Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Acts 18". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/acts-18.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Acts 18". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 18In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Paulus' komst te Corinthe, zijn bijzonderen omgang met Aquila en Priscilla, en zijne openbare gesprekken met de Joden, van wie hij zich, nadat hij door hen verworpen was, afkeerde om zich tot de Heidenen te wenden, Acts 18:1.
II. Het grote succes op zijn dienstwerk aldaar, en hoe hij in een visioen door Christus aangemoedigd werd, om zijn arbeid te dier plaatse voort te zetten, met hoop op nog meer voorspoed, Acts 18:7.
III. Den overlast, die hem aldaar door de Joden werd aangedaan, dien hij echter tamelijk goed te boven is kunnen komen door de koele houding van Gallio, tegenover de Joden, Acts 18:12.
IV. Paulus' reize door vele landstreken, nadat hij geruimen tijd te Corinthe was verbleven, ter opbouwing en bewatering van de gemeenten, die hij gesticht had, op welke rondreis hij tevens een kort bezoek bracht te Jeruzalem, Acts 18:18.
V. Een bericht van Apollo's toeneming in kennis, en van zijne zegenrijke werkzaamheid in de gemeente, Acts 18:24.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 18In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Paulus' komst te Corinthe, zijn bijzonderen omgang met Aquila en Priscilla, en zijne openbare gesprekken met de Joden, van wie hij zich, nadat hij door hen verworpen was, afkeerde om zich tot de Heidenen te wenden, Acts 18:1.
II. Het grote succes op zijn dienstwerk aldaar, en hoe hij in een visioen door Christus aangemoedigd werd, om zijn arbeid te dier plaatse voort te zetten, met hoop op nog meer voorspoed, Acts 18:7.
III. Den overlast, die hem aldaar door de Joden werd aangedaan, dien hij echter tamelijk goed te boven is kunnen komen door de koele houding van Gallio, tegenover de Joden, Acts 18:12.
IV. Paulus' reize door vele landstreken, nadat hij geruimen tijd te Corinthe was verbleven, ter opbouwing en bewatering van de gemeenten, die hij gesticht had, op welke rondreis hij tevens een kort bezoek bracht te Jeruzalem, Acts 18:18.
V. Een bericht van Apollo's toeneming in kennis, en van zijne zegenrijke werkzaamheid in de gemeente, Acts 18:24.
Verzen 1-6
Handelingen 18:1-6Wij bevinden niet, dat Paulus veel vervolging te Athene had te lijden, noch dat hij vandaar door mishandeling verdreven was geworden, zoals hij verdreven was van die plaatsen, waar de Joden invloed konden uitoefenen. Daar hem te Athene echter niet dan ene koele ontvangst was te beurt gevallen, en hij dus weinig vooruitzicht had om er goed te doen, vertrok hij, de zorge over hen, die geloofden, overlatende aan Dionysius, en van d r kwam hij te Corinthe, waar hij het middel was om ene gemeente te stichten, die in velerlei opzicht van groot belang is geworden. Corinthe was de hoofdstad van Achaje, toenmaals ene provincie van het Romeinse rijk, het was ene rijke en prachtige stad, Non cuivis homini contingit adire Corinthum -Het is niet aan ieder gegund Corinthe te zien. De landstreek er om heen is het hedendaagse Morea. Nu zien wij hier:
I. Hoe Paulus gewerkt heeft voor zijn dagelijks brood, Acts 18:2, Acts 18:3.
1. Hoewel hij opgeleid was tot een geleerde, heeft hij toch ook een handwerk uitgeoefend. Hij was een tentenmaker, een behanger, hij maakte tenten ten gebruike van soldaten en schaapherders, van laken of stof, of van leder, of huiden, zoals de buitenste bedekking van den tabernakel. Vandaar dat: in tenten te wonen was sub pellibus -onder huiden te wonen. Dr. Lightfoot toont aan, dat het de gewoonte der Joden was, om hun kinderen een beroep, een handwerk te laten leren, ook al lieten zij hen geleerden worden, of al hadden zij hun ook bezittingen te geven. Rabbi Juda zegt: "Wie zijn zoon geen handwerk leert, handelt, alsof hij hem leerde een dief te zijn." En een ander zegt: "Wie een beroep heeft, een handwerk kent, is als een omtuinde wijngaard." Een eerlijk beroep, waarmee een man zijn brood kan verdienen, moet door niemand met minachting worden aangezien. Paulus, hoewel hij een Farizeeër was, en aan de voeten van Gamaliël was opgevoed, heeft toch, door ongewoonte het handwerk niet verleerd, dat hij in zijne jeugd geleerd had.
2. Hoewel hij er recht op had, om door de gemeenten, die hij had gesticht, en de mensen, voor wie hij predikte, onderhouden te worden, heeft hij toch in zijn beroep gewerkt voor zijn dagelijks brood, hetgeen meer tot lof is van hem, die om geen onderstand vroeg, dan van hen, die hem dien onderstand niet ongevraagd verleenden, wetende in welke verlegenheid hij zich bevond. Zie hoe nederig Paulus was, en verwonder u er over, dat zo groot een man zich zo diep kon neerbuigen, maar hij had dit geleerd van zijn Meester, die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Zie hoe naarstig hij was, en hoe gewillig om zich moeite te geven. Hij, die zo veel voortreffelijk werk te doen had met zijn verstand, zijn geest, achtte het toch niet beneden zich, om, als het nodig was te werken met zijne handen. Zij zelfs, die verlost zijn van den vloek der wet, zijn niet vrijgesteld van het vonnis: In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten. Zie hoe zorgzaam Paulus was om zijne bediening loffelijk te maken, en vooroordelen er tegen te voorkomen, ook zelfs de onrechtvaardigste en onredelijkste, hij heeft door zijn eigen arbeid in zijn levensonderhoud voorzien, ten einde het Evangelie van Christus niet tot een last te maken, 2 Corinthians 11:7 enz., 2 Thessalonians 3:8, 2 Thessalonians 3:9.
3. Wij kunnen wel veronderstellen, dat hij meester was in zijn beroep, en toch heeft hij het niet versmaad als dagloner te arbeiden. Hij werkte bij Aquila en Priscilla, die van hetzelfde handwerk waren, zodat hij niets meer dan dagloon kreeg, niet meer dan genoeg om van te leven. Arme ambachtslieden moeten tevreden en dankbaar wezen, indien hun beroep hun een bestaan oplevert voor hen zelven en voor hun gezin, al kunnen zij zich dan ook niet evenals rijke kooplieden grote bezittingen verwerven.
4. Hoewel hij zelf een groot apostel was, wilde hij toch gaarne bij Aquila en Priscilla werken, omdat hij hen zeer verstandig vond ten opzichte van de dingen Gods, zoals later blijkt, Acts 18:26, en hij erkent, dat zij zijne medewerkers zijn geweest in Christus Jezus, Romans 16:3. Dit is een voorbeeld voor hen, die een' dienst zoeken, om het liefst te gaan waar zij de meeste hulp kunnen verkrijgen voor de behoefte hunner ziel. Verkies te arbeiden bij hen, die waarschijnlijk medewerkers zullen zijn in Christus Jezus. Het is goed in gezelschap te zijn van, en omgang te hebben met, hen, die ons kunnen doen toenemen in de kennis van Christus, ons onder den invloed te stellen van hen, die besloten zijn, den Heere te dienen. Betreffende dezen Aquila wordt ons hier gezegd:
a. dat hij een Jood was, maar geboren was te Pontus, Acts 18:2. Velen van de Joden uit de verstrooiing waren in die landstreek gevestigd, zoals blijkt uit 1 Peter 1:1.
b. Dat hij onlangs uit Italië naar Corinthe was gekomen, hij schijnt dikwijls van woonplaats te zijn veranderd, in deze wereld kunnen wij ons gene blijvende plaats voorstellen.
c. Dat de reden, waarom hij Italië had verlaten, was, dat keizer Claudius onlangs een edict had uitgevaardigd, waarbij alle Joden van Rome verbannen werden, want de Joden waren over het algemeen gehaat, en elke gelegenheid werd aangegrepen om hen hard te behandelen en te smaden, hun allerlei moeilijkheden en bezwaren te berokkenen, Gods erfenis was een gesprenkelde vogel, de vogelen zijn rondom tegen haar, Jeremiah 12:9. Aquila was een Christen, maar daar hij van Joodsen bloede was, werd hij toch gebannen, en de Heidenen hadden daarbij zulke verwarde begrippen van de zaak, dat zij tussen Jood en Christen geen onderscheid konden zien. In zijn "Leven van Claudius" spreekt Suetonius van dit decreet, uitgevaardigd in het negende jaar zijner regering. De reden er van, zegt hij, was, dat de Joden een onstuimig volk zijn -assiduo tumultuantes, en dat het was impulsore Christo -vanwege Christus, sommigen waren ijverig en vurig voor Hem, anderen bitterlijk tegen Hem, hetgeen veel toorn en verbittering teweegbracht, waardoor argwaan gewekt werd bij de regering, en den keizer, die een zeer vreesachtig, achterdochtig man was, drong om aan allen te gebieden te vertrekken. Als Joden Christenen vervolgen, dan is het niet vreemd, dat Heidenen beiden Joden en Christenen vervolgen.
II. Wij zien Paulus hier prediken voor de Joden en met hen handelen om hen tot het geloof van Christus te bewegen, beiden de geboren Joden en de Grieken, dat zijn zij, die min of meer tot den Joodsen Godsdienst bekeerd waren, en hij woonde hun vergaderingen bij.
1. Hij handelde met hen in de synagoge in het openbaar, op elke sabbat. Zie op wat wijze de apostelen het Evangelie verbreidden, niet door kracht of geweld, door vuur en zwaard, niet door een blind geloof te eisen, maar door openhartige redenering. Zij trokken door mensenzelen, gaven ene reden op voor hetgeen zij zeiden, gaven ook vrijheid om er bedenkingen tegen in te brengen, daar zij altijd een afdoend antwoord gereed hadden. God nodigt ons te komen en met Hem te richten, dat is: te redetwisten, Isaiah 1:18, en Hij daagt de zondaren uit, hun twistzaak voor te brengen, hun vaste bewijsredenen bij te brengen, Isaiah 41:21. Paulus was een verstandige, zowel als een Schriftuurlijke prediker. 2. Hij bewoog hen -epeithe. Het geeft te kennen:
a. Het dringende van zijne prediking, hij heeft niet slechts betogenderwijs met hen geredetwist, maar heeft zijne argumenten door liefdevolle drangredenen doen volgen, hen biddende om Gods wil, en om den wille van hun eigene ziel, de aanbieding der zaligheid, die hun gedaan werd, niet af te wijzen. Of:
b. De goede uitwerking zijner prediking, hij bewoog hen, dat is: hij overmocht bij hen, zo wordt het door sommigen opgevat. In sententiam suam adducebat -hij haalde hen over tot zijne mening, zijn gevoelen. Sommigen van hen werden door zijne redenering overtuigd, en gaven zich over aan Christus.
3. Hij was nog vuriger en dringender in deze zaak, toen zijne medearbeiders tot hem kwamen, Acts 18:5. Als Silas en Timotheus van Macedonië afgekomen waren, en hem goede tijdingen van de gemeente aldaar hadden gebracht, en bereid waren hem hier hulp en bijstand te verlenen, zijne handen te sterken, werd Paulus meer dan te voren door den Geest gedrongen, zodat hij meer dan ooit dringend was in zijne prediking. Het ongeloof en de hardnekkigheid van zijne landslieden, zijne stamgenoten, de Joden, smartte hem, en vuriger dan ooit wenste hij hun bekering, en de liefde van Christus drong hem er toe, 2 Corinthians 5:14, het is het woord dat hier gebruikt is, het drong hem er toe in den geest. En aldus gedrongen zijnde, betuigde hij den Joden met alle mogelijke plechtigheid en ernst, als zelf volkomen verzekerd zijnde van de zaak, haar hun betuigende als een getrouw woord en alle aanneming waardig dat Jezus is de Christus, de Messias, beloofd aan de vaderen, en door hen verwacht.
III. Wij zien hier, hoe hij zich van de ongelovige Joden afkeert, en zich van hen tot de Heidenen wendt, zoals hij ook in andere plaatsen gedaan had, Acts 18:6.
1. Velen van de Joden, ja de meesten van hen, volhardden in hun tegenspreken van het Evangelie, en wilden zich ook door de sterkste redeneringen en bewijsgronden niet gewonnen geven, zij wederstonden en lasterden, zij stelden zich in slagorde (zoals de betekenis is van het woord) tegen het Evangelie, zij sloegen de handen in elkaar om er den voortgang van te stuiten. Zij besloten het zelf niet te geloven, en alles te doen wat zij konden om anderen terug te houden van het te geloven. Zij konden er niet tegen redeneren, maar het gebrek aan rede, of bewijs, wilden zij vergoeden door vuile woorden, zij lasterden, spraken smadelijk van Christus, en in Hem, van God zelf, zoals in Revelation 13:5, Revelation 13:6. Om hun ongeloof te rechtvaardigen braken zij los in rechtstreeks lasteren.
2. Hierop verklaarde Paulus zich vrij van hen, en liet hen over om in hun ongeloof om te komen. Hij, die door den Geest gedrongen was, om voor hen te betuigen, Acts 18:5, was, toen zij volhardden in hun tegenstand, door den Geest gedrongen om tegen hen te getuigen, Acts 18:6, en zijn ijver ook hierin toonde hij door een teken, hij schudde zijne klederen af, schudde er het stof van af (zoals zij te voren het stof hebben afgeschud van hun voeten, Acts 13:51,) tot een getuigenis tegen hen. Aldus verklaarde hij zich vrij van hen, maar dreigde hen met de oordelen Gods, zoals Pilatus door zijne handen te wassen te kennen gaf, dat hij de schuld van Christus' bloed van zich afwentelde op de Joden, en zo gaf Paulus door zijne klederen af te schudden te kennen wat hij zei, om zo mogelijk, hen hierdoor nog te treffen. a. Hij had zijn plicht gedaan aan hen, hij was rein van het bloed hunner zielen, hij had, als een getrouw wachter, hen gewaarschuwd, en hierdoor heeft hij zijne ziel behouden, ofschoon hij niet overmocht om de hun te behouden. Hij had alle middelen beproefd om op hen te werken, maar te vergeefs, zodat, indien zij omkomen in hun ongeloof, hun bloed niet van zijne hand geëist kan worden. Hier, en in Acts 20:26, verwijst hij duidelijk naar Ezechiël 33:8, 9. Het is voor een Evangeliedienaar zeer troostrijk het getuigenis van zijn geweten te hebben, dat hij den hem opgedragen last getrouw volbracht heeft door de zondaars te waarschuwen.
b. Zij zullen gewis omkomen, indien zij in hun ongeloof volharden, en de schuld daarvan is geheel en volstrekt aan hen zelven te wijten: Uw bloed zij op uw hoofd, gij zelven stort u in het verderf, uw volk zal verwoest worden in deze wereld, en afzonderlijke personen zullen ten verderve gaan in de andere wereld en gij zult het alleen dragen." Indien er iets was om hen te verschrikken en tot gehoorzaamheid des Evangelies te brengen, dan voorzeker zal het dit zijn.
3. Hen verlatende, verlaat hij daarom zijn' arbeid niet, hoewel Israël niet vergaderd wordt, zullen Christus en Zijn Evangelie toch verheerlijkt worden, van nu af aan zal ik tot de Heidenen gaan, en de Joden kunnen niet klagen, want zij hebben de eerste aanbieding gehad. De gasten, die het eerst genodigd waren, willen niet komen, en de toebereide spijzen moeten niet verloren zijn, er moeten dus gasten komen van de wegen en de heggen. "Wij zouden de Joden hebben willen bijeen vergaderen, Matthew 23:37, zouden hen hebben willen genezen, Jeremiah 51:9, en zij wilden niet, maar Christus moet niet een Hoofd zijn zonder lichaam, niet een Fondament, zonder een gebouw, indien zij dus niet willen, dan moeten wij het met anderen beproeven." Aldus is de val en de vermindering der Joden de rijkdom geworden der Heidenen, en Paulus zei hun dit in hun aangezicht, niet alleen, omdat hij het kon rechtvaardigen, maar ook om hen tot jaloersheid te verwekken, Romans 11:12, Romans 11:14.
Verzen 1-6
Handelingen 18:1-6Wij bevinden niet, dat Paulus veel vervolging te Athene had te lijden, noch dat hij vandaar door mishandeling verdreven was geworden, zoals hij verdreven was van die plaatsen, waar de Joden invloed konden uitoefenen. Daar hem te Athene echter niet dan ene koele ontvangst was te beurt gevallen, en hij dus weinig vooruitzicht had om er goed te doen, vertrok hij, de zorge over hen, die geloofden, overlatende aan Dionysius, en van d r kwam hij te Corinthe, waar hij het middel was om ene gemeente te stichten, die in velerlei opzicht van groot belang is geworden. Corinthe was de hoofdstad van Achaje, toenmaals ene provincie van het Romeinse rijk, het was ene rijke en prachtige stad, Non cuivis homini contingit adire Corinthum -Het is niet aan ieder gegund Corinthe te zien. De landstreek er om heen is het hedendaagse Morea. Nu zien wij hier:
I. Hoe Paulus gewerkt heeft voor zijn dagelijks brood, Acts 18:2, Acts 18:3.
1. Hoewel hij opgeleid was tot een geleerde, heeft hij toch ook een handwerk uitgeoefend. Hij was een tentenmaker, een behanger, hij maakte tenten ten gebruike van soldaten en schaapherders, van laken of stof, of van leder, of huiden, zoals de buitenste bedekking van den tabernakel. Vandaar dat: in tenten te wonen was sub pellibus -onder huiden te wonen. Dr. Lightfoot toont aan, dat het de gewoonte der Joden was, om hun kinderen een beroep, een handwerk te laten leren, ook al lieten zij hen geleerden worden, of al hadden zij hun ook bezittingen te geven. Rabbi Juda zegt: "Wie zijn zoon geen handwerk leert, handelt, alsof hij hem leerde een dief te zijn." En een ander zegt: "Wie een beroep heeft, een handwerk kent, is als een omtuinde wijngaard." Een eerlijk beroep, waarmee een man zijn brood kan verdienen, moet door niemand met minachting worden aangezien. Paulus, hoewel hij een Farizeeër was, en aan de voeten van Gamaliël was opgevoed, heeft toch, door ongewoonte het handwerk niet verleerd, dat hij in zijne jeugd geleerd had.
2. Hoewel hij er recht op had, om door de gemeenten, die hij had gesticht, en de mensen, voor wie hij predikte, onderhouden te worden, heeft hij toch in zijn beroep gewerkt voor zijn dagelijks brood, hetgeen meer tot lof is van hem, die om geen onderstand vroeg, dan van hen, die hem dien onderstand niet ongevraagd verleenden, wetende in welke verlegenheid hij zich bevond. Zie hoe nederig Paulus was, en verwonder u er over, dat zo groot een man zich zo diep kon neerbuigen, maar hij had dit geleerd van zijn Meester, die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Zie hoe naarstig hij was, en hoe gewillig om zich moeite te geven. Hij, die zo veel voortreffelijk werk te doen had met zijn verstand, zijn geest, achtte het toch niet beneden zich, om, als het nodig was te werken met zijne handen. Zij zelfs, die verlost zijn van den vloek der wet, zijn niet vrijgesteld van het vonnis: In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten. Zie hoe zorgzaam Paulus was om zijne bediening loffelijk te maken, en vooroordelen er tegen te voorkomen, ook zelfs de onrechtvaardigste en onredelijkste, hij heeft door zijn eigen arbeid in zijn levensonderhoud voorzien, ten einde het Evangelie van Christus niet tot een last te maken, 2 Corinthians 11:7 enz., 2 Thessalonians 3:8, 2 Thessalonians 3:9.
3. Wij kunnen wel veronderstellen, dat hij meester was in zijn beroep, en toch heeft hij het niet versmaad als dagloner te arbeiden. Hij werkte bij Aquila en Priscilla, die van hetzelfde handwerk waren, zodat hij niets meer dan dagloon kreeg, niet meer dan genoeg om van te leven. Arme ambachtslieden moeten tevreden en dankbaar wezen, indien hun beroep hun een bestaan oplevert voor hen zelven en voor hun gezin, al kunnen zij zich dan ook niet evenals rijke kooplieden grote bezittingen verwerven.
4. Hoewel hij zelf een groot apostel was, wilde hij toch gaarne bij Aquila en Priscilla werken, omdat hij hen zeer verstandig vond ten opzichte van de dingen Gods, zoals later blijkt, Acts 18:26, en hij erkent, dat zij zijne medewerkers zijn geweest in Christus Jezus, Romans 16:3. Dit is een voorbeeld voor hen, die een' dienst zoeken, om het liefst te gaan waar zij de meeste hulp kunnen verkrijgen voor de behoefte hunner ziel. Verkies te arbeiden bij hen, die waarschijnlijk medewerkers zullen zijn in Christus Jezus. Het is goed in gezelschap te zijn van, en omgang te hebben met, hen, die ons kunnen doen toenemen in de kennis van Christus, ons onder den invloed te stellen van hen, die besloten zijn, den Heere te dienen. Betreffende dezen Aquila wordt ons hier gezegd:
a. dat hij een Jood was, maar geboren was te Pontus, Acts 18:2. Velen van de Joden uit de verstrooiing waren in die landstreek gevestigd, zoals blijkt uit 1 Peter 1:1.
b. Dat hij onlangs uit Italië naar Corinthe was gekomen, hij schijnt dikwijls van woonplaats te zijn veranderd, in deze wereld kunnen wij ons gene blijvende plaats voorstellen.
c. Dat de reden, waarom hij Italië had verlaten, was, dat keizer Claudius onlangs een edict had uitgevaardigd, waarbij alle Joden van Rome verbannen werden, want de Joden waren over het algemeen gehaat, en elke gelegenheid werd aangegrepen om hen hard te behandelen en te smaden, hun allerlei moeilijkheden en bezwaren te berokkenen, Gods erfenis was een gesprenkelde vogel, de vogelen zijn rondom tegen haar, Jeremiah 12:9. Aquila was een Christen, maar daar hij van Joodsen bloede was, werd hij toch gebannen, en de Heidenen hadden daarbij zulke verwarde begrippen van de zaak, dat zij tussen Jood en Christen geen onderscheid konden zien. In zijn "Leven van Claudius" spreekt Suetonius van dit decreet, uitgevaardigd in het negende jaar zijner regering. De reden er van, zegt hij, was, dat de Joden een onstuimig volk zijn -assiduo tumultuantes, en dat het was impulsore Christo -vanwege Christus, sommigen waren ijverig en vurig voor Hem, anderen bitterlijk tegen Hem, hetgeen veel toorn en verbittering teweegbracht, waardoor argwaan gewekt werd bij de regering, en den keizer, die een zeer vreesachtig, achterdochtig man was, drong om aan allen te gebieden te vertrekken. Als Joden Christenen vervolgen, dan is het niet vreemd, dat Heidenen beiden Joden en Christenen vervolgen.
II. Wij zien Paulus hier prediken voor de Joden en met hen handelen om hen tot het geloof van Christus te bewegen, beiden de geboren Joden en de Grieken, dat zijn zij, die min of meer tot den Joodsen Godsdienst bekeerd waren, en hij woonde hun vergaderingen bij.
1. Hij handelde met hen in de synagoge in het openbaar, op elke sabbat. Zie op wat wijze de apostelen het Evangelie verbreidden, niet door kracht of geweld, door vuur en zwaard, niet door een blind geloof te eisen, maar door openhartige redenering. Zij trokken door mensenzelen, gaven ene reden op voor hetgeen zij zeiden, gaven ook vrijheid om er bedenkingen tegen in te brengen, daar zij altijd een afdoend antwoord gereed hadden. God nodigt ons te komen en met Hem te richten, dat is: te redetwisten, Isaiah 1:18, en Hij daagt de zondaren uit, hun twistzaak voor te brengen, hun vaste bewijsredenen bij te brengen, Isaiah 41:21. Paulus was een verstandige, zowel als een Schriftuurlijke prediker. 2. Hij bewoog hen -epeithe. Het geeft te kennen:
a. Het dringende van zijne prediking, hij heeft niet slechts betogenderwijs met hen geredetwist, maar heeft zijne argumenten door liefdevolle drangredenen doen volgen, hen biddende om Gods wil, en om den wille van hun eigene ziel, de aanbieding der zaligheid, die hun gedaan werd, niet af te wijzen. Of:
b. De goede uitwerking zijner prediking, hij bewoog hen, dat is: hij overmocht bij hen, zo wordt het door sommigen opgevat. In sententiam suam adducebat -hij haalde hen over tot zijne mening, zijn gevoelen. Sommigen van hen werden door zijne redenering overtuigd, en gaven zich over aan Christus.
3. Hij was nog vuriger en dringender in deze zaak, toen zijne medearbeiders tot hem kwamen, Acts 18:5. Als Silas en Timotheus van Macedonië afgekomen waren, en hem goede tijdingen van de gemeente aldaar hadden gebracht, en bereid waren hem hier hulp en bijstand te verlenen, zijne handen te sterken, werd Paulus meer dan te voren door den Geest gedrongen, zodat hij meer dan ooit dringend was in zijne prediking. Het ongeloof en de hardnekkigheid van zijne landslieden, zijne stamgenoten, de Joden, smartte hem, en vuriger dan ooit wenste hij hun bekering, en de liefde van Christus drong hem er toe, 2 Corinthians 5:14, het is het woord dat hier gebruikt is, het drong hem er toe in den geest. En aldus gedrongen zijnde, betuigde hij den Joden met alle mogelijke plechtigheid en ernst, als zelf volkomen verzekerd zijnde van de zaak, haar hun betuigende als een getrouw woord en alle aanneming waardig dat Jezus is de Christus, de Messias, beloofd aan de vaderen, en door hen verwacht.
III. Wij zien hier, hoe hij zich van de ongelovige Joden afkeert, en zich van hen tot de Heidenen wendt, zoals hij ook in andere plaatsen gedaan had, Acts 18:6.
1. Velen van de Joden, ja de meesten van hen, volhardden in hun tegenspreken van het Evangelie, en wilden zich ook door de sterkste redeneringen en bewijsgronden niet gewonnen geven, zij wederstonden en lasterden, zij stelden zich in slagorde (zoals de betekenis is van het woord) tegen het Evangelie, zij sloegen de handen in elkaar om er den voortgang van te stuiten. Zij besloten het zelf niet te geloven, en alles te doen wat zij konden om anderen terug te houden van het te geloven. Zij konden er niet tegen redeneren, maar het gebrek aan rede, of bewijs, wilden zij vergoeden door vuile woorden, zij lasterden, spraken smadelijk van Christus, en in Hem, van God zelf, zoals in Revelation 13:5, Revelation 13:6. Om hun ongeloof te rechtvaardigen braken zij los in rechtstreeks lasteren.
2. Hierop verklaarde Paulus zich vrij van hen, en liet hen over om in hun ongeloof om te komen. Hij, die door den Geest gedrongen was, om voor hen te betuigen, Acts 18:5, was, toen zij volhardden in hun tegenstand, door den Geest gedrongen om tegen hen te getuigen, Acts 18:6, en zijn ijver ook hierin toonde hij door een teken, hij schudde zijne klederen af, schudde er het stof van af (zoals zij te voren het stof hebben afgeschud van hun voeten, Acts 13:51,) tot een getuigenis tegen hen. Aldus verklaarde hij zich vrij van hen, maar dreigde hen met de oordelen Gods, zoals Pilatus door zijne handen te wassen te kennen gaf, dat hij de schuld van Christus' bloed van zich afwentelde op de Joden, en zo gaf Paulus door zijne klederen af te schudden te kennen wat hij zei, om zo mogelijk, hen hierdoor nog te treffen. a. Hij had zijn plicht gedaan aan hen, hij was rein van het bloed hunner zielen, hij had, als een getrouw wachter, hen gewaarschuwd, en hierdoor heeft hij zijne ziel behouden, ofschoon hij niet overmocht om de hun te behouden. Hij had alle middelen beproefd om op hen te werken, maar te vergeefs, zodat, indien zij omkomen in hun ongeloof, hun bloed niet van zijne hand geëist kan worden. Hier, en in Acts 20:26, verwijst hij duidelijk naar Ezechiël 33:8, 9. Het is voor een Evangeliedienaar zeer troostrijk het getuigenis van zijn geweten te hebben, dat hij den hem opgedragen last getrouw volbracht heeft door de zondaars te waarschuwen.
b. Zij zullen gewis omkomen, indien zij in hun ongeloof volharden, en de schuld daarvan is geheel en volstrekt aan hen zelven te wijten: Uw bloed zij op uw hoofd, gij zelven stort u in het verderf, uw volk zal verwoest worden in deze wereld, en afzonderlijke personen zullen ten verderve gaan in de andere wereld en gij zult het alleen dragen." Indien er iets was om hen te verschrikken en tot gehoorzaamheid des Evangelies te brengen, dan voorzeker zal het dit zijn.
3. Hen verlatende, verlaat hij daarom zijn' arbeid niet, hoewel Israël niet vergaderd wordt, zullen Christus en Zijn Evangelie toch verheerlijkt worden, van nu af aan zal ik tot de Heidenen gaan, en de Joden kunnen niet klagen, want zij hebben de eerste aanbieding gehad. De gasten, die het eerst genodigd waren, willen niet komen, en de toebereide spijzen moeten niet verloren zijn, er moeten dus gasten komen van de wegen en de heggen. "Wij zouden de Joden hebben willen bijeen vergaderen, Matthew 23:37, zouden hen hebben willen genezen, Jeremiah 51:9, en zij wilden niet, maar Christus moet niet een Hoofd zijn zonder lichaam, niet een Fondament, zonder een gebouw, indien zij dus niet willen, dan moeten wij het met anderen beproeven." Aldus is de val en de vermindering der Joden de rijkdom geworden der Heidenen, en Paulus zei hun dit in hun aangezicht, niet alleen, omdat hij het kon rechtvaardigen, maar ook om hen tot jaloersheid te verwekken, Romans 11:12, Romans 11:14.
Verzen 7-11
Handelingen 18:7-11Hier wordt ons meegedeeld:
I. Dat Paulus van daar, dat is, van de synagoge, is weggegaan. Christus heeft, toen Hij Zijne discipelen uitzond, bevolen om niet van het ene huis in het andere over te gaan: maar het kon toch nodig zijn, zoals het nu voor Paulus nodig was. Hij ging weg uit hun synagoge, er uit verdreven zijnde door de verkeerdheid en boosheid der ongelovige Joden, en hij kwam in het huis van een man, met name Justus, Acts 18:7. Hij schijnt naar diens mans huis gegaan te zijn, niet om er te herbergen, want hij verbleef nog bij Aquila en Priscilla, maar om er te prediken. Toen de Joden hem niet vreedzaam voort wilden laten gaan met zijn arbeid in hun bijeenkomsten, heeft deze rechtschapen man zijne deuren voor hem geopend, en hem gezegd, dat hij hem welkom was, als hij in zijn huis wilde prediken, en Paulus nam het voorstel aan. Het was niet de eerste maal, dat de arke Gods in ene particuliere woning een onderkomen vond. Toen Paulus gene vrijheid verkreeg, om in de synagoge te prediken, predikte hij in een huis, zonder dat dit te kort deed aan de waardigheid of waardij zijner leer. Maar let op het bericht omtrent dezen man en zijn huis.
1. De man was bijna een Jood, hij was iemand, die God diende, hij was geen afgodendienaar, hoewel hij een Heiden was, maar een aanbidder van den God Israël's, en van Hem alleen, zoals Cornelius. Nu heeft Paulus, om des te minder aanstoot te geven aan de Joden, hoewel hij hen verlaten had, zijne bijeenkomsten in diens mans huis gehouden. Zelfs toen hij genoodzaakt was zich van hen af te wenden en tot de Heidenen te gaan, heeft hij zich toch beijverd hun vriendelijkheid te betonen.
2. Het huis stond naast de synagoge, het paalde er aan, dat sommigen zouden kunnen verklaren als gekozen zijnde met het doel om de mensen van de synagoge naar de bijeenkomst af te trekken. Ik denk veeleer, dat het geschied was met liefderijke bedoeling, nl. om te tonen, dat hij hun zo nabij wilde wezen als maar mogelijk was, en dat hij bereid was tot hen terug te keren, indien zij bereid waren zijne boodschap aan te nemen, niet langer wilden weerstaan en lasteren, zoals zij gedaan hadden.
II. Dat Paulus weldra goede vrucht zag op zijn arbeid, zowel onder de Joden als onder de Heidenen.
1. Crispus, een Jood, en wel een zeer voorname, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, Acts 18:8. Het was voor de ere van het Evangelie, dat er sommige oversten waren, en personen van den eersten rang in kerk en staat, die het omhelsden. Dat de overste van hun synagoge, een man, van wie men met recht kon denken, dat hij de overigen overtrof in kennis der Schrift en ijver voor den Godsdienst, het Evangelie geloofde, liet aan de Joden nu gene verontschuldiging voor hun ongeloof, en toch bleven zij tegenstaan en lasteren. Niet slechts hij, maar geheel zijn huis geloofde, en waarschijnlijk zijn zij met hem door Paulus gedoopt, 1 Corinthians 1:14.
2. Velen van de Corinthiërs, die Heidenen waren (en sommigen van hen personen van ene slechte levenswijze, zoals blijkt uit 1 Corinthians 6:11, en dit waart gij sommigen,) hem horende, geloofden, en werden gedoopt. Eerst hoorden zij, want het geloof is uit het gehoor. Sommigen zijn wellicht Paulus gaan horen, omdat zij in hun geweten overtuigd waren, dat zij zich op een verkeerden weg bevonden, maar waarschijnlijk kwamen de meesten uit nieuwsgierigheid, omdat het ene nieuwe leer was, die gepredikt werd, maar horende, geloofden zij, door de kracht, die in hen werkte, en gelovende, werden zij gedoopt, en aldus namen zij beslist de belijdenis aan van het Christendom, verklaarden zij zich voor Christus, en verkregen aldus het recht om in de voorrechten der Christenen te delen.
III. Dat Paulus bemoedigd werd door een visioen om met zijn arbeid te Corinthe voort te gaan, Acts 18:9. De Heere (Jezus) zei tot Paulus door een gezicht in den nacht, toen hij nadacht over zijn werk, in zijn hart sprekende op zijn leger, en overwoog of hij al of niet hier zou blijven, welke methode voor arbeiden hij hier zou volgen, en welke waarschijnlijkheid er was, dat hij goed zou kunnen doen, is Christus hem ter rechter tijd verschenen, en toen zijne gedachten zich binnen in hem vermenigvuldigden, hebben de vertroostingen Gods zijne ziel verkwikt.
