Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Timotheüs 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 4

In dit hoofdstuk:

I. Dringt Paulus met grote plechtigheid en ernst er bij Timotheus op aan, dat hij zijn werk en dienst als evangelist ijverig en nauwgezet zal verrichten, en deze vermaning aan hem kunnen alle dienaren op zich zelven toepassen, 2 Timothy 4:1.

II. De reden waarom hij dit doet: waarom moest Timotheus zo ernstig vermaand worden? Omdat de gemeente zeer waarschijnlijk spoedig het werk van den apostel zou moeten missen, want zijne ontbinding was aanstaande, 2 Timothy 4:6.

III. Verschillende bijzondere onderwerpen met een wenk en een waarschuwing omtrent Alexander den kopersmid, 2 Timothy 4:9.

IV. Hij deelt hem mede wat hem bij zijn eerste verantwoording overkwam, ofschoon de mensen hem verlieten, stond de Heere hem ter zijde, en dit moedigde hem aan om te hopen op verdere verlossing, 2 Timothy 4:16.

V. Daarna besluit hij met groeten en een zegenbede, 2 Timothy 4:19.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 4

In dit hoofdstuk:

I. Dringt Paulus met grote plechtigheid en ernst er bij Timotheus op aan, dat hij zijn werk en dienst als evangelist ijverig en nauwgezet zal verrichten, en deze vermaning aan hem kunnen alle dienaren op zich zelven toepassen, 2 Timothy 4:1.

II. De reden waarom hij dit doet: waarom moest Timotheus zo ernstig vermaand worden? Omdat de gemeente zeer waarschijnlijk spoedig het werk van den apostel zou moeten missen, want zijne ontbinding was aanstaande, 2 Timothy 4:6.

III. Verschillende bijzondere onderwerpen met een wenk en een waarschuwing omtrent Alexander den kopersmid, 2 Timothy 4:9.

IV. Hij deelt hem mede wat hem bij zijn eerste verantwoording overkwam, ofschoon de mensen hem verlieten, stond de Heere hem ter zijde, en dit moedigde hem aan om te hopen op verdere verlossing, 2 Timothy 4:16.

V. Daarna besluit hij met groeten en een zegenbede, 2 Timothy 4:19.

Verzen 1-8

2 Timotheus 4:1-8

Merk op:

I. Hoe dringend deze opdracht wordt ingeleid, 2 Timothy 4:1. Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, die de levenden en doden zal oordelen in Zijne verschijning en in Zijn koninkrijk. Ook de beste mensen hebben nodig ernstig tot hun plicht vermaand te worden. Het werk van den dienaar is geen onverschillig ding, maar beslist noodzakelijk. Wee over hem indien hij niet het Evangelie verkondigt, 1 Corinthians 9:16. Om hem tot getrouwheid op te wekken, moet hij aanmerken:

1. Dat de ogen van God en van Jezus Christus op hem zijn: Ik betuig u voor God en den Heere Jezus Christus, dat is: als gij prijs stelt op de gunst van God en van Jezus Christus, als gij u bij God en Jezus Christus aangenaam wilt maken door het vervullen uwer verplichtingen, beide van den natuurlijken en den geopenbaarden godsdienst, als gij u dankbaar betonen wilt aan God, die u schiep, en aan Jezus Christus, die u verloste.

2. Hij betuigt hem, dat hij verantwoording doen moet in den groten dag, en herinnert hem aan het komend oordeel, dat den Heere Jezus is opgedragen. Hij zal oordelen de levenden en de doden, in Zijne verschijning en in Zijn koninkrijk, dat is, wanneer Hij verschijnen zal in Zijn koninkrijk. Dit betreft allen' Christenen en dienaren, zij moeten nauwkeurig achtslaan op de rekenschap, die zij binnenkort aan Jezus Christus doen moeten van al de hun toevertrouwde talenten. Christus zal oordelen de levenden en de doden, dat is, hen, die op den jongsten dag levend overgebleven zullen zijn, en hen, die uit het graf ten leven opgewekt zullen worden.

A. De Heere Jