een knaap was, omdat zij wensten hem wel onderwezen te zien in de dingen Gods door zulk een prediker als Paulus was. Ouders moeten hun kinderen medenemen om onder het gehoor der prediking te zijn zodra zij met verstand kunnen horen, Nehemiah 8:2, zelfs de kleinen, de kinderkens, Deuteronomy 29:11. Nu was deze jongeling te laken: a. Wegens zijne onvoorzichtigheid om in het venster te gaan zitten, daar dit waarschijnlijk niet van glas voorzien was, en zich aldus aan gevaar heeft blootgesteld, terwijl hij, als hij zich vergenoegd had met op den grond te zitten, veilig zou geweest zijn. Jongens, die, tot verdriet hunner ouders, gaarne klimmen, of zich op andere wijze aan gevaar blootstellen, bedenken niet, dat dit ook ene zonde is voor God.

b. Omdat hij sliep, ja in diepen slaap was gevallen terwijl Paulus predikte, hetgeen een teken was, dat hij niet behoorlijk acht gaf op de dingen, waarvan Paulus sprak, hoewel dit zeer gewichtige dingen waren. Dat er zo bijzonder nota was genomen van zijn slapen doet ons hopen, dat geen der overigen heeft geslapen, hoewel het de tijd was om te slapen, en na den avondmaaltijd. Maar deze jongelíng viel in diepen slaap, hij was er door weggevoerd, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, hetgeen aanduidt, dat hij er wel tegen geworsteld had, maar er door overmand was, zodat hij ten laatste in diepen slaap was gevallen.

2. De ramp, die hem hierdoor getroffen heeft: Hij viel van de derde zoldering nederwaarts en werd dood opgenomen. Sommigen denken, dat er de hand van Satan in was, onder toelating Gods, en dat hij er de verstoring van de bijeenkomst mede op het oog had en een smaad voor Paulus. Anderen zijn van mening, dat God het bedoelde ter waarschuwing van alle mensen om zich te wachten voor slapen terwijl zij het woord horen prediken, en voor- zeker moeten wij er ook die lering uit trekken. Wij moeten het ook beschouwen als ene boze zaak, als een kwaad teken van onze geringachting van het woord Gods, en als een groot beletsel om er van te profiteren. Wij moeten er bang voor wezen, doen wat wij kunnen om te beletten, dat wij slaperig worden, ons niet tot slapen zetten, maar ons hart zo zeer getroffen laten worden door het woord, dat de slaap er door wordt verdreven. Laat ons waken en bidden, om niet in deze verzoeking te komen, en daardoor in nog erger te vervallen. Laat de straf, die over Eutychus kwam, ons vervullen met ontzag, en ons tonen, hoe naijverig God is in zake Zijne aanbidding. Dwaal niet, God laat zich niet bespotten. Zie hoe streng God ene ongerechtigheíd heeft bezocht, die gering scheen, en slechts voorkwam bij een' knaap, en zeg: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren, dezes heiligen Gods? En pas op deze geschiedenis toe de klage, Jeremiah 9:20, Jeremiah 9:21. Hoort des Heeren woord, want de dood is gekomen in onze vensters, om de kinderkens uit te roeien van de wijken, de jongelingen van de straten.

3. De wondere goedertierenheid, die hem werd bewezen door zijne terugroeping in het leven, Acts 20:10. De vergadering was er door afgeleid, en Paulus in zijne prediking gestoord, maar het bleek ene gelegenheid te zijn voor hetgeen ene grote bevestiging was van zijne prediking, en het heeft er toe bijgedragen om haar van kracht en uitwerking te doen zijn op het hart der hoorders.

a. Paulus viel op het dode lichaam, en omving het, waarmee hij een groot medelijden met, en liefdevolle bezorgdheid over, dezen jongeling te kennen gaf, zo verre was het van hem om te zeggen: "Hij heeft dit wel verdiend door geen acht te slaan op hetgeen ik zei!" Mensen met een teder hart, zoals dat van Paulus, worden zeer aangedaan door zulke treurige ongevallen, en het is verre van hen om hen, die er door getroffen worden, te oordelen en te laken, alsof zij, op wie de toren in Siloam viel en ze doodde, schuldenaars zijn geweest boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen. Ik zeg u: neen zij. Maar dit was niet alles: dat hij op hem viel en hem omving was in navolging van Elia, 1 Kings 17:21, en Elisa, 2 Kings 4:34, ten einde hem in het leven terug te roepen. Niet alsof dit als middel er iets toe kon bijdragen, maar als teken werd er de nederdaling door voorgesteld van de macht Gods in het dode lichaam om er weer leven in te brengen, waar hij tegelijkertijd innerlijk in het geloof om gebeden heeft.

b. Hij verzekerde hun, dat hij tot het leven was teruggekeerd, en dat dit terstond zou blijken. Wij kunnen ons voorstellen hoe dit ongeluk allerlei gedachten heeft opgewekt in die vergadering, maar Paulus maakt aan al die gedachten en overleggingen een einde: " Weest niet beroerd, brengt er u zelven in gene wanorde om, laat het u niet in haast en verwarring brengen, want zijne ziel is in hem, hij is niet dood, hij slaapt. Legt hem ene wijle op een bed, en hij zal weldra tot zich zelven komen, want hij is thans levend". Zo heeft Christus, toen Hij Lazarus opwekte, gezegd: Vader! Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt.

c. Na deze stoornis keerde hij terstond terug tot zijn werk, Acts 20:11. Als hij weer boven was gegaan naar de vergadering, braken zij te zamen brood voor een liefdemaal, dat gewoonlijk gepaard ging met het Avondmaal, ten teken van hun gemeenschap met elkaar en ter bevestiging van vriendschap onder hen, en hij sprak lang met hen, tot den dageraad toe. Paulus heeft nu, niet als te voren, ene redevoering voor hen gehouden, maar hij en zijne vrienden kwamen in vrij gesprek met elkaar, waarvan het onderwerp ongetwijfeld goed en tot nuttige stichting was. Christelijke samenspreking is een uitnemend middel om heiligheid te bevorderen, met vertroosting en Christelijke liefde. Zij wisten niet, wanneer zij weer in gezelschap met Paulus zouden komen, en daarom maakten zij een goed gebruik van zijn gezelschap nu zij het hadden, en achtten dat de slaap van een nacht voor dat doel op goede wijs was verloren.

d. Eer zij scheidden, brachten zij den knecht levend in de vergadering. Iedereen wenste hem geluk met zijn terugkeer tot het leven, en zij waren bovenmate vertroost, Acts 20:12. Het was ene oorzaak van grote blijdschap onder hen, niet slechts voor de bloedverwanten van den jongeling, maar voor het gehele gezelschap, daar niet alleen de smaad werd voorkomen die anders over hen gekomen zou zijn, maar de eer van het Evangelie er door hoog werd gehouden.

Verzen 7-12

Handelingen 20:7-12

Wij hebben hier een bericht omtrent hetgeen er op den laatsten dag van Paulus' verblijf te Troas is voorgevallen.

I. Er was een plechtige Godsdienstige bijeenkomst van de Christenen te dier plaatse, overeenkomstig hun vaste gewoonte, en de gewoonte in alle de gemeenten.

1. De discipelen kwamen bijeen, Acts 20:7. Hoewel zij ieder afzonderlijk de Schrift lazen en overdachten, baden en psalmen zongen, en alzo hun gemeenschap met God onderhielden, was dit toch niet genoeg, zij moeten bijeen komen, ter gemeenschappelijke Godsverering, aldus gemeenschap met elkaar onderhouden door elkaar hulp en steun te verlenen, en van hun geestelijke gemeenschap te getuigen met alle goede Christenen. Er behoren voor de discipelen van Christus vastgestelde tijden van samenkomst te wezen, als zij allen niet op ene plaats bijeen kunnen komen, moeten er toch zo velen bijeen komen als mogelijk is.

2. Zij zijn op den eersten dag der week bijeengekomen, dien zij Dag des Heeren noemden, Revelation 1:10, den Christelijken sabbat, gevierd tot eer van Christus en den Heiligen Geest, ter gedachtenis van Christus' opstanding, en de uitstorting des Geestes, welke beiden op den eersten dag der week plaats hadden. Deze wordt hier gezegd de dag te zijn, waarop de discipelen bijeen kwamen, dat is: wanneer het in alle gemeenten de gewoonte was bijeen te komen. De eerste dag der week behoort door alle discipelen van Christus waargenomen te worden, het is een teken tussen Christus en hen, want daaraan wordt het bekend, dat zij Zijne discipelen zijn. En hij moet waargenomen worden in plechtige bijeenkomsten, die als het ware een hof zijn, gehouden door Zijne dienstknechten in den naam van den Heere Jezus en ter Zijner ere, en waar allen, die Hem toebehoren, moeten komen om Hem hulde en dienst te bewijzen, en de eerste dag der week is vastgesteld om hof-dag te zijn,

3. Zij waren vergaderd in ene opperzaal, Acts 20:8. Zij hadden geen tempel of synagoge om in te vergaderen, geen ruim, statig gebouw, slechts ene zolderkamer in een particulier huis. Zij waren weinigen in getal en hadden gene behoefte aan ene grote vergaderzaal, en zij waren ook te arm om er een te bouwen, maar toch kwamen zij in die armoedige, ongeriefelijke plaats bij elkaar. Het zal onze afwezigheid van Godsdienstige bijeenkomsten niet verontschuldigen, dat zij gehouden worden in plaatsen, die niet zo geriefelijk en voegzaam zijn als wij wel wensen.

4. Zij waren bijeengekomen om brood te breken, dat is: om de inzetting van des Heeren Avondmaal te vieren, dit ene teken van brood te breken genomen zijnde voor al het overige.

Het brood, dat wij breken, is ene gemeenschap des lichaams van Christus, 1 Corinthians 10:16. In het breken des broods wordt niet slechts gedachtenis gevierd van het verbreken van Christus' lichaam voor ons, om een offer te zijn voor onze zonden, maar het is ook ene aanduiding van het verbreken van Christus' lichaam om voedsel te zijn voor onze ziel. In de eerste eeuwen der Christelijke kerk was het in vele gemeenten gebruikelijk om op iedere dag des Heeren het Avondmaal te bedienen, om aldus beide des Heeren dood en Zijne opstanding te gedenken in de plechtige bijeenkomst en aldus getuigenis af te leggen van hun eenheid in hetzelfde geloof en dezelfde aanbidding. II. In deze bijeenkomst heeft Paulus een zeer uitvoerige leerrede voor hen gehouden, het was zijne afscheidsrede, Acts 20:7.

1. Hij handelde met hen, dat is: hij predikte voor hen. Hoewel zij reeds discipelen waren, was het toch zeer nodig, dat hun het woord Gods gepredikt werd, ten einde hen te doen toenemen in kennis en genade. Merk op, dat de bediening der sacramenten vergezeld moet wezen door de prediking van het Evangelie.

Mozes las het boek des verbonds voor de oren des volks, en toen nam hij het bloed en sprengde het op het volk, en zei: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft over alle die woorden, Exodus 24:7, Exodus 24:8. Wat betekent het zegel zonder geschrift?

2. Het was ene afscheidsrede, zullende hij des anderen daags verreizen. Na zijn vertrek zal hun wel hetzelfde Evangelie gepredikt kunnen worden, maar niet zoals hij het predikte, en daarom moeten zij het meeste nut van hem trekken, terwijl hij nog bij hen is. Afscheidsredenen zijn gewoonlijk zeer aandoenlijk, werken op het gevoel, beide van den prediker en van de hoorders.

3. Het was ene zeer lange rede, hij strekte zijne rede uit tot middernacht, want hij had zeer veel te zeggen, en hij wist niet, of hij ooit weer de gelegenheid zou hebben om voor hen te prediken. Nadat zij het Avondmaal hadden ontvangen, sprak hij hun over de plichten, waartoe zij zich hierdoor hadden verbonden, en over de vertroostingen, waarin zij deelden, en hierover heeft hij in den brede gesproken, hij was uitvoerig en trad in vele bijzonderheden. Er kunnen gelegenheden zijn voor leraren, waarin zij moeten prediken niet alleen tijdig, maar ook ontijdig. Wij kennen sommigen, die Paulus hierom gesmaad zouden hebben als een langdradig prediker, die zijne hoorders vermoeide, maar zij waren gewillig om te horen, hij bemerkte dit, en daarom strekte hij zijne rede uit, bleef hij spreken tot middernacht. Misschien zijn zij des avonds bijeengekomen om meer afgezonderd te zijn, of wel naar het voorbeeld der discipelen, die op den eersten Christelijken sabbat des avonds bijeen waren gekomen. Waarschijnlijk had hij des morgens voor hen gepredikt, en toch heeft hij dien avonddienst tot middernacht voortgezet. Wij zouden wel wensen, dat wij de hoofdpunten dezer lange leerrede hadden, maar wij kunnen onderstellen, dat de inhoud, de substantie, gelijk was aan die zijner brieven. De bijeenkomst voortgezet zijnde tot middernacht, werden kaarsen aangestoken, er waren vele lichten, Acts 20:8, opdat de hoorders de Schriftuurplaatsen zouden naslaan, door Paulus aangehaald, en konden zien, of deze dingen alzo waren, en ook om hierdoor het verwijt hunner vijanden te voorkomen, die zeiden, dat zij des nachts vergaderden voor werken der duisternis.

III. Een jongeling, die onder de preek sliep, werd gedood door een val uit het venster, maar werd weer teruggeroepen in het leven, zijn naam betekent, iemand die goed geluk heeft, Eutychus, bene fortunatus, en hij beantwoordde aan zijn' naam. Merk op:

1. De zwakheid, die hem was overkomen. Waarschijnlijk hebben zijne ouders hem medegenomen naar de vergadering, hoewel hij nog slechts een knaap was, omdat zij wensten hem wel onderwezen te zien in de dingen Gods door zulk een prediker als Paulus was. Ouders moeten hun kinderen medenemen om onder het gehoor der prediking te zijn zodra zij met verstand kunnen horen, Nehemiah 8:2, zelfs de kleinen, de kinderkens, Deuteronomy 29:11. Nu was deze jongeling te laken: a. Wegens zijne onvoorzichtigheid om in het venster te gaan zitten, daar dit waarschijnlijk niet van glas voorzien was, en zich aldus aan gevaar heeft blootgesteld, terwijl hij, als hij zich vergenoegd had met op den grond te zitten, veilig zou geweest zijn. Jongens, die, tot verdriet hunner ouders, gaarne klimmen, of zich op andere wijze aan gevaar blootstellen, bedenken niet, dat dit ook ene zonde is voor God.

b. Omdat hij sliep, ja in diepen slaap was gevallen terwijl Paulus predikte, hetgeen een teken was, dat hij niet behoorlijk acht gaf op de dingen, waarvan Paulus sprak, hoewel dit zeer gewichtige dingen waren. Dat er zo bijzonder nota was genomen van zijn slapen doet ons hopen, dat geen der overigen heeft geslapen, hoewel het de tijd was om te slapen, en na den avondmaaltijd. Maar deze jongelíng viel in diepen slaap, hij was er door weggevoerd, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, hetgeen aanduidt, dat hij er wel tegen geworsteld had, maar er door overmand was, zodat hij ten laatste in diepen slaap was gevallen.

2. De ramp, die hem hierdoor getroffen heeft: Hij viel van de derde zoldering nederwaarts en werd dood opgenomen. Sommigen denken, dat er de hand van Satan in was, onder toelating Gods, en dat hij er de verstoring van de bijeenkomst mede op het oog had en een smaad voor Paulus. Anderen zijn van mening, dat God het bedoelde ter waarschuwing van alle mensen om zich te wachten voor slapen terwijl zij het woord horen prediken, en voor- zeker moeten wij er ook die lering uit trekken. Wij moeten het ook beschouwen als ene boze zaak, als een kwaad teken van onze geringachting van het woord Gods, en als een groot beletsel om er van te profiteren. Wij moeten er bang voor wezen, doen wat wij kunnen om te beletten, dat wij slaperig worden, ons niet tot slapen zetten, maar ons hart zo zeer getroffen laten worden door het woord, dat de slaap er door wordt verdreven. Laat ons waken en bidden, om niet in deze verzoeking te komen, en daardoor in nog erger te vervallen. Laat de straf, die over Eutychus kwam, ons vervullen met ontzag, en ons tonen, hoe naijverig God is in zake Zijne aanbidding. Dwaal niet, God laat zich niet bespotten. Zie hoe streng God ene ongerechtigheíd heeft bezocht, die gering scheen, en slechts voorkwam bij een' knaap, en zeg: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren, dezes heiligen Gods? En pas op deze geschiedenis toe de klage, Jeremiah 9:20, Jeremiah 9:21. Hoort des Heeren woord, want de dood is gekomen in onze vensters, om de kinderkens uit te roeien van de wijken, de jongelingen van de straten.

3. De wondere goedertierenheid, die hem werd bewezen door zijne terugroeping in het leven, Acts 20:10. De vergadering was er door afgeleid, en Paulus in zijne prediking gestoord, maar het bleek ene gelegenheid te zijn voor hetgeen ene grote bevestiging was van zijne prediking, en het heeft er toe bijgedragen om haar van kracht en uitwerking te doen zijn op het hart der hoorders.

a. Paulus viel op het dode lichaam, en omving het, waarmee hij een groot medelijden met, en liefdevolle bezorgdheid over, dezen jongeling te kennen gaf, zo verre was het van hem om te zeggen: "Hij heeft dit wel verdiend door geen acht te slaan op hetgeen ik zei!" Mensen met een teder hart, zoals dat van Paulus, worden zeer aangedaan door zulke treurige ongevallen, en het is verre van hen om hen, die er door getroffen worden, te oordelen en te laken, alsof zij, op wie de toren in Siloam viel en ze doodde, schuldenaars zijn geweest boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen. Ik zeg u: neen zij. Maar dit was niet alles: dat hij op hem viel en hem omving was in navolging van Elia, 1 Kings 17:21, en Elisa, 2 Kings 4:34, ten einde hem in het leven terug te roepen. Niet alsof dit als middel er iets toe kon bijdragen, maar als teken werd er de nederdaling door voorgesteld van de macht Gods in het dode lichaam om er weer leven in te brengen, waar hij tegelijkertijd innerlijk in het geloof om gebeden heeft.

b. Hij verzekerde hun, dat hij tot het leven was teruggekeerd, en dat dit terstond zou blijken. Wij kunnen ons voorstellen hoe dit ongeluk allerlei gedachten heeft opgewekt in die vergadering, maar Paulus maakt aan al die gedachten en overleggingen een einde: " Weest niet beroerd, brengt er u zelven in gene wanorde om, laat het u niet in haast en verwarring brengen, want zijne ziel is in hem, hij is niet dood, hij slaapt. Legt hem ene wijle op een bed, en hij zal weldra tot zich zelven komen, want hij is thans levend". Zo heeft Christus, toen Hij Lazarus opwekte, gezegd: Vader! Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt.

c. Na deze stoornis keerde hij terstond terug tot zijn werk, Acts 20:11. Als hij weer boven was gegaan naar de vergadering, braken zij te zamen brood voor een liefdemaal, dat gewoonlijk gepaard ging met het Avondmaal, ten teken van hun gemeenschap met elkaar en ter bevestiging van vriendschap onder hen, en hij sprak lang met hen, tot den dageraad toe. Paulus heeft nu, niet als te voren, ene redevoering voor hen gehouden, maar hij en zijne vrienden kwamen in vrij gesprek met elkaar, waarvan het onderwerp ongetwijfeld goed en tot nuttige stichting was. Christelijke samenspreking is een uitnemend middel om heiligheid te bevorderen, met vertroosting en Christelijke liefde. Zij wisten niet, wanneer zij weer in gezelschap met Paulus zouden komen, en daarom maakten zij een goed gebruik van zijn gezelschap nu zij het hadden, en achtten dat de slaap van een nacht voor dat doel op goede wijs was verloren.

d. Eer zij scheidden, brachten zij den knecht levend in de vergadering. Iedereen wenste hem geluk met zijn terugkeer tot het leven, en zij waren bovenmate vertroost, Acts 20:12. Het was ene oorzaak van grote blijdschap onder hen, niet slechts voor de bloedverwanten van den jongeling, maar voor het gehele gezelschap, daar niet alleen de smaad werd voorkomen die anders over hen gekomen zou zijn, maar de eer van het Evangelie er door hoog werd gehouden.

Verzen 13-16

Handelingen 20:13-16

Paulus spoedt zich henen naar Jeruzalem, maar beijvert zich om op den weg derwaarts zo veel mogelijk goed te doen, hoos en parodoo "als het ware ter loops". Hij was te Troas geweest, en had er goed gedaan, en nu doet hij ene soort van reis langs de kust, kooplieden zouden het ene handelsreis noemen, gaande van plaats tot plaats, ongetwijfeld er naar strevende, om elke plaats, die hij bezocht, er beter door te maken, zoals ieder Godvruchtige behoort te doen.

I. Hij zond zijne metgezellen over zee naar Assus, maar zelf wilde hij te voet gaan, Acts 20:13. Hij had bij zich zelven besloten, dat, hoe men hem ook zou dringen tot het tegendeel, of men, hetzij zijne geriefelijkheid of zijn "fatsoen", of de geriefelijkheid van een schip, dat juist zeilree lag, of het gezelschap zijner vrienden bij hem zou aanvoeren, hij te voet naar Assus zou gaan. Nu was de landweg, dien Paulus koos, wel korter, maar de ouden hebben er reeds van gewaagd, dat het een zeer ruwe weg was, (Homerus. Iliade 6, en Eustathius in zijne kanttekeningen op hem, zeggen, dat het genoeg was om iemand te doden om te voet naar Assus te gaan, Lorin, in Locum.) Toch heeft Paulus dien weg willen gaan.

1. Ten einde op weg zijne vrienden te bezoeken, en goed onder hen te doen, hetzij door zondaren tot bekering te brengen, of de heiligen te stichten, en zijn groot werk voort te zetten. Of:

2. Om zich te harden tegen ontbering, en zich niet in gemakzucht toe te geven. Aldus wilde hij door vrijwillige zelfverloochening zijn lichaam bedwingen en het tot dienstbaarheid brengen, ten einde zijn lijden voor Christus, als hij er toe geroepen zou worden, des te gemakkelijker te kunnen dragen, 2 Timothy 2:3. Wij moeten er ons aan gewennen ons zelven te verloochenen.

II. Te Assus scheepte hij zich in met zijne vrienden. Daar namen zij hem in, want hij had toen genoeg van zijne wandeling, en wilde wel van de andere manier van reizen gebruik maken, of wellicht kon hij niet verder over land gaan, en was hij genoodzaakt om over zee te gaan. Toen Christus Zijne discipelen wegzond in het schip, en zelf achterbleef, is Hij toch tot hen gekomen, en klom tot hen in, Mark 6:45, Mark 6:51.

III. Hij spoedde zich henen naar Jeruzalem. Zijn schip voer voorbij Chios, Acts 20:15, legde aan te Samos (dit waren aanzienlijke plaatsen, waarvan door Griekse dichters en geschiedschrijvers gewag wordt gemaakt.) Zij bleven ene wijle te Trogyllium, de zeehaven na die van Samos, en den volgenden dag kwamen zij te Milete, de zeehaven, die dicht bij Efeziërs was gelegen, want, Acts 20:16, hij had besloten ditmaal niet naar Efeziërs te gaan, want hij zou daar niet heen kunnen gaan zonder door zijne vrienden gedrongen te worden-en hun aandringen zou hij niet kunnen weerstaan-om enigen tijd bij hen te blijven, en daar hij besloten was niet te blijven, wilde hij zich niet in verzoeking begeven om wl te blijven, want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk was) op den Pinksterdag te Jeruzalem te zijn. Hij was vier of vijf jaren te voren te Jeruzalem geweest, Acts 18:21, Acts 18:22, en nu begaf hij zich weer derwaarts om zijne voortdurende achting te betonen aan de gemeente aldaar, waarmee hij zorgde in gemeenschap te blijven, opdat men niet zou denken, dat hij er door zijne opdracht om onder de Heidenen te prediken, van vervreemd was. Hij wilde er op het Pinksterfeest zijn, omdat dit een tijd was van veel toeloop te Jeruzalem, hetgeen hem de gelegenheid kon geven om het Evangelie te verbreiden onder de Joden en Jodengenoten, die van alle kanten kwamen om op het feest te aanbidden, en het Pinksterfeest had door de uitstorting des Geestes op dien dag onder de Christenen ene bijzondere vermaardheid verkregen. Mensen van zaken moeten zich (met onderwerping aan Gods voorzienigheid) vaste tijden stellen en doen wat zij kunnen om er zich aan te houden, hetgeen zeer bevorderlijk zal zijn aan de bespoediging er van, datgene het eerst doende wat wij achten het nodigste te zijn, en er ons niet van te laten afleiden. Het is een genoegen voor ons om met onze vrienden te zijn, het geeft ons vermaak en afleiding, niets meer, maar wij moeten er niet door afgeleid worden van ons werk. Als Paulus ene roeping heeft te volbrengen te Jeruzalem, zal hij niet den tijd verbeuzelen in Azië, hoewel hij daar meer en betere vrienden had. Hier is de wereld niet, waarin wij bij elkaar kunnen blijven, dit hopen wij in de andere wereld wl te kunnen.

Verzen 13-16

Handelingen 20:13-16

Paulus spoedt zich henen naar Jeruzalem, maar beijvert zich om op den weg derwaarts zo veel mogelijk goed te doen, hoos en parodoo "als het ware ter loops". Hij was te Troas geweest, en had er goed gedaan, en nu doet hij ene soort van reis langs de kust, kooplieden zouden het ene handelsreis noemen, gaande van plaats tot plaats, ongetwijfeld er naar strevende, om elke plaats, die hij bezocht, er beter door te maken, zoals ieder Godvruchtige behoort te doen.

I. Hij zond zijne metgezellen over zee naar Assus, maar zelf wilde hij te voet gaan, Acts 20:13. Hij had bij zich zelven besloten, dat, hoe men hem ook zou dringen tot het tegendeel, of men, hetzij zijne geriefelijkheid of zijn "fatsoen", of de geriefelijkheid van een schip, dat juist zeilree lag, of het gezelschap zijner vrienden bij hem zou aanvoeren, hij te voet naar Assus zou gaan. Nu was de landweg, dien Paulus koos, wel korter, maar de ouden hebben er reeds van gewaagd, dat het een zeer ruwe weg was, (Homerus. Iliade 6, en Eustathius in zijne kanttekeningen op hem, zeggen, dat het genoeg was om iemand te doden om te voet naar Assus te gaan, Lorin, in Locum.) Toch heeft Paulus dien weg willen gaan.

1. Ten einde op weg zijne vrienden te bezoeken, en goed onder hen te doen, hetzij door zondaren tot bekering te brengen, of de heiligen te stichten, en zijn groot werk voort te zetten. Of:

2. Om zich te harden tegen ontbering, en zich niet in gemakzucht toe te geven. Aldus wilde hij door vrijwillige zelfverloochening zijn lichaam bedwingen en het tot dienstbaarheid brengen, ten einde zijn lijden voor Christus, als hij er toe geroepen zou worden, des te gemakkelijker te kunnen dragen, 2 Timothy 2:3. Wij moeten er ons aan gewennen ons zelven te verloochenen.

II. Te Assus scheepte hij zich in met zijne vrienden. Daar namen zij hem in, want hij had toen genoeg van zijne wandeling, en wilde wel van de andere manier van reizen gebruik maken, of wellicht kon hij niet verder over land gaan, en was hij genoodzaakt om over zee te gaan. Toen Christus Zijne discipelen wegzond in het schip, en zelf achterbleef, is Hij toch tot hen gekomen, en klom tot hen in, Mark 6:45, Mark 6:51.

III. Hij spoedde zich henen naar Jeruzalem. Zijn schip voer voorbij Chios, Acts 20:15, legde aan te Samos (dit waren aanzienlijke plaatsen, waarvan door Griekse dichters en geschiedschrijvers gewag wordt gemaakt.) Zij bleven ene wijle te Trogyllium, de zeehaven na die van Samos, en den volgenden dag kwamen zij te Milete, de zeehaven, die dicht bij Efeziërs was gelegen, want, Acts 20:16, hij had besloten ditmaal niet naar Efeziërs te gaan, want hij zou daar niet heen kunnen gaan zonder door zijne vrienden gedrongen te worden-en hun aandringen zou hij niet kunnen weerstaan-om enigen tijd bij hen te blijven, en daar hij besloten was niet te blijven, wilde hij zich niet in verzoeking begeven om wl te blijven, want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk was) op den Pinksterdag te Jeruzalem te zijn. Hij was vier of vijf jaren te voren te Jeruzalem geweest, Acts 18:21, Acts 18:22, en nu begaf hij zich weer derwaarts om zijne voortdurende achting te betonen aan de gemeente aldaar, waarmee hij zorgde in gemeenschap te blijven, opdat men niet zou denken, dat hij er door zijne opdracht om onder de Heidenen te prediken, van vervreemd was. Hij wilde er op het Pinksterfeest zijn, omdat dit een tijd was van veel toeloop te Jeruzalem, hetgeen hem de gelegenheid kon geven om het Evangelie te verbreiden onder de Joden en Jodengenoten, die van alle kanten kwamen om op het feest te aanbidden, en het Pinksterfeest had door de uitstorting des Geestes op dien dag onder de Christenen ene bijzondere vermaardheid verkregen. Mensen van zaken moeten zich (met onderwerping aan Gods voorzienigheid) vaste tijden stellen en doen wat zij kunnen om er zich aan te houden, hetgeen zeer bevorderlijk zal zijn aan de bespoediging er van, datgene het eerst doende wat wij achten het nodigste te zijn, en er ons niet van te laten afleiden. Het is een genoegen voor ons om met onze vrienden te zijn, het geeft ons vermaak en afleiding, niets meer, maar wij moeten er niet door afgeleid worden van ons werk. Als Paulus ene roeping heeft te volbrengen te Jeruzalem, zal hij niet den tijd verbeuzelen in Azië, hoewel hij daar meer en betere vrienden had. Hier is de wereld niet, waarin wij bij elkaar kunnen blijven, dit hopen wij in de andere wereld wl te kunnen.

Verzen 17-35

Handelingen 20:17-35

Het schijnt wel, dat het schip, waarin Paulus en zijne metgezellen naar Jeruzalem reisden, geheel ter zijner beschikking was, ankerde, of onder zeil ging, naar het hem behaagde, want toen hij te Milete kwam, ging hij aan land, en bleef daar zo lang, dat hij de ouderlingen van Efeziërs kon ontbieden om tot hem te komen, want indien hij tot hen naar Efeziërs was gegaan, zou hij nooit van hen weg hebben kunnen komen. Sommigen denken, dat deze ouderlingen, of presbyters, de twaalf mannen waren, die door de handoplegging van Paulus den Heiligen Geest hebben ontvangen, Acts 19:6. Maar het is waarschijnlijk, dat Timotheus, behalve dezen, nog andere ouderlingen heeft geordend tot den dienst van deze gemeente en het omliggende land, dezen heeft Paulus ontboden om hen te onderrichten en aan te moedigen om voort te gaan met den arbeid, dien zij hadden begonnen. En de instructies, die zij van hem ontvingen, zullen zij op hun beurt mededelen aan de gemeente, waarover zij aangesteld zijn. Het is ene zeer aandoenlijke rede, waarmee Paulus hier van deze ouderlingen afscheid neemt, waarin zeer veel van den uitnemenden geest dezes Godvruchtigen mans bespeurd wordt.

I. Hij beroept zich op hen met betrekking tot zijn leven en zijne leer gedurende al den tijd, dien hij in en rondom Efeziërs heeft doorgebracht, Acts 20:18. "Gijlieden weet hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben, en hoe ik het werk eens apostels onder ulieden gedaan heb." Hij maakt hier melding van:

a. Als ene bevestiging van zijne opdracht, en bijgevolg van de leer, die hij onder hen had gepredikt, zij allen kenden hem als een man van een ernstig, Godvruchtig gemoed, zij wisten, dat hij zich zelven niet zocht, niet, zoals verleiders, met listen omging, hij zou niet met zo veel standvastigheid zijn arbeid hebben kunnen voortzetten, met zo veel gelijkmoedigheid zijn lijden hebben kunnen dragen, indien Gods kracht hem niet had geholpen en ondersteund. Zijne gemoedsgesteldheid, de geest van zijne prediking, zijn wandel, toonden duidelijk, dat God in waarheid met hem was, dat hij door een beteren, hogeren geest bezield en gedreven werd, dan zijn eigen geest was.

b. Tot onderrichting van hen, in wier handen hij het werk nu overgaf, opdat zij zijn voorbeeld zouden volgen.

"Gijlieden weet hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben, hoe ik mij als bedienaar van het Evangelie heb gedragen, weest gijlieden dan evenzo bij hen, die aan uwe zorgen zijn toevertrouwd, als ik heengegaan zal zijn, Philippians 4:9. Hetgeen gij in mij gezien hebt, dat goed is, doet dat."

1. Zijne gemoedsgesteldheid en zijn wandel waren uitnemend en voorbeeldig. Zij wisten hoe hij bij hen geweest was, hoe hij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods onder hen verkeerd heeft, 2 Corinthians 1:12, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk hij hun geweest is, en hoe vriendelijk hij zich jegens hen betoond heeft, 1 Thessalonians 2:7, 1 Thessalonians 2:10.

a. Hij had zich steeds van den eersten dag, dat hij in Azië was aangekomen, goed gedragen, op de wijze, waarop hij tot hen in was gekomen, kon niemand aanmerking maken. Van den eersten dag af, dat zij hem gekend hebben, bleek hij een man te wezen, die er naar streefde om goed te doen overal waar hij kwam. Hij was een man, die zich in alles gelijk bleef, een man uit een stuk. Neem hem waar, wanneer gij ook wilt, altijd is hij dezelfde. Hij draait niet met den wind, verandert niet met het weer, maar is altijd gelijk, zoals een dobbelsteen, die, hoe gij hem ook neerwerpt, altijd op een vierkantige zijde valt.

b. Hij heeft het zich ten taak gesteld den Heere te dienen, de ere Gods te bevorderen en de belangen van Christus en Zijn koninkrijk onder hen. Nooit heeft hij zich zelven gediend, noch is hij een dienstknecht der mensen geworden, een dienstknecht van hun lusten en luimen, hij heeft zich niet naar de mode van den tijd gevoegd, neen, zijn werk was den Heere te dienen. In zijne bediening, in zijn wandel' betoonde hij zich te zijn zoals hij zich noemde: Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, Romans 1:1.

c. Hij had zijn werk gedaan in alle ootmoedigheid -meta pases tapeinophrosuns, dat is: in alle werken van inschikkelijkheid, bescheidenheid en zelfvernedering. Hoewel hij een man was, wie God grote eer had aangedaan, en door wie God zeer veel goeds had gedaan, heeft hij toch nooit een voorname houding aangenomen, niemand op een afstand gehouden, maar even vrij en gemeenzaam gesproken tot de geringsten, alsof zij met hem op gelijken voet stonden. Hij was bereid zich tot alle werk neer te buigen, zich zelven en zijn arbeid zo veil voor hen hebbende, als zij het slechts konden begeren. Zij, die in enigerlei ambt den Heere op Hem welbehaaglijke wijze willen dienen, en er nuttig in willen zijn voor anderen, moeten het in alle ootmoedigheid doen, Matthew 20:26, Matthew 20:27.

d. Hij is altijd teder, welwillend en mededogend onder hen geweest, hij heeft den Heere gediend met vele tranen. Evenals zijn Meester was Paulus dikwijls in tranen, in zijn gebed weende en smeekte hij, Hosea 12:5. Wat hij hun in zijne prediking gezegd had, zei hij hun nogmaals, zelfs wenende, Philippians 3:18. Hoewel zijne bekendheid met hen nog slechts kort was, gingen zij hem toch zo ter harte, dat hij weende met de wenenden onder hen, zijne tranen met de hunnen vermengende, en dat wel bij iedere gelegenheid, waardoor hij zich zeer bemind maakte.

e. Hij heeft met vele moeilijkheden onder hen te kampen gehad. Hij heeft zijn werk gedaan onder veel tegenstand, vele verzoekingen, waar door zijn geduld en zijn moed op de proef werden gesteld. Hij heeft ontmoedigingen gehad, die hem soms wellicht tot verzoekingen zijn geworden, om evenals Jeremia, in een gelijk geval, te zeggen: Ik zal niet meer in den naam des Heeren spreken, Jeremiah 20:8, Jeremiah 20:9. Dezen overkwamen hem toen de Joden hem lagen legden, die nog altijd het een of ander kwaad voor hem beraamden. Het zijn getrouwe dienstknechten des Heeren, die Hem ook te midden van moeilijkheden en gevaren blijven dienen, die zich er niet om bekommeren, dat zij zich vijanden maken, als zij zich slechts hun Meester behaaglijk maken, en Hem tot hun Vriend hebben. Paulus' tranen werden veroorzaakt door zijne verzoekingen, zijne beproevingen droegen er toe bij om goede aandoeningen bij hem op te wekken.

2. Ook zijne prediking was zoals zij behoorde te wezen, Acts 20:20, Acts 20:21. Hij is te Efeziërs gekomen om het Evangelie van Christus onder hen te prediken, en hij is getrouw geweest beide aan hen, en aan Hem, die hem heeft aangesteld.

a. Hij was een eenvoudige prediker, die zijne boodschap zo overbracht, dat zij verstaan werd. Dit wordt te kennen gegeven in twee woorden: Ik heb u getoond, en ik heb u geleerd. Hij heeft hen niet onderhouden met spitsvondige bespiegelingen, noch hen in wolken van verhevene begrippen en uitdrukkingen gevoerd, om er hen dan zich in te doen verliezen, maar hij toonde hun de eenvoudige waarheden van het Evangelie, die van het grootste gewicht en belang waren, en leerde hun, zoals kinderen geleerd worden. "Ik heb u getoond den rechten weg, die tot de gelukzaligheid leidt, en u geleerd er op te wandelen."

b. Hij was ook een krachtig prediker, hetgeen bleek uit zijn betuigen voor hen. Hij predikte als een, die zelf ten volle overtuigd was van de waarheid, die hij predikte, en vurig verlangde ook hen er van te overtuigen, hen er door te influenceren en te besturen. Hij predikte het Evangelie, niet zoals de marskramer op straat zijne waar aanprijst, waarbij het hem om het even is of hetgeen hij zegt waar of niet waar is, maar zoals een nauwgezet, waarheidlievend getuige, die zijn getuigenis aflegt voor het gerecht, met den grootsten ernst en de grootste zorge en belangstelling. Paulus predikte het Evangelie als een getuigenis voor hen, als zij het aannamen, maar als een getuigenis tegen hen, indien zij het verwierpen.

c. Hij was een nuttige prediker, een, die in geheel zijne prediking er naar streefde om goed te doen aan hen voor wie hij predikte, hij legde zich toe op hetgeen nuttig voor hen was, hetgeen strekte om hen wijs en goed te maken, wijzer en beter, hun verstand te verlichten en hun leven te beteren. Hij predikte ta sumpheronta, dingen, die Goddelijk licht met zich brachten, en Goddelijke warmte en kracht in hun ziel brachten. Het is niet genoeg niet te prediken hetgeen schadelijk is, hetgeen in dwaling leidt en doet verharden in zonde, maar wij moeten prediken hetgeen nuttig is. Wij spreken alles, geliefden! tot uwe stichting. Paulus streefde er naar te prediken, niet hetgeen behaaglijk was, maar hetgeen nuttig was, slechts te behagen om nuttig te zijn. Van God wordt gezegd, dat Hij leert wat nut is, Isaiah 48:17. Diegenen leren voor God, die den mensen leren wat nuttig is.

d. Hij was een prediker, die zich moeite gaf, hij was naarstig en onvermoeibaar in zijn' arbeid. Hij predikte in het openbaar en bij de huizen. Hij heeft zich niet bepaald tot enkelen in een hoek, als hij de gelegenheid had om voor ene grote vergadering te prediken, en hij heeft zich niet bepaald tot de grote vergadering, als er gelegenheid was voor persoonlijk onderricht in het bijzonder, in de binnenkamer. Hij vreesde niet, en hij schaamde zich niet om het Evangelie te prediken in het openbaar, en het was hem niet verdrietig of te veel om zijn arbeid en moeite aan te wenden voor weinigen, zo de gelegenheid zich daartoe aanbood. Hij predikte in het openbaar voor de kudde, die in de grazige weide bijeen kwam, en hij ging van huis tot huis om de zwakken en afgedwaalden te zoeken, en hij achtte niet, dat het ene werk hem ter verontschuldiging kon dienen, om het andere na te laten. De leraren behoren in hun huisbezoek te spreken over de dingen, die zij in het openbaar geleerd hebben, ze te herhalen, ze den mensen zoeken in te prenten, te verklaren, en, als het nodig is, moeten zij vragen: Hebt gij dit alles verstaan? Inzonderheid moeten zij de mensen helpen het op zich zelven toe te passen.

e. Hij was een getrouw prediker, hij predikte niet slechts hetgeen nuttig was, maar al hetgeen hij dacht nuttig te kunnen zijn, en hij heeft niets achtergehouden, al was het ook, dat de prediking er van hem meer moeite bezorgde, of voor sommigen onvriendelijk zou kunnen schijnen, zodat hij zich aan hun kwaadwilligheid er door blootstelde. Hij vermeed het niet te prediken al wat hij dacht hun nuttig te kunnen zijn, al was het ook niet naar den algemeen heersenden smaak, of aan sommigen ook ongevallig. Hij heeft gene bestraffingen teruggehouden, als zij nodig en nuttig waren, uit vrees van de mensen te beledigen, noch heeft hij de prediking achtergehouden van het kruis, hoewel hij wist, dat het den Joden ene ergernis en den Grieken dwaasheid was, zoals de Roomse zendelingen onlangs in China gedaan hebben. f. Hij was een katholiek, dat is: een algemeen prediker, hij betuigde beiden Joden en Grieken. Hoewel hij als Jood geboren en opgevoed was, en ene oprechte liefde koesterde voor die natie, grootgebracht was in hun vooroordelen tegen de Heidenen, heeft hij zich daarom toch niet bepaald tot de Joden en de Heidenen gemeden, maar even bereidwillig gepredikt voor hen als voor de Joden, en is hij ook even vrijelijk met hen omgegaan. En van den anderen kant: hoewel hij geroepen was om de apostel der Heidenen te wezen, en de Joden deswege een' onverzoenlijken haat tegen hem koesterden, hem veel leeds hadden berokkend, en hier te Efeziërs voortdurend tegen hem samenspanden, heeft hij hen daarom toch niet verzaakt als verworpelingen, maar is met hen blijven handelen tot hun welzijn. Evangeliedienaren moeten het Evangelie prediken met onpartijdigheid, want zij zijn Christus' dienaren voor de algemene kerk.

g. Hij was een wezenlijk Christelijk, Evangelisch prediker, hij heeft gene filosofische denkbeelden of begrippen gepredikt, noch over twistige samensprekingen gehandeld, hij heeft ook niet gepredikt over politiek, noch zich bemoeid met staatszaken of met zaken be- treffende de burgerlijke regering, maar hij predikte geloof en bekering, de twee grote genadegaven des Evangelies, over haren aard en hare noodzakelijkheid, daarop heeft hij bij alle gelegenheden aangedrongen.