1. Hij hernieuwde zijne opdracht en last om het Evangelie te prediken, "Wees niet bevreesd voor de Joden hoe woedend zij ook zijn, en wellicht in des te groter toorn ontstoken wegens de bekering van den overste hunner synagoge, wees niet bevreesd voor de overheden der stad, want zij hebben gene macht tegen u, dan die hun van Boven is gegeven. Het is de zaak des hemels, die gij voorstaat en bepleit, doe het vrijmoedig. Wees niet bevreesd voor hun woorden ontzet u niet van- wege hun toornige blikken, maar spreek, en zwijg niet. Laat gene gelegenheid voorbijgaan om tot hen te spreken, roep uit de keel, houd niet in, zwijg niet uit vreze voor hen, spreek niet beschroomd en met omzichtigheid, maar duidelijk en onomwonden, spreek kloekmoediglijk, gebruik de vrijheid van spreken, die aan een gezant van Christus betaamt."
2. Hij gaf hem de verzekering Zijner tegenwoordigheid met hem, hetgeen volstond om hem te bezielen met ijver en moed. "Vrees niet, want Ik ben met u om u te beschermen en door te helpen, en u van al uw vrezen te verlossen, spreek, en zwijg niet, want Ik ben met u om u te ondersteunen in hetgeen gij zegt, om met u mede te werken, uw woord te bevestigen door tekenen, die zullen volgen." Dezelfde belofte, die de algemene opdracht bekrachtigde, Matthew 28:19, Matthew 28:20, Ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, wordt hier herhaald. Zij, met wie Christus is, behoeven niet te vrezen, en behoren niet huiverend terug te deinzen.
3. Hij gaf hem de verzekering, dat Hij hem zou beschermen: "Niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen, gij zult uit de handen van boze en onredelijke mensen verlost worden, en niet, zoals in andere plaatsen, door vervolging van hier verdreven worden." Hij belooft niet, dat niemand de hand aan hem zal leggen, (want weldra zullen wij zien, dat de hand aan hem gelegd is, dat de Joden tegen hem opstonden en hem voor den rechterstoel brachten, Acts 18:12, maar wel, dat "Niemand de hand aan hem zal leggen om hem kwaad te doen, het overblijfsel hunner grimmigheden zal Hij opbinden, gij zult hier niet, zoals te Filippi, gegeseld en in de gevangenis geworpen worden." Paulus heeft in het begin ruwer behandeling te verduren gehad dan later, en hij was nu verblijd naar de dagen, in dewelke hij gedrukt was geweest. De beproevingen zullen niet altoos duren, Psalms 66:10. Of wij kunnen het in een meer algemenen zin nemen: "Niemand zal de hand aan u leggen, tou kakoosai se om u kwaad te doen, wlke moeite zij u ook aandoen, wezenlijk kwaad is er niet in. Zij kunnen u doden, maar zij kunnen u niet schaden, want Ik ben met u." Psalms 23:4, Isaiah 41:10.
4. Hij gaf hem het vooruitzicht van voorspoed op zijn arbeid, want Ik heb veel volk in deze stad. Daarom zal het niemand gelukken om uw werk te verhinderen, daarom zal Ik met u zijn om uw werk te erkennen, d.i. goed te keuren, en daarom moet gij er krachtig en blijmoedig mede voortgaan, want er zijn velen in deze stad, die door uwe bediening krachtdadiglijk geroepen zullen worden, en in wie gij van den arbeid uwer ziel vrucht zult zien. Er is hier een groot volk voor Mij. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en degenen, die de Zijnen zullen wezen, en Hem zijn alle Zijne werken bekend. "Ik heb hen, ofschoon zij Mij nog niet kennen, ofschoon zij nu nog door Satan gevangen zijn tot zijn wil: want de Vader heeft ze Mij gegeven om een zaad te zijn, dat Mij dient. Ik heb hen geschreven in het boek des levens. Ik heb er hun namen in, en van allen, die Mij gegeven zijn, zal Ik er geen verliezen. Ik heb hen, want Ik ben er zeker van hen te hebben." Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen. In deze stad, hoewel het ene zeer onheilige, goddeloze stad is, vol van onreinheid, welke onreinheid zeer bevorderd werd door den daar aanwezigen, zeer sterk bezochten tempel van Venus, in dezen hoop, die een en al kaf schijnt te zijn, is toch nog koren, in dit erts, dat slechts schuim schijnt te wezen, is goud. Laat ons aan generlei plaats wanhopen, als toch zelfs in Corinthe Christus veel volk had.
IV. Dat hij, aldus bemoedigd zijnde, geruimen tijd aldaar verbleef, Acts 18:11. Hij onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, niet om er op zijn gemak te zijn, maar om zijn arbeid voort te zetten, lerende onder hen het woord Gods. En daar het ene stad was, waarheen de mensen van alle kanten toestroomden, had hij er gelegenheid, om het Evangelie te prediken aan vreemdelingen, die er dan de tijding van brachten naar andere landen. Hij bleef daar zo lang:
1. Om hen in te brengen, die nog buiten waren. Christus had daar veel volk, en door de kracht Zijner genade zou Hij hen allen in ene maand, of in ene week hebben kunnen bekeren, zoals bij de eerste prediking van het Evangelie, toen bij ene enkele uitwerping van het net duizenden er in besloten werden, maar God werkt op onderscheidene wijze. Het volk, dat Christus te Corinthe had, moest langzamerhand en trapsgewijze geroepen worden: sommigen door ene leerrede, anderen door ene andere, wij zien nu nog niet, dat Christus alle dingen onderworpen zijn. Laten de dienstknechten van Christus voortgaan met hun' plicht, al wordt hun werk ook niet geheel op eens gedaan, ja, al wordt er zelfs weinig te gelijk van gedaan.
2. Ter opbouwing van hen, die al ingebracht waren. Zij, die bekeerd zijn, hebben nog nodig, dat hun het woord Gods geleerd wordt, en inzonderheid te Corinthe was het nodig, dat Paulus zelf het hun leerde, want niet zodra was het goede zaad in dien akker gezaaid, of de vijand kwam, en zaaide onkruid, de valse apostelen, de bedrieglijke arbeiders, over wie Paulus in zijne brieven aan de Corinthiërs zo klaagt. Toen de handen gebonden waren van de Joodse vervolgers, die openlijke vijanden waren, werd aan Paulus een nog veel verdrietiger last veroorzaakt, en aan de gemeente nog veel meer schade berokkend door de tong van de Judaïserende leraren, die onder schijn van den Christelijken naam, de grondslagen zelven van het Christendom ondermijnden. Men denkt dat Paulus kort nadat hij te Corinthe was gekomen, den eersten brief aan de Thessalonicenzen heeft geschreven, die, naar tijdsorde, de eerste was van al de brieven, die hij door Goddelijke ingeving geschreven heeft, en de tweede brief aan dezelfde gemeente werd niet lang daarna geschreven. Evangeliedienaren kunnen Christus dienen, en het grote doel van hun' arbeid bevorderen door goede brieven te schrijven, zowel als door goede leerredenen uit te spreken.
Verzen 7-11
Handelingen 18:7-11Hier wordt ons meegedeeld:
I. Dat Paulus van daar, dat is, van de synagoge, is weggegaan. Christus heeft, toen Hij Zijne discipelen uitzond, bevolen om niet van het ene huis in het andere over te gaan: maar het kon toch nodig zijn, zoals het nu voor Paulus nodig was. Hij ging weg uit hun synagoge, er uit verdreven zijnde door de verkeerdheid en boosheid der ongelovige Joden, en hij kwam in het huis van een man, met name Justus, Acts 18:7. Hij schijnt naar diens mans huis gegaan te zijn, niet om er te herbergen, want hij verbleef nog bij Aquila en Priscilla, maar om er te prediken. Toen de Joden hem niet vreedzaam voort wilden laten gaan met zijn arbeid in hun bijeenkomsten, heeft deze rechtschapen man zijne deuren voor hem geopend, en hem gezegd, dat hij hem welkom was, als hij in zijn huis wilde prediken, en Paulus nam het voorstel aan. Het was niet de eerste maal, dat de arke Gods in ene particuliere woning een onderkomen vond. Toen Paulus gene vrijheid verkreeg, om in de synagoge te prediken, predikte hij in een huis, zonder dat dit te kort deed aan de waardigheid of waardij zijner leer. Maar let op het bericht omtrent dezen man en zijn huis.
1. De man was bijna een Jood, hij was iemand, die God diende, hij was geen afgodendienaar, hoewel hij een Heiden was, maar een aanbidder van den God Israël's, en van Hem alleen, zoals Cornelius. Nu heeft Paulus, om des te minder aanstoot te geven aan de Joden, hoewel hij hen verlaten had, zijne bijeenkomsten in diens mans huis gehouden. Zelfs toen hij genoodzaakt was zich van hen af te wenden en tot de Heidenen te gaan, heeft hij zich toch beijverd hun vriendelijkheid te betonen.
2. Het huis stond naast de synagoge, het paalde er aan, dat sommigen zouden kunnen verklaren als gekozen zijnde met het doel om de mensen van de synagoge naar de bijeenkomst af te trekken. Ik denk veeleer, dat het geschied was met liefderijke bedoeling, nl. om te tonen, dat hij hun zo nabij wilde wezen als maar mogelijk was, en dat hij bereid was tot hen terug te keren, indien zij bereid waren zijne boodschap aan te nemen, niet langer wilden weerstaan en lasteren, zoals zij gedaan hadden.
II. Dat Paulus weldra goede vrucht zag op zijn arbeid, zowel onder de Joden als onder de Heidenen.
1. Crispus, een Jood, en wel een zeer voorname, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, Acts 18:8. Het was voor de ere van het Evangelie, dat er sommige oversten waren, en personen van den eersten rang in kerk en staat, die het omhelsden. Dat de overste van hun synagoge, een man, van wie men met recht kon denken, dat hij de overigen overtrof in kennis der Schrift en ijver voor den Godsdienst, het Evangelie geloofde, liet aan de Joden nu gene verontschuldiging voor hun ongeloof, en toch bleven zij tegenstaan en lasteren. Niet slechts hij, maar geheel zijn huis geloofde, en waarschijnlijk zijn zij met hem door Paulus gedoopt, 1 Corinthians 1:14.
2. Velen van de Corinthiërs, die Heidenen waren (en sommigen van hen personen van ene slechte levenswijze, zoals blijkt uit 1 Corinthians 6:11, en dit waart gij sommigen,) hem horende, geloofden, en werden gedoopt. Eerst hoorden zij, want het geloof is uit het gehoor. Sommigen zijn wellicht Paulus gaan horen, omdat zij in hun geweten overtuigd waren, dat zij zich op een verkeerden weg bevonden, maar waarschijnlijk kwamen de meesten uit nieuwsgierigheid, omdat het ene nieuwe leer was, die gepredikt werd, maar horende, geloofden zij, door de kracht, die in hen werkte, en gelovende, werden zij gedoopt, en aldus namen zij beslist de belijdenis aan van het Christendom, verklaarden zij zich voor Christus, en verkregen aldus het recht om in de voorrechten der Christenen te delen.
III. Dat Paulus bemoedigd werd door een visioen om met zijn arbeid te Corinthe voort te gaan, Acts 18:9. De Heere (Jezus) zei tot Paulus door een gezicht in den nacht, toen hij nadacht over zijn werk, in zijn hart sprekende op zijn leger, en overwoog of hij al of niet hier zou blijven, welke methode voor arbeiden hij hier zou volgen, en welke waarschijnlijkheid er was, dat hij goed zou kunnen doen, is Christus hem ter rechter tijd verschenen, en toen zijne gedachten zich binnen in hem vermenigvuldigden, hebben de vertroostingen Gods zijne ziel verkwikt.
1. Hij hernieuwde zijne opdracht en last om het Evangelie te prediken, "Wees niet bevreesd voor de Joden hoe woedend zij ook zijn, en wellicht in des te groter toorn ontstoken wegens de bekering van den overste hunner synagoge, wees niet bevreesd voor de overheden der stad, want zij hebben gene macht tegen u, dan die hun van Boven is gegeven. Het is de zaak des hemels, die gij voorstaat en bepleit, doe het vrijmoedig. Wees niet bevreesd voor hun woorden ontzet u niet van- wege hun toornige blikken, maar spreek, en zwijg niet. Laat gene gelegenheid voorbijgaan om tot hen te spreken, roep uit de keel, houd niet in, zwijg niet uit vreze voor hen, spreek niet beschroomd en met omzichtigheid, maar duidelijk en onomwonden, spreek kloekmoediglijk, gebruik de vrijheid van spreken, die aan een gezant van Christus betaamt."
2. Hij gaf hem de verzekering Zijner tegenwoordigheid met hem, hetgeen volstond om hem te bezielen met ijver en moed. "Vrees niet, want Ik ben met u om u te beschermen en door te helpen, en u van al uw vrezen te verlossen, spreek, en zwijg niet, want Ik ben met u om u te ondersteunen in hetgeen gij zegt, om met u mede te werken, uw woord te bevestigen door tekenen, die zullen volgen." Dezelfde belofte, die de algemene opdracht bekrachtigde, Matthew 28:19, Matthew 28:20, Ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, wordt hier herhaald. Zij, met wie Christus is, behoeven niet te vrezen, en behoren niet huiverend terug te deinzen.
3. Hij gaf hem de verzekering, dat Hij hem zou beschermen: "Niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen, gij zult uit de handen van boze en onredelijke mensen verlost worden, en niet, zoals in andere plaatsen, door vervolging van hier verdreven worden." Hij belooft niet, dat niemand de hand aan hem zal leggen, (want weldra zullen wij zien, dat de hand aan hem gelegd is, dat de Joden tegen hem opstonden en hem voor den rechterstoel brachten, Acts 18:12, maar wel, dat "Niemand de hand aan hem zal leggen om hem kwaad te doen, het overblijfsel hunner grimmigheden zal Hij opbinden, gij zult hier niet, zoals te Filippi, gegeseld en in de gevangenis geworpen worden." Paulus heeft in het begin ruwer behandeling te verduren gehad dan later, en hij was nu verblijd naar de dagen, in dewelke hij gedrukt was geweest. De beproevingen zullen niet altoos duren, Psalms 66:10. Of wij kunnen het in een meer algemenen zin nemen: "Niemand zal de hand aan u leggen, tou kakoosai se om u kwaad te doen, wlke moeite zij u ook aandoen, wezenlijk kwaad is er niet in. Zij kunnen u doden, maar zij kunnen u niet schaden, want Ik ben met u." Psalms 23:4, Isaiah 41:10.
4. Hij gaf hem het vooruitzicht van voorspoed op zijn arbeid, want Ik heb veel volk in deze stad. Daarom zal het niemand gelukken om uw werk te verhinderen, daarom zal Ik met u zijn om uw werk te erkennen, d.i. goed te keuren, en daarom moet gij er krachtig en blijmoedig mede voortgaan, want er zijn velen in deze stad, die door uwe bediening krachtdadiglijk geroepen zullen worden, en in wie gij van den arbeid uwer ziel vrucht zult zien. Er is hier een groot volk voor Mij. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en degenen, die de Zijnen zullen wezen, en Hem zijn alle Zijne werken bekend. "Ik heb hen, ofschoon zij Mij nog niet kennen, ofschoon zij nu nog door Satan gevangen zijn tot zijn wil: want de Vader heeft ze Mij gegeven om een zaad te zijn, dat Mij dient. Ik heb hen geschreven in het boek des levens. Ik heb er hun namen in, en van allen, die Mij gegeven zijn, zal Ik er geen verliezen. Ik heb hen, want Ik ben er zeker van hen te hebben." Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen. In deze stad, hoewel het ene zeer onheilige, goddeloze stad is, vol van onreinheid, welke onreinheid zeer bevorderd werd door den daar aanwezigen, zeer sterk bezochten tempel van Venus, in dezen hoop, die een en al kaf schijnt te zijn, is toch nog koren, in dit erts, dat slechts schuim schijnt te wezen, is goud. Laat ons aan generlei plaats wanhopen, als toch zelfs in Corinthe Christus veel volk had.
IV. Dat hij, aldus bemoedigd zijnde, geruimen tijd aldaar verbleef, Acts 18:11. Hij onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, niet om er op zijn gemak te zijn, maar om zijn arbeid voort te zetten, lerende onder hen het woord Gods. En daar het ene stad was, waarheen de mensen van alle kanten toestroomden, had hij er gelegenheid, om het Evangelie te prediken aan vreemdelingen, die er dan de tijding van brachten naar andere landen. Hij bleef daar zo lang:
1. Om hen in te brengen, die nog buiten waren. Christus had daar veel volk, en door de kracht Zijner genade zou Hij hen allen in ene maand, of in ene week hebben kunnen bekeren, zoals bij de eerste prediking van het Evangelie, toen bij ene enkele uitwerping van het net duizenden er in besloten werden, maar God werkt op onderscheidene wijze. Het volk, dat Christus te Corinthe had, moest langzamerhand en trapsgewijze geroepen worden: sommigen door ene leerrede, anderen door ene andere, wij zien nu nog niet, dat Christus alle dingen onderworpen zijn. Laten de dienstknechten van Christus voortgaan met hun' plicht, al wordt hun werk ook niet geheel op eens gedaan, ja, al wordt er zelfs weinig te gelijk van gedaan.