Ten eerste. Bekering tot God, dat zij, die door de zonde van God zijn weggegaan, zich al verder en verder van Hem verwijderden tot dat zij in een toestand kwamen van eindeloze scheiding van Hem, door ware bekering tot God zouden opzien, zich tot Hem heen zouden spoeden. Hij predikte bekering als het grote gebod Gods, Acts 17:30, waaraan wij moeten gehoorzamen-dat de mensen zich tot God bekeren, werken doende der bekering waardig, (aldus verklaart hij het in Acts 26:20) en hij predikte haar als de gave van Christus tot vergeving van zonden, Acts 5:31, en leidde de mensen om er voor op te zien tot Hem.

Ten tweede. Geloof in onzen Heere Jezus Christus. Door de bekering moeten wij heen zien naar God als ons Einddoel en door het geloof naar Christus als onzen Weg tot God. Door de bekering moet de zonde nagelaten, verzaakt worden, en dan moet door het geloof op Christus gesteund worden voor de vergeving van zonde. Onze bekering tot God volstaat niet, wij moeten ook een oprecht geloof in Christus hebben als onzen Verlosser, Hem aannemende als onzen Heere en onzen God. Want wij kunnen niet anders tot God komen als boetvaardige, afgedwaalde kinderen tot een' Vader, dan in de kracht en gerechtigheid van Jezus Christus als Middelaar. Allen wisten zij, dat Paulus zodanig een prediker geweest is, en indien zij hetzelfde werk willen voortzetten, dan moeten zij in dezelfden geest, dezelfde voetstappen wandelen.

II. Hij verklaart te verwachten, dat banden en verdrukkingen aanstaande voor hem zijn, Acts 20:22. Laten zij niet denken, dat hij thans Azië verlaat uit vrees voor vervolging, neen, zo verre was het van hem als een lafaard van de plaats des gevaars weg te lopen, dat hij nu als een held zich heen spoedde naar het oorlogsveld, en wel naar het heetst van het gevecht. En nu zie, ik gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, hetgeen verstaan kan worden, hetzij:

a. Van het stellige vooruitzicht, dat hij had, dat hij er in moeilijkheid zal komen. Hoewel hij lichamelijk nog niet gebonden was, was hij het toch in den geest. Hij verwachtte stellig moeilijkheid, en legde er zich dagelijks op toe om er op voorbereid te zijn. Hij was gebonden in den geest zoals alle goede Christenen arm zijn in den geest , er naar strevende om zich te schikken naar den wil van God, indien zij tot armoede mochten vervallen. Of: b. Hij was onder een sterken aandrang van den Geest van God, die inwerkte op zijn geest, om die reize te ondernemen.

"Ik ga, gebonden in den geest, dat is: vast besloten, om voort te gaan, en wl verzekerd dat het door Goddelijken invloed en leiding is, dat ik aldus besloten ben, en niet door eigenwilligheid. Ik ga, geleid zijnde door den Geest, en verplicht zijnde om Hem te volgen, waar Hij mij ook heenleidt."

1. Hij weet niet in bijzonderheden wat hem te Jeruzalem ontmoeten, of overkomen zal, waar de moeilijkheid uit zal voortkomen, wat er de aanleiding van wezen zal, wat er de omstandigheden van zijn zullen, en tot welk ene hoogte zij zal komen, God heeft het niet voegzaam geacht hem dit te openbaren. Het is goed voor ons om met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen in het duister te worden gelaten, opdat wij ten allen tijde tot God zullen gaan en op Hem zullen wachten. Als wij op reis gaan, dan moet het wezen met deze gedachte: wij weten niet wat ons ontmoeten zal, noch wat een dag, of een nacht, of een uur voor ons opleveren zal, daarom moeten wij ons overgeven in Gods handen, Hij doe wat goed is in Zijne ogen, en zo moeten wij ons beijveren om geheel eenswillende met Hem te zijn.

2. Maar wl weet hij in het algemeen, dat een storm voor hem zal opsteken, want in elke stad door welke hij heentrok, hebben de profeten hem door den Heiligen Geest gezegd, dat banden en verdrukkingen voor hem aanstaande zijn. Behalve de algemene kennisgeving aan alle Christenen en Evangeliedienaren, dat zij zich op lijden hebben voor te bereiden, heeft Paulus nog bijzondere aanduidingen ontvangen van buitengewoon leed, dat hem zal treffen, en dat zwaarder en langduriger zal wezen dan hem tot nu toe nog overkomen was.

3. Hij neemt het kloekmoedig besluit om desniettemin voort te gaan met zijn arbeid. Het was een treurig klokgelui, dat hem in iedere stad in de oren klonk, dat banden en verdrukkingen aanstaande voor hem zijn. Het was hard voor een armen mens om voortdurend te arbeiden om goed te doen, en voor al zijne moeite mishandeld te worden. Nu is het wel der moeite waard om te vragen, hoe hij het droeg? Evenals andere mensen was hij van vlees en bloed, voorzeker! maar door Gods genade was hij in staat gesteld voort te gaan met zijn werk, en met een Godvruchtige, grootmoedige minachting neer te zien op alle moeilijkheden en ontmoedigingen, die hij op zijn weg heeft ontmoet. Laten wij het hier uit zijn eigen mond horen, Acts 20:24, waar hij niet met halsstarrigheid of met praalzucht spreekt, maar met heilige, ootmoedige vastberadenheid: "Ik acht op geen ding, al mijne zorge is voort te gaan en te volharden op den weg mijns plichts, en aldus goed te eindigen." Paulus is hier een voorbeeld:

a. Van heilige kloekmoedigheid en vastberadenheid in zijn werk, in weerwil van de moeilijkheden en den tegenstand, dien hij ondervond. Hij zag ze voor zich, maar achtte ze niet. Ik acht op geen ding, oudenos logon poioumai -ik acht het gering. Hij nam die dingen niet ter harte, Christus en de hemel waren daar. Geen van die dingen bewoog hem. Zij dreven hem niet weg van zijn arbeid. Hij is niet voor den wind omgelopen, is niet teruggekeerd, toen hij den storm zag opsteken, maar is vastberaden voortgegaan, predikende op plaatsen, waar hij wist, dat het hem duur zou te staan komen. Zij hebben hem niet beroofd van vrede en vertroosting, zij hebben hem niet treurig of zwaarmoedig gemaakt bij zijn arbeid, te midden van moeilijkheid en onrust was hij als iemand, dien dit niet aanging, hij heeft zijne ziel bezeten in zijne lijdzaamheid, en wanneer hij als droevig was, was hij toch altijd blijde, en in alles meer dan overwinnaar. Zij, die hun wandel in den hemel hebben, kunnen niet slechts op de gewone moeilijkheden dezer aarde, maar ook op de dreigende woede en boosaardigheid van de hel zelf neerzien en zeggen, dat zij op geen van deze dingen achten, wetende, dat geen van deze dingen hen kunnen schaden.

b. Van ene heilige minachting van dit leven, het voortduren en de geriefelijkheden er van: ik houd mijn leven niet dierbaar voor mij zelven. Het leven is zoet, en van nature is het ons dierbaar, al wat iemand heeft zal hij geven voor zijn leven, maar al wat iemand heeft, en ook het leven, zal hij geven, die zich zelf en zijne eigene belangen goed begrijpt, liever dan de gunst van God te verliezen, en het eeuwige leven in gevaar te brengen. Paulus was van dien geest, die gezindheid, hoewel in het natuurlijke oog het leven in den hoogsten graad kostbaar is, is het toch voor het oog des geloofs vergelijkenderwijs verachtelijk, is het niet zo dierbaar, of het kan goedsmoeds voor Christus worden overgegeven. Hierdoor wordt Luke 14:26 verklaard, waar van ons geëist wordt ons eigen leven te haten, niet in ons haasten, of in hartstocht, zoals in Job en Jeremia, maar in heilige onderworpenheid aan den wil van God, en een vast besluit om veeleer voor Christus te sterven dan Hem te verloochenen.

c. Van ene heilige zorge om het levenswerk te volbrengen, dat ons veel meer ter harte moet gaan, dan om er de uitwendige vertroostingen en geriefelijkheden van te verkrijgen, of het voortduren er van. In vergelijking hiermede houdt Paulus zijn leven niet dierbaar, en in de kracht van Christus besluit hij, dat hij nooit om zijn leven te redden het doel des levens zal verliezen. Hij is bereid zijn leven door te brengen in arbeid, zijn leven te wagen in gevaarlijke diensten, het te slijten in moeitevollen arbeid, ja het over te geven in martelaarschap, zo hij slechts kan beantwoorden aan het grote doel van zijne geboorte, zijn doop en zijne verordinering tot het apostelschap. Om twee dingen is deze grote en Godvruchtige man in zorge, en zo hij die kan verkrijgen, doet het er voor hem niet toe wat er van zijn leven worden zal.

A. Dat hij getrouw moge bevonden worden aan den dienst waartoe hij geroepen werd, dat hij den dienst moge volbrengen welken hij van den Heere Jezus ontvangen heeft, het werk moge doen, waarvoor hij in de wereld was gezonden, of liever, waarvoor hij in de kerk van Christus was gezonden, ten einde den dienst te volbrengen in zijn geslacht, zodat men van zijn' dienst ten volle verzekerd zij, dat hij er de zaken van kan afdoen, en anderen er de vruchten van kunnen plukken, dat hij, gelijk van de twee getuigen gezegd is, Revelation 11:7, zijn getuigenis zal eindigen, en zijn werk niet ten halve zal verrichten. Merk op: Ten eerste. Het apostelschap was een dienst beide aan Christus en aan de zielen der mensen, en zij, die er toe geroepen waren, gaven meer acht op den dienst dan op de waardigheid en de heerschappij er van. En indien de apostelen dit deden, hoe veel te meer behoren de herders en leraars dit dan niet te doen, te zijn als die dienen in de gemeente. Ten tweede. Deze dienst was ontvangen van den Heere Jezus, Hij heeft hun dien opgedragen en toevertrouwd, van Hem hebben zij den last ontvangen, voor Hem doen zij hun werk, in Zijn naam, en in Zijne kracht, en aan Hem moeten zij er rekenschap van geven. Het was Christus, die hen in de bediening gesteld heeft, 1 Timothy 1:12. Hij is het, die hen door helpt in de bediening, van Hem ontvangen zij kracht voor hun bediening en om staande te blijven onder de verdrukkingen, die zij er in ontmoeten. Ten derde. Dat het werk dezer bediening was te betuigen het Evangelie der genade Gods, het te verkondigen aan de wereld, het te bewijzen en aan te bevelen. En daar het het Evangelie is van de genade Gods, is er genoeg in waardoor het zich zelven aanbeveelt, het is een bewijs van Gods liefde voor ons, en een middel van Zijn goed werk in ons, het toont Hem genadig jegens ons, en heeft de strekking om ons genadegaven deelachtig te maken, en zo is het dan het Evangelie der genade Gods. Paulus heeft er zijn levenswerk van gemaakt om dit te betuigen, en begeerde geen dag langer te leven dan nodig was om het middel te zijn tot de verspreiding van de kennis, den reuk en de kracht van dit Evangelie.

B. Dat hij zijn loop moge volbrengen. Het is hem om het even wanneer het einde zijns levens komen zal, of op wat wijze, hoe spoedig ook, of hoe plotseling, of hoe treurig ten opzichte van de uitwendige omstandigheden, zo hij slechts zijn loop met blijdschap moge volbrengen. Ten eerste. Hij beschouwt zijn leven als een loop, een wedloop, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord. Ons leven is een lopen in de loopbaan, die ons voorgesteld is, Hebr. 12:1. Dit geeft te kennen, dat er werk voor ons bestemd is, want wij zijn niet in de wereld gezonden, om lui en ledig te zijn, dat ons een einde, een perk gesteld is, want wij zijn niet in de wereld gezonden, om er altijd te blijven, maar door de wereld heen te gaan, ja er snel door heen te lopen, en ik kan er wel bijvoegen: om er door de spitsroeden te lopen. Ten tweede. Hij rekent op zijn voleindigen van den loop, hij spreekt er van als zeker en nabij, als van hetgeen waar zijne gedachten voortdurend mede bezig zijn. Sterven is het einde van onzen wedloop, waar wij of met ere, of met schande afkomen. Ten derde. Al zijne zorge is om hem goed te volbrengen, waarmee ene heilige begeerte wordt aangeduid om het te verkrijgen, en ene heilige vreze van te kort te komen, achter te blijven.

"O mocht ik slechts mijn loop met blijdschap volbrengen, dan zal alles wl wezen, volkomen en eeuwig wl!" Ten vierde. Hij acht niets te veel om te doen, niets te zwaar om te lijden, zo hij slechts goed en met blijdschap zijn' loop kan volbrengen. Wij moeten het als onze levenstaak beschouwen om te zorgen voor een blijmoedig sterven, zodat wij niet alleen veilig, maar ook getroost kunnen sterven.

III. Er op rekenende, dat het de laatste maal was, dat zij hem zagen, doet hij een beroep op hun geweten ten opzichte van zijne oprechtheid, en vraagt hun om een getuigenis hiervan.

1. Hij zegt hun, dat hij nu voor het laatst afscheid van hen neemt, Acts 20:25. Ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult, hoewel gij nog wl brieven van mij zult ontvangen. Als iemand onzer afscheid neemt van vrienden, dan kunnen wij, en moeten wij, zeggen: "Wij weten niet of wij elkaar weer zullen zien, onze vrienden, of wij zelven, kunnen weggenomen worden." Maar Paulus spreekt hier met zekerheid, door den geest der profetie, dat deze Efeziërs zijn aangezicht niet meer zien zullen, en wij kunnen niet denken, dat hij, die zo twijfelachtig sprak over hetgeen hij niet met zekerheid wist (niet wetende wat mij daar ontmoeten zal, Acts 20:22) hiervan met zoveel overtuiging zou spreken-inzonderheid als hij voorzag welk ene smart het voor zijne vrienden hier moet wezen-zo hij niet door den Geest gemachtigd was om het te zeggen, aan wie, naar ik geloof, diegenen onrecht doen, die onderstellen, dat Paulus in weerwil hiervan, later toch te Efeziërs is gekomen en er zijne vrienden heeft wedergezien. Hij zou niet met zo veel plechtigheid gezegd hebben: En nu zie, ik weet het, indien hij het niet zeker had geweten. Wel voorzag hij, dat hij nog veel tijd voor zich had, waarin hij nog veel werks te doen zou hebben, maar hij voorzag ook, dat zijn werk elders zal liggen, en dat hij in die landstreken niets meer te doen had. Hier had hij gedurende enigen tijd vertoefd, was hij doorgegaan predikende het koninkrijk Gods, ter neder werping van het rijk der zonde en van Satan, predikende de macht en heerschappij van God in Christus, predikende het koninkrijk der heerlijkheid als het doel, en het koninkrijk der genade als den weg. Menigmaal waren zij verblijd geweest zijn aangezicht te zien op het spreekgestoelte, het te zien als het aangezicht eens engels. Indien de voeten van deze boodschappers des vredes liefelijk waren op de bergen, wat was dan niet hun aangezicht? Maar nu zullen zij zijn aangezicht niet meer zien. Wij behoren er dikwijls aan te denken, dat zij, die ons nu het koninkrijk Gods prediken, weldra weggenomen zullen worden, en dat wij hun aangezicht niet meer zullen zien, de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven? Nog een weinig tijds is hun licht onder ons, zo behoren wij dus het nut en voordeel er van te trekken zolang wij het hebben, opdat wij, wanneer wij hun aangezicht niet meer zullen zien op aarde, kunnen hopen hen gerust in het aangezicht te kunnen zien op den groten dag.

2. Hij beroept zich op hen ten opzichte van het getrouwe volbrengen van zijn dienstwerk onder hen, Acts 20:26. "Daarom, dewijl mijne bediening onder u aan een einde is, betaamt het u en mij na te denken en terug te zien,'. En hij vraagt hun, of zij hem ontrouw hebben bevonden, of hij iets gezegd of gedaan had, waardoor hij mede schuld had aan het verderf ener kostelijke ziel: ik ben rein van het bloed van u allen, van het bloed der zielen. Dit verwijst duidelijk naar het woord van den profeet, Ezechiël 33:6, waar gezegd wordt, dat het bloed van hem, die omkomt door het zwaard des vijands, geëist zal worden van de hand des ontrouwen wachters, die gene waarschuwing liet horen. "Gij kunt niet anders zeggen, dan dat ik wl gewaarschuwd heb, en daarom kan niemands bloed van mij geëist worden." Als een leraar zich getrouw betoond heeft, dan kan hij aan zich zelven roem hebben en zeggen: "Ik ben rein van het bloed van allen, en behoor dit getuigenis van anderen te hebben."

b. Daarom laat hij het bloed van hen, die omkomen, op het hoofd van hen zelven, omdat zij behoorlijk gewaarschuwd zijn, maar er geen acht op hebben geslagen.

c. Hij beveelt deze leraren wl zorg te dragen, dat zij zich zorg en moeite geven, zoals hij ook gedaan heeft: "Ik ben rein van het bloed van u allen, draagt er zorg voor, dat gij het ook zijt. Ik betuig ulieden op dezen huidigen dag, of, zoals Streso dien zin opvat: "Ik roep dezen dag tot getuige voor u." Gelijk soms hemel en aarde tot getuigen worden aangeroepen, zo wordt hier deze dag, deze dag van afscheid, tot getuige geroepen.

3. Hij bewijst zijne getrouwheid hiermede, Acts 20:27 :Want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.

a. Hij had hun niets anders gepredikt dan den raad Gods, en er gene verzinselen van zich zelven bijgevoegd. Het was het zuivere Evangelie en niets anders, de wil van God betreffende uwe zaligheid. Het Evangelie is de raad Gods, het is bewonderenswaardig beraamd door Zijne wijsheid, het is onveranderlijk vastgesteld door Zijn wil, en het is liefderijk bedoeld door Zijne genade voor onze heerlijkheid, 1 Corinthians 2:7. Het is het werk der Evangeliedienaren om dezen raad Gods te verkondigen, zoals hij geopenbaard is en niet verder.

b. Hij had hun den gehelen raad Gods verkondigd, gelijk hij hun het Evangelie zuiver had gepredikt, zo heeft hij het hun ook geheel gepredikt. Hij heeft hen ten volle onderwezen in de waarheden des Evangelies, geregeld en in verband met elkaar, opdat zij ze te beter zouden verstaan door ze aldus in hun onderling verband en samenhang te doen zien.

c. Hij heeft niet achtergehouden om dit te doen, niet moedwillig of opzettelijk vermeden om enig deel van den raad Gods te verkondigen. Hij heeft niet, om zich moeite te besparen, geweigerd om over de moeilijkste gedeelten van het Evangelie te prediken, en evenmin heeft hij, om zijn roem niet te verliezen, geweigerd om over de eenvoudigste en gemakkelijkste gedeelten er van te prediken. Hij heeft niet geschuwd om over leerstellingen te prediken, die hij wist prikkelend te zijn voor de waakzame vijanden van het Christendom, of aan de onverschillige, zorgeloze belijders er van zouden mishagen, maar met getrouwheid heeft hij zijn arbeid onder hen verricht, hetzij dat zij het wilden horen of het wilden laten. En aldus was het, dat hij zich rein hier d van het bloed van allen.

IV. Hij beveelt hun als leraren naarstig en getrouw te zijn in hun arbeid.

1. Hij vertrouwt hun de zorge toe over de gemeente te Efeziërs , dat is: de heiligen, de Christenen, die zich daar en in den omtrek bevonden, Ephesians 1:1, die, hoewel zij ongetwijfeld zo talrijk waren, dat zij niet allen in ene plaats bijeen konden komen, maar in onderscheidene vergaderingen onder de leiding van onderscheidene leraren ter Godsverering opkwamen, hier toch ene kudde genoemd worden, omdat zij niet slechts samen stemden in een geloof, zoals zij dat deden met alle Christelijke gemeenten, maar omdat zij ook bij vele gelegenheden gemeenschap met elkaar onderhielden. In het vooruitzicht, dat hij zelf hen voor goed ging verlaten, geeft de apostel hier nu aan deze ouderlingen, of presbyters, het bestuur in handen over deze gemeente, en zegt hun, dat niet hij, maar de Heilige Geest hen tot opzieners, episkopous, bisschoppen, van de kudde gesteld heeft. "Gij, die presbyter zijt, zijt bisschoppen door den Heiligen Geest aangesteld, en moet over dat deel van de gemeente Gods het opzicht nemen," 1 Peter 5:1, 1 Peter 5:2, Titus 1:5, Titus 1:7. Zo lang Paulus te Efeziërs was, heeft hij alle zaken van die gemeente onder zijn opzicht gehad, waardoor de ouderlingen ongenegen waren om van hem te scheiden, maar nu wekt deze arend zijn nest op, en zweeft over zijne jongen, nu zij beginnen gevederd te worden, moeten zij ook leren vliegen, moeten zij leren zonder hem te handelen, want de Heilige Geest heeft hen tot opzieners gesteld. Zij hebben niet zelven die ere op zich genomen, en zij was hun door geen vorst of potentaat verleend, maar de Heilige Geest in hen heeft hen bekwaam gemaakt voor dit grote werk, de Heilige Geest kwam op hen, Acts 19:6. De Heilige Geest heeft ook diegenen geleid, die hen verkozen, geroepen, en verordend hadden tot dat werk.

2. Hij beveelt hun het werk te behartigen waartoe zij geroepen zijn, het ambt gebiedt den plicht. Als de Heilige Geest hen gesteld heeft tot opzieners der kudde, dat is: tot herders, dan moeten zij getrouw zijn aan hun roeping.

a. Zij moeten in de eerste plaats acht hebben op zich zelven, moeten een zeer waakzaam oog houden op alle roerselen van hun eigen hart, op alles wat zij zeggen en doen. Zij moeten voorzichtiglijk wandelen, zij moeten weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, waarin zij nu tot het ambt van huisverzorgers zijn bevorderd. "Veler ogen zijn op u gericht, sommigen om een voorbeeld aan u te nemen, anderen om iets op u te kunnen vinden aan te merken, daarom behoort gij acht te hebben op u zelven." Diegenen zullen wel gene goede of getrouwe hoeders zijn van anderer wijngaarden, die hun eigen wijngaard niet hoeden.

b. Hebt acht op de kudde, de gehele kudde, sommigen op een deel er van, anderen op een ander deel, al naar uwe roeping en gelegenheid is, maar ziet toe, dat geen deel er van veronachtzaamd wordt." De leraren moeten niet alleen op hun eigene zielen acht hebben, maar ook op de zielen van hen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, zoals herders acht hebben op hun schapen, dat hun geen leed geschiedt. "Hebt acht op de gehele kudde, opdat niemand hunner, hetzij uit zich zelven wegdwale, of door roofdieren gegrepen worde, dat niemand gemist worde, door uwe veronachtzaming verloren ga."

c. Zij moeten de gemeente Gods weiden, moeten al het werk van het herdersambt verrichten, moeten Christus' schapen in grazige weiden voeren, hun voedsel voorleggen, moeten doen wat zij kunnen om de kranken onder hen, die geen lust hebben in hun voedsel, te genezen. Zij moeten hen spijzigen met de gezonde leer, met tedere, Evangelische tucht, en wl toezien dat niets ontbreekt van hetgeen nodig is, om opgekweekt te worden ten eeuwigen leven. Er is behoefte aan herders en leraars, niet alleen om de gemeente Gods te vergaderen door hen in te brengen, die nog buiten zijn, maar om hen te weiden door hen op te bouwen, die reeds binnen zijn.

d. Zij moeten waken, Acts 20:31, zoals herders des nachts waken over hun kudde, zij moeten wakker en waakzaam wezen, moeten niet toegeven aan traagheid en sluimeren, maar zich opwekken tot hun arbeid en hem met ijver en nauwgezetheid verrichten. Wees wakker in alles, 2 Timothy 4:5, waakt tegen alles wat schadelijk is voor de kudde, en waakt voor alles wat haar welzijn kan bevorderen, gebruikt elke gelegenheid om haar vriendelijken dienst te bewijzen.

3. Hij geeft hun verscheidene goede redenen waarom zij het werk hunner bediening ter harte moeten nemen.

a. Laten zij denken aan het belang huns Meesters, en Zijne belangstelling in de kudde, die aan hun zorge is toevertrouwd. Acts 20:28. Het is de gemeente welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Zij behoort Hem toe, is Zijn eigendom, gij zijt slechts Zijne dienstknechten, om haar voor Hem te verzorgen. Het is uwe eer, dat gij gebruikt wordt in den dienst van God, maar dan is uwe veronachtzaming en ontrouw des te erger, indien gij uw werk veronachtzaamt, want dan doet gij te kort aan God en zijt Hem ontrouw. Van Hem hebt gij uwe opdracht ontvangen, en aan Hem zijt gij verantwoording schuldig daarom: hebt acht op u zelven. En als het de gemeente Gods is, dan verwacht Hij, dat gij Hem uwe liefde zult betonen door Zijne schapen en lammeren te weiden." Hij heeft haar verkregen, gekocht. De wereld is Godes door recht van schepping, maar de gemeente is Zijner door recht van verlossing, en daarom behoort zij ons dierbaar te zijn, want zij is dierbaar geweest aan Hem, omdat zij Hem duur te staan is gekomen, en wij kunnen het niet beter tonen dan door Zijne schapen en lammeren te weiden. Deze gemeente Gods heeft Hij verkregen, gekocht, niet zoals Israël van ouds, toen Hij mensen in hun plaats heeft gegeven, en volken in plaats van hun ziel, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4, maar door Zijn eigen bloed. Hieruit blijkt, dat Christus God is, want zo wordt Hij hier genoemd waar toch van Hem gezegd wordt, dat Hij de gemeente heeft verkregen door Zijn eigen bloed. Het was Zijn bloed als Mens, maar zo innig is de vereniging van Zijne Goddelijke en menselijke natuur, dat hier gesproken wordt van het bloed van God, want het was het bloed van Hem, die God is, en dat Hij dit is legt er zulk ene waardigheid en waardij in, als waardoor het beide ene kostelijke vrijkoping van ons is van alle kwaad, en ene kostelijke verkrijging voor ons is van alle goed, ja ene verkrijging van ons voor Christus, om Hem ene bijzonder volk te zijn, Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, dus in aanmerking hiervan, weidt de gemeente Gods, omdat zij tot zo duur een prijs verkregen is. Heeft Christus Zijn leven gegeven om haar te verkrijgen, en zullen dan Zijne dienstknechten te kort komen in zorg en moeite om haar te weiden? Hun veronachtzaming van hare ware belangen is ene minachting van het bloed, dat haar verkregen heeft. b. Laten zij denken aan het gevaar, waarin de kudde was om de prooi te worden van hare tegenstanders, Acts 20:29, Acts 20:30. "Indien de kudde aldus kostelijk is vanwege hare betrekking tot God, en hare verlossing door Christus, dan is het van het grootste belang voor u om acht te hebben beide op u zelven en op haar." Hier zijn redenen voor beiden: Ten eerste. Draagt zorg voor de kudde, want er zijn wolven, die haar zoeken te verslinden, Acts 20:29. Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen. Sommigen verstaan dit van vervolgers, die de Christenen zullen aanklagen, de magistraten tegen hen zullen innemen en vertoornen, en geen mededogen zullen hebben met de kudde. Zij dachten, dat wijl, zolang Paulus bij hen was, de woede der Joden het meest tegen hem was gericht, zij na zijn vertrek kalm en rustig kunnen zijn. "Neen," zegt hij, "na mijn vertrek zult gij bevinden, dat de geest der vervolging blijft werken, daarom hebt acht op de kudde, bevestigt haar in het geloof, vertroost en bemoedigt haar, opdat zij Christus niet verlate uit vrees voor lijden, of in haar lijden haren vrede en hare vertroosting niet verlieze." In tijden van vervolging moeten de leraren meer dan gewone zorg dragen voor de kudde. Maar het moet veeleer verstaan worden van verleiders en valse leraren, waarschijnlijk heeft hij het oog op die van de besnijdenis, die de ceremoniële wet predikten, dezen noemt hij zware wolven, want hoewel zij in schaapsklederen kwamen, hebben zij kwaad gesticht in de gemeenten der Christenen, twist en onenigheid onder hen gezaaid, velen van het zuivere Evangelie van Christus afgetrokken, en alles gedaan wat zij konden, om hen, die er trouw aan bleven, te bekladden en te belasteren, de kostelijkste en waardigste leden der gemeente niet sparende, degenen, op wie zij invloed konden uitoefenen, aanporrende om hen te bijten en te vereten, Galatians 5:15. Daarom worden zij honden genoemd, Philippians 3:2, zoals hier wolven. Zo lang Paulus te Efeziërs was, bleven zij weg, want zij durfden hem niet onder de ogen te komen, maar na zijn vertrok, zijn zij tot hen ingekomen, en hebben hun onkruid gezaaid, nadat hij het goede zaad gezaaid had. "Daarom: hebt acht op de kudde, en doet alles wat gij kunt, om haar te bevestigen in de waarheid, en haar tegen de inblazingen der valse leraren te wapenen.: Ten tweede. Hebt acht op u zelven, want sommige herders zullen afvallig worden, Acts 20:30. "Uit u zelven, uit de leden der gemeente, ja wellicht uit de leraren uwer gemeente, uit u, tot wie ik thans spreek, (hoewel ik gaarne hoop, dat het zo ver niet zal gaan,) zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, dingen, die in tegenspraak zijn met de regelen van het Evangelie, en verwoestend voor de grote bedoelingen er van. Ja, zij zullen sommige gezegden van het Evangelie verkeren, zij zullen ze verwringen en verdraaien, 2 Peter 3:16, om er hun dwalingen mede te ondersteunen. Zelfs diegenen, van wie men onder u goede gedachten koesterde, en in wie gij vertrouwen had, zullen hoogmoedig en verwaand worden, vitten op het Evangelie, en voorgeven dat zij u door fijner bespiegelingen hoger op kunnen voeren, maar het is om discipelen af te trekken achter zich, ene partij voor zich te formeren, die hen bewondert, en zich door hen laat leiden, en hun geloof blindelings zal aannemen." Sommigen lezen het: om de discipelen af te trekken achter zich , hen, die reeds discipelen van Christus zijn, af te trekken van Hem, opdat zij hen zouden volgen. "Daarom hebt acht op u zelven, als u gezegd wordt, dat sommigen van u het Evangelie zullen verraden, dan behoort een iegelijk uwer te vragen: Ben ik het? en wel acht te geven op u zelven." Dit was vervuld in Fygellus en Hermogenes, die zich van Paulus en van de leer door hem gepredikt hebben afgewend, 2 Timothy 1:15, en in Hymenes en Filetus, die van de waarheid zijn afgeweken, en sommiger geloof hebben verkeerd, 2 Timothy 2:18, waardoor dit hier verklaard wordt. Maar hoewel er sommigen van zulke verleiders in de gemeente van Efeziërs geweest zijn, schijnt die gemeente toch, te oordelen naar Paulus' brief aan haar, (waarin wij zulke klachten en bestraffingen niet vinden als in anderen van zijne brieven) niet zo verontrust te zijn geworden door valse leraren, ten minste niet zo besmet te zijn geweest door hun valse leer, als andere gemeenten het geweest zijn, maar dat haar vrede en hare reinheid bewaard zijn gebleven door den zegen van God op den arbeid en de waakzaamheid van deze presbyters, aan wie de apostel in het vooruitzicht, en in overweging van het ontstaan van ketterijen en scheuringen, zowel als van zijn eigen dood, het bestuur over deze gemeente heeft overgegeven.

c. Laten zij denken aan de grote zorg en moeite, waarmee Paulus deze gemeente heeft gesticht, Acts 20:31. "Gedenkt dat ik drie jaren lang", (want zo lang heeft Paulus te Efeziërs en in de aangrenzende delen des lands gepredikt) "nacht en dag niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen, en weest niet nalatig in het bouwen op het fondament, dat ik met zoveel zorge en naarstigheid gelegd heb. Als een getrouw wachter heeft Paulus hen gewaarschuwd, en door de mensen te waarschuwen voor het gevaar van hun blijven in hun Judaïsme en hun Heidendom, heeft hij bij hen overmocht, hen bewogen het Christendom aan te nemen. Hij heeft iedereen, een iegelijk, gewaarschuwd, behalve nog het openlijke waarschuwen in zijne prediking, heeft hij zich ook tot de mensen in het bijzonder gewend, al naar hij zag, dat hun zielstoestand het vereiste. Hij was standvastig, volhardend in het waarschuwen, hij vermaande hen nacht en dag. Zijn tijd was geheel ingenomen door zijn werk, in den nacht, wanneer hij had behoren te rusten, handelde hij met hen, met wie hij over dag niet kon spreken over de belangen hunner ziel. Hij was hierin onvermoeibaar, hij heeft niet opgehouden hen te vermanen. Al hebben zij zich nog zo hardnekkig verzet tegen zijne vermaningen, heeft hij er toch niet mede opgehouden, niet wetende, of zij ten laatste niet door Gods genade overwonnen en gewonnen zullen worden. En al waren zij ook nog zo volgzaam onder zijne vermaningen, heeft hij toch niet gedacht, dat hij er daarom mede kon ophouden, maar bleef hij de rechtvaardigen waarschuwen om zich niet af te keren van hun gerechtigheid, zoals hij hen gewaarschuwd had, toen zij nog goddeloos waren, om zich van hun goddeloosheid te bekeren, Ezechiël 3:18-21. Hij heeft hun met grote, belangstellende liefde over hun ziel gesproken, hij heeft hen met tranen vermaand. Gelijk hij den Heere gediend heeft, zo heeft hij ook hen gediend met vele tranen, Acts 20:19. Hij vermaande hen met tranen van medelijden, waardoor hij toonde, hoe zeer hij zelf bewogen was door hun ellende en gevaar in een zondigen toestand, opdat hij hen zelven er door zou bewegen. Aldus heeft Paulus het goede werk te Efeziërs begonnen, aldus heeft hij zich gaarne arbeid en moeite er voor getroost, waarom zouden zij dan arbeid en moeite sparen om het voort te zetten?

V. Hij beveelt hen aan in de Goddelijke leiding, Acts 20:32. "En nu, broeders, na u dezen last opgedragen, en u plechtig vermaand en gewaarschuwd te hebben, beveel ik u Gode. Ik heb u gezegd wat ik te zeggen had, en nu: de Heere zij met u. Ik moet u verlaten, maar ik laat u in goede handen." Zij waren in zorge over hetgeen er nu van hen worden zal, hoe zij zullen voortgaan in hun werk, de moeilijkheden zouden te boven komen, hoe er voorzien zou worden in de behoeften van hen en van hun gezin. In antwoord op al deze bekommernissen, zegt Paulus hun met het oog des geloofs op te zien tot God, en smeekt hij God om op hen neer te zien met een oog van gunst en genade.

1. Zie hier aan wie hij hen beveelt. Hij noemt hen broeders, niet slechts als Christenen, maar als dienaren van het Evangelie, en hierdoor moedigt hij hen aan om op God te hopen, zoals hij op Hem gehoopt heeft, want zij en hij waren broeders.

a. Hij beveelt hen Gode, vraagt God voor hen te willen voorzien, zorg voor hen te dragen, al hun nooddruft te vervullen, en moedigt hen aan, om alle bekommernissen op Hem te werpen met de verzekering, dat Hij voor hen zorgt. "Gaat voor alles wat gij nodig hebt tot God, laat uw oog steeds op Hem gericht zijn, steunt en betrouwt op Hem, en laat dit u vertroosten, dat gij een God hebt, tot wie gij heen kunt gaan, een God, die algenoegzaam is." Ik beveel u Gode, dat is: ik beveel u Zijner voorzienigheid Zijner bescherming en zorg. Het is genoeg, dat wij, van wie wij ook gescheiden zijn, toch altijd een God hebben, die ons nabij is, 1 Peter 4:19.

b. Hij beveelt hen den Woorde Zijner genade, waaronder sommigen Christus verstaan, Hij is het Woord, John 1:1, het Woord des levens, omdat in Hem leven voor ons bewaard is, 1 John 1:1, en in dezelfden zin wordt Hij hier genoemd het Woord van Gods genade, omdat wij uit Zijne volheid genade ontvangen voor genade. Hij beveelt hen aan Christus, legt hen in Zijne handen als Zijne dienstknechten, voor wie Hij in bijzonderen zin zorgen zal. Paulus beveelt hen niet alleen Gode en Zijner voorzienigheid, maar ook Christus en Zijner genade, zoals Christus zelf Zijne discipelen Gode bevolen heeft toen Hij hen ging verlaten. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. Het komt tamelijk op hetzelfde neer, als wij door het Woord Zijner genade het Evangelie van Christus verstaan, want in het Woord is het Christus, die ons nabij is ter onzer ondersteuning en bemoediging, en Zijn Woord is geest en leven. "Gij zult grote hulp en ondersteuning ondervinden door een werkzaam geloof in de voorzienigheid Gods, maar nog veel meer door een werkzaam geloof in de beloften van het Evangelie." Hij beveelt hen den woorde Zijner genade, dat Hij sprak tot Zijne discipelen, toen Hij hen uitzond in de opdracht, die Hij hun gaf, met de verzekering, dat Hij met hen zal wezen al de dagen tot aan het einde der wereld. "Grijpt dit woord aan, en God geve er u de weldaad en de vertroosting van, dan behoeft gij niets meer." Hij beveelt hen aan het woord van Gods genade, niet slechts als den grond hunner hoop, en de bron van hun blijdschap, maar als den regel voor hun wandel. "Ik beveel u Gode, als uwen Meester, dien gij moet dienen, en ik heb Hem een goeden Meester bevonden, en het Woord Zijner genade, als uw werk voor u aanwijzende, en door hetwelk gij u zelven moet regeren, neemt de geboden Zijns woords waar, en dan: leeft en teert op de beloften er van."

2. Zie hier waarvoor hij hen den woorde van Gods genade beveelt: het is niet zozeer ter bescherming tegen hun vijanden, of ter voorziening in de behoeften van hun gezin, als wel voor de geestelijke zegeningen, die zij het meest nodig hadden, en het meest behoorden te waarderen. Zij hadden het Evangelie van Gods genade ontvangen, en hun was opgedragen om het te prediken. Daaraan nu beveelt hij hen:

a. Ter hunner stichting. "Het is (zo de Geest der genade er mede werkt, en er door werkt) machtig u op te bouwen, daar kunt gij, zo lang gij er u dicht aan houdt en er dagelijks uit put, op rekenen. Gij hebt reeds goede gaven, maar dat is machtig ze op te bouwen, er is datgene in, waarmee gij nodig hebt beter bekend te worden, meer onder den invloed er van te komen." De leraren moeten in hun prediking van het woord der genade hun eigene stichting op het oog hebben, zowel als de stichting van anderen. Ook de vergevorderdste Christenen zijn, zolang zij in deze wereld zijn, nog in staat om te wassen en toe te nemen, en zij zullen bevinden, dat er in het woord der genade datgene is, hetwelk al meer en meer kan bijdragen tot hun wasdom. Het is nog machtig hen op te bouwen.

b. Ter hunner verheerlijking, het is machtig u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Het woord van Gods genade geeft het, niet alleen daar het er de kennis van geeft, (want het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie) maar ook daar het er de belofte van geeft de belofte van een God, die niet liegen kan, en die in Christus ja en amen is. En door het woord wordt, als het gewone middel hiertoe, de Geest der genade gegeven, Acts 10:44, om het zegel te wezen der belofte en het onderpand van het eeuwige leven, dat beloofd is, en aldus is het het woord van Gods genade, dat ons het erfdeel geeft. De hemel is een erfdeel, dat aan al de erfgenamen een onaantastbaar recht geeft, het is een erfdeel zoals dat van de Israëlieten in Kanan, dat door belofte was, en toch ook door het lot, maar aan al het zaad verzekerd was. Dit erfdeel is verzekerd aan allen, die geheiligd zijn, en alleen aan hen, want gelijk de ongeheiligden gene welkome gasten kunnen zijn aan een heilig God, of aan het heilig gezelschap hier Boven, zo kan ook werkelijk de hemel geen hemel voor hen zijn, maar aan al de geheiligden, aan allen, die wedergeboren zijn en in wie het beeld Gods vernieuwd is, is het even vast en verzekerd als de almachtige kracht Gods en de eeuwige waarheid het maken kunnen. Diegenen dus, die op dat erfdeel recht wensen te hebben, moeten er van verzekerd wezen, dat zij onder de geheiligden zijn, hun toegevoegd, bij hen ingelijfd zijn, in dezelfden aard met hen delen. Want wij kunnen niet verwachten hiernamaals onder de verheerlijkten te wezen, tenzij wij hier op aarde onder de geheiligden zijn.

VI. Hij beveelt hun zich zelven aan als een voorbeeld van onverschilligheid voor deze wereld en voor alles, wat er in is. Indien zij willen wandelen in dezelfden geest en in dezelfde voetstappen, dan zullen zij bevinden, dat dit grotelijks zal bijdragen om hen er gemakkelijk en met vertroosting des harten door heen te laten gaan. Hij had hen Gode en het woord Zijner genade bevolen voor geestelijke zegeningen, die ongetwijfeld de beste zegeningen zijn. Maar wat zullen zij doen ten opzichte van spijs en drank voor hun gezin, een aangenaam levensonderhoud voor zich zelven, een huwelijksgoed voor hun kinderen? "Wat die dingen betreft", zegt Paulus, "doet zoals ik gedaan heb". En wat heeft hij gedaan? Hij zegt hun hier:

1. Dat hij nooit naar aardsen rijkdom gestreefd heeft, Acts 20:33. "Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd, begeert gij ze ook niet, en dan kunt gij stil en gerust zijn." Velen te Efeziërs , velen van hen, die het Christelijk geloof hadden omhelsd, waren rijk, hadden zeer veel geld, zilver vaatwerk, rijke en fraaie meubelen, droegen schone klederen en voerden een groten staat. Nu had Paulus gene begeerte om evenals zij te leven, in dien zin kunnen wij dit aldus opvatten: "Ik heb nooit begeerd zoveel zilver en goud te hebben, als ik anderen zie hebben, noch zulke fraaie klederen te dragen, als ik anderen zie dragen, ik veroordeel hen niet, en ik benijd hen niet, ik kan met gerustheid en nuttigheid voor anderen leven, zonder op grootsen voet te leven." De valse apostelen begeerden een schoon gelaat te tonen naar het vlees, Galatians 6:12, ene aanzienlijke rol te spelen in de wereld, maar Paulus heeft dit niet begeerd, hij wist gebrek te hebben en vernederd te worden. Hij was niet begerig om goud, of zilver, of klederen van hen te ontvangen. Hij heeft er zo weinig naar gehunkerd, dat hij er niet eens een wens naar koesterde. Hij verlangde ook niet van hen, dat zij hem zouden belonen voor zijn arbeid en moeite onder hen, maar was vergenoegd met het tegenwoordige, dat is: met hetgeen hij had. Hij heeft nooit het hun gezocht, 2 Corinthians 12:14. Hij kon niet alleen zeggen met Mozes, Numbers 16:15, en met Samuël: Wiens os heb ik genomen, of wie heb ik verongelijkt? Maar, "wiens milddadigheid heb ik begeerd of gevraagd? Of wie ben ik tot last geweest?" Hij betuigt gene gaven te zoeken, Philippians 4:17.