2. Ter opbouwing van hen, die al ingebracht waren. Zij, die bekeerd zijn, hebben nog nodig, dat hun het woord Gods geleerd wordt, en inzonderheid te Corinthe was het nodig, dat Paulus zelf het hun leerde, want niet zodra was het goede zaad in dien akker gezaaid, of de vijand kwam, en zaaide onkruid, de valse apostelen, de bedrieglijke arbeiders, over wie Paulus in zijne brieven aan de Corinthiërs zo klaagt. Toen de handen gebonden waren van de Joodse vervolgers, die openlijke vijanden waren, werd aan Paulus een nog veel verdrietiger last veroorzaakt, en aan de gemeente nog veel meer schade berokkend door de tong van de Judaïserende leraren, die onder schijn van den Christelijken naam, de grondslagen zelven van het Christendom ondermijnden. Men denkt dat Paulus kort nadat hij te Corinthe was gekomen, den eersten brief aan de Thessalonicenzen heeft geschreven, die, naar tijdsorde, de eerste was van al de brieven, die hij door Goddelijke ingeving geschreven heeft, en de tweede brief aan dezelfde gemeente werd niet lang daarna geschreven. Evangeliedienaren kunnen Christus dienen, en het grote doel van hun' arbeid bevorderen door goede brieven te schrijven, zowel als door goede leerredenen uit te spreken.
Verzen 12-17
Handelingen 18:12-17Wij hebben hier een bericht van de moeilijkheden en onrust aan Paulus en zijne vrienden veroorzaakt te Corinthe, maar veel kwaad werd er niet door aangericht, en het werk van Christus werd er ook niet zeer door gehinderd.
I. Paulus wordt door de Joden bij den Romeinsen stadhouder aangeklaagd, Acts 18:12, Acts 18:13. De stadhouder was Gallio, proconsul van Achaje, want Achaje was toen ene consulaire provincie van het Romeinse rijk. Deze Gallio was een oudere broeder van den vermaarden Seneca, in zijne jeugd werd hij Novatus genoemd, maar door Julius Gallio geadopteerd zijnde, heeft hij den naam Gallio aangenomen. Seneca, zijn broeder, beschrijft hem als een man van groot verstand en bekwaamheid, en van een eerlijk, rechtschapen karakter en zeer zacht van aard, om zijne vriendelijkheid van inborst werd hij Dulcis Gallio -de Zachte, of Zoete Gallio genoemd, en, naar men zei, was hij algemeen bemind. Merk nu op:
1. Op wat ruwe wijze Paulus als een misdadiger wordt gevat en voor Gallio gebracht: De Joden stonden eendrachtelijk tegen Paulus op. Zij waren de aanvoerders in al het kwaad tegen Paulus, en zij verbonden zich met elkaar om hem schade en nadeel toe te brengen. Zij waren hierin eendrachtig, zij vielen hem allen te zamen aan om deze boosheid ten uitvoer te brengen. Zij deden het in woede en gebruikten geweld, zij maakten een opstand ter verstoring van den openbaren vrede, en joegen Paulus voort naar den rechterstoel, en voor zoveel blijkt, gunden zij hem niet eens den tijd om zich voor zijn verhoor voor te bereiden.
2. Hoe valselijk Paulus bij Gallio wordt beschuldigd, Acts 18:13, Deze raadt den mensen aan, dat zij God zouden dienen tegen de wet. Zij konden hem niet beschuldigen, den mensen aan te raden, dat zij God in het geheel niet zouden dienen, of dat zij andere goden zouden dienen, Deuteronomy 13:2, maar alleen, dat zij God zouden dienen tegen de wet. De Romeinen stonden aan de Joden in hun provincies de vrijheid toe om hun eigene wet waar te nemen. Maar moeten nu daarom diegenen als misdadigers vervolgd worden, die God op ene andere wijze dienen? Sluit de verdraagzaamheid jegens hen in, dat zij macht hebben tot wetgeving? De beschuldiging was daarenboven onrechtvaardig, want hun eigene wet hield de belofte in van een Profeet, dien God hun zou verwekken, naar wie zij moesten horen. Nu heeft Paulus hun aangeraden in dezen Profeet te geloven, die gekomen was, en Hem te horen, hetgeen overeenkomstig de wet was, want Hij is gekomen, niet om de wet te ontbinden, maar te vervullen. De wet op den tempeldienst konden deze Joden te Corinthe niet waarnemen, wegens den afstand van Jeruzalem, en er was niets in hun synagoge-diensten, dat Paulus wedersprak. Wanneer dus den mensen geleerd wordt God te dienen in Christus, en Hem te aanbidden in geest en waarheid, dan zijn zij dadelijk tot twisten geneigd, alsof hun geleerd was Hem te dienen tegen de wet, terwijl het juist tot de volmaaktheid der wet leidende is.
II. Op het eerste horen, of liever zonder hen te willen horen, verklaart Gallio hen niet ontvankelijk, en weigert dus kennis van de zaak te nemen, Acts 18:14, Acts 18:15. Paulus was bereid zijne verdediging voor te dragen, en aan te tonen, dat hij den mensen niet leerde God te dienen op ene wijze, die tegen de wet was, maar de rechter, besloten zijnde geen oordeel over deze zaak uit te spreken, wilde zich ook de moeite niet geven haar te onderzoeken. Merk op: 1. Dat hij zich zeer bereid toonde als rechter op te treden, in enigerlei zaak waarvan hij voegzaam kennis kon nemen. Hij zei tot de Joden, die de vervolgers, of eisers waren: "Zo daar enig ongelijk of kwaad stuk begaan was, indien gij den beklaagde kon beschuldigen van diefstal of bedrog, van moord of roof, of van enigerlei daad van onzedelijkheid, ik zou mij verplicht achten ulieden te verdragen in uwe aanklacht, al gaat gij er ook onstuimig en rumoerig bij te werk", want de ruwheid en lompheid van de eisers was gene goede reden, waarom, indien hun zaak rechtvaardig was, hun geen recht zou gedaan worden. Het is de plicht der overheid om aan de verongelijkten recht te verschaffen, en al wordt de klacht dan ook niet met al de betamelijkheid ingebracht, welke in acht genomen behoort te worden, moet hun toch gehoor verleend worden. Maar:
2. Hij wil hun geenszins toestaan met klachten bij hem te komen, over zaken, die niet tot zijne rechtsmacht behoren, Acts 18:15. "Indien daar geschil is over een woord en namen, en over de wet, die onder u is, zo zult gij zelven toezien, beslecht die zaak onder u zelven, zo goed gij kunt, want ik wil over deze dingen geen rechter zijn, gij zult noch aan mijn geduld den last opleggen van er naar te luisteren, noch mijn geweten den last opleggen van er over te oordelen", en daarom heeft hij hen, toen zij nog verder aandrongen om gehoord te worden, van den rechterstoel weggedreven, Acts 18:16, en geboden, dat ene andere zaak voorgebracht zou worden. Nu was hier in Gallio's handelwijze:
a. iets dat goed en prijzenswaardig was: -dat hij niet wilde oordelen over dingen, waarvan hij geen verstand had: dat hij de Joden overliet aan hen zelven ten opzichte van zaken, die hun eigen Godsdienst raakten, maar hun, onder voorgeven daarvan, toch niet wilde toelaten Paulus te mishandelen of te smaden, hij wilde ten minste niet zelf het werktuig wezen hunner kwaadwilligheid door hem te veroordelen. Hij beschouwde de zaak als niet behorende tot zijne competentie, en dus wilde hij er zich ook niet mede inlaten. Maar:
b. Het was voorzeker verkeerd, om met zo veel geringachting te spreken van ene wet en een Godsdienst, die hij kon weten van God te zijn, en waarmee hij zich bekend had behoren te maken. Op wat wijze God gediend moet worden, of Jezus de Messias is, of het Evangelie ene Goddelijke openbaring is, dat waren gene geschillen over woorden en namen, zoals hij minachtend en op onheilige wijze zei, het zijn zaken van zeer groot gewicht en belang, zaken, die hem zelven grotelijks aangingen, zoals hij zelf wel ingezien zou hebben, indien hij ze recht begrepen had. Hij spreekt, alsof hij roemt op zijne onwetendheid omtrent de Schriften, er zich op laat voorstaan, alsof het beneden hem was om kennis te nemen van de wet Gods, of er onderzoek naar te doen.
III. De mishandeling van Sosthenes en Gallio's onverschilligheid hieromtrent, Acts 18:17.
1. De tegenpartij betoonde het hof grote minachting, toen zij Sosthenes namen en hem sloegen voor den rechterstoel. Er zijn velerlei gissingen omtrent deze zaak, omdat het niet zeker is wie deze Sosthenes was, en wie de Grieken waren, die hem mishandelden. Het aannemelijkst schijnt, dat Sosthenes een Christen was, en een bijzondere vriend van Paulus, die bij deze gelegenheid voor hem optrad om hem te verdedigen en waarschijnlijk maatregelen had genomen voor zijne veiligheid en hem dus van daar had weggevoerd, toen Gallio de zaak had afgewezen, zodat zij, toen Paulus buiten hun bereik was, hun woede koelden aan zijn beschermer. Het is zeker, dat er een Sosthenes geweest is, die een vriend was van Paulus, en welbekend was te Corinthe, waarschijnlijk een Evangeliedienaar, want Paulus noemt hem broeder, en voegt hem samen met zich zelven in zijn eersten brief aan de gemeente te Corinthe, 1 Corinthians 1:1, zoals hij dit doet met Timotheus in zijn tweeden brief, en waarschijnlijk was hij het. Hij wordt gezegd een overste van de synagoge te zijn, hetzij een medeoverste met Crispus, Acts 18:8, of een overste van ene synagoge, zoals Crispus overste was van ene andere synagoge. Wat nu betreft de Grieken, die hem mishandelden, zeer waarschijnlijk waren het of Hellenistische Joden, of Joodse Grieken, de zodanige, die zich met de Joden verenigden om het Evangelie tegen te staan, Acts 18:4. 6, en dat de geboren Joden hen hiertoe hebben aangezet, denkende, dat het hun minder ten kwade geduid zou worden. Zij waren zo verwoed op Paulus, dat zij Sosthenes sloegen, en zo verwoed op Gallio, omdat hij hen niet wilde steunen in hun vervolging, dat zij hem (Sosthenes) sloegen voor den rechterstoel, waarmee zij aan den stadhouder eigenlijk te kennen gaven, dat zij zich niet om hem bekommerden, indien hij hun scherprechter niet wilde wezen, dan zullen zij wel hun eigene rechters zijn.
2. Het hof deed niet minder smaadheid beide aan de zaak en aan de personen: Gallio trok zich geen van deze dingen aan. Indien hiermede bedoeld wordt, dat hij zich om de beledigingen van slechte mensen niet bekommerde, dan was dit prijzenswaardig. Zolang hij zich aan de wetten en de regelen der billijkheid hield, kon hij hun minachting verachten, maar indien het betekent, (en ik denk, dat het die betekenis heeft) dat hij zich niet bekommerde om de mishandeling, die aan een goed man werd aangedaan, dan gaat zijne onverschilligheid te ver en toont hij een slecht karakter te hebben. Hier wordt goddeloosheid gepleegd ter plaatse des gerichts, (waarover Salomo klaagt, Ecclesiastes 3:16) en er geschiedt niets om het af te keuren en te verhinderen. Als rechter had Gallio Sosthenes moeten beschermen, en de Grieken, die hem sloegen, moeten weerhouden en straffen, want het is wellicht niet gemakkelijk te voorkomen, dat iemand op straat, of op de markt door het grauw mishandeld wordt, maar als dit in een gerechtshof plaats heeft, voor den rechterstoel, terwijl het hof tegenwoordig is, zitting houdt, maar het begaan laat, dan blijkt hieruit, dat de waarheid struikelt op de straat, en dat wat recht is niet in kan gaan, want wie van het boze wijkt, stelt zich tot een roof, Isaiah 59:14, Isaiah 59:15. Zij, die het lijden van Gods volk zien en horen, en geen medegevoel met hen hebben, of zich niet om hen bekommeren, geen medelijden met hen hebben, en niet voor hen bidden, daar er hun niets aan gelegen is, of het met de zaak van den Godsdienst goed of slecht gaat, zijn van den geest en de gezindheid van Gallio, die, toen een goed man voor zijne ogen mishandeld werd, zich geen van deze dingen aantrok, evenals de gerusten te Zion, die zich niet bekommeren over de verbreking Jozefs, Amos 6:6, en als de koning en Haman, die zaten en dronken toen de stad Susan verward was, Esther 3:15.
Verzen 12-17
Handelingen 18:12-17Wij hebben hier een bericht van de moeilijkheden en onrust aan Paulus en zijne vrienden veroorzaakt te Corinthe, maar veel kwaad werd er niet door aangericht, en het werk van Christus werd er ook niet zeer door gehinderd.
I. Paulus wordt door de Joden bij den Romeinsen stadhouder aangeklaagd, Acts 18:12, Acts 18:13. De stadhouder was Gallio, proconsul van Achaje, want Achaje was toen ene consulaire provincie van het Romeinse rijk. Deze Gallio was een oudere broeder van den vermaarden Seneca, in zijne jeugd werd hij Novatus genoemd, maar door Julius Gallio geadopteerd zijnde, heeft hij den naam Gallio aangenomen. Seneca, zijn broeder, beschrijft hem als een man van groot verstand en bekwaamheid, en van een eerlijk, rechtschapen karakter en zeer zacht van aard, om zijne vriendelijkheid van inborst werd hij Dulcis Gallio -de Zachte, of Zoete Gallio genoemd, en, naar men zei, was hij algemeen bemind. Merk nu op:
1. Op wat ruwe wijze Paulus als een misdadiger wordt gevat en voor Gallio gebracht: De Joden stonden eendrachtelijk tegen Paulus op. Zij waren de aanvoerders in al het kwaad tegen Paulus, en zij verbonden zich met elkaar om hem schade en nadeel toe te brengen. Zij waren hierin eendrachtig, zij vielen hem allen te zamen aan om deze boosheid ten uitvoer te brengen. Zij deden het in woede en gebruikten geweld, zij maakten een opstand ter verstoring van den openbaren vrede, en joegen Paulus voort naar den rechterstoel, en voor zoveel blijkt, gunden zij hem niet eens den tijd om zich voor zijn verhoor voor te bereiden.
2. Hoe valselijk Paulus bij Gallio wordt beschuldigd, Acts 18:13, Deze raadt den mensen aan, dat zij God zouden dienen tegen de wet. Zij konden hem niet beschuldigen, den mensen aan te raden, dat zij God in het geheel niet zouden dienen, of dat zij andere goden zouden dienen, Deuteronomy 13:2, maar alleen, dat zij God zouden dienen tegen de wet. De Romeinen stonden aan de Joden in hun provincies de vrijheid toe om hun eigene wet waar te nemen. Maar moeten nu daarom diegenen als misdadigers vervolgd worden, die God op ene andere wijze dienen? Sluit de verdraagzaamheid jegens hen in, dat zij macht hebben tot wetgeving? De beschuldiging was daarenboven onrechtvaardig, want hun eigene wet hield de belofte in van een Profeet, dien God hun zou verwekken, naar wie zij moesten horen. Nu heeft Paulus hun aangeraden in dezen Profeet te geloven, die gekomen was, en Hem te horen, hetgeen overeenkomstig de wet was, want Hij is gekomen, niet om de wet te ontbinden, maar te vervullen. De wet op den tempeldienst konden deze Joden te Corinthe niet waarnemen, wegens den afstand van Jeruzalem, en er was niets in hun synagoge-diensten, dat Paulus wedersprak. Wanneer dus den mensen geleerd wordt God te dienen in Christus, en Hem te aanbidden in geest en waarheid, dan zijn zij dadelijk tot twisten geneigd, alsof hun geleerd was Hem te dienen tegen de wet, terwijl het juist tot de volmaaktheid der wet leidende is.
II. Op het eerste horen, of liever zonder hen te willen horen, verklaart Gallio hen niet ontvankelijk, en weigert dus kennis van de zaak te nemen, Acts 18:14, Acts 18:15. Paulus was bereid zijne verdediging voor te dragen, en aan te tonen, dat hij den mensen niet leerde God te dienen op ene wijze, die tegen de wet was, maar de rechter, besloten zijnde geen oordeel over deze zaak uit te spreken, wilde zich ook de moeite niet geven haar te onderzoeken. Merk op: 1. Dat hij zich zeer bereid toonde als rechter op te treden, in enigerlei zaak waarvan hij voegzaam kennis kon nemen. Hij zei tot de Joden, die de vervolgers, of eisers waren: "Zo daar enig ongelijk of kwaad stuk begaan was, indien gij den beklaagde kon beschuldigen van diefstal of bedrog, van moord of roof, of van enigerlei daad van onzedelijkheid, ik zou mij verplicht achten ulieden te verdragen in uwe aanklacht, al gaat gij er ook onstuimig en rumoerig bij te werk", want de ruwheid en lompheid van de eisers was gene goede reden, waarom, indien hun zaak rechtvaardig was, hun geen recht zou gedaan worden. Het is de plicht der overheid om aan de verongelijkten recht te verschaffen, en al wordt de klacht dan ook niet met al de betamelijkheid ingebracht, welke in acht genomen behoort te worden, moet hun toch gehoor verleend worden. Maar:
2. Hij wil hun geenszins toestaan met klachten bij hem te komen, over zaken, die niet tot zijne rechtsmacht behoren, Acts 18:15. "Indien daar geschil is over een woord en namen, en over de wet, die onder u is, zo zult gij zelven toezien, beslecht die zaak onder u zelven, zo goed gij kunt, want ik wil over deze dingen geen rechter zijn, gij zult noch aan mijn geduld den last opleggen van er naar te luisteren, noch mijn geweten den last opleggen van er over te oordelen", en daarom heeft hij hen, toen zij nog verder aandrongen om gehoord te worden, van den rechterstoel weggedreven, Acts 18:16, en geboden, dat ene andere zaak voorgebracht zou worden. Nu was hier in Gallio's handelwijze:
a. iets dat goed en prijzenswaardig was: -dat hij niet wilde oordelen over dingen, waarvan hij geen verstand had: dat hij de Joden overliet aan hen zelven ten opzichte van zaken, die hun eigen Godsdienst raakten, maar hun, onder voorgeven daarvan, toch niet wilde toelaten Paulus te mishandelen of te smaden, hij wilde ten minste niet zelf het werktuig wezen hunner kwaadwilligheid door hem te veroordelen. Hij beschouwde de zaak als niet behorende tot zijne competentie, en dus wilde hij er zich ook niet mede inlaten. Maar:
b. Het was voorzeker verkeerd, om met zo veel geringachting te spreken van ene wet en een Godsdienst, die hij kon weten van God te zijn, en waarmee hij zich bekend had behoren te maken. Op wat wijze God gediend moet worden, of Jezus de Messias is, of het Evangelie ene Goddelijke openbaring is, dat waren gene geschillen over woorden en namen, zoals hij minachtend en op onheilige wijze zei, het zijn zaken van zeer groot gewicht en belang, zaken, die hem zelven grotelijks aangingen, zoals hij zelf wel ingezien zou hebben, indien hij ze recht begrepen had. Hij spreekt, alsof hij roemt op zijne onwetendheid omtrent de Schriften, er zich op laat voorstaan, alsof het beneden hem was om kennis te nemen van de wet Gods, of er onderzoek naar te doen.