2. Dat hij gewerkt heeft voor zijn dagelijks brood, Acts 20:34, "gijzelven weet, en zijt er ooggetuigen van geweest, dat deze handen tot mijne nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. Gij hebt mij vroeg en laat aan het werk gezien om tenten te maken", en daar zij gemeenlijk van leder vervaardigd werden, was het zeer zwaar werk. Merk op: a. Dat Paulus, hoe groot een gunstgenoot des hemels hij ook was, en tot hoe groot een zegen ook op aarde gesteld, soms toch armoede heeft gekend. Welk ene onnadenkende, onvriendelijke en ondankbare wereld was het, om een man als Paulus er arm in te laten wezen?

b. Hij verlangde niets meer, dan voorziening in zijne nooddruft. Hij heeft niet in zijn beroep gearbeid om zich te verrijken, maar om voedsel en deksel te hebben.

c. Als hij zijn brood moest verdienen, deed hij het met handenarbeid. Paulus had een hoofd en ene tong, waarmee hij geld had kunnen verkrijgen, maar het waren deze handen, zegt hij, die tot mijne nooddruft gediend hebben. Hoe jammer, dat deze handen, door welker oplegging de Heilige Geest zo dikwijls was meegedeeld, deze handen, door welke God bijzondere wonderen had gewrocht, en dat wel beiden ook te Efeziërs , Acts 19:6, Acts 19:11, verplicht waren om gebruikt te worden voor naald en schaar en els om tenten te maken, zuiver en alleen om het dagelijks brood te verdienen! Paulus herinnert deze presbyters (en in hen ook anderen) hieraan, opdat zij het niet vreemd zullen vinden, indien ook zij aldus veronachtzaamd worden, en dat zij dan toch voort moeten gaan met hun werk, en zich hebben te behelpen voor hun levensonderhoud. Hoe minder aanmoediging zij ontvangen van mensen, hoe meer zij haar van God zullen hebben.

d. Hij werkte niet alleen voor zich zelven, maar ook voor het onderhoud van hen, die met hem waren. Dat was waarlijk hard! Het zou hun eerder betaamd hebben voor hem te werken, (om hem te onderhouden als hun leraar en onderwijzer') dan dat hij voor hen werkte. Maar zo gaat het: zij die bereid en gewillig zijn om de roeiriemen te nemen, zullen anderen bereid vinden om ze hun te laten hebben. Als Paulus voor het onderhoud van zijne metgezellen wil werken, dan hebben zij daar niets tegen.

3. Dat hij, zelfs als hij arbeidde voor zijne nooddruft, nog iets van hetgeen hij verdiende bespaarde tot hulp van anderen, want hij verplicht hen hier om dit te doen, Acts 20:35. "Ik heb u in alles getoond, in alles wat tot uwen plicht behoort, heb ik u een voorbeeld gegeven, inzonderheid hierin, dat gij alzo arbeidende de zwakken moet ondersteunen." Sommigen vatten dit zo op, dat zij het geloof moesten ondersteunen van de zwakgelovigen, door de vooroordelen weg te nemen, die sommigen tegen het Christendom koesterden, nl. dat de predikers er een winstgevend bedrijf van maakten, en het Evangelie slechts een handig middel was om er geld door te verkrijgen. "Nu kunt gij de oorzaak afsnijden degenen, die oorzaak hebben willen om ons te smaden, en zo kunt gij de zwakken onder ons ondersteunen. Gij zult dus wel doen met voor het ogenblik uw levensonderhoud te verdienen door het werk uwer handen, en niet afhankelijk te zijn van uwe bediening." Ik versta het echter veeleer van hun plicht om de kranken te ondersteunen, en de armen, en hen, die niet werken kunnen, omdat dit overeenkomt met Paulus' vermaning, Ephesians 4:28. Laat hij arbeiden, opdat hij hebbe mede te delen degene, die in nood is. Wij moeten arbeiden in een eerlijk beroep, niet slechts om te kunnen leven, maar opdat wij iets hebben te geven. Dit zou ene harde rede kunnen schijnen, en daarom ondersteunt Paulus haar door een gezegde onzes Meesters, waaraan hij wenst, dat zij altijd zullen denken. Deze woorden schijnt onze Heere Jezus dikwijls tot Zijne discipelen gezegd te hebben, toen Hij zelf om niet zoveel goed gedaan heeft, en hun geboden heeft het ook te doen, Matthew 10:8, Matthew 10:9, Hij heeft er dit gezegde aan toegevoegd, dat, hoewel het nergens door de evangelisten vermeld wordt, Paulus mondeling van Petrus of van een der andere discipelen heeft vernomen, en een zeer kostelijk gezegde is het, waarin wel iets van een paradox is gelegen: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. "Het is", zegt Dr. Tillotson, "iets om ons dit kostelijk gezegde onzes Heilands bijzonder te doen waarderen, dat het, niet vermeld zijnde door de evangelisten en in gevaar om in vergetelheid te geraken, door Paulus hier aangehaald wordt in zijne rede, en door Lukas' pen voor ons bewaard is gebleven." Het is zaliger te geven aan anderen, dan te ontvangen van anderen, niet slechts gelukkiger om rijk te zijn, en dus tot geven in staat te wezen, dan arm te zijn, en dus te moeten ontvangen (dat zal wel door iedereen erkend worden), maar zaliger om goed te doen met wat wij hebben of het veel of weinig is, dan om het te vermeerderen. Het gevoelen van de kinderen dezer wereld gaat hier vlak tegen in, zij zijn bang om te geven: "Dit geven", zeggen zij, "ruïneert ons", maar zij hopen elkeen zijn gewin te verkrijgen, Isaiah 56:11. Gewin is voor hen het zaligste dat er is, maar Christus zegt ons: Het is zaliger, voortreffelijker in zich zelf, een blijk van ene uitnemender gemoedsgesteldheid en de weg tot ene betere zaligheid bij het einde, te geven dan te ontvangen. Het maakt ons meer gelijkvormig met God, die aan allen geeft, en van niemand ontvangt, en met den Heere Jezus, die het land doorging goed doende. Het is zaliger onzen arbeid en moeite te geven dan er loon, betaling, voor te ontvangen, en het zou ons ene verlustiging, een genot zijn, dit te doen indien de behoefte, de nooddruft van ons zelven en van ons gezin het toeliet. Het is aangenamer goed te doen aan de dankbaren, maar het is meer eervol goed te doen aan de ondankbaren, want dan hebben wij God tot onzen Betaalmeester, die in de opstanding der rechtvaardigen belonen zal, wat anders onbeloond, onvergolden is gebleven.

36. En als hij dit gezegd had, heeft hij neerknielende met hen allen gebeden. 37. En er werd een groot geween van hen allen, en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem, 38. Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip.

Na de zeer aandoenlijke afscheidsrede, die Paulus voor de ouderlingen van Efeziërs heeft uitgesproken, hebben wij nu het gebed bij dit afscheid en de tranen die nog aandoenlijker zijn. Wij kunnen het bericht er van nauwelijks met droge ogen lezen en overdenken.

I. Zij scheidden met gebed, Acts 20:36. Als hij dit gezegd had, heeft hij, neerknielende, met hen allen gebeden. Ongetwijfeld was het een gebed, in ieder opzicht gepast voor deze droevige gelegenheid. Hij beval hen Gode in zijn gebed, bad Hem hen niet te verlaten, maar steeds met hen te blijven.

1. Het was een gezamenlijk bidden. Hij heeft niet slechts voor hen gebeden, maar met hen gebeden, met hen allen gebeden, opdat zij dezelfde smekingen zouden opzenden voor zich zelven en voor elkaar, die hij voor hen allen tot God opzond, en opdat zij zouden leren wat voor zich zelven in het gebed te vragen, als hij heengegaan is. Het is er zo verre vandaan, dat openbare gebeden onze gebeden in het verborgene moeten vervangen of ze nodeloos zouden maken, dat zij juist bestemd zijn om ze op te wekken en aan te moedigen, en er ons leiding in te geven. Als wij alleen zijn moeten wij nog eens het gebed bidden dat onze leraar met ons gebeden heeft.

2. Het was een ootmoedig, eerbiedig gebed, hetgeen aangetoond werd in de houding, die zij er bij aannamen, neerknielende heeft hij met hen gebeden. Die houding is het meest gepast in het gebed, daar zij beide aanbidding en smeking te kennen geeft, inzonderheid smeking om vergeving van zonde. Paulus heeft er veel gebruik van gemaakt, ik buig mijne knieën, Ephesians 3:14.

3. Het was een gebed na de leerrede, en wij mogen veronderstellen, dat hij bad voor hetgeen hij gepredikt had. Hij had de zorg over de gemeente te Efeziërs aan deze ouderlingen overgegeven, en nu bidt hij, dat God hen in staat zal stellen om getrouw den zwaren last te volbrengen, die hun was opgelegd, hun die mate van genade en wijsheid zal geven, die er toe nodig was. Hij bad voor de kudde en alles wat er toe behoorde, dat de grote Herder der schapen zorg zou dragen voor hen allen, hen er voor zou bewaren van ene prooi der zware wolven te worden. Aldus heeft hij deze evangeliedienaren geleerd te bidden voor hen, voor wie zij predikten, opdat hun arbeid niet te vergeefs zou zijn.

4. Het was een afscheidsgebed, dat, evenals de afscheidsleerrede, wel een blijvenden indruk zou teweegbrengen. Het is goed voor vrienden, om, als zij van elkaar scheiden, te scheiden met gebed, opdat zij door dit gebed bij het scheiden in staat gesteld worden, om hartelijker voor elkaar te bidden, als zij gescheiden zijn, hetgeen tot onzen Christelijken plicht behoort en een goed gebruik is van de gemeenschap der heiligen. Dat de Heere toezicht houde tussen mij en tussen u, wanneer wij de een van den ander verborgen zijn, Genesis 31:49, is een goed gebed bij het afscheid nemen, alsook, dat onze volgende ontmoeting of naderbij den hemel, of in den hemel moge zijn. Paulus heeft hier het voorbeeld gevolgd van Christus, die, toen Hij afscheid nam van Zijne discipelen, na voor hen te hebben gepredikt, met hen allen heeft gebeden, John 17:1.

II. Zij scheidden onder tranen, en liefdevolle omhelzingen, Acts 20:37, Acts 20:38.

1. Er werd een groot geween van hen allen. Wij hebben reden te geloven, dat Paulus zelf begon. Hoewel hij vast besloten had heen te gaan, en zijne roeping tot ander werk duidelijk inzag, was hij toch van harte bedroefd hen te verlaten, en het heeft hem menige traan gekost, hij, die zo dikwijls in tranen was, terwijl hij zich nog bij hen bevond, Acts 20:19, Acts 20:31, heeft ongetwijfeld vele tranen gestort, toen hij afscheid van hen nam, aldus bewaterende wat hij onder hen gezaaid had. Maar het is van hun tranen, dat hier gesproken wordt, er werd een groot geween van hen allen, er was geen droog oog onder hen, en het waren waarschijnlijk de liefdevolle uitdrukkingen, welke Paulus gebruikt had in zijn gebed, die hen aan het wenen brachten. Het waren tranen van liefde, zoals die van Jonathan en David, toen zij genoodzaakt waren van elkaar te scheiden, en zij met elkaar weenden totdat (alsof zij er met elkaar om wedijverden) David het gans veel maakte, 1 Samuel 20:41.

2. Zij vielen Paulus om den hals en kusten hem, allen deden dit, de een na den anderen, ieder hunner zijn eigen verlies bewenende. "Hoe kan ik scheiden van dezen onwaardeerbaren mens, dezen gezegenden Paulus," zegt de een, "van wie in zekeren zin, mijn leven geheel vervuld is?" - "Vaarwel, mijn geliefde vriend", zegt een ander, "duizendmaal zeg ik u dank, en tienduizendmaal dank zeg ik aan God voor u, en voor al de moeite die gij hebt aangewend mij ten goede." "En moeten wij scheiden?" zegt een ander, "moet ik mijn geestelijken vader, verzorger en leidsman verliezen?" -"Wat zal er nu van ons worden", zegt wederom een ander, "als wij hem niet meer zullen hebben, tot wie wij ons wendden om raad en leiding? Wat zal ik doen, als de Heere mijn meester van mijn hoofd wegnemen zal? Mijn vader, mijn vader, wagen Israël's en zijne ruiteren." Zij, die het meest liefhebben, worden gewoonlijk ook het meest bemind. Paulus, die zelf ook een zeer liefdevolle vriend was, had vrienden, die zeer liefdevol waren jegens hem. Deze tranen bij het afscheid nemen van Paulus waren ene dankbare vergelding voor al de tranen, die hij had gestort in zijn prediken voor hen, en zijn bidden met hen. Die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden.

3. Wat hen het meest in het hart trof, en deze plaats tot een waar Bochim heeft gemaakt, ene plaats der wenenden, was het woord dat Paulus gezegd had, nl. dat hij er zeker van was dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. Indien hij hun gezegd had hem te volgen, zoals hij dit zei aan hen, die zijne gewone metgezellen waren, of hun te kennen had gegeven, dat hij hen later wederom zou bezoeken, dan zouden zij dit afscheid wel hebben kunnen dragen, maar als hun gezegd wordt, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zullen, in deze wereld, dat het dus een laatst afscheid is, dat zij van elkaar nemen, verwekt dit grote treurigheid onder hen, hierdoor wordt dit afscheid als het ware ene begrafenis, en doet hen een vloed van tranen storten. Er waren andere dingen, waar zij om treurden: -dat zij het voorrecht zullen missen van zijne openbare prediking, dat zij hem niet langer hun bijeenkomst zullen zien leiden, zijn persoonlijken raad en zijne vertroostingen zullen ontberen, en, naar wij hopen, treurden zij ook om hun zonde, dat zij niet meer geprofiteerd hebben van zijn arbeid, toen hij bij hen was, waardoor zij God, als het ware, hadden aangespoord om hem van hen weg te nemen. Maar het snerpendste in hun smart was, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. Als onze vrienden van ons gescheiden worden door den dood, dan treuren wij bij de gedachte, dat wij hun aangezicht niet meer zien zullen, maar dan treuren wij toch niet als degenen, die gene hoop hebben, want indien onze vrienden in Christus zijn gestorven, en indien wij Hem leven, dan zijn zij heengegaan om Gods aangezicht te zien, Zijne heerlijkheid te aanschouwen, en wij hopen dan weldra met hen te zijn. Hoewel wij in deze wereld hun aangezicht niet meer zien zullen, hopen wij toch hen weer te zien in een betere wereld, om er voor eeuwig met hen en met den Heere te zijn.

Eindelijk. Zij geleidden hem naar het schip, deels om hem hun achting te betonen, hem zo ver zij konden op zijn weg vergezellende, en deels ook om nog ene wijle ten minste van zijn gezelschap te genieten en van zijne gesprekken. Indien dit hun laatste onderhoud met hem moet wezen, dan willen zij toch nog zoveel van hem hebben als zij kunnen, en hem tot het laatste ogenblik zien. En wij hebben reden te geloven, dat toen zij aan de rede waren gekomen, en hij aan boord zou gaan, hun tranen weer vloeiden, en hun omhelzingen herhaald werden, want wie ongaarne scheidt, zegt dikwijls vaarwel. Maar aan beide zijden was het ene vertroosting, waardoor de kracht van die hartstochtelijke droefheid spoedig gebroken werd, dat het aangezicht van Christus met Paulus medeging, en dat Zijne tegenwoordigheid met hen blijven zou.

Verzen 17-35

Handelingen 20:17-35

Het schijnt wel, dat het schip, waarin Paulus en zijne metgezellen naar Jeruzalem reisden, geheel ter zijner beschikking was, ankerde, of onder zeil ging, naar het hem behaagde, want toen hij te Milete kwam, ging hij aan land, en bleef daar zo lang, dat hij de ouderlingen van Efeziërs kon ontbieden om tot hem te komen, want indien hij tot hen naar Efeziërs was gegaan, zou hij nooit van hen weg hebben kunnen komen. Sommigen denken, dat deze ouderlingen, of presbyters, de twaalf mannen waren, die door de handoplegging van Paulus den Heiligen Geest hebben ontvangen, Acts 19:6. Maar het is waarschijnlijk, dat Timotheus, behalve dezen, nog andere ouderlingen heeft geordend tot den dienst van deze gemeente en het omliggende land, dezen heeft Paulus ontboden om hen te onderrichten en aan te moedigen om voort te gaan met den arbeid, dien zij hadden begonnen. En de instructies, die zij van hem ontvingen, zullen zij op hun beurt mededelen aan de gemeente, waarover zij aangesteld zijn. Het is ene zeer aandoenlijke rede, waarmee Paulus hier van deze ouderlingen afscheid neemt, waarin zeer veel van den uitnemenden geest dezes Godvruchtigen mans bespeurd wordt.

I. Hij beroept zich op hen met betrekking tot zijn leven en zijne leer gedurende al den tijd, dien hij in en rondom Efeziërs heeft doorgebracht, Acts 20:18. "Gijlieden weet hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben, en hoe ik het werk eens apostels onder ulieden gedaan heb." Hij maakt hier melding van:

a. Als ene bevestiging van zijne opdracht, en bijgevolg van de leer, die hij onder hen had gepredikt, zij allen kenden hem als een man van een ernstig, Godvruchtig gemoed, zij wisten, dat hij zich zelven niet zocht, niet, zoals verleiders, met listen omging, hij zou niet met zo veel standvastigheid zijn arbeid hebben kunnen voortzetten, met zo veel gelijkmoedigheid zijn lijden hebben kunnen dragen, indien Gods kracht hem niet had geholpen en ondersteund. Zijne gemoedsgesteldheid, de geest van zijne prediking, zijn wandel, toonden duidelijk, dat God in waarheid met hem was, dat hij door een beteren, hogeren geest bezield en gedreven werd, dan zijn eigen geest was.

b. Tot onderrichting van hen, in wier handen hij het werk nu overgaf, opdat zij zijn voorbeeld zouden volgen.

"Gijlieden weet hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben, hoe ik mij als bedienaar van het Evangelie heb gedragen, weest gijlieden dan evenzo bij hen, die aan uwe zorgen zijn toevertrouwd, als ik heengegaan zal zijn, Philippians 4:9. Hetgeen gij in mij gezien hebt, dat goed is, doet dat."

1. Zijne gemoedsgesteldheid en zijn wandel waren uitnemend en voorbeeldig. Zij wisten hoe hij bij hen geweest was, hoe hij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods onder hen verkeerd heeft, 2 Corinthians 1:12, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk hij hun geweest is, en hoe vriendelijk hij zich jegens hen betoond heeft, 1 Thessalonians 2:7, 1 Thessalonians 2:10.

a. Hij had zich steeds van den eersten dag, dat hij in Azië was aangekomen, goed gedragen, op de wijze, waarop hij tot hen in was gekomen, kon niemand aanmerking maken. Van den eersten dag af, dat zij hem gekend hebben, bleek hij een man te wezen, die er naar streefde om goed te doen overal waar hij kwam. Hij was een man, die zich in alles gelijk bleef, een man uit een stuk. Neem hem waar, wanneer gij ook wilt, altijd is hij dezelfde. Hij draait niet met den wind, verandert niet met het weer, maar is altijd gelijk, zoals een dobbelsteen, die, hoe gij hem ook neerwerpt, altijd op een vierkantige zijde valt.

b. Hij heeft het zich ten taak gesteld den Heere te dienen, de ere Gods te bevorderen en de belangen van Christus en Zijn koninkrijk onder hen. Nooit heeft hij zich zelven gediend, noch is hij een dienstknecht der mensen geworden, een dienstknecht van hun lusten en luimen, hij heeft zich niet naar de mode van den tijd gevoegd, neen, zijn werk was den Heere te dienen. In zijne bediening, in zijn wandel' betoonde hij zich te zijn zoals hij zich noemde: Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, Romans 1:1.

c. Hij had zijn werk gedaan in alle ootmoedigheid -meta pases tapeinophrosuns, dat is: in alle werken van inschikkelijkheid, bescheidenheid en zelfvernedering. Hoewel hij een man was, wie God grote eer had aangedaan, en door wie God zeer veel goeds had gedaan, heeft hij toch nooit een voorname houding aangenomen, niemand op een afstand gehouden, maar even vrij en gemeenzaam gesproken tot de geringsten, alsof zij met hem op gelijken voet stonden. Hij was bereid zich tot alle werk neer te buigen, zich zelven en zijn arbeid zo veil voor hen hebbende, als zij het slechts konden begeren. Zij, die in enigerlei ambt den Heere op Hem welbehaaglijke wijze willen dienen, en er nuttig in willen zijn voor anderen, moeten het in alle ootmoedigheid doen, Matthew 20:26, Matthew 20:27.

d. Hij is altijd teder, welwillend en mededogend onder hen geweest, hij heeft den Heere gediend met vele tranen. Evenals zijn Meester was Paulus dikwijls in tranen, in zijn gebed weende en smeekte hij, Hosea 12:5. Wat hij hun in zijne prediking gezegd had, zei hij hun nogmaals, zelfs wenende, Philippians 3:18. Hoewel zijne bekendheid met hen nog slechts kort was, gingen zij hem toch zo ter harte, dat hij weende met de wenenden onder hen, zijne tranen met de hunnen vermengende, en dat wel bij iedere gelegenheid, waardoor hij zich zeer bemind maakte.

e. Hij heeft met vele moeilijkheden onder hen te kampen gehad. Hij heeft zijn werk gedaan onder veel tegenstand, vele verzoekingen, waar door zijn geduld en zijn moed op de proef werden gesteld. Hij heeft ontmoedigingen gehad, die hem soms wellicht tot verzoekingen zijn geworden, om evenals Jeremia, in een gelijk geval, te zeggen: Ik zal niet meer in den naam des Heeren spreken, Jeremiah 20:8, Jeremiah 20:9. Dezen overkwamen hem toen de Joden hem lagen legden, die nog altijd het een of ander kwaad voor hem beraamden. Het zijn getrouwe dienstknechten des Heeren, die Hem ook te midden van moeilijkheden en gevaren blijven dienen, die zich er niet om bekommeren, dat zij zich vijanden maken, als zij zich slechts hun Meester behaaglijk maken, en Hem tot hun Vriend hebben. Paulus' tranen werden veroorzaakt door zijne verzoekingen, zijne beproevingen droegen er toe bij om goede aandoeningen bij hem op te wekken.

2. Ook zijne prediking was zoals zij behoorde te wezen, Acts 20:20, Acts 20:21. Hij is te Efeziërs gekomen om het Evangelie van Christus onder hen te prediken, en hij is getrouw geweest beide aan hen, en aan Hem, die hem heeft aangesteld.

a. Hij was een eenvoudige prediker, die zijne boodschap zo overbracht, dat zij verstaan werd. Dit wordt te kennen gegeven in twee woorden: Ik heb u getoond, en ik heb u geleerd. Hij heeft hen niet onderhouden met spitsvondige bespiegelingen, noch hen in wolken van verhevene begrippen en uitdrukkingen gevoerd, om er hen dan zich in te doen verliezen, maar hij toonde hun de eenvoudige waarheden van het Evangelie, die van het grootste gewicht en belang waren, en leerde hun, zoals kinderen geleerd worden. "Ik heb u getoond den rechten weg, die tot de gelukzaligheid leidt, en u geleerd er op te wandelen."

b. Hij was ook een krachtig prediker, hetgeen bleek uit zijn betuigen voor hen. Hij predikte als een, die zelf ten volle overtuigd was van de waarheid, die hij predikte, en vurig verlangde ook hen er van te overtuigen, hen er door te influenceren en te besturen. Hij predikte het Evangelie, niet zoals de marskramer op straat zijne waar aanprijst, waarbij het hem om het even is of hetgeen hij zegt waar of niet waar is, maar zoals een nauwgezet, waarheidlievend getuige, die zijn getuigenis aflegt voor het gerecht, met den grootsten ernst en de grootste zorge en belangstelling. Paulus predikte het Evangelie als een getuigenis voor hen, als zij het aannamen, maar als een getuigenis tegen hen, indien zij het verwierpen.

c. Hij was een nuttige prediker, een, die in geheel zijne prediking er naar streefde om goed te doen aan hen voor wie hij predikte, hij legde zich toe op hetgeen nuttig voor hen was, hetgeen strekte om hen wijs en goed te maken, wijzer en beter, hun verstand te verlichten en hun leven te beteren. Hij predikte ta sumpheronta, dingen, die Goddelijk licht met zich brachten, en Goddelijke warmte en kracht in hun ziel brachten. Het is niet genoeg niet te prediken hetgeen schadelijk is, hetgeen in dwaling leidt en doet verharden in zonde, maar wij moeten prediken hetgeen nuttig is. Wij spreken alles, geliefden! tot uwe stichting. Paulus streefde er naar te prediken, niet hetgeen behaaglijk was, maar hetgeen nuttig was, slechts te behagen om nuttig te zijn. Van God wordt gezegd, dat Hij leert wat nut is, Isaiah 48:17. Diegenen leren voor God, die den mensen leren wat nuttig is.

d. Hij was een prediker, die zich moeite gaf, hij was naarstig en onvermoeibaar in zijn' arbeid. Hij predikte in het openbaar en bij de huizen. Hij heeft zich niet bepaald tot enkelen in een hoek, als hij de gelegenheid had om voor ene grote vergadering te prediken, en hij heeft zich niet bepaald tot de grote vergadering, als er gelegenheid was voor persoonlijk onderricht in het bijzonder, in de binnenkamer. Hij vreesde niet, en hij schaamde zich niet om het Evangelie te prediken in het openbaar, en het was hem niet verdrietig of te veel om zijn arbeid en moeite aan te wenden voor weinigen, zo de gelegenheid zich daartoe aanbood. Hij predikte in het openbaar voor de kudde, die in de grazige weide bijeen kwam, en hij ging van huis tot huis om de zwakken en afgedwaalden te zoeken, en hij achtte niet, dat het ene werk hem ter verontschuldiging kon dienen, om het andere na te laten. De leraren behoren in hun huisbezoek te spreken over de dingen, die zij in het openbaar geleerd hebben, ze te herhalen, ze den mensen zoeken in te prenten, te verklaren, en, als het nodig is, moeten zij vragen: Hebt gij dit alles verstaan? Inzonderheid moeten zij de mensen helpen het op zich zelven toe te passen.

e. Hij was een getrouw prediker, hij predikte niet slechts hetgeen nuttig was, maar al hetgeen hij dacht nuttig te kunnen zijn, en hij heeft niets achtergehouden, al was het ook, dat de prediking er van hem meer moeite bezorgde, of voor sommigen onvriendelijk zou kunnen schijnen, zodat hij zich aan hun kwaadwilligheid er door blootstelde. Hij vermeed het niet te prediken al wat hij dacht hun nuttig te kunnen zijn, al was het ook niet naar den algemeen heersenden smaak, of aan sommigen ook ongevallig. Hij heeft gene bestraffingen teruggehouden, als zij nodig en nuttig waren, uit vrees van de mensen te beledigen, noch heeft hij de prediking achtergehouden van het kruis, hoewel hij wist, dat het den Joden ene ergernis en den Grieken dwaasheid was, zoals de Roomse zendelingen onlangs in China gedaan hebben. f. Hij was een katholiek, dat is: een algemeen prediker, hij betuigde beiden Joden en Grieken. Hoewel hij als Jood geboren en opgevoed was, en ene oprechte liefde koesterde voor die natie, grootgebracht was in hun vooroordelen tegen de Heidenen, heeft hij zich daarom toch niet bepaald tot de Joden en de Heidenen gemeden, maar even bereidwillig gepredikt voor hen als voor de Joden, en is hij ook even vrijelijk met hen omgegaan. En van den anderen kant: hoewel hij geroepen was om de apostel der Heidenen te wezen, en de Joden deswege een' onverzoenlijken haat tegen hem koesterden, hem veel leeds hadden berokkend, en hier te Efeziërs voortdurend tegen hem samenspanden, heeft hij hen daarom toch niet verzaakt als verworpelingen, maar is met hen blijven handelen tot hun welzijn. Evangeliedienaren moeten het Evangelie prediken met onpartijdigheid, want zij zijn Christus' dienaren voor de algemene kerk.

g. Hij was een wezenlijk Christelijk, Evangelisch prediker, hij heeft gene filosofische denkbeelden of begrippen gepredikt, noch over twistige samensprekingen gehandeld, hij heeft ook niet gepredikt over politiek, noch zich bemoeid met staatszaken of met zaken be- treffende de burgerlijke regering, maar hij predikte geloof en bekering, de twee grote genadegaven des Evangelies, over haren aard en hare noodzakelijkheid, daarop heeft hij bij alle gelegenheden aangedrongen.

Ten eerste. Bekering tot God, dat zij, die door de zonde van God zijn weggegaan, zich al verder en verder van Hem verwijderden tot dat zij in een toestand kwamen van eindeloze scheiding van Hem, door ware bekering tot God zouden opzien, zich tot Hem heen zouden spoeden. Hij predikte bekering als het grote gebod Gods, Acts 17:30, waaraan wij moeten gehoorzamen-dat de mensen zich tot God bekeren, werken doende der bekering waardig, (aldus verklaart hij het in Acts 26:20) en hij predikte haar als de gave van Christus tot vergeving van zonden, Acts 5:31, en leidde de mensen om er voor op te zien tot Hem.

Ten tweede. Geloof in onzen Heere Jezus Christus. Door de bekering moeten wij heen zien naar God als ons Einddoel en door het geloof naar Christus als onzen Weg tot God. Door de bekering moet de zonde nagelaten, verzaakt worden, en dan moet door het geloof op Christus gesteund worden voor de vergeving van zonde. Onze bekering tot God volstaat niet, wij moeten ook een oprecht geloof in Christus hebben als onzen Verlosser, Hem aannemende als onzen Heere en onzen God. Want wij kunnen niet anders tot God komen als boetvaardige, afgedwaalde kinderen tot een' Vader, dan in de kracht en gerechtigheid van Jezus Christus als Middelaar. Allen wisten zij, dat Paulus zodanig een prediker geweest is, en indien zij hetzelfde werk willen voortzetten, dan moeten zij in dezelfden geest, dezelfde voetstappen wandelen.

II. Hij verklaart te verwachten, dat banden en verdrukkingen aanstaande voor hem zijn, Acts 20:22. Laten zij niet denken, dat hij thans Azië verlaat uit vrees voor vervolging, neen, zo verre was het van hem als een lafaard van de plaats des gevaars weg te lopen, dat hij nu als een held zich heen spoedde naar het oorlogsveld, en wel naar het heetst van het gevecht. En nu zie, ik gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, hetgeen verstaan kan worden, hetzij:

a. Van het stellige vooruitzicht, dat hij had, dat hij er in moeilijkheid zal komen. Hoewel hij lichamelijk nog niet gebonden was, was hij het toch in den geest. Hij verwachtte stellig moeilijkheid, en legde er zich dagelijks op toe om er op voorbereid te zijn. Hij was gebonden in den geest zoals alle goede Christenen arm zijn in den geest , er naar strevende om zich te schikken naar den wil van God, indien zij tot armoede mochten vervallen. Of: b. Hij was onder een sterken aandrang van den Geest van God, die inwerkte op zijn geest, om die reize te ondernemen.

"Ik ga, gebonden in den geest, dat is: vast besloten, om voort te gaan, en wl verzekerd dat het door Goddelijken invloed en leiding is, dat ik aldus besloten ben, en niet door eigenwilligheid. Ik ga, geleid zijnde door den Geest, en verplicht zijnde om Hem te volgen, waar Hij mij ook heenleidt."

1. Hij weet niet in bijzonderheden wat hem te Jeruzalem ontmoeten, of overkomen zal, waar de moeilijkheid uit zal voortkomen, wat er de aanleiding van wezen zal, wat er de omstandigheden van zijn zullen, en tot welk ene hoogte zij zal komen, God heeft het niet voegzaam geacht hem dit te openbaren. Het is goed voor ons om met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen in het duister te worden gelaten, opdat wij ten allen tijde tot God zullen gaan en op Hem zullen wachten. Als wij op reis gaan, dan moet het wezen met deze gedachte: wij weten niet wat ons ontmoeten zal, noch wat een dag, of een nacht, of een uur voor ons opleveren zal, daarom moeten wij ons overgeven in Gods handen, Hij doe wat goed is in Zijne ogen, en zo moeten wij ons beijveren om geheel eenswillende met Hem te zijn.

2. Maar wl weet hij in het algemeen, dat een storm voor hem zal opsteken, want in elke stad door welke hij heentrok, hebben de profeten hem door den Heiligen Geest gezegd, dat banden en verdrukkingen voor hem aanstaande zijn. Behalve de algemene kennisgeving aan alle Christenen en Evangeliedienaren, dat zij zich op lijden hebben voor te bereiden, heeft Paulus nog bijzondere aanduidingen ontvangen van buitengewoon leed, dat hem zal treffen, en dat zwaarder en langduriger zal wezen dan hem tot nu toe nog overkomen was.

3. Hij neemt het kloekmoedig besluit om desniettemin voort te gaan met zijn arbeid. Het was een treurig klokgelui, dat hem in iedere stad in de oren klonk, dat banden en verdrukkingen aanstaande voor hem zijn. Het was hard voor een armen mens om voortdurend te arbeiden om goed te doen, en voor al zijne moeite mishandeld te worden. Nu is het wel der moeite waard om te vragen, hoe hij het droeg? Evenals andere mensen was hij van vlees en bloed, voorzeker! maar door Gods genade was hij in staat gesteld voort te gaan met zijn werk, en met een Godvruchtige, grootmoedige minachting neer te zien op alle moeilijkheden en ontmoedigingen, die hij op zijn weg heeft ontmoet. Laten wij het hier uit zijn eigen mond horen, Acts 20:24, waar hij niet met halsstarrigheid of met praalzucht spreekt, maar met heilige, ootmoedige vastberadenheid: "Ik acht op geen ding, al mijne zorge is voort te gaan en te volharden op den weg mijns plichts, en aldus goed te eindigen." Paulus is hier een voorbeeld:

a. Van heilige kloekmoedigheid en vastberadenheid in zijn werk, in weerwil van de moeilijkheden en den tegenstand, dien hij ondervond. Hij zag ze voor zich, maar achtte ze niet. Ik acht op geen ding, oudenos logon poioumai -ik acht het gering. Hij nam die dingen niet ter harte, Christus en de hemel waren daar. Geen van die dingen bewoog hem. Zij dreven hem niet weg van zijn arbeid. Hij is niet voor den wind omgelopen, is niet teruggekeerd, toen hij den storm zag opsteken, maar is vastberaden voortgegaan, predikende op plaatsen, waar hij wist, dat het hem duur zou te staan komen. Zij hebben hem niet beroofd van vrede en vertroosting, zij hebben hem niet treurig of zwaarmoedig gemaakt bij zijn arbeid, te midden van moeilijkheid en onrust was hij als iemand, dien dit niet aanging, hij heeft zijne ziel bezeten in zijne lijdzaamheid, en wanneer hij als droevig was, was hij toch altijd blijde, en in alles meer dan overwinnaar. Zij, die hun wandel in den hemel hebben, kunnen niet slechts op de gewone moeilijkheden dezer aarde, maar ook op de dreigende woede en boosaardigheid van de hel zelf neerzien en zeggen, dat zij op geen van deze dingen achten, wetende, dat geen van deze dingen hen kunnen schaden.

b. Van ene heilige minachting van dit leven, het voortduren en de geriefelijkheden er van: ik houd mijn leven niet dierbaar voor mij zelven. Het leven is zoet, en van nature is het ons dierbaar, al wat iemand heeft zal hij geven voor zijn leven, maar al wat iemand heeft, en ook het leven, zal hij geven, die zich zelf en zijne eigene belangen goed begrijpt, liever dan de gunst van God te verliezen, en het eeuwige leven in gevaar te brengen. Paulus was van dien geest, die gezindheid, hoewel in het natuurlijke oog het leven in den hoogsten graad kostbaar is, is het toch voor het oog des geloofs vergelijkenderwijs verachtelijk, is het niet zo dierbaar, of het kan goedsmoeds voor Christus worden overgegeven. Hierdoor wordt Luke 14:26 verklaard, waar van ons geëist wordt ons eigen leven te haten, niet in ons haasten, of in hartstocht, zoals in Job en Jeremia, maar in heilige onderworpenheid aan den wil van God, en een vast besluit om veeleer voor Christus te sterven dan Hem te verloochenen.

c. Van ene heilige zorge om het levenswerk te volbrengen, dat ons veel meer ter harte moet gaan, dan om er de uitwendige vertroostingen en geriefelijkheden van te verkrijgen, of het voortduren er van. In vergelijking hiermede houdt Paulus zijn leven niet dierbaar, en in de kracht van Christus besluit hij, dat hij nooit om zijn leven te redden het doel des levens zal verliezen. Hij is bereid zijn leven door te brengen in arbeid, zijn leven te wagen in gevaarlijke diensten, het te slijten in moeitevollen arbeid, ja het over te geven in martelaarschap, zo hij slechts kan beantwoorden aan het grote doel van zijne geboorte, zijn doop en zijne verordinering tot het apostelschap. Om twee dingen is deze grote en Godvruchtige man in zorge, en zo hij die kan verkrijgen, doet het er voor hem niet toe wat er van zijn leven worden zal.

A. Dat hij getrouw moge bevonden worden aan den dienst waartoe hij geroepen werd, dat hij den dienst moge volbrengen welken hij van den Heere Jezus ontvangen heeft, het werk moge doen, waarvoor hij in de wereld was gezonden, of liever, waarvoor hij in de kerk van Christus was gezonden, ten einde den dienst te volbrengen in zijn geslacht, zodat men van zijn' dienst ten volle verzekerd zij, dat hij er de zaken van kan afdoen, en anderen er de vruchten van kunnen plukken, dat hij, gelijk van de twee getuigen gezegd is, Revelation 11:7, zijn getuigenis zal eindigen, en zijn werk niet ten halve zal verrichten. Merk op: Ten eerste. Het apostelschap was een dienst beide aan Christus en aan de zielen der mensen, en zij, die er toe geroepen waren, gaven meer acht op den dienst dan op de waardigheid en de heerschappij er van. En indien de apostelen dit deden, hoe veel te meer behoren de herders en leraars dit dan niet te doen, te zijn als die dienen in de gemeente. Ten tweede. Deze dienst was ontvangen van den Heere Jezus, Hij heeft hun dien opgedragen en toevertrouwd, van Hem hebben zij den last ontvangen, voor Hem doen zij hun werk, in Zijn naam, en in Zijne kracht, en aan Hem moeten zij er rekenschap van geven. Het was Christus, die hen in de bediening gesteld heeft, 1 Timothy 1:12. Hij is het, die hen door helpt in de bediening, van Hem ontvangen zij kracht voor hun bediening en om staande te blijven onder de verdrukkingen, die zij er in ontmoeten. Ten derde. Dat het werk dezer bediening was te betuigen het Evangelie der genade Gods, het te verkondigen aan de wereld, het te bewijzen en aan te bevelen. En daar het het Evangelie is van de genade Gods, is er genoeg in waardoor het zich zelven aanbeveelt, het is een bewijs van Gods liefde voor ons, en een middel van Zijn goed werk in ons, het toont Hem genadig jegens ons, en heeft de strekking om ons genadegaven deelachtig te maken, en zo is het dan het Evangelie der genade Gods. Paulus heeft er zijn levenswerk van gemaakt om dit te betuigen, en begeerde geen dag langer te leven dan nodig was om het middel te zijn tot de verspreiding van de kennis, den reuk en de kracht van dit Evangelie.

B. Dat hij zijn loop moge volbrengen. Het is hem om het even wanneer het einde zijns levens komen zal, of op wat wijze, hoe spoedig ook, of hoe plotseling, of hoe treurig ten opzichte van de uitwendige omstandigheden, zo hij slechts zijn loop met blijdschap moge volbrengen. Ten eerste. Hij beschouwt zijn leven als een loop, een wedloop, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord. Ons leven is een lopen in de loopbaan, die ons voorgesteld is, Hebr. 12:1. Dit geeft te kennen, dat er werk voor ons bestemd is, want wij zijn niet in de wereld gezonden, om lui en ledig te zijn, dat ons een einde, een perk gesteld is, want wij zijn niet in de wereld gezonden, om er altijd te blijven, maar door de wereld heen te gaan, ja er snel door heen te lopen, en ik kan er wel bijvoegen: om er door de spitsroeden te lopen. Ten tweede. Hij rekent op zijn voleindigen van den loop, hij spreekt er van als zeker en nabij, als van hetgeen waar zijne gedachten voortdurend mede bezig zijn. Sterven is het einde van onzen wedloop, waar wij of met ere, of met schande afkomen. Ten derde. Al zijne zorge is om hem goed te volbrengen, waarmee ene heilige begeerte wordt aangeduid om het te verkrijgen, en ene heilige vreze van te kort te komen, achter te blijven.

"O mocht ik slechts mijn loop met blijdschap volbrengen, dan zal alles wl wezen, volkomen en eeuwig wl!" Ten vierde. Hij acht niets te veel om te doen, niets te zwaar om te lijden, zo hij slechts goed en met blijdschap zijn' loop kan volbrengen. Wij moeten het als onze levenstaak beschouwen om te zorgen voor een blijmoedig sterven, zodat wij niet alleen veilig, maar ook getroost kunnen sterven.

III. Er op rekenende, dat het de laatste maal was, dat zij hem zagen, doet hij een beroep op hun geweten ten opzichte van zijne oprechtheid, en vraagt hun om een getuigenis hiervan.

1. Hij zegt hun, dat hij nu voor het laatst afscheid van hen neemt, Acts 20:25. Ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult, hoewel gij nog wl brieven van mij zult ontvangen. Als iemand onzer afscheid neemt van vrienden, dan kunnen wij, en moeten wij, zeggen: "Wij weten niet of wij elkaar weer zullen zien, onze vrienden, of wij zelven, kunnen weggenomen worden." Maar Paulus spreekt hier met zekerheid, door den geest der profetie, dat deze Efeziërs zijn aangezicht niet meer zien zullen, en wij kunnen niet denken, dat hij, die zo twijfelachtig sprak over hetgeen hij niet met zekerheid wist (niet wetende wat mij daar ontmoeten zal, Acts 20:22) hiervan met zoveel overtuiging zou spreken-inzonderheid als hij voorzag welk ene smart het voor zijne vrienden hier moet wezen-zo hij niet door den Geest gemachtigd was om het te zeggen, aan wie, naar ik geloof, diegenen onrecht doen, die onderstellen, dat Paulus in weerwil hiervan, later toch te Efeziërs is gekomen en er zijne vrienden heeft wedergezien. Hij zou niet met zo veel plechtigheid gezegd hebben: En nu zie, ik weet het, indien hij het niet zeker had geweten. Wel voorzag hij, dat hij nog veel tijd voor zich had, waarin hij nog veel werks te doen zou hebben, maar hij voorzag ook, dat zijn werk elders zal liggen, en dat hij in die landstreken niets meer te doen had. Hier had hij gedurende enigen tijd vertoefd, was hij doorgegaan predikende het koninkrijk Gods, ter neder werping van het rijk der zonde en van Satan, predikende de macht en heerschappij van God in Christus, predikende het koninkrijk der heerlijkheid als het doel, en het koninkrijk der genade als den weg. Menigmaal waren zij verblijd geweest zijn aangezicht te zien op het spreekgestoelte, het te zien als het aangezicht eens engels. Indien de voeten van deze boodschappers des vredes liefelijk waren op de bergen, wat was dan niet hun aangezicht? Maar nu zullen zij zijn aangezicht niet meer zien. Wij behoren er dikwijls aan te denken, dat zij, die ons nu het koninkrijk Gods prediken, weldra weggenomen zullen worden, en dat wij hun aangezicht niet meer zullen zien, de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven? Nog een weinig tijds is hun licht onder ons, zo behoren wij dus het nut en voordeel er van te trekken zolang wij het hebben, opdat wij, wanneer wij hun aangezicht niet meer zullen zien op aarde, kunnen hopen hen gerust in het aangezicht te kunnen zien op den groten dag.