III. De mishandeling van Sosthenes en Gallio's onverschilligheid hieromtrent, Acts 18:17.
1. De tegenpartij betoonde het hof grote minachting, toen zij Sosthenes namen en hem sloegen voor den rechterstoel. Er zijn velerlei gissingen omtrent deze zaak, omdat het niet zeker is wie deze Sosthenes was, en wie de Grieken waren, die hem mishandelden. Het aannemelijkst schijnt, dat Sosthenes een Christen was, en een bijzondere vriend van Paulus, die bij deze gelegenheid voor hem optrad om hem te verdedigen en waarschijnlijk maatregelen had genomen voor zijne veiligheid en hem dus van daar had weggevoerd, toen Gallio de zaak had afgewezen, zodat zij, toen Paulus buiten hun bereik was, hun woede koelden aan zijn beschermer. Het is zeker, dat er een Sosthenes geweest is, die een vriend was van Paulus, en welbekend was te Corinthe, waarschijnlijk een Evangeliedienaar, want Paulus noemt hem broeder, en voegt hem samen met zich zelven in zijn eersten brief aan de gemeente te Corinthe, 1 Corinthians 1:1, zoals hij dit doet met Timotheus in zijn tweeden brief, en waarschijnlijk was hij het. Hij wordt gezegd een overste van de synagoge te zijn, hetzij een medeoverste met Crispus, Acts 18:8, of een overste van ene synagoge, zoals Crispus overste was van ene andere synagoge. Wat nu betreft de Grieken, die hem mishandelden, zeer waarschijnlijk waren het of Hellenistische Joden, of Joodse Grieken, de zodanige, die zich met de Joden verenigden om het Evangelie tegen te staan, Acts 18:4. 6, en dat de geboren Joden hen hiertoe hebben aangezet, denkende, dat het hun minder ten kwade geduid zou worden. Zij waren zo verwoed op Paulus, dat zij Sosthenes sloegen, en zo verwoed op Gallio, omdat hij hen niet wilde steunen in hun vervolging, dat zij hem (Sosthenes) sloegen voor den rechterstoel, waarmee zij aan den stadhouder eigenlijk te kennen gaven, dat zij zich niet om hem bekommerden, indien hij hun scherprechter niet wilde wezen, dan zullen zij wel hun eigene rechters zijn.
2. Het hof deed niet minder smaadheid beide aan de zaak en aan de personen: Gallio trok zich geen van deze dingen aan. Indien hiermede bedoeld wordt, dat hij zich om de beledigingen van slechte mensen niet bekommerde, dan was dit prijzenswaardig. Zolang hij zich aan de wetten en de regelen der billijkheid hield, kon hij hun minachting verachten, maar indien het betekent, (en ik denk, dat het die betekenis heeft) dat hij zich niet bekommerde om de mishandeling, die aan een goed man werd aangedaan, dan gaat zijne onverschilligheid te ver en toont hij een slecht karakter te hebben. Hier wordt goddeloosheid gepleegd ter plaatse des gerichts, (waarover Salomo klaagt, Ecclesiastes 3:16) en er geschiedt niets om het af te keuren en te verhinderen. Als rechter had Gallio Sosthenes moeten beschermen, en de Grieken, die hem sloegen, moeten weerhouden en straffen, want het is wellicht niet gemakkelijk te voorkomen, dat iemand op straat, of op de markt door het grauw mishandeld wordt, maar als dit in een gerechtshof plaats heeft, voor den rechterstoel, terwijl het hof tegenwoordig is, zitting houdt, maar het begaan laat, dan blijkt hieruit, dat de waarheid struikelt op de straat, en dat wat recht is niet in kan gaan, want wie van het boze wijkt, stelt zich tot een roof, Isaiah 59:14, Isaiah 59:15. Zij, die het lijden van Gods volk zien en horen, en geen medegevoel met hen hebben, of zich niet om hen bekommeren, geen medelijden met hen hebben, en niet voor hen bidden, daar er hun niets aan gelegen is, of het met de zaak van den Godsdienst goed of slecht gaat, zijn van den geest en de gezindheid van Gallio, die, toen een goed man voor zijne ogen mishandeld werd, zich geen van deze dingen aantrok, evenals de gerusten te Zion, die zich niet bekommeren over de verbreking Jozefs, Amos 6:6, en als de koning en Haman, die zaten en dronken toen de stad Susan verward was, Esther 3:15.
Verzen 18-23
Handelingen 18:18-23Wij zien hier Paulus in beweging, zoals wij hem te Corinthe enigen tijd in rust gezien hebben, maar, toen en nu, altijd zeer ijverig bezig in den dienst van Christus, hetzij hij neerzat of rondging, hij was altijd goed doende. Wij hebben hier:
I. Paulus' vertrek van Corinthe, Acts 18:18.
1. Hij vertrok niet dan enigen tijd na de moeilijkheid, die hij er had ondervonden. Van andere plaatsen vertrok hij, als de storm opstak, maar niet van Corinthe, omdat daar de storm niet zodra was opgestoken, of hij kwam reeds tot bedaren. Sommigen zeggen ons, dat Gallio Paulus in het geheim heeft ondersteund, hem in gunst had aangenomen, en dat dit aanleiding gaf tot ene briefwisseling tussen Paulus en Seneca, Gallio's broeder, waarvan sommigen der ouden gewag maken. Paulus was (te Corinthe) nog vele dagen gebleven, ook nog na het jaar en zes maanden, waarvan in Acts 18:11 gesproken wordt. Daar hij bevond, dat hij niet te vergeefs arbeidde, bleef hij er arbeiden.
2. Toen hij vertrok, nam hij afscheid van de broederen, het was een plechtig en liefdevol afscheid, met gepaste vertroostingen, raadgevingen en gebeden op het ogenblik van scheiden, prijzende hetgeen goed, bestraffende hetgeen verkeerd was, en hun de nodige waarschuwingen gevende tegen de listen der valse apostelen, zijne afscheidsrede heeft voorzeker een diepen indruk op hen gemaakt.
3. Hij nam Priscilla en Aquila mede, omdat zij hem gaarne wilden vergezellen, want zij schenen geneigd om van woonplaats te veranderen, niet lang aan ene zelfde plaats te willen blijven, ene neiging, die uit een goed beginsel kan voorkomen, en goede gevolgen kan hebben, en die dus in anderen niet veroordeeld mag worden, hoewel wij haar in ons zelven moeten wantrouwen. Er was ene grote vriendschap ontstaan tussen hen en Paulus, daarom hebben zij, toen hij wegging, verzocht met hem te mogen gaan.
4. Te Kenchreën, dat dicht bij Corinthe was gelegen, en de haven was, waar degenen, die van Corinthe naar zee gingen, zich inscheepten, heeft Paulus, of Aquila (want het oorspronkelijke duidt niet aan wie van de twee het was, zijn hoofd geschoren, om zich te ontslaan van de gelofte eens Nazareeërs. Zijn hoofd te Kenchreën geschoren hebbende, want hij had ene gelofte gedaan. Zij, die in Judea woonden, waren in zulk een geval verplicht dit in den tempel te doen, maar zij, die in andere landen woonden, mochten het in andere plaatsen doen. De Nazareeër moest zijn hoofd scheren, hetzij wanneer zijne heiliging toevalligerwijze verontreinigd was, in welk geval hij dan van nieuws moest beginnen, of wel, als de dagen zijns Nazireërschap vervuld waren, Numbers 6:9, Numbers 6:13, Numbers 6:18, hetgeen, denken wij, hier het geval was. Sommigen denken, dat het Aquila was, die een Jood zijnde, Acts 18:2, wellicht meer van het Judaïsme had behouden, dan geriefelijk was, maar ik zie er geen kwaad in om te erkennen, dat het Paulus kan geweest zijn, want nopens hem moeten wij hetzelfde erkennen, Acts 21:25, Acts 21:26, niet slechts uit tijdelijke inschikkelijkheid voor de Joden, die hij als een Jood geworden is, 1 Corinthians 9:20, opdat hij hen winnen zou, maar omdat de gelofte van een Nazareeër, hoewel tot de ceremoniële wet behorende, en als zodanig nabij de verdwijning, echter ene grote en Godvruchtige betekenis had, en daarom wel van alle Joodse ceremoniën het laatst zou verdwijnen. De Nazareeërs worden met de profeten genoemd, Amos 2:11, en waren in hoge mate de heerlijkheid van Israël, Lamentations 4:7 Lamentations 4:1), daarom is het niet vreemd, als Paulus voor een tijd de gelofte eens Nazareeërs op zich heeft genomen, om zich te onthouden van wijn en sterken drank, en van zich te scheren, ten einde zich den Joden aangenaam te maken.
II. Paulus' bezoek aan Efeziërs , de hoofdstad van Klein-Azië, ene zeehaven.
1. D r liet hij Aquila en Priscilla, omdat zij hem slechts tot last zouden zijn op zijne verdere reizen, en ook omdat zij de zaak van het Evangelie konden dienen te Efeziërs. Paulus was voornemens zich binnen kort hier voor enigen tijd te vestigen, en liet er nu Aquila en Priscilla met hetzelfde doel als waartoe Christus Zijne discipelen zond naar elke plaats, waar Hij zelf wilde komen, nl. om Hem den weg te bereiden. Aquila en Priscilla, die zeer ontwikkelde en verstandige Christenen waren, konden door omgang en gesprekken met de mensen het hart van velen genegen maken om Paulus, als hij tot hen kwam, gunstig te ontvangen en zijne prediking te begrijpen, daarom noemt hij hen zijne medewerkers in Christus Jezus, Romans 16:3.
2. Daar predikte hij voor de Joden in hun synagoge. Hoewel hij Efeziërs nu slechts aandeed op zijne reize, wilde hij toch niet heengaan zonder voor hen gepredikt te hebben. Hij ging in de synagoge, niet als een hoorder, maar als een prediker, want hij handelde er met de Joden. Hoewel hij de Joden te Corinthe had verlaten, die tegenstonden en lasterden, heeft hij hunnentwege toch de synagogen der Joden in andere plaatsen niet gemeden, maar bleef hun, d.i. den Joden, de eerste aanbieding van het Evangelie doen. Wij moeten om de slechte handelwijze van sommigen niet ene gehele klasse van mensen veroordelen.
3. De Joden te Efeziërs , wel verre van Paulus weg te drijven, baden hem, dat hij bij hen zou blijven, Acts 18:20. Zij baden dat hij langer bij hen blijven zou, om hen in het Evangelie van Christus te onderwijzen. Zij waren edeler, wellevender, dan de Joden te Corinthe en andere plaatsen, en het was een teken, dat God Zijn volk niet ten enenmale had verstoten, maar nog een overblijfsel onder hen had.
4. Paulus wilde thans niet bij hen blijven, hij bewilligde het niet, maar nam afscheid van hen. Hij moest verder gaan, hij moest volstrekt het toekomende feest te Jeruzalem houden. Niet, dat hij zich hiertoe verplicht en gehouden achtte, (hij wist, dat de wetten op de feesten niet langer verplichtend waren,) maar hij had zaken te doen in Jeruzalem (waarin die dan ook bestaan mogen hebben) die het best op den tijd van het feest gedaan konden worden, wanneer er ene algemene samenkomst was van al de Joden uit alle plaatsen. Welk der feesten het was wordt ons niet gezegd, waarschijnlijk het paasfeest, dat het voornaamste was.
5. Hij gaf zijn voornemen te kennen, om na deze reize, te komen en er enigen tijd te verblijven, door hun vriendelijke uitnodiging aangemoedigd zijnde om te hopen, goed onder hen te kunnen doen. Het is goed om gelegenheden tot arbeiden in reserve te hebben, als het ene goede werk afgedaan is, aan een ander te kunnen beginnen. Ik zal tot u wederkeren, maar hij voegt er het nodige voorbehoud bij: zo God wil. Onze tijden zijn in Gods hand, wij hebben voornemens en treffen schikkingen, maar Hij beslist of onze voornemens ten uitvoer gebracht zullen worden, en daarom moeten wij ook ten opzichte van alles wat wij beloven, ons aan den wil van God onderwerpen. Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. Ik zal tot u wederkeren, indien de Geest het mij toelaat, Acts 16:7. Dit was in Paulus' geval mede begrepen, niet alleen als Gods voorzienigheid het mij vergunt, maar indien God mijn komen en gaan niet anders en niet elders leidt.
III. Paulus' bezoek te Jeruzalem, het was een kort bezoek, maar het diende als een teken van eerbied voor deze ware moeder-kerk.
1. Hij kwam over zee tot de haven, die het dichtst bij Jeruzalem was, hij voer weg van Efeziërs, Acts 18:21 en kwam te Cesarea, Acts 18:22. Hij verkoos over zee te reizen, om den wille van spoed en van veiligheid, en opdat hij de werken des Heeren zou zien, en Zijne wonderwerken in de diepte. Joppe is de haven van Jeruzalem geweest, maar daar Herodes Cesarea verbeterd had en de haven van Joppe gevaarlijk was, werd gewoonlijk gebruik gemaakt van Cesarea.
2. Hij ging op, en groette de gemeente waarmee, geloof ik, de gemeente te Jeruzalem bedoeld is, die nadrukkelijk de gemeente genoemd wordt, omdat daar de Christelijke kerk begonnen is. Acts 15:4. Paulus achtte het nodig zich onder haar te laten zien, opdat zij niet zouden denken, dat hij zich, om zijn voorspoed onder de Heidenen of boven hen verheven achtte, of van hen vervreemd was, of dat de ere, die God hem had aangedaan, hem de ere en achting deed vergeten, die hij hun verschuldigd was. Zijn opgaan om de gemeente te Jeruzalem te groeten, duidt aan:
a. Dat het een zeer vriendelijk bezoek was, dat hij hun bracht, uit zuivere genegenheid, om naar hun welstand te vernemen, en hun zijne hartelijke welwillendheid te betuigen. De vermeerdering van het aantal onzer nieuwe vrienden moet ons onze oude vrienden niet doen vergeten, voor Godvruchtige mensen en goede leraren moet het een genoegen zijn oude vrienden weer te zien. De leraren te Jeruzalem hadden daar hun vaste woonplaats, Paulus was voortdurend op reis, maar hij droeg er zorg voor de correspondentie met hen te onderhouden, opdat zij zich met hem zouden verblijden in zijne uitgangen, en hij zich met hen zou verblijden in hun tenten, en opdat zij elkaar zouden vertroosten en bemoedigen, en voorspoed op hun werk elkaar zouden toewensen.
b. Dat het slechts een kort bezoek was, hij ging op, en begroette hen, misschien met een heiligen kus, maar bleef niet onder hen verwijlen. Het was bedoeld als slechts ene kortstondige samenkomst, en toch heeft Paulus er die lange reis voor ondernomen. Dit is de wereld niet om er te zamen in te wezen, Gods volk zijn het zout der aarde, hier en daar verstrooid, maar het is toch goed elkaar soms eens te zien, ter bevestiging en versterking van elkanders genegenheid, en ter bevordering van onze geestelijke gemeenschapsoefening met elkaar, als wij ons op een afstand van elkaar bevinden, en opdat wij des te meer zullen verlangen naar het hemelse Jeruzalem, waar wij hopen altijd bij elkaar te zullen wezen.