2. Hij beroept zich op hen ten opzichte van het getrouwe volbrengen van zijn dienstwerk onder hen, Acts 20:26. "Daarom, dewijl mijne bediening onder u aan een einde is, betaamt het u en mij na te denken en terug te zien,'. En hij vraagt hun, of zij hem ontrouw hebben bevonden, of hij iets gezegd of gedaan had, waardoor hij mede schuld had aan het verderf ener kostelijke ziel: ik ben rein van het bloed van u allen, van het bloed der zielen. Dit verwijst duidelijk naar het woord van den profeet, Ezechiël 33:6, waar gezegd wordt, dat het bloed van hem, die omkomt door het zwaard des vijands, geëist zal worden van de hand des ontrouwen wachters, die gene waarschuwing liet horen. "Gij kunt niet anders zeggen, dan dat ik wl gewaarschuwd heb, en daarom kan niemands bloed van mij geëist worden." Als een leraar zich getrouw betoond heeft, dan kan hij aan zich zelven roem hebben en zeggen: "Ik ben rein van het bloed van allen, en behoor dit getuigenis van anderen te hebben."

b. Daarom laat hij het bloed van hen, die omkomen, op het hoofd van hen zelven, omdat zij behoorlijk gewaarschuwd zijn, maar er geen acht op hebben geslagen.

c. Hij beveelt deze leraren wl zorg te dragen, dat zij zich zorg en moeite geven, zoals hij ook gedaan heeft: "Ik ben rein van het bloed van u allen, draagt er zorg voor, dat gij het ook zijt. Ik betuig ulieden op dezen huidigen dag, of, zoals Streso dien zin opvat: "Ik roep dezen dag tot getuige voor u." Gelijk soms hemel en aarde tot getuigen worden aangeroepen, zo wordt hier deze dag, deze dag van afscheid, tot getuige geroepen.

3. Hij bewijst zijne getrouwheid hiermede, Acts 20:27 :Want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.

a. Hij had hun niets anders gepredikt dan den raad Gods, en er gene verzinselen van zich zelven bijgevoegd. Het was het zuivere Evangelie en niets anders, de wil van God betreffende uwe zaligheid. Het Evangelie is de raad Gods, het is bewonderenswaardig beraamd door Zijne wijsheid, het is onveranderlijk vastgesteld door Zijn wil, en het is liefderijk bedoeld door Zijne genade voor onze heerlijkheid, 1 Corinthians 2:7. Het is het werk der Evangeliedienaren om dezen raad Gods te verkondigen, zoals hij geopenbaard is en niet verder.

b. Hij had hun den gehelen raad Gods verkondigd, gelijk hij hun het Evangelie zuiver had gepredikt, zo heeft hij het hun ook geheel gepredikt. Hij heeft hen ten volle onderwezen in de waarheden des Evangelies, geregeld en in verband met elkaar, opdat zij ze te beter zouden verstaan door ze aldus in hun onderling verband en samenhang te doen zien.

c. Hij heeft niet achtergehouden om dit te doen, niet moedwillig of opzettelijk vermeden om enig deel van den raad Gods te verkondigen. Hij heeft niet, om zich moeite te besparen, geweigerd om over de moeilijkste gedeelten van het Evangelie te prediken, en evenmin heeft hij, om zijn roem niet te verliezen, geweigerd om over de eenvoudigste en gemakkelijkste gedeelten er van te prediken. Hij heeft niet geschuwd om over leerstellingen te prediken, die hij wist prikkelend te zijn voor de waakzame vijanden van het Christendom, of aan de onverschillige, zorgeloze belijders er van zouden mishagen, maar met getrouwheid heeft hij zijn arbeid onder hen verricht, hetzij dat zij het wilden horen of het wilden laten. En aldus was het, dat hij zich rein hier d van het bloed van allen.

IV. Hij beveelt hun als leraren naarstig en getrouw te zijn in hun arbeid.

1. Hij vertrouwt hun de zorge toe over de gemeente te Efeziërs , dat is: de heiligen, de Christenen, die zich daar en in den omtrek bevonden, Ephesians 1:1, die, hoewel zij ongetwijfeld zo talrijk waren, dat zij niet allen in ene plaats bijeen konden komen, maar in onderscheidene vergaderingen onder de leiding van onderscheidene leraren ter Godsverering opkwamen, hier toch ene kudde genoemd worden, omdat zij niet slechts samen stemden in een geloof, zoals zij dat deden met alle Christelijke gemeenten, maar omdat zij ook bij vele gelegenheden gemeenschap met elkaar onderhielden. In het vooruitzicht, dat hij zelf hen voor goed ging verlaten, geeft de apostel hier nu aan deze ouderlingen, of presbyters, het bestuur in handen over deze gemeente, en zegt hun, dat niet hij, maar de Heilige Geest hen tot opzieners, episkopous, bisschoppen, van de kudde gesteld heeft. "Gij, die presbyter zijt, zijt bisschoppen door den Heiligen Geest aangesteld, en moet over dat deel van de gemeente Gods het opzicht nemen," 1 Peter 5:1, 1 Peter 5:2, Titus 1:5, Titus 1:7. Zo lang Paulus te Efeziërs was, heeft hij alle zaken van die gemeente onder zijn opzicht gehad, waardoor de ouderlingen ongenegen waren om van hem te scheiden, maar nu wekt deze arend zijn nest op, en zweeft over zijne jongen, nu zij beginnen gevederd te worden, moeten zij ook leren vliegen, moeten zij leren zonder hem te handelen, want de Heilige Geest heeft hen tot opzieners gesteld. Zij hebben niet zelven die ere op zich genomen, en zij was hun door geen vorst of potentaat verleend, maar de Heilige Geest in hen heeft hen bekwaam gemaakt voor dit grote werk, de Heilige Geest kwam op hen, Acts 19:6. De Heilige Geest heeft ook diegenen geleid, die hen verkozen, geroepen, en verordend hadden tot dat werk.

2. Hij beveelt hun het werk te behartigen waartoe zij geroepen zijn, het ambt gebiedt den plicht. Als de Heilige Geest hen gesteld heeft tot opzieners der kudde, dat is: tot herders, dan moeten zij getrouw zijn aan hun roeping.

a. Zij moeten in de eerste plaats acht hebben op zich zelven, moeten een zeer waakzaam oog houden op alle roerselen van hun eigen hart, op alles wat zij zeggen en doen. Zij moeten voorzichtiglijk wandelen, zij moeten weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, waarin zij nu tot het ambt van huisverzorgers zijn bevorderd. "Veler ogen zijn op u gericht, sommigen om een voorbeeld aan u te nemen, anderen om iets op u te kunnen vinden aan te merken, daarom behoort gij acht te hebben op u zelven." Diegenen zullen wel gene goede of getrouwe hoeders zijn van anderer wijngaarden, die hun eigen wijngaard niet hoeden.

b. Hebt acht op de kudde, de gehele kudde, sommigen op een deel er van, anderen op een ander deel, al naar uwe roeping en gelegenheid is, maar ziet toe, dat geen deel er van veronachtzaamd wordt." De leraren moeten niet alleen op hun eigene zielen acht hebben, maar ook op de zielen van hen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, zoals herders acht hebben op hun schapen, dat hun geen leed geschiedt. "Hebt acht op de gehele kudde, opdat niemand hunner, hetzij uit zich zelven wegdwale, of door roofdieren gegrepen worde, dat niemand gemist worde, door uwe veronachtzaming verloren ga."

c. Zij moeten de gemeente Gods weiden, moeten al het werk van het herdersambt verrichten, moeten Christus' schapen in grazige weiden voeren, hun voedsel voorleggen, moeten doen wat zij kunnen om de kranken onder hen, die geen lust hebben in hun voedsel, te genezen. Zij moeten hen spijzigen met de gezonde leer, met tedere, Evangelische tucht, en wl toezien dat niets ontbreekt van hetgeen nodig is, om opgekweekt te worden ten eeuwigen leven. Er is behoefte aan herders en leraars, niet alleen om de gemeente Gods te vergaderen door hen in te brengen, die nog buiten zijn, maar om hen te weiden door hen op te bouwen, die reeds binnen zijn.

d. Zij moeten waken, Acts 20:31, zoals herders des nachts waken over hun kudde, zij moeten wakker en waakzaam wezen, moeten niet toegeven aan traagheid en sluimeren, maar zich opwekken tot hun arbeid en hem met ijver en nauwgezetheid verrichten. Wees wakker in alles, 2 Timothy 4:5, waakt tegen alles wat schadelijk is voor de kudde, en waakt voor alles wat haar welzijn kan bevorderen, gebruikt elke gelegenheid om haar vriendelijken dienst te bewijzen.

3. Hij geeft hun verscheidene goede redenen waarom zij het werk hunner bediening ter harte moeten nemen.

a. Laten zij denken aan het belang huns Meesters, en Zijne belangstelling in de kudde, die aan hun zorge is toevertrouwd. Acts 20:28. Het is de gemeente welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Zij behoort Hem toe, is Zijn eigendom, gij zijt slechts Zijne dienstknechten, om haar voor Hem te verzorgen. Het is uwe eer, dat gij gebruikt wordt in den dienst van God, maar dan is uwe veronachtzaming en ontrouw des te erger, indien gij uw werk veronachtzaamt, want dan doet gij te kort aan God en zijt Hem ontrouw. Van Hem hebt gij uwe opdracht ontvangen, en aan Hem zijt gij verantwoording schuldig daarom: hebt acht op u zelven. En als het de gemeente Gods is, dan verwacht Hij, dat gij Hem uwe liefde zult betonen door Zijne schapen en lammeren te weiden." Hij heeft haar verkregen, gekocht. De wereld is Godes door recht van schepping, maar de gemeente is Zijner door recht van verlossing, en daarom behoort zij ons dierbaar te zijn, want zij is dierbaar geweest aan Hem, omdat zij Hem duur te staan is gekomen, en wij kunnen het niet beter tonen dan door Zijne schapen en lammeren te weiden. Deze gemeente Gods heeft Hij verkregen, gekocht, niet zoals Israël van ouds, toen Hij mensen in hun plaats heeft gegeven, en volken in plaats van hun ziel, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4, maar door Zijn eigen bloed. Hieruit blijkt, dat Christus God is, want zo wordt Hij hier genoemd waar toch van Hem gezegd wordt, dat Hij de gemeente heeft verkregen door Zijn eigen bloed. Het was Zijn bloed als Mens, maar zo innig is de vereniging van Zijne Goddelijke en menselijke natuur, dat hier gesproken wordt van het bloed van God, want het was het bloed van Hem, die God is, en dat Hij dit is legt er zulk ene waardigheid en waardij in, als waardoor het beide ene kostelijke vrijkoping van ons is van alle kwaad, en ene kostelijke verkrijging voor ons is van alle goed, ja ene verkrijging van ons voor Christus, om Hem ene bijzonder volk te zijn, Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, dus in aanmerking hiervan, weidt de gemeente Gods, omdat zij tot zo duur een prijs verkregen is. Heeft Christus Zijn leven gegeven om haar te verkrijgen, en zullen dan Zijne dienstknechten te kort komen in zorg en moeite om haar te weiden? Hun veronachtzaming van hare ware belangen is ene minachting van het bloed, dat haar verkregen heeft. b. Laten zij denken aan het gevaar, waarin de kudde was om de prooi te worden van hare tegenstanders, Acts 20:29, Acts 20:30. "Indien de kudde aldus kostelijk is vanwege hare betrekking tot God, en hare verlossing door Christus, dan is het van het grootste belang voor u om acht te hebben beide op u zelven en op haar." Hier zijn redenen voor beiden: Ten eerste. Draagt zorg voor de kudde, want er zijn wolven, die haar zoeken te verslinden, Acts 20:29. Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen. Sommigen verstaan dit van vervolgers, die de Christenen zullen aanklagen, de magistraten tegen hen zullen innemen en vertoornen, en geen mededogen zullen hebben met de kudde. Zij dachten, dat wijl, zolang Paulus bij hen was, de woede der Joden het meest tegen hem was gericht, zij na zijn vertrek kalm en rustig kunnen zijn. "Neen," zegt hij, "na mijn vertrek zult gij bevinden, dat de geest der vervolging blijft werken, daarom hebt acht op de kudde, bevestigt haar in het geloof, vertroost en bemoedigt haar, opdat zij Christus niet verlate uit vrees voor lijden, of in haar lijden haren vrede en hare vertroosting niet verlieze." In tijden van vervolging moeten de leraren meer dan gewone zorg dragen voor de kudde. Maar het moet veeleer verstaan worden van verleiders en valse leraren, waarschijnlijk heeft hij het oog op die van de besnijdenis, die de ceremoniële wet predikten, dezen noemt hij zware wolven, want hoewel zij in schaapsklederen kwamen, hebben zij kwaad gesticht in de gemeenten der Christenen, twist en onenigheid onder hen gezaaid, velen van het zuivere Evangelie van Christus afgetrokken, en alles gedaan wat zij konden, om hen, die er trouw aan bleven, te bekladden en te belasteren, de kostelijkste en waardigste leden der gemeente niet sparende, degenen, op wie zij invloed konden uitoefenen, aanporrende om hen te bijten en te vereten, Galatians 5:15. Daarom worden zij honden genoemd, Philippians 3:2, zoals hier wolven. Zo lang Paulus te Efeziërs was, bleven zij weg, want zij durfden hem niet onder de ogen te komen, maar na zijn vertrok, zijn zij tot hen ingekomen, en hebben hun onkruid gezaaid, nadat hij het goede zaad gezaaid had. "Daarom: hebt acht op de kudde, en doet alles wat gij kunt, om haar te bevestigen in de waarheid, en haar tegen de inblazingen der valse leraren te wapenen.: Ten tweede. Hebt acht op u zelven, want sommige herders zullen afvallig worden, Acts 20:30. "Uit u zelven, uit de leden der gemeente, ja wellicht uit de leraren uwer gemeente, uit u, tot wie ik thans spreek, (hoewel ik gaarne hoop, dat het zo ver niet zal gaan,) zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, dingen, die in tegenspraak zijn met de regelen van het Evangelie, en verwoestend voor de grote bedoelingen er van. Ja, zij zullen sommige gezegden van het Evangelie verkeren, zij zullen ze verwringen en verdraaien, 2 Peter 3:16, om er hun dwalingen mede te ondersteunen. Zelfs diegenen, van wie men onder u goede gedachten koesterde, en in wie gij vertrouwen had, zullen hoogmoedig en verwaand worden, vitten op het Evangelie, en voorgeven dat zij u door fijner bespiegelingen hoger op kunnen voeren, maar het is om discipelen af te trekken achter zich, ene partij voor zich te formeren, die hen bewondert, en zich door hen laat leiden, en hun geloof blindelings zal aannemen." Sommigen lezen het: om de discipelen af te trekken achter zich , hen, die reeds discipelen van Christus zijn, af te trekken van Hem, opdat zij hen zouden volgen. "Daarom hebt acht op u zelven, als u gezegd wordt, dat sommigen van u het Evangelie zullen verraden, dan behoort een iegelijk uwer te vragen: Ben ik het? en wel acht te geven op u zelven." Dit was vervuld in Fygellus en Hermogenes, die zich van Paulus en van de leer door hem gepredikt hebben afgewend, 2 Timothy 1:15, en in Hymenes en Filetus, die van de waarheid zijn afgeweken, en sommiger geloof hebben verkeerd, 2 Timothy 2:18, waardoor dit hier verklaard wordt. Maar hoewel er sommigen van zulke verleiders in de gemeente van Efeziërs geweest zijn, schijnt die gemeente toch, te oordelen naar Paulus' brief aan haar, (waarin wij zulke klachten en bestraffingen niet vinden als in anderen van zijne brieven) niet zo verontrust te zijn geworden door valse leraren, ten minste niet zo besmet te zijn geweest door hun valse leer, als andere gemeenten het geweest zijn, maar dat haar vrede en hare reinheid bewaard zijn gebleven door den zegen van God op den arbeid en de waakzaamheid van deze presbyters, aan wie de apostel in het vooruitzicht, en in overweging van het ontstaan van ketterijen en scheuringen, zowel als van zijn eigen dood, het bestuur over deze gemeente heeft overgegeven.

c. Laten zij denken aan de grote zorg en moeite, waarmee Paulus deze gemeente heeft gesticht, Acts 20:31. "Gedenkt dat ik drie jaren lang", (want zo lang heeft Paulus te Efeziërs en in de aangrenzende delen des lands gepredikt) "nacht en dag niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen, en weest niet nalatig in het bouwen op het fondament, dat ik met zoveel zorge en naarstigheid gelegd heb. Als een getrouw wachter heeft Paulus hen gewaarschuwd, en door de mensen te waarschuwen voor het gevaar van hun blijven in hun Judaïsme en hun Heidendom, heeft hij bij hen overmocht, hen bewogen het Christendom aan te nemen. Hij heeft iedereen, een iegelijk, gewaarschuwd, behalve nog het openlijke waarschuwen in zijne prediking, heeft hij zich ook tot de mensen in het bijzonder gewend, al naar hij zag, dat hun zielstoestand het vereiste. Hij was standvastig, volhardend in het waarschuwen, hij vermaande hen nacht en dag. Zijn tijd was geheel ingenomen door zijn werk, in den nacht, wanneer hij had behoren te rusten, handelde hij met hen, met wie hij over dag niet kon spreken over de belangen hunner ziel. Hij was hierin onvermoeibaar, hij heeft niet opgehouden hen te vermanen. Al hebben zij zich nog zo hardnekkig verzet tegen zijne vermaningen, heeft hij er toch niet mede opgehouden, niet wetende, of zij ten laatste niet door Gods genade overwonnen en gewonnen zullen worden. En al waren zij ook nog zo volgzaam onder zijne vermaningen, heeft hij toch niet gedacht, dat hij er daarom mede kon ophouden, maar bleef hij de rechtvaardigen waarschuwen om zich niet af te keren van hun gerechtigheid, zoals hij hen gewaarschuwd had, toen zij nog goddeloos waren, om zich van hun goddeloosheid te bekeren, Ezechiël 3:18-21. Hij heeft hun met grote, belangstellende liefde over hun ziel gesproken, hij heeft hen met tranen vermaand. Gelijk hij den Heere gediend heeft, zo heeft hij ook hen gediend met vele tranen, Acts 20:19. Hij vermaande hen met tranen van medelijden, waardoor hij toonde, hoe zeer hij zelf bewogen was door hun ellende en gevaar in een zondigen toestand, opdat hij hen zelven er door zou bewegen. Aldus heeft Paulus het goede werk te Efeziërs begonnen, aldus heeft hij zich gaarne arbeid en moeite er voor getroost, waarom zouden zij dan arbeid en moeite sparen om het voort te zetten?

V. Hij beveelt hen aan in de Goddelijke leiding, Acts 20:32. "En nu, broeders, na u dezen last opgedragen, en u plechtig vermaand en gewaarschuwd te hebben, beveel ik u Gode. Ik heb u gezegd wat ik te zeggen had, en nu: de Heere zij met u. Ik moet u verlaten, maar ik laat u in goede handen." Zij waren in zorge over hetgeen er nu van hen worden zal, hoe zij zullen voortgaan in hun werk, de moeilijkheden zouden te boven komen, hoe er voorzien zou worden in de behoeften van hen en van hun gezin. In antwoord op al deze bekommernissen, zegt Paulus hun met het oog des geloofs op te zien tot God, en smeekt hij God om op hen neer te zien met een oog van gunst en genade.

1. Zie hier aan wie hij hen beveelt. Hij noemt hen broeders, niet slechts als Christenen, maar als dienaren van het Evangelie, en hierdoor moedigt hij hen aan om op God te hopen, zoals hij op Hem gehoopt heeft, want zij en hij waren broeders.

a. Hij beveelt hen Gode, vraagt God voor hen te willen voorzien, zorg voor hen te dragen, al hun nooddruft te vervullen, en moedigt hen aan, om alle bekommernissen op Hem te werpen met de verzekering, dat Hij voor hen zorgt. "Gaat voor alles wat gij nodig hebt tot God, laat uw oog steeds op Hem gericht zijn, steunt en betrouwt op Hem, en laat dit u vertroosten, dat gij een God hebt, tot wie gij heen kunt gaan, een God, die algenoegzaam is." Ik beveel u Gode, dat is: ik beveel u Zijner voorzienigheid Zijner bescherming en zorg. Het is genoeg, dat wij, van wie wij ook gescheiden zijn, toch altijd een God hebben, die ons nabij is, 1 Peter 4:19.

b. Hij beveelt hen den Woorde Zijner genade, waaronder sommigen Christus verstaan, Hij is het Woord, John 1:1, het Woord des levens, omdat in Hem leven voor ons bewaard is, 1 John 1:1, en in dezelfden zin wordt Hij hier genoemd het Woord van Gods genade, omdat wij uit Zijne volheid genade ontvangen voor genade. Hij beveelt hen aan Christus, legt hen in Zijne handen als Zijne dienstknechten, voor wie Hij in bijzonderen zin zorgen zal. Paulus beveelt hen niet alleen Gode en Zijner voorzienigheid, maar ook Christus en Zijner genade, zoals Christus zelf Zijne discipelen Gode bevolen heeft toen Hij hen ging verlaten. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. Het komt tamelijk op hetzelfde neer, als wij door het Woord Zijner genade het Evangelie van Christus verstaan, want in het Woord is het Christus, die ons nabij is ter onzer ondersteuning en bemoediging, en Zijn Woord is geest en leven. "Gij zult grote hulp en ondersteuning ondervinden door een werkzaam geloof in de voorzienigheid Gods, maar nog veel meer door een werkzaam geloof in de beloften van het Evangelie." Hij beveelt hen den woorde Zijner genade, dat Hij sprak tot Zijne discipelen, toen Hij hen uitzond in de opdracht, die Hij hun gaf, met de verzekering, dat Hij met hen zal wezen al de dagen tot aan het einde der wereld. "Grijpt dit woord aan, en God geve er u de weldaad en de vertroosting van, dan behoeft gij niets meer." Hij beveelt hen aan het woord van Gods genade, niet slechts als den grond hunner hoop, en de bron van hun blijdschap, maar als den regel voor hun wandel. "Ik beveel u Gode, als uwen Meester, dien gij moet dienen, en ik heb Hem een goeden Meester bevonden, en het Woord Zijner genade, als uw werk voor u aanwijzende, en door hetwelk gij u zelven moet regeren, neemt de geboden Zijns woords waar, en dan: leeft en teert op de beloften er van."