IV. Zijn terugkeer door de landstreken, waar hij te voren het Evangelie had gepredikt.
1. Hij ging af naar Antiochië, en bracht enigen tijd door te midden van zijne oude vrienden aldaar, van waar hij het eerst uitgezonden was om het Evangelie onder de Heidenen te prediken, Acts 13:1. Hij ging af naar Antiochië om zich te verkwikken in den omgang met de leraren aldaar, en ene heerlijke verkwikking is het voor een getrouw Evangeliedienaar om voor ene wijle het gezelschap zijner broederen te genieten, want: ijzer scherpt men met ijzer: alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten. Paulus' komst te Antiochië verlevendigde de herinnering bij hem aan vroegere dagen en voorzag hem van stof voor vernieuwde dankzegging. 2. Als hij aldaar enigen tijd geweest was, ging hij weg, en doorreisde vervolgens het land van Galatië en Frygië, waar hij het Evangelie had gepredikt, en gemeenten had gesticht, hetgeen, hoewel er slechts kortelijk melding van wordt gemaakt, Acts 16:6, toch een heerlijk werk was, zoals blijkt uit Galatians 4:14, Galatians 4:15, waar Paulus spreekt van zijne prediking van het Evangelie aan de Galaten eerstmaal, en hun aannemen van hem als een engel Gods. Deze landelijke gemeenten, (want dat waren zij, Galatians 1:2, en wij lezen van gene stad in Galatië, waar ene gemeente was) bezocht Paulus vervolgens, dat is: naar volgorde, bewaterende hetgeen door middel van zijne prediking geplant was, en versterkende alle de discipelen. Zijne komst onder hen was voor hen en hun leraren ene grote versterking. Dat Paulus hun gunstig gezind was, was voor hen ene bemoediging, maar dat was niet alles: hij predikte hun hetgeen hen versterkte, hun geloof in Christus bevestigde, en hen bevestigde in hun vastberadenheid voor Christus, en hun Godvruchtige liefde voor Hem. Discipelen hebben er behoefte aan versterkt te worden, want zij zijn met zwakheid omvangen, de leraren moeten doen wat zij kunnen om hen te versterken, hen allen te versterken, door hen heen te wijzen naar Christus, en hen er toe te brengen te leven in Hem en van Hem, wiens kracht in hun zwakheid volbracht wordt, en die zelf hun Kracht is en hun Lied.
Verzen 18-23
Handelingen 18:18-23Wij zien hier Paulus in beweging, zoals wij hem te Corinthe enigen tijd in rust gezien hebben, maar, toen en nu, altijd zeer ijverig bezig in den dienst van Christus, hetzij hij neerzat of rondging, hij was altijd goed doende. Wij hebben hier:
I. Paulus' vertrek van Corinthe, Acts 18:18.
1. Hij vertrok niet dan enigen tijd na de moeilijkheid, die hij er had ondervonden. Van andere plaatsen vertrok hij, als de storm opstak, maar niet van Corinthe, omdat daar de storm niet zodra was opgestoken, of hij kwam reeds tot bedaren. Sommigen zeggen ons, dat Gallio Paulus in het geheim heeft ondersteund, hem in gunst had aangenomen, en dat dit aanleiding gaf tot ene briefwisseling tussen Paulus en Seneca, Gallio's broeder, waarvan sommigen der ouden gewag maken. Paulus was (te Corinthe) nog vele dagen gebleven, ook nog na het jaar en zes maanden, waarvan in Acts 18:11 gesproken wordt. Daar hij bevond, dat hij niet te vergeefs arbeidde, bleef hij er arbeiden.
2. Toen hij vertrok, nam hij afscheid van de broederen, het was een plechtig en liefdevol afscheid, met gepaste vertroostingen, raadgevingen en gebeden op het ogenblik van scheiden, prijzende hetgeen goed, bestraffende hetgeen verkeerd was, en hun de nodige waarschuwingen gevende tegen de listen der valse apostelen, zijne afscheidsrede heeft voorzeker een diepen indruk op hen gemaakt.
3. Hij nam Priscilla en Aquila mede, omdat zij hem gaarne wilden vergezellen, want zij schenen geneigd om van woonplaats te veranderen, niet lang aan ene zelfde plaats te willen blijven, ene neiging, die uit een goed beginsel kan voorkomen, en goede gevolgen kan hebben, en die dus in anderen niet veroordeeld mag worden, hoewel wij haar in ons zelven moeten wantrouwen. Er was ene grote vriendschap ontstaan tussen hen en Paulus, daarom hebben zij, toen hij wegging, verzocht met hem te mogen gaan.
4. Te Kenchreën, dat dicht bij Corinthe was gelegen, en de haven was, waar degenen, die van Corinthe naar zee gingen, zich inscheepten, heeft Paulus, of Aquila (want het oorspronkelijke duidt niet aan wie van de twee het was, zijn hoofd geschoren, om zich te ontslaan van de gelofte eens Nazareeërs. Zijn hoofd te Kenchreën geschoren hebbende, want hij had ene gelofte gedaan. Zij, die in Judea woonden, waren in zulk een geval verplicht dit in den tempel te doen, maar zij, die in andere landen woonden, mochten het in andere plaatsen doen. De Nazareeër moest zijn hoofd scheren, hetzij wanneer zijne heiliging toevalligerwijze verontreinigd was, in welk geval hij dan van nieuws moest beginnen, of wel, als de dagen zijns Nazireërschap vervuld waren, Numbers 6:9, Numbers 6:13, Numbers 6:18, hetgeen, denken wij, hier het geval was. Sommigen denken, dat het Aquila was, die een Jood zijnde, Acts 18:2, wellicht meer van het Judaïsme had behouden, dan geriefelijk was, maar ik zie er geen kwaad in om te erkennen, dat het Paulus kan geweest zijn, want nopens hem moeten wij hetzelfde erkennen, Acts 21:25, Acts 21:26, niet slechts uit tijdelijke inschikkelijkheid voor de Joden, die hij als een Jood geworden is, 1 Corinthians 9:20, opdat hij hen winnen zou, maar omdat de gelofte van een Nazareeër, hoewel tot de ceremoniële wet behorende, en als zodanig nabij de verdwijning, echter ene grote en Godvruchtige betekenis had, en daarom wel van alle Joodse ceremoniën het laatst zou verdwijnen. De Nazareeërs worden met de profeten genoemd, Amos 2:11, en waren in hoge mate de heerlijkheid van Israël, Lamentations 4:7 Lamentations 4:1), daarom is het niet vreemd, als Paulus voor een tijd de gelofte eens Nazareeërs op zich heeft genomen, om zich te onthouden van wijn en sterken drank, en van zich te scheren, ten einde zich den Joden aangenaam te maken.
II. Paulus' bezoek aan Efeziërs , de hoofdstad van Klein-Azië, ene zeehaven.
1. D r liet hij Aquila en Priscilla, omdat zij hem slechts tot last zouden zijn op zijne verdere reizen, en ook omdat zij de zaak van het Evangelie konden dienen te Efeziërs. Paulus was voornemens zich binnen kort hier voor enigen tijd te vestigen, en liet er nu Aquila en Priscilla met hetzelfde doel als waartoe Christus Zijne discipelen zond naar elke plaats, waar Hij zelf wilde komen, nl. om Hem den weg te bereiden. Aquila en Priscilla, die zeer ontwikkelde en verstandige Christenen waren, konden door omgang en gesprekken met de mensen het hart van velen genegen maken om Paulus, als hij tot hen kwam, gunstig te ontvangen en zijne prediking te begrijpen, daarom noemt hij hen zijne medewerkers in Christus Jezus, Romans 16:3.
2. Daar predikte hij voor de Joden in hun synagoge. Hoewel hij Efeziërs nu slechts aandeed op zijne reize, wilde hij toch niet heengaan zonder voor hen gepredikt te hebben. Hij ging in de synagoge, niet als een hoorder, maar als een prediker, want hij handelde er met de Joden. Hoewel hij de Joden te Corinthe had verlaten, die tegenstonden en lasterden, heeft hij hunnentwege toch de synagogen der Joden in andere plaatsen niet gemeden, maar bleef hun, d.i. den Joden, de eerste aanbieding van het Evangelie doen. Wij moeten om de slechte handelwijze van sommigen niet ene gehele klasse van mensen veroordelen.
3. De Joden te Efeziërs , wel verre van Paulus weg te drijven, baden hem, dat hij bij hen zou blijven, Acts 18:20. Zij baden dat hij langer bij hen blijven zou, om hen in het Evangelie van Christus te onderwijzen. Zij waren edeler, wellevender, dan de Joden te Corinthe en andere plaatsen, en het was een teken, dat God Zijn volk niet ten enenmale had verstoten, maar nog een overblijfsel onder hen had.
4. Paulus wilde thans niet bij hen blijven, hij bewilligde het niet, maar nam afscheid van hen. Hij moest verder gaan, hij moest volstrekt het toekomende feest te Jeruzalem houden. Niet, dat hij zich hiertoe verplicht en gehouden achtte, (hij wist, dat de wetten op de feesten niet langer verplichtend waren,) maar hij had zaken te doen in Jeruzalem (waarin die dan ook bestaan mogen hebben) die het best op den tijd van het feest gedaan konden worden, wanneer er ene algemene samenkomst was van al de Joden uit alle plaatsen. Welk der feesten het was wordt ons niet gezegd, waarschijnlijk het paasfeest, dat het voornaamste was.
5. Hij gaf zijn voornemen te kennen, om na deze reize, te komen en er enigen tijd te verblijven, door hun vriendelijke uitnodiging aangemoedigd zijnde om te hopen, goed onder hen te kunnen doen. Het is goed om gelegenheden tot arbeiden in reserve te hebben, als het ene goede werk afgedaan is, aan een ander te kunnen beginnen. Ik zal tot u wederkeren, maar hij voegt er het nodige voorbehoud bij: zo God wil. Onze tijden zijn in Gods hand, wij hebben voornemens en treffen schikkingen, maar Hij beslist of onze voornemens ten uitvoer gebracht zullen worden, en daarom moeten wij ook ten opzichte van alles wat wij beloven, ons aan den wil van God onderwerpen. Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. Ik zal tot u wederkeren, indien de Geest het mij toelaat, Acts 16:7. Dit was in Paulus' geval mede begrepen, niet alleen als Gods voorzienigheid het mij vergunt, maar indien God mijn komen en gaan niet anders en niet elders leidt.
III. Paulus' bezoek te Jeruzalem, het was een kort bezoek, maar het diende als een teken van eerbied voor deze ware moeder-kerk.
1. Hij kwam over zee tot de haven, die het dichtst bij Jeruzalem was, hij voer weg van Efeziërs, Acts 18:21 en kwam te Cesarea, Acts 18:22. Hij verkoos over zee te reizen, om den wille van spoed en van veiligheid, en opdat hij de werken des Heeren zou zien, en Zijne wonderwerken in de diepte. Joppe is de haven van Jeruzalem geweest, maar daar Herodes Cesarea verbeterd had en de haven van Joppe gevaarlijk was, werd gewoonlijk gebruik gemaakt van Cesarea.
2. Hij ging op, en groette de gemeente waarmee, geloof ik, de gemeente te Jeruzalem bedoeld is, die nadrukkelijk de gemeente genoemd wordt, omdat daar de Christelijke kerk begonnen is. Acts 15:4. Paulus achtte het nodig zich onder haar te laten zien, opdat zij niet zouden denken, dat hij zich, om zijn voorspoed onder de Heidenen of boven hen verheven achtte, of van hen vervreemd was, of dat de ere, die God hem had aangedaan, hem de ere en achting deed vergeten, die hij hun verschuldigd was. Zijn opgaan om de gemeente te Jeruzalem te groeten, duidt aan:
a. Dat het een zeer vriendelijk bezoek was, dat hij hun bracht, uit zuivere genegenheid, om naar hun welstand te vernemen, en hun zijne hartelijke welwillendheid te betuigen. De vermeerdering van het aantal onzer nieuwe vrienden moet ons onze oude vrienden niet doen vergeten, voor Godvruchtige mensen en goede leraren moet het een genoegen zijn oude vrienden weer te zien. De leraren te Jeruzalem hadden daar hun vaste woonplaats, Paulus was voortdurend op reis, maar hij droeg er zorg voor de correspondentie met hen te onderhouden, opdat zij zich met hem zouden verblijden in zijne uitgangen, en hij zich met hen zou verblijden in hun tenten, en opdat zij elkaar zouden vertroosten en bemoedigen, en voorspoed op hun werk elkaar zouden toewensen.
b. Dat het slechts een kort bezoek was, hij ging op, en begroette hen, misschien met een heiligen kus, maar bleef niet onder hen verwijlen. Het was bedoeld als slechts ene kortstondige samenkomst, en toch heeft Paulus er die lange reis voor ondernomen. Dit is de wereld niet om er te zamen in te wezen, Gods volk zijn het zout der aarde, hier en daar verstrooid, maar het is toch goed elkaar soms eens te zien, ter bevestiging en versterking van elkanders genegenheid, en ter bevordering van onze geestelijke gemeenschapsoefening met elkaar, als wij ons op een afstand van elkaar bevinden, en opdat wij des te meer zullen verlangen naar het hemelse Jeruzalem, waar wij hopen altijd bij elkaar te zullen wezen.
IV. Zijn terugkeer door de landstreken, waar hij te voren het Evangelie had gepredikt.
1. Hij ging af naar Antiochië, en bracht enigen tijd door te midden van zijne oude vrienden aldaar, van waar hij het eerst uitgezonden was om het Evangelie onder de Heidenen te prediken, Acts 13:1. Hij ging af naar Antiochië om zich te verkwikken in den omgang met de leraren aldaar, en ene heerlijke verkwikking is het voor een getrouw Evangeliedienaar om voor ene wijle het gezelschap zijner broederen te genieten, want: ijzer scherpt men met ijzer: alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten. Paulus' komst te Antiochië verlevendigde de herinnering bij hem aan vroegere dagen en voorzag hem van stof voor vernieuwde dankzegging. 2. Als hij aldaar enigen tijd geweest was, ging hij weg, en doorreisde vervolgens het land van Galatië en Frygië, waar hij het Evangelie had gepredikt, en gemeenten had gesticht, hetgeen, hoewel er slechts kortelijk melding van wordt gemaakt, Acts 16:6, toch een heerlijk werk was, zoals blijkt uit Galatians 4:14, Galatians 4:15, waar Paulus spreekt van zijne prediking van het Evangelie aan de Galaten eerstmaal, en hun aannemen van hem als een engel Gods. Deze landelijke gemeenten, (want dat waren zij, Galatians 1:2, en wij lezen van gene stad in Galatië, waar ene gemeente was) bezocht Paulus vervolgens, dat is: naar volgorde, bewaterende hetgeen door middel van zijne prediking geplant was, en versterkende alle de discipelen. Zijne komst onder hen was voor hen en hun leraren ene grote versterking. Dat Paulus hun gunstig gezind was, was voor hen ene bemoediging, maar dat was niet alles: hij predikte hun hetgeen hen versterkte, hun geloof in Christus bevestigde, en hen bevestigde in hun vastberadenheid voor Christus, en hun Godvruchtige liefde voor Hem. Discipelen hebben er behoefte aan versterkt te worden, want zij zijn met zwakheid omvangen, de leraren moeten doen wat zij kunnen om hen te versterken, hen allen te versterken, door hen heen te wijzen naar Christus, en hen er toe te brengen te leven in Hem en van Hem, wiens kracht in hun zwakheid volbracht wordt, en die zelf hun Kracht is en hun Lied.
Verzen 24-28
Handelingen 18:24-28De gewijde geschiedschrijver laat Paulus nu op zijne reizen, en voert ons weer naar Efeziërs om er Apollos te ontmoeten, van wie hij ons enig bericht geeft, dat voor het recht begrip van sommige plaatsen in Paulus' brieven nodig was.
I. Wij hebben hier dan ene beschrijving van zijn karakter en hoedanigheden, toen hij te Efeziërs kwam.
1. Hij was een Jood, geboren te Alexandrië in Egypte, uit Joodse ouders, want sedert de verstrooiing van het volk, waren er zeer vele Joden in die stad, zoals voorzegd was, Deuteronomy 28:68. De Heere zal u naar Egypte doen wederkeren. Zijn naam was niet Apollo, de naam van een der Heidense goden, maar Apollos, dezelfde naam, naar sommigen denken, als Apelles, Romans 16:10.
2. Hij was een man van grote gaven, uitnemend geschikt voor den openbaren dienst, hij was een welsprekend man, machtig in de Schriften van het Oude-Testament, in welker kennis hij, als Jood, opgevoed was.
a. Hij had grote macht over de taal, hij was een welsprekend man, hij was hans logios, een verstandig man, zoals sommigen die woorden verklaren, een geleerd man, volgens anderen, historiarum peritus -een goed geschiedschrijver, hetgeen ene uitnemende gave, of hoedanigheid, is voor een Evangeliedienaar. Hij was iemand, die goed kon spreken, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, hij was vermaard om zijn goed en gepast spreken over ieder onderwerp.
b. Hij had grote macht over de taal der Schrift, en dat was de welsprekendheid, die zo opmerkelijk in hem was. Hij kwam te Efeziërs , machtig zijnde in de Schriften, hij had ene uitnemende gave om de Schriften te verklaren, en hij kwam te Efeziërs , ene openbare plaats, om met dat talent handel te doen tot eer van God en tot welzijn van vele mensen. Hij was niet slechts vaardig in de Schrift, goed in staat om voor de vuist teksten aan te halen met de aanduiding, waar zij te vinden zijn, (velen van de vleselijk gezinde Joden waren hier ook toe in staat, waarom van hen gezegd wordt, dat zij de gedaante der kennis hebben, en de letter der wet,) maar hij was machtig in de Schriften, hij begreep er den zin en de betekenis van, hij wist er gebruik van te maken en ze toe te passen, er bewijsgronden aan te ontlenen. Er ging ene kracht van overtuiging en bevestiging uit van alle zijne verklaringen en toepassingen der Schrift. Waarschijnlijk had hij in vele synagogen der Joden proeven afgelegd van zijne kennis der Schrift, en van zijne bekwaamheid om haar te verklaren.
3. Hij was in den weg des Heeren onderwezen, dat is: hij had enige kennis van de leer van Christus, enige algemene begrippen van het Evangelie en de beginselen van het Christendom, dat Jezus is de Christus, de Profeet, die in de wereld komen zou. Het eerste bericht hiervan zal geredelijk omhelsd zijn door iemand, die zo machtig was in de Schrift als Apollos geweest is, en die dus de tekenen der tijden verstond. Hij was onderwezen, katêc menos -hij was gecatechiseerd, zoals de betekenis is van het woord, hetzij door zijne ouders, of door leraren, hem was iets geleerd van Christus en van den weg der zaligheid door Hem. Zij, die anderen moeten onderwijzen, behoren eerst zelf in het woord des Heeren onderwezen te zijn, niet slechts om er over te spreken, maar om er in te wandelen. Het is niet genoeg, dat onze mond gestemd is naar het woord des Heeren, maar onze voeten moeten ook in den weg des Heeren worden geleid.
4. Hij wist echter alleenlijk den doop van Johannes. Hij was onderwezen in het Evangelie van Christus, zo ver de bediening van Johannes hem daarin brengen kon, maar niet verder. Hij wist het bereiden van den weg des Heeren, door die stem des roependen in de woestijn, veeleer dan den weg des Heeren zelf. Wij moeten wel geloven, dat hij van den dood van Christus had gehoord en van Zijne opstandíng, maar hij was niet in de verborgenheid er van ingeleid, hij heeft gene gelegenheid gehad om, sedert de uitstorting des Heiligen Geestes, met een der apostelen te spreken, of wellicht was hij zelf slechts met den doop van Johannes gedoopt, maar niet met den Heiligen Geest, zoals de discipelen op het Pinksterfeest.
II. Wij zien hier hoe hij te Efeziërs zijne gaven gebruikte. Hij kwam daar, gelegenheid zoekende om goed te doen en goed te ontvangen, en beide gelegenheden heeft hij gevonden.
1. Hij heeft er in het openbaar een zeer goed gebruik gemaakt van zijne gaven. Hij kwam er, waarschijnlijk aanbevolen aan de synagoge der Joden als een man, die zeer geschikt en bekwaam was om een leraar te zijn, en naar het licht, dat hij had, en naar de mate der gave, die hem gegeven was, was hij bereid om gebruikt te worden, Acts 18:25. Vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren. Hij had de wondergaven niet van den Geest, zoals de apostelen die hadden, maar hij gebruikte de gaven, die hij had, want de openbaring des Geestes, in welke mate dan ook, is gegeven tot hetgeen oorbaar is, of om er nut mede te doen. En onze Heiland heeft door ene gelijkenis Zijnen dienstknechten willen leren, dat zij, slechts een talent bezittende, dat ene talent toch niet moeten begraven. Wij hebben gezien, dat Apollos begaafd was met een goed hoofd en ene goede tong, hij was een welsprekend man, en hij was machtig in de Schriften, hij had een goed fonds van nuttige kennis, en ene uitnemende gave om haar mede te delen. Laat ons nu zien wat hij nog verder bezat, dat hem als prediker kon aanbevelen, en zijn voorbeeld wordt allen predikers ter navolging voorgesteld:
a. Hij was een opgewekt, liefdevol prediker, gelijk hij een goed hoofd had, zo had hij ook een goed hart, hij was vurig van geest, hij had veel Goddelijk vuur in zich, zowel als Goddelijk licht, hij was brandende, zowel als schijnende. Hij was vol van ijver voor de ere Gods en de zaligheid van kostelijke zielen. Dit bleek zowel in zijne bereidvaardigheid om te prediken toen hij door de oversten der synagoge daartoe geroepen werd, als in de vurigheid, waarmee hij predikte, hij predikte als iemand wie het ernst is, en wiens hart in zijn werk is. Welk ene gelukkige vereniging van gaven en hoedanigheden! Velen zijn vurig van geest, maar zwak in kennis, in kennis der Schrift, hebben ver te zoeken om juiste woorden te vinden, en zijn vol van onjuiste uitdrukkingen, en, van den anderen kant: velen zijn welsprekend genoeg, en zijn machtig in de Schriften, en geleerd, en oordeelkundig, maar hun ontbreekt leven en vurigheid. Hier was een volkomen, een volmaakte mens Gods, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust, welsprekend en vurig van geest, vol van Goddelijke kennis en van Goddelijke liefde.
b. Hij was een naarstig, werkzaam prediker, hij sprak en leerde naarstiglijk. Hij gaf zich moeite voor zijne prediking, zijne redenen waren doorwrocht, hij heeft Gode en der synagoge niet aangeboden wat niets kostte, wat hem niets kostte. Hij heeft het eerst op zijn eigen hart gewerkt, en toen heeft hij gearbeid om hetgeen hij predikte op het hart zijner hoorders te laten werken. Hij leerde naarstiglijk, akriboos, nauwkeurig, juist, alles wat hij zei was wl overwogen.
c. Hij was een Evangelisch prediker, hij wist alleenlijk den doop van Johannes, maar dit was het begin van het Evangelie van Christus, en daaraan hield hij zich, want hij leerde de dingen des Heeren, des Heeren Christus, de dingen, welke strekten om den weg voor Hem te bereiden, en Hem te verheffen. De dingen, belangende het koninkrijk van den Messias, waren de onderwerpen, die hij uitkoos om er bij te verwijlen, op aan te dringen in zijne prediking, niet de dingen der ceremoniële wet, hoewel dezen zijne Joodse hoorders zouden behagen, niet de dingen, betreffende de Heidense filosofie, hoewel hij daarover zeer goed had kunnen spreken, maar de dingen des Heeren.
d. Hij was een kloekmoedig prediker, hij begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge, als een, die zijn betrouwen op God hebbende gesteld, het aangezicht der mensen niet vreesde. Hij sprak als een, die de waarheid kende van hetgeen hij zei, en er niet aan twijfelde, en die de waardij kende van hetgeen hij zei, en niet schroomde om er voor te lijden, in de synagoge, waar de Joden niet slechts tegenwoordig waren, maar macht hadden, d r predikte hij de dingen Gods, waartegen zij, naar hij wist, bevooroordeeld waren.
2. Hij heeft daar zijne gaven zeer doen toenemen, niet zo zeer door studie, als wel door gesprekken met Aquila en Priscilla. Indien Paulus, of een ander apostel, of evangelist, zich te Efeziërs had bevonden, zouden zij hem onderwezen hebben, bij gebrek aan betere hulp, leiden Aquila en Priscilla (die tentenmakers waren) hem den weg Gods bescheidenlijker, dat is: nauwkeuriger uit. Merk op:
A. Aquila en Priscilla hoorden hem prediken in de synagoge. In kennis was hij verre weg hun mindere, daar hij echter zo uitnemende gaven had voor den openbaren dienst, hebben zij hem in zijne bediening aangemoedigd door hem voortdurend en oplettend te horen. Aldus behoren jonge leraren, van wie men goede verwachtingen kan koesteren, ondersteund te worden door ervarene Christenen, want het betaamt hun alle gerechtigheid te vervullen.
B. Bevindende, dat zijne kennis van het Christendom gebrekkig was, namen zij hem tot zich, om in hetzelfde huis met hen te wonen, en legden hem den weg Gods, den weg der zaligheid door Jezus Christus, nauwkeuriger uit. Zij hebben in het gebrekkige, dat zij in hem ontdekten, gene aanleiding gevonden, hetzij om zelven hem te minachten, of hem bij anderen te verkleinen. Zij zeiden van hem niet, dat hij een jonge, onbekookte prediker was, ongeschikt om op den kansel te komen, maar namen de ongunstige omstandigheden in aanmerking, waarin hij verkeerde, daar hij slechts den doop van Johannes wist. En daar zij nu zelven door hun grote bekendheid met Paulus, en den vertrouwelijken omgang, dien zij met hem hebben gehad, grote kennis van de waarheden des Evangelies hadden verkregen, hebben zij wat zij wisten hem meegedeeld, en hem een helder, duidelijk en geregeld bericht gegeven van die dingen, van welke hij slechts een vaag of verward denkbeeld had.
a. Zie hier een voorbeeld van hetgeen Christus beloofd had, nl. dat aan wie heeft, gegeven zal worden, wie heeft, en wat hij heeft gebruikt, zal meer hebben. Hij, die naarstig handel deed met het talent, dat hij had, heeft het snel verdubbeld. b. Zie hier een voorbeeld van ware Christelijke liefde in Aquila en Priscilla, zij deden goed naar hun vermogen. Hoewel Aquila een man van grote kennis was, heeft hij het toch niet op zich genomen om in de synagoge te prediken, omdat hij niet zulke gaven had voor openbaren arbeid als Apollos, maar hij voorzag Apollos van de stof, de denkbeelden, en liet het dan aan hem over om ze in gepaste bewoordingen te brengen. Jonge Christenen en jonge leraren, die het goed menen met hun roeping en hun arbeid, voor zover hun gaven reiken, ook goed volbrengen, te onderwijzen, is een goed werk, waardoor aan hen, en aan de gemeente een zeer goede dienst bewezen wordt.
c. Zie hier een voorbeeld van grote nederigheid in Apollos. Hij was een zeer ontwikkeld jongeling, had grote gaven en geleerdheid, vers van de universiteit, een populair prediker, wiens roem overal verkondigd werd, iemand, die, zoals wij zeggen, veel toeloop had, en toch was hij, bevindende, dat Aquila en Priscilla, hoewel eenvoudige ambachtslieden, arme tentenmakers, toch verstandige, ernstige Christenen waren, die verstandig en bevindelijk van de dingen Gods konden spreken, zeer verheugd onderricht van hen te ontvangen, zich door hen te laten aantonen waarin hij dwaalde of tekort kwam, en zijne dwalingen door hen terechtgewezen te zien. Jonge geleerden kunnen zeer veel winnen door omgang en gesprekken met oude Christenen, zoals jonge studenten in de rechtsgeleerdheid veel kunnen leren van oude en ervarene praktizijns. Hoewel Apollos onderwezen was in den weg des Heeren, is hij toch bij die verkregene kennis niet blijven staan, ook heeft hij niet gedacht, dat hij het Christendom evengoed begreep als ieder ander (zoals verwaande jonge lieden dit dikwijls van zich zelven denken) maar wilde zeer gaarne, dat hem de weg Gods nauwkeuriger uitgelegd zou worden. Zij, die veel weten, moeten begeren meer te weten, en wat zij weten, beter te weten, om alzo tot de volmaaktheid voort te varen.
d. Hier is een voorbeeld van ene goede vrouw, die, hoewel het haar niet vergund is in de kerk, of in de synagoge, te spreken, toch in hare bijzondere gesprekken goed doet met de kennis, die zij van God heeft ontvangen. Paulus wil, dat de oude vrouwen leraressen zijn van het goede, Titus 2:3, Titus 2:4.
III. Hier is zijne bevordering tot den dienst van de gemeente te Corinthe, waar ene ruimer sfeer van werkzaamheid voor hem was, dan te Efeziërs. Paulus had in Achaje, en inzonderheid te Corinthe, de raderen in beweging gebracht. Velen waren door zijne prediking opgewekt om het Evangelie aan te nemen, en het was hun nodig er in bevestigd te worden, en velen waren ook geprikkeld om het Evangelie tegen te staan, en dezen moesten weerlegd en tot zwijgen gebracht worden. Paulus was heengegaan, tot anderen arbeid geroepen zijnde, en nu was er door deze vacature ene goede gelegenheid voor Apollos om te beginnen, daar hij meer geschikt was om nat te maken, dan om te planten, hen te stichten, die reeds binnen zijn, dan in te brengen, die nog buiten waren. Nu hebben wij hier:
1. Zijne roeping tot dezen dienst, niet door een gezicht, zoals waardoor Paulus naar Macedonië geroepen werd, ja zelfs niet door de uitnodiging van hen, tot wie hij gaan zou, maar:
a. Hij zelf was geneigd er heen te gaan, hij wilde naar Achaje reizen. Van den toestand der gemeenten aldaar gehoord hebbende, wenste hij te beproeven, of hij er goed kon doen. Ofschoon daar mannen waren met uitnemende geestelijke gaven, dacht Apollos toch, dat er ook voor hem werk kon zijn, en God neigde zijn hart hiertoe. b. Zijne vrienden moedigden hem aan er heen te gaan, en keurden zijn voornemen goed. Daar hij er nu volkomen vreemd was, gaven zij hem een getuigenis, of brieven van aanbeveling, de discipelen in Achaje vermanende hem te ontvangen en in den dienst te gebruiken. Op deze wijze, onder anderen, wordt de gemeenschap der kerken onderhouden, nl. door elkaar leden en leraren aan te bevelen, wanneer leraren, zoals Apollos hier, geneigd zijn naar elders heen te gaan. Hoewel zij te Efeziërs een groot verlies leden door zijn arbeid onder hen te moeten missen, hebben zij de gemeenten in Achaje er het nut en voorrecht van niet misgund, integendeel, zij maakten gebruik van hun invloed om hem bij hen in te leiden, want hoewel de kerken van Christus vele zijn, zijn zij toch een.
2. Zijn welslagen in dezen dienst, dat zowel aan zijne bedoeling als aan zijne verwachting heeft beantwoord, want:
a. De gelovigen werden zeer gesticht, en zij, die het Evangelie hadden aangenomen, werden zeer bevestigd, hij heeft veel toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade. Zij, die in Christus geloven, geloven door genade, het is niet uit hen zelven, het is Gods gave aan hen, het is Zijn werk in hen. Zij, die geloven door genade, hebben toch nog hulp nodig. Zolang zij nog hier in deze wereld zijn, zijn er nog overblijfselen van ongeloof, ontbreekt er nog iets aan hun geloof, en moet het werk des geloofs nog vervolledigd worden. Getrouwe leraren kunnen op velerlei wijzen hun behulpzaam zijn, die door genade geloven, en het is hun plicht, hun roeping om hen te helpen, hen veel te helpen, en als dan Gods kracht hun pogingen vergezelt, dan zullen zij hun ook grotelijks behulpzaam wezen.
c. De ongelovigen werden beschaamd, hun tegenwerpingen werden volkomen weerlegd, hun dwaasheid en valse redeneringen aangetoond, zodat zij niets te zeggen hadden ter verdediging van hun tegenstand tegen het Evangelie, hun mond was gestopt en hun aangezicht beschaamd, Acts 18:28, hij overtuigde de Joden met groten ernst in het openbaar, voor het volk. Hij deed het eutonoos, ernstig, met grote kracht, hij gaf er zich veel moeite toe, hij had er zijn hart op gezet, als een, die waarlijk begerig was beide om de zaak van Christus te dienen, en de zielen der mensen te behouden, hij deed het krachtdadiglijk en tot ieders voldoening, hij deed het levi negotio, met gemakkelijkheid, de zaak was zo duidelijk, en de argumenten voor Christus zo sterk, dat het ene gemakkelijke taak was, om alles wat de Joden er tegen konden zeggen glansrijk te wederleggen, hun argumenten, als het ware, te vernietigen, hoewel zij zo woest en zo woedend waren in hun tegenstand, heeft hij dien als niets geacht, gemakkelijk omvergeworpen, omdat hun zaak, en hun verdediging er van zo zwak waren. Waar hij hen van wenste te overtuigen was, dat Jezus is de Christus, dat Hij de Messias is, beloofd aan de vaderen, die komen zou, en dat zij geen anderen moesten verwachten. Indien de Joden hier slechts van overtuigd waren, nl, dat Jezus de Christus is, dan zal hun eigene wet hun leren, hun gebieden, Hem te horen. Wat de Evangeliedienaren te doen hebben is Christus te prediken: wij prediken niet ons zelven, maar Christus Jezus den Heere. De wijze waarop hij hen trachtte te overtuigen, was door de Schriften, daaraan ontleende hij zijne argumenten, want de Joden erkenden het Goddelijk gezag der Schriften, en voor hem, die machtig was in de Schriften, was het gemakkelijk, om er uit aan te tonen, dat Jezus is de Christus. De Evangeliedienaren moeten niet alleen in staat wezen de waarheid te prediken, maar ook haar te bewijzen en te verdedigen, en de tegensprekers in zachtmoedigheid, maar toch ook met kracht, te overtuigen, hen, die tegenstaan, onderwijzende, en dat is wezenlijk de gemeente dienen.
Verzen 24-28
Handelingen 18:24-28De gewijde geschiedschrijver laat Paulus nu op zijne reizen, en voert ons weer naar Efeziërs om er Apollos te ontmoeten, van wie hij ons enig bericht geeft, dat voor het recht begrip van sommige plaatsen in Paulus' brieven nodig was.
I. Wij hebben hier dan ene beschrijving van zijn karakter en hoedanigheden, toen hij te Efeziërs kwam.
1. Hij was een Jood, geboren te Alexandrië in Egypte, uit Joodse ouders, want sedert de verstrooiing van het volk, waren er zeer vele Joden in die stad, zoals voorzegd was, Deuteronomy 28:68. De Heere zal u naar Egypte doen wederkeren. Zijn naam was niet Apollo, de naam van een der Heidense goden, maar Apollos, dezelfde naam, naar sommigen denken, als Apelles, Romans 16:10.
2. Hij was een man van grote gaven, uitnemend geschikt voor den openbaren dienst, hij was een welsprekend man, machtig in de Schriften van het Oude-Testament, in welker kennis hij, als Jood, opgevoed was.
a. Hij had grote macht over de taal, hij was een welsprekend man, hij was hans logios, een verstandig man, zoals sommigen die woorden verklaren, een geleerd man, volgens anderen, historiarum peritus -een goed geschiedschrijver, hetgeen ene uitnemende gave, of hoedanigheid, is voor een Evangeliedienaar. Hij was iemand, die goed kon spreken, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, hij was vermaard om zijn goed en gepast spreken over ieder onderwerp.
b. Hij had grote macht over de taal der Schrift, en dat was de welsprekendheid, die zo opmerkelijk in hem was. Hij kwam te Efeziërs , machtig zijnde in de Schriften, hij had ene uitnemende gave om de Schriften te verklaren, en hij kwam te Efeziërs , ene openbare plaats, om met dat talent handel te doen tot eer van God en tot welzijn van vele mensen. Hij was niet slechts vaardig in de Schrift, goed in staat om voor de vuist teksten aan te halen met de aanduiding, waar zij te vinden zijn, (velen van de vleselijk gezinde Joden waren hier ook toe in staat, waarom van hen gezegd wordt, dat zij de gedaante der kennis hebben, en de letter der wet,) maar hij was machtig in de Schriften, hij begreep er den zin en de betekenis van, hij wist er gebruik van te maken en ze toe te passen, er bewijsgronden aan te ontlenen. Er ging ene kracht van overtuiging en bevestiging uit van alle zijne verklaringen en toepassingen der Schrift. Waarschijnlijk had hij in vele synagogen der Joden proeven afgelegd van zijne kennis der Schrift, en van zijne bekwaamheid om haar te verklaren.
3. Hij was in den weg des Heeren onderwezen, dat is: hij had enige kennis van de leer van Christus, enige algemene begrippen van het Evangelie en de beginselen van het Christendom, dat Jezus is de Christus, de Profeet, die in de wereld komen zou. Het eerste bericht hiervan zal geredelijk omhelsd zijn door iemand, die zo machtig was in de Schrift als Apollos geweest is, en die dus de tekenen der tijden verstond. Hij was onderwezen, katêc menos -hij was gecatechiseerd, zoals de betekenis is van het woord, hetzij door zijne ouders, of door leraren, hem was iets geleerd van Christus en van den weg der zaligheid door Hem. Zij, die anderen moeten onderwijzen, behoren eerst zelf in het woord des Heeren onderwezen te zijn, niet slechts om er over te spreken, maar om er in te wandelen. Het is niet genoeg, dat onze mond gestemd is naar het woord des Heeren, maar onze voeten moeten ook in den weg des Heeren worden geleid.
4. Hij wist echter alleenlijk den doop van Johannes. Hij was onderwezen in het Evangelie van Christus, zo ver de bediening van Johannes hem daarin brengen kon, maar niet verder. Hij wist het bereiden van den weg des Heeren, door die stem des roependen in de woestijn, veeleer dan den weg des Heeren zelf. Wij moeten wel geloven, dat hij van den dood van Christus had gehoord en van Zijne opstandíng, maar hij was niet in de verborgenheid er van ingeleid, hij heeft gene gelegenheid gehad om, sedert de uitstorting des Heiligen Geestes, met een der apostelen te spreken, of wellicht was hij zelf slechts met den doop van Johannes gedoopt, maar niet met den Heiligen Geest, zoals de discipelen op het Pinksterfeest.
II. Wij zien hier hoe hij te Efeziërs zijne gaven gebruikte. Hij kwam daar, gelegenheid zoekende om goed te doen en goed te ontvangen, en beide gelegenheden heeft hij gevonden.
1. Hij heeft er in het openbaar een zeer goed gebruik gemaakt van zijne gaven. Hij kwam er, waarschijnlijk aanbevolen aan de synagoge der Joden als een man, die zeer geschikt en bekwaam was om een leraar te zijn, en naar het licht, dat hij had, en naar de mate der gave, die hem gegeven was, was hij bereid om gebruikt te worden, Acts 18:25. Vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren. Hij had de wondergaven niet van den Geest, zoals de apostelen die hadden, maar hij gebruikte de gaven, die hij had, want de openbaring des Geestes, in welke mate dan ook, is gegeven tot hetgeen oorbaar is, of om er nut mede te doen. En onze Heiland heeft door ene gelijkenis Zijnen dienstknechten willen leren, dat zij, slechts een talent bezittende, dat ene talent toch niet moeten begraven. Wij hebben gezien, dat Apollos begaafd was met een goed hoofd en ene goede tong, hij was een welsprekend man, en hij was machtig in de Schriften, hij had een goed fonds van nuttige kennis, en ene uitnemende gave om haar mede te delen. Laat ons nu zien wat hij nog verder bezat, dat hem als prediker kon aanbevelen, en zijn voorbeeld wordt allen predikers ter navolging voorgesteld:
a. Hij was een opgewekt, liefdevol prediker, gelijk hij een goed hoofd had, zo had hij ook een goed hart, hij was vurig van geest, hij had veel Goddelijk vuur in zich, zowel als Goddelijk licht, hij was brandende, zowel als schijnende. Hij was vol van ijver voor de ere Gods en de zaligheid van kostelijke zielen. Dit bleek zowel in zijne bereidvaardigheid om te prediken toen hij door de oversten der synagoge daartoe geroepen werd, als in de vurigheid, waarmee hij predikte, hij predikte als iemand wie het ernst is, en wiens hart in zijn werk is. Welk ene gelukkige vereniging van gaven en hoedanigheden! Velen zijn vurig van geest, maar zwak in kennis, in kennis der Schrift, hebben ver te zoeken om juiste woorden te vinden, en zijn vol van onjuiste uitdrukkingen, en, van den anderen kant: velen zijn welsprekend genoeg, en zijn machtig in de Schriften, en geleerd, en oordeelkundig, maar hun ontbreekt leven en vurigheid. Hier was een volkomen, een volmaakte mens Gods, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust, welsprekend en vurig van geest, vol van Goddelijke kennis en van Goddelijke liefde.
b. Hij was een naarstig, werkzaam prediker, hij sprak en leerde naarstiglijk. Hij gaf zich moeite voor zijne prediking, zijne redenen waren doorwrocht, hij heeft Gode en der synagoge niet aangeboden wat niets kostte, wat hem niets kostte. Hij heeft het eerst op zijn eigen hart gewerkt, en toen heeft hij gearbeid om hetgeen hij predikte op het hart zijner hoorders te laten werken. Hij leerde naarstiglijk, akriboos, nauwkeurig, juist, alles wat hij zei was wl overwogen.
c. Hij was een Evangelisch prediker, hij wist alleenlijk den doop van Johannes, maar dit was het begin van het Evangelie van Christus, en daaraan hield hij zich, want hij leerde de dingen des Heeren, des Heeren Christus, de dingen, welke strekten om den weg voor Hem te bereiden, en Hem te verheffen. De dingen, belangende het koninkrijk van den Messias, waren de onderwerpen, die hij uitkoos om er bij te verwijlen, op aan te dringen in zijne prediking, niet de dingen der ceremoniële wet, hoewel dezen zijne Joodse hoorders zouden behagen, niet de dingen, betreffende de Heidense filosofie, hoewel hij daarover zeer goed had kunnen spreken, maar de dingen des Heeren.
d. Hij was een kloekmoedig prediker, hij begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge, als een, die zijn betrouwen op God hebbende gesteld, het aangezicht der mensen niet vreesde. Hij sprak als een, die de waarheid kende van hetgeen hij zei, en er niet aan twijfelde, en die de waardij kende van hetgeen hij zei, en niet schroomde om er voor te lijden, in de synagoge, waar de Joden niet slechts tegenwoordig waren, maar macht hadden, d r predikte hij de dingen Gods, waartegen zij, naar hij wist, bevooroordeeld waren.
2. Hij heeft daar zijne gaven zeer doen toenemen, niet zo zeer door studie, als wel door gesprekken met Aquila en Priscilla. Indien Paulus, of een ander apostel, of evangelist, zich te Efeziërs had bevonden, zouden zij hem onderwezen hebben, bij gebrek aan betere hulp, leiden Aquila en Priscilla (die tentenmakers waren) hem den weg Gods bescheidenlijker, dat is: nauwkeuriger uit. Merk op:
A. Aquila en Priscilla hoorden hem prediken in de synagoge. In kennis was hij verre weg hun mindere, daar hij echter zo uitnemende gaven had voor den openbaren dienst, hebben zij hem in zijne bediening aangemoedigd door hem voortdurend en oplettend te horen. Aldus behoren jonge leraren, van wie men goede verwachtingen kan koesteren, ondersteund te worden door ervarene Christenen, want het betaamt hun alle gerechtigheid te vervullen.
B. Bevindende, dat zijne kennis van het Christendom gebrekkig was, namen zij hem tot zich, om in hetzelfde huis met hen te wonen, en legden hem den weg Gods, den weg der zaligheid door Jezus Christus, nauwkeuriger uit. Zij hebben in het gebrekkige, dat zij in hem ontdekten, gene aanleiding gevonden, hetzij om zelven hem te minachten, of hem bij anderen te verkleinen. Zij zeiden van hem niet, dat hij een jonge, onbekookte prediker was, ongeschikt om op den kansel te komen, maar namen de ongunstige omstandigheden in aanmerking, waarin hij verkeerde, daar hij slechts den doop van Johannes wist. En daar zij nu zelven door hun grote bekendheid met Paulus, en den vertrouwelijken omgang, dien zij met hem hebben gehad, grote kennis van de waarheden des Evangelies hadden verkregen, hebben zij wat zij wisten hem meegedeeld, en hem een helder, duidelijk en geregeld bericht gegeven van die dingen, van welke hij slechts een vaag of verward denkbeeld had.
a. Zie hier een voorbeeld van hetgeen Christus beloofd had, nl. dat aan wie heeft, gegeven zal worden, wie heeft, en wat hij heeft gebruikt, zal meer hebben. Hij, die naarstig handel deed met het talent, dat hij had, heeft het snel verdubbeld. b. Zie hier een voorbeeld van ware Christelijke liefde in Aquila en Priscilla, zij deden goed naar hun vermogen. Hoewel Aquila een man van grote kennis was, heeft hij het toch niet op zich genomen om in de synagoge te prediken, omdat hij niet zulke gaven had voor openbaren arbeid als Apollos, maar hij voorzag Apollos van de stof, de denkbeelden, en liet het dan aan hem over om ze in gepaste bewoordingen te brengen. Jonge Christenen en jonge leraren, die het goed menen met hun roeping en hun arbeid, voor zover hun gaven reiken, ook goed volbrengen, te onderwijzen, is een goed werk, waardoor aan hen, en aan de gemeente een zeer goede dienst bewezen wordt.
c. Zie hier een voorbeeld van grote nederigheid in Apollos. Hij was een zeer ontwikkeld jongeling, had grote gaven en geleerdheid, vers van de universiteit, een populair prediker, wiens roem overal verkondigd werd, iemand, die, zoals wij zeggen, veel toeloop had, en toch was hij, bevindende, dat Aquila en Priscilla, hoewel eenvoudige ambachtslieden, arme tentenmakers, toch verstandige, ernstige Christenen waren, die verstandig en bevindelijk van de dingen Gods konden spreken, zeer verheugd onderricht van hen te ontvangen, zich door hen te laten aantonen waarin hij dwaalde of tekort kwam, en zijne dwalingen door hen terechtgewezen te zien. Jonge geleerden kunnen zeer veel winnen door omgang en gesprekken met oude Christenen, zoals jonge studenten in de rechtsgeleerdheid veel kunnen leren van oude en ervarene praktizijns. Hoewel Apollos onderwezen was in den weg des Heeren, is hij toch bij die verkregene kennis niet blijven staan, ook heeft hij niet gedacht, dat hij het Christendom evengoed begreep als ieder ander (zoals verwaande jonge lieden dit dikwijls van zich zelven denken) maar wilde zeer gaarne, dat hem de weg Gods nauwkeuriger uitgelegd zou worden. Zij, die veel weten, moeten begeren meer te weten, en wat zij weten, beter te weten, om alzo tot de volmaaktheid voort te varen.
d. Hier is een voorbeeld van ene goede vrouw, die, hoewel het haar niet vergund is in de kerk, of in de synagoge, te spreken, toch in hare bijzondere gesprekken goed doet met de kennis, die zij van God heeft ontvangen. Paulus wil, dat de oude vrouwen leraressen zijn van het goede, Titus 2:3, Titus 2:4.
III. Hier is zijne bevordering tot den dienst van de gemeente te Corinthe, waar ene ruimer sfeer van werkzaamheid voor hem was, dan te Efeziërs. Paulus had in Achaje, en inzonderheid te Corinthe, de raderen in beweging gebracht. Velen waren door zijne prediking opgewekt om het Evangelie aan te nemen, en het was hun nodig er in bevestigd te worden, en velen waren ook geprikkeld om het Evangelie tegen te staan, en dezen moesten weerlegd en tot zwijgen gebracht worden. Paulus was heengegaan, tot anderen arbeid geroepen zijnde, en nu was er door deze vacature ene goede gelegenheid voor Apollos om te beginnen, daar hij meer geschikt was om nat te maken, dan om te planten, hen te stichten, die reeds binnen zijn, dan in te brengen, die nog buiten waren. Nu hebben wij hier:
1. Zijne roeping tot dezen dienst, niet door een gezicht, zoals waardoor Paulus naar Macedonië geroepen werd, ja zelfs niet door de uitnodiging van hen, tot wie hij gaan zou, maar:
a. Hij zelf was geneigd er heen te gaan, hij wilde naar Achaje reizen. Van den toestand der gemeenten aldaar gehoord hebbende, wenste hij te beproeven, of hij er goed kon doen. Ofschoon daar mannen waren met uitnemende geestelijke gaven, dacht Apollos toch, dat er ook voor hem werk kon zijn, en God neigde zijn hart hiertoe. b. Zijne vrienden moedigden hem aan er heen te gaan, en keurden zijn voornemen goed. Daar hij er nu volkomen vreemd was, gaven zij hem een getuigenis, of brieven van aanbeveling, de discipelen in Achaje vermanende hem te ontvangen en in den dienst te gebruiken. Op deze wijze, onder anderen, wordt de gemeenschap der kerken onderhouden, nl. door elkaar leden en leraren aan te bevelen, wanneer leraren, zoals Apollos hier, geneigd zijn naar elders heen te gaan. Hoewel zij te Efeziërs een groot verlies leden door zijn arbeid onder hen te moeten missen, hebben zij de gemeenten in Achaje er het nut en voorrecht van niet misgund, integendeel, zij maakten gebruik van hun invloed om hem bij hen in te leiden, want hoewel de kerken van Christus vele zijn, zijn zij toch een.
2. Zijn welslagen in dezen dienst, dat zowel aan zijne bedoeling als aan zijne verwachting heeft beantwoord, want:
a. De gelovigen werden zeer gesticht, en zij, die het Evangelie hadden aangenomen, werden zeer bevestigd, hij heeft veel toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade. Zij, die in Christus geloven, geloven door genade, het is niet uit hen zelven, het is Gods gave aan hen, het is Zijn werk in hen. Zij, die geloven door genade, hebben toch nog hulp nodig. Zolang zij nog hier in deze wereld zijn, zijn er nog overblijfselen van ongeloof, ontbreekt er nog iets aan hun geloof, en moet het werk des geloofs nog vervolledigd worden. Getrouwe leraren kunnen op velerlei wijzen hun behulpzaam zijn, die door genade geloven, en het is hun plicht, hun roeping om hen te helpen, hen veel te helpen, en als dan Gods kracht hun pogingen vergezelt, dan zullen zij hun ook grotelijks behulpzaam wezen.
c. De ongelovigen werden beschaamd, hun tegenwerpingen werden volkomen weerlegd, hun dwaasheid en valse redeneringen aangetoond, zodat zij niets te zeggen hadden ter verdediging van hun tegenstand tegen het Evangelie, hun mond was gestopt en hun aangezicht beschaamd, Acts 18:28, hij overtuigde de Joden met groten ernst in het openbaar, voor het volk. Hij deed het eutonoos, ernstig, met grote kracht, hij gaf er zich veel moeite toe, hij had er zijn hart op gezet, als een, die waarlijk begerig was beide om de zaak van Christus te dienen, en de zielen der mensen te behouden, hij deed het krachtdadiglijk en tot ieders voldoening, hij deed het levi negotio, met gemakkelijkheid, de zaak was zo duidelijk, en de argumenten voor Christus zo sterk, dat het ene gemakkelijke taak was, om alles wat de Joden er tegen konden zeggen glansrijk te wederleggen, hun argumenten, als het ware, te vernietigen, hoewel zij zo woest en zo woedend waren in hun tegenstand, heeft hij dien als niets geacht, gemakkelijk omvergeworpen, omdat hun zaak, en hun verdediging er van zo zwak waren. Waar hij hen van wenste te overtuigen was, dat Jezus is de Christus, dat Hij de Messias is, beloofd aan de vaderen, die komen zou, en dat zij geen anderen moesten verwachten. Indien de Joden hier slechts van overtuigd waren, nl, dat Jezus de Christus is, dan zal hun eigene wet hun leren, hun gebieden, Hem te horen. Wat de Evangeliedienaren te doen hebben is Christus te prediken: wij prediken niet ons zelven, maar Christus Jezus den Heere. De wijze waarop hij hen trachtte te overtuigen, was door de Schriften, daaraan ontleende hij zijne argumenten, want de Joden erkenden het Goddelijk gezag der Schriften, en voor hem, die machtig was in de Schriften, was het gemakkelijk, om er uit aan te tonen, dat Jezus is de Christus. De Evangeliedienaren moeten niet alleen in staat wezen de waarheid te prediken, maar ook haar te bewijzen en te verdedigen, en de tegensprekers in zachtmoedigheid, maar toch ook met kracht, te overtuigen, hen, die tegenstaan, onderwijzende, en dat is wezenlijk de gemeente dienen.