2. Zie hier waarvoor hij hen den woorde van Gods genade beveelt: het is niet zozeer ter bescherming tegen hun vijanden, of ter voorziening in de behoeften van hun gezin, als wel voor de geestelijke zegeningen, die zij het meest nodig hadden, en het meest behoorden te waarderen. Zij hadden het Evangelie van Gods genade ontvangen, en hun was opgedragen om het te prediken. Daaraan nu beveelt hij hen:

a. Ter hunner stichting. "Het is (zo de Geest der genade er mede werkt, en er door werkt) machtig u op te bouwen, daar kunt gij, zo lang gij er u dicht aan houdt en er dagelijks uit put, op rekenen. Gij hebt reeds goede gaven, maar dat is machtig ze op te bouwen, er is datgene in, waarmee gij nodig hebt beter bekend te worden, meer onder den invloed er van te komen." De leraren moeten in hun prediking van het woord der genade hun eigene stichting op het oog hebben, zowel als de stichting van anderen. Ook de vergevorderdste Christenen zijn, zolang zij in deze wereld zijn, nog in staat om te wassen en toe te nemen, en zij zullen bevinden, dat er in het woord der genade datgene is, hetwelk al meer en meer kan bijdragen tot hun wasdom. Het is nog machtig hen op te bouwen.

b. Ter hunner verheerlijking, het is machtig u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Het woord van Gods genade geeft het, niet alleen daar het er de kennis van geeft, (want het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie) maar ook daar het er de belofte van geeft de belofte van een God, die niet liegen kan, en die in Christus ja en amen is. En door het woord wordt, als het gewone middel hiertoe, de Geest der genade gegeven, Acts 10:44, om het zegel te wezen der belofte en het onderpand van het eeuwige leven, dat beloofd is, en aldus is het het woord van Gods genade, dat ons het erfdeel geeft. De hemel is een erfdeel, dat aan al de erfgenamen een onaantastbaar recht geeft, het is een erfdeel zoals dat van de Israëlieten in Kanan, dat door belofte was, en toch ook door het lot, maar aan al het zaad verzekerd was. Dit erfdeel is verzekerd aan allen, die geheiligd zijn, en alleen aan hen, want gelijk de ongeheiligden gene welkome gasten kunnen zijn aan een heilig God, of aan het heilig gezelschap hier Boven, zo kan ook werkelijk de hemel geen hemel voor hen zijn, maar aan al de geheiligden, aan allen, die wedergeboren zijn en in wie het beeld Gods vernieuwd is, is het even vast en verzekerd als de almachtige kracht Gods en de eeuwige waarheid het maken kunnen. Diegenen dus, die op dat erfdeel recht wensen te hebben, moeten er van verzekerd wezen, dat zij onder de geheiligden zijn, hun toegevoegd, bij hen ingelijfd zijn, in dezelfden aard met hen delen. Want wij kunnen niet verwachten hiernamaals onder de verheerlijkten te wezen, tenzij wij hier op aarde onder de geheiligden zijn.

VI. Hij beveelt hun zich zelven aan als een voorbeeld van onverschilligheid voor deze wereld en voor alles, wat er in is. Indien zij willen wandelen in dezelfden geest en in dezelfde voetstappen, dan zullen zij bevinden, dat dit grotelijks zal bijdragen om hen er gemakkelijk en met vertroosting des harten door heen te laten gaan. Hij had hen Gode en het woord Zijner genade bevolen voor geestelijke zegeningen, die ongetwijfeld de beste zegeningen zijn. Maar wat zullen zij doen ten opzichte van spijs en drank voor hun gezin, een aangenaam levensonderhoud voor zich zelven, een huwelijksgoed voor hun kinderen? "Wat die dingen betreft", zegt Paulus, "doet zoals ik gedaan heb". En wat heeft hij gedaan? Hij zegt hun hier:

1. Dat hij nooit naar aardsen rijkdom gestreefd heeft, Acts 20:33. "Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd, begeert gij ze ook niet, en dan kunt gij stil en gerust zijn." Velen te Efeziërs , velen van hen, die het Christelijk geloof hadden omhelsd, waren rijk, hadden zeer veel geld, zilver vaatwerk, rijke en fraaie meubelen, droegen schone klederen en voerden een groten staat. Nu had Paulus gene begeerte om evenals zij te leven, in dien zin kunnen wij dit aldus opvatten: "Ik heb nooit begeerd zoveel zilver en goud te hebben, als ik anderen zie hebben, noch zulke fraaie klederen te dragen, als ik anderen zie dragen, ik veroordeel hen niet, en ik benijd hen niet, ik kan met gerustheid en nuttigheid voor anderen leven, zonder op grootsen voet te leven." De valse apostelen begeerden een schoon gelaat te tonen naar het vlees, Galatians 6:12, ene aanzienlijke rol te spelen in de wereld, maar Paulus heeft dit niet begeerd, hij wist gebrek te hebben en vernederd te worden. Hij was niet begerig om goud, of zilver, of klederen van hen te ontvangen. Hij heeft er zo weinig naar gehunkerd, dat hij er niet eens een wens naar koesterde. Hij verlangde ook niet van hen, dat zij hem zouden belonen voor zijn arbeid en moeite onder hen, maar was vergenoegd met het tegenwoordige, dat is: met hetgeen hij had. Hij heeft nooit het hun gezocht, 2 Corinthians 12:14. Hij kon niet alleen zeggen met Mozes, Numbers 16:15, en met Samuël: Wiens os heb ik genomen, of wie heb ik verongelijkt? Maar, "wiens milddadigheid heb ik begeerd of gevraagd? Of wie ben ik tot last geweest?" Hij betuigt gene gaven te zoeken, Philippians 4:17.

2. Dat hij gewerkt heeft voor zijn dagelijks brood, Acts 20:34, "gijzelven weet, en zijt er ooggetuigen van geweest, dat deze handen tot mijne nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. Gij hebt mij vroeg en laat aan het werk gezien om tenten te maken", en daar zij gemeenlijk van leder vervaardigd werden, was het zeer zwaar werk. Merk op: a. Dat Paulus, hoe groot een gunstgenoot des hemels hij ook was, en tot hoe groot een zegen ook op aarde gesteld, soms toch armoede heeft gekend. Welk ene onnadenkende, onvriendelijke en ondankbare wereld was het, om een man als Paulus er arm in te laten wezen?

b. Hij verlangde niets meer, dan voorziening in zijne nooddruft. Hij heeft niet in zijn beroep gearbeid om zich te verrijken, maar om voedsel en deksel te hebben.

c. Als hij zijn brood moest verdienen, deed hij het met handenarbeid. Paulus had een hoofd en ene tong, waarmee hij geld had kunnen verkrijgen, maar het waren deze handen, zegt hij, die tot mijne nooddruft gediend hebben. Hoe jammer, dat deze handen, door welker oplegging de Heilige Geest zo dikwijls was meegedeeld, deze handen, door welke God bijzondere wonderen had gewrocht, en dat wel beiden ook te Efeziërs , Acts 19:6, Acts 19:11, verplicht waren om gebruikt te worden voor naald en schaar en els om tenten te maken, zuiver en alleen om het dagelijks brood te verdienen! Paulus herinnert deze presbyters (en in hen ook anderen) hieraan, opdat zij het niet vreemd zullen vinden, indien ook zij aldus veronachtzaamd worden, en dat zij dan toch voort moeten gaan met hun werk, en zich hebben te behelpen voor hun levensonderhoud. Hoe minder aanmoediging zij ontvangen van mensen, hoe meer zij haar van God zullen hebben.

d. Hij werkte niet alleen voor zich zelven, maar ook voor het onderhoud van hen, die met hem waren. Dat was waarlijk hard! Het zou hun eerder betaamd hebben voor hem te werken, (om hem te onderhouden als hun leraar en onderwijzer') dan dat hij voor hen werkte. Maar zo gaat het: zij die bereid en gewillig zijn om de roeiriemen te nemen, zullen anderen bereid vinden om ze hun te laten hebben. Als Paulus voor het onderhoud van zijne metgezellen wil werken, dan hebben zij daar niets tegen.

3. Dat hij, zelfs als hij arbeidde voor zijne nooddruft, nog iets van hetgeen hij verdiende bespaarde tot hulp van anderen, want hij verplicht hen hier om dit te doen, Acts 20:35. "Ik heb u in alles getoond, in alles wat tot uwen plicht behoort, heb ik u een voorbeeld gegeven, inzonderheid hierin, dat gij alzo arbeidende de zwakken moet ondersteunen." Sommigen vatten dit zo op, dat zij het geloof moesten ondersteunen van de zwakgelovigen, door de vooroordelen weg te nemen, die sommigen tegen het Christendom koesterden, nl. dat de predikers er een winstgevend bedrijf van maakten, en het Evangelie slechts een handig middel was om er geld door te verkrijgen. "Nu kunt gij de oorzaak afsnijden degenen, die oorzaak hebben willen om ons te smaden, en zo kunt gij de zwakken onder ons ondersteunen. Gij zult dus wel doen met voor het ogenblik uw levensonderhoud te verdienen door het werk uwer handen, en niet afhankelijk te zijn van uwe bediening." Ik versta het echter veeleer van hun plicht om de kranken te ondersteunen, en de armen, en hen, die niet werken kunnen, omdat dit overeenkomt met Paulus' vermaning, Ephesians 4:28. Laat hij arbeiden, opdat hij hebbe mede te delen degene, die in nood is. Wij moeten arbeiden in een eerlijk beroep, niet slechts om te kunnen leven, maar opdat wij iets hebben te geven. Dit zou ene harde rede kunnen schijnen, en daarom ondersteunt Paulus haar door een gezegde onzes Meesters, waaraan hij wenst, dat zij altijd zullen denken. Deze woorden schijnt onze Heere Jezus dikwijls tot Zijne discipelen gezegd te hebben, toen Hij zelf om niet zoveel goed gedaan heeft, en hun geboden heeft het ook te doen, Matthew 10:8, Matthew 10:9, Hij heeft er dit gezegde aan toegevoegd, dat, hoewel het nergens door de evangelisten vermeld wordt, Paulus mondeling van Petrus of van een der andere discipelen heeft vernomen, en een zeer kostelijk gezegde is het, waarin wel iets van een paradox is gelegen: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. "Het is", zegt Dr. Tillotson, "iets om ons dit kostelijk gezegde onzes Heilands bijzonder te doen waarderen, dat het, niet vermeld zijnde door de evangelisten en in gevaar om in vergetelheid te geraken, door Paulus hier aangehaald wordt in zijne rede, en door Lukas' pen voor ons bewaard is gebleven." Het is zaliger te geven aan anderen, dan te ontvangen van anderen, niet slechts gelukkiger om rijk te zijn, en dus tot geven in staat te wezen, dan arm te zijn, en dus te moeten ontvangen (dat zal wel door iedereen erkend worden), maar zaliger om goed te doen met wat wij hebben of het veel of weinig is, dan om het te vermeerderen. Het gevoelen van de kinderen dezer wereld gaat hier vlak tegen in, zij zijn bang om te geven: "Dit geven", zeggen zij, "ruïneert ons", maar zij hopen elkeen zijn gewin te verkrijgen, Isaiah 56:11. Gewin is voor hen het zaligste dat er is, maar Christus zegt ons: Het is zaliger, voortreffelijker in zich zelf, een blijk van ene uitnemender gemoedsgesteldheid en de weg tot ene betere zaligheid bij het einde, te geven dan te ontvangen. Het maakt ons meer gelijkvormig met God, die aan allen geeft, en van niemand ontvangt, en met den Heere Jezus, die het land doorging goed doende. Het is zaliger onzen arbeid en moeite te geven dan er loon, betaling, voor te ontvangen, en het zou ons ene verlustiging, een genot zijn, dit te doen indien de behoefte, de nooddruft van ons zelven en van ons gezin het toeliet. Het is aangenamer goed te doen aan de dankbaren, maar het is meer eervol goed te doen aan de ondankbaren, want dan hebben wij God tot onzen Betaalmeester, die in de opstanding der rechtvaardigen belonen zal, wat anders onbeloond, onvergolden is gebleven.

36. En als hij dit gezegd had, heeft hij neerknielende met hen allen gebeden. 37. En er werd een groot geween van hen allen, en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem, 38. Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip.

Na de zeer aandoenlijke afscheidsrede, die Paulus voor de ouderlingen van Efeziërs heeft uitgesproken, hebben wij nu het gebed bij dit afscheid en de tranen die nog aandoenlijker zijn. Wij kunnen het bericht er van nauwelijks met droge ogen lezen en overdenken.

I. Zij scheidden met gebed, Acts 20:36. Als hij dit gezegd had, heeft hij, neerknielende, met hen allen gebeden. Ongetwijfeld was het een gebed, in ieder opzicht gepast voor deze droevige gelegenheid. Hij beval hen Gode in zijn gebed, bad Hem hen niet te verlaten, maar steeds met hen te blijven.

1. Het was een gezamenlijk bidden. Hij heeft niet slechts voor hen gebeden, maar met hen gebeden, met hen allen gebeden, opdat zij dezelfde smekingen zouden opzenden voor zich zelven en voor elkaar, die hij voor hen allen tot God opzond, en opdat zij zouden leren wat voor zich zelven in het gebed te vragen, als hij heengegaan is. Het is er zo verre vandaan, dat openbare gebeden onze gebeden in het verborgene moeten vervangen of ze nodeloos zouden maken, dat zij juist bestemd zijn om ze op te wekken en aan te moedigen, en er ons leiding in te geven. Als wij alleen zijn moeten wij nog eens het gebed bidden dat onze leraar met ons gebeden heeft.

2. Het was een ootmoedig, eerbiedig gebed, hetgeen aangetoond werd in de houding, die zij er bij aannamen, neerknielende heeft hij met hen gebeden. Die houding is het meest gepast in het gebed, daar zij beide aanbidding en smeking te kennen geeft, inzonderheid smeking om vergeving van zonde. Paulus heeft er veel gebruik van gemaakt, ik buig mijne knieën, Ephesians 3:14.

3. Het was een gebed na de leerrede, en wij mogen veronderstellen, dat hij bad voor hetgeen hij gepredikt had. Hij had de zorg over de gemeente te Efeziërs aan deze ouderlingen overgegeven, en nu bidt hij, dat God hen in staat zal stellen om getrouw den zwaren last te volbrengen, die hun was opgelegd, hun die mate van genade en wijsheid zal geven, die er toe nodig was. Hij bad voor de kudde en alles wat er toe behoorde, dat de grote Herder der schapen zorg zou dragen voor hen allen, hen er voor zou bewaren van ene prooi der zware wolven te worden. Aldus heeft hij deze evangeliedienaren geleerd te bidden voor hen, voor wie zij predikten, opdat hun arbeid niet te vergeefs zou zijn.

4. Het was een afscheidsgebed, dat, evenals de afscheidsleerrede, wel een blijvenden indruk zou teweegbrengen. Het is goed voor vrienden, om, als zij van elkaar scheiden, te scheiden met gebed, opdat zij door dit gebed bij het scheiden in staat gesteld worden, om hartelijker voor elkaar te bidden, als zij gescheiden zijn, hetgeen tot onzen Christelijken plicht behoort en een goed gebruik is van de gemeenschap der heiligen. Dat de Heere toezicht houde tussen mij en tussen u, wanneer wij de een van den ander verborgen zijn, Genesis 31:49, is een goed gebed bij het afscheid nemen, alsook, dat onze volgende ontmoeting of naderbij den hemel, of in den hemel moge zijn. Paulus heeft hier het voorbeeld gevolgd van Christus, die, toen Hij afscheid nam van Zijne discipelen, na voor hen te hebben gepredikt, met hen allen heeft gebeden, John 17:1.

II. Zij scheidden onder tranen, en liefdevolle omhelzingen, Acts 20:37, Acts 20:38.

1. Er werd een groot geween van hen allen. Wij hebben reden te geloven, dat Paulus zelf begon. Hoewel hij vast besloten had heen te gaan, en zijne roeping tot ander werk duidelijk inzag, was hij toch van harte bedroefd hen te verlaten, en het heeft hem menige traan gekost, hij, die zo dikwijls in tranen was, terwijl hij zich nog bij hen bevond, Acts 20:19, Acts 20:31, heeft ongetwijfeld vele tranen gestort, toen hij afscheid van hen nam, aldus bewaterende wat hij onder hen gezaaid had. Maar het is van hun tranen, dat hier gesproken wordt, er werd een groot geween van hen allen, er was geen droog oog onder hen, en het waren waarschijnlijk de liefdevolle uitdrukkingen, welke Paulus gebruikt had in zijn gebed, die hen aan het wenen brachten. Het waren tranen van liefde, zoals die van Jonathan en David, toen zij genoodzaakt waren van elkaar te scheiden, en zij met elkaar weenden totdat (alsof zij er met elkaar om wedijverden) David het gans veel maakte, 1 Samuel 20:41.

2. Zij vielen Paulus om den hals en kusten hem, allen deden dit, de een na den anderen, ieder hunner zijn eigen verlies bewenende. "Hoe kan ik scheiden van dezen onwaardeerbaren mens, dezen gezegenden Paulus," zegt de een, "van wie in zekeren zin, mijn leven geheel vervuld is?" - "Vaarwel, mijn geliefde vriend", zegt een ander, "duizendmaal zeg ik u dank, en tienduizendmaal dank zeg ik aan God voor u, en voor al de moeite die gij hebt aangewend mij ten goede." "En moeten wij scheiden?" zegt een ander, "moet ik mijn geestelijken vader, verzorger en leidsman verliezen?" -"Wat zal er nu van ons worden", zegt wederom een ander, "als wij hem niet meer zullen hebben, tot wie wij ons wendden om raad en leiding? Wat zal ik doen, als de Heere mijn meester van mijn hoofd wegnemen zal? Mijn vader, mijn vader, wagen Israël's en zijne ruiteren." Zij, die het meest liefhebben, worden gewoonlijk ook het meest bemind. Paulus, die zelf ook een zeer liefdevolle vriend was, had vrienden, die zeer liefdevol waren jegens hem. Deze tranen bij het afscheid nemen van Paulus waren ene dankbare vergelding voor al de tranen, die hij had gestort in zijn prediken voor hen, en zijn bidden met hen. Die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden.

3. Wat hen het meest in het hart trof, en deze plaats tot een waar Bochim heeft gemaakt, ene plaats der wenenden, was het woord dat Paulus gezegd had, nl. dat hij er zeker van was dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. Indien hij hun gezegd had hem te volgen, zoals hij dit zei aan hen, die zijne gewone metgezellen waren, of hun te kennen had gegeven, dat hij hen later wederom zou bezoeken, dan zouden zij dit afscheid wel hebben kunnen dragen, maar als hun gezegd wordt, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zullen, in deze wereld, dat het dus een laatst afscheid is, dat zij van elkaar nemen, verwekt dit grote treurigheid onder hen, hierdoor wordt dit afscheid als het ware ene begrafenis, en doet hen een vloed van tranen storten. Er waren andere dingen, waar zij om treurden: -dat zij het voorrecht zullen missen van zijne openbare prediking, dat zij hem niet langer hun bijeenkomst zullen zien leiden, zijn persoonlijken raad en zijne vertroostingen zullen ontberen, en, naar wij hopen, treurden zij ook om hun zonde, dat zij niet meer geprofiteerd hebben van zijn arbeid, toen hij bij hen was, waardoor zij God, als het ware, hadden aangespoord om hem van hen weg te nemen. Maar het snerpendste in hun smart was, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. Als onze vrienden van ons gescheiden worden door den dood, dan treuren wij bij de gedachte, dat wij hun aangezicht niet meer zien zullen, maar dan treuren wij toch niet als degenen, die gene hoop hebben, want indien onze vrienden in Christus zijn gestorven, en indien wij Hem leven, dan zijn zij heengegaan om Gods aangezicht te zien, Zijne heerlijkheid te aanschouwen, en wij hopen dan weldra met hen te zijn. Hoewel wij in deze wereld hun aangezicht niet meer zien zullen, hopen wij toch hen weer te zien in een betere wereld, om er voor eeuwig met hen en met den Heere te zijn.

Eindelijk. Zij geleidden hem naar het schip, deels om hem hun achting te betonen, hem zo ver zij konden op zijn weg vergezellende, en deels ook om nog ene wijle ten minste van zijn gezelschap te genieten en van zijne gesprekken. Indien dit hun laatste onderhoud met hem moet wezen, dan willen zij toch nog zoveel van hem hebben als zij kunnen, en hem tot het laatste ogenblik zien. En wij hebben reden te geloven, dat toen zij aan de rede waren gekomen, en hij aan boord zou gaan, hun tranen weer vloeiden, en hun omhelzingen herhaald werden, want wie ongaarne scheidt, zegt dikwijls vaarwel. Maar aan beide zijden was het ene vertroosting, waardoor de kracht van die hartstochtelijke droefheid spoedig gebroken werd, dat het aangezicht van Christus met Paulus medeging, en dat Zijne tegenwoordigheid met hen blijven zou.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Acts 20". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/acts-20.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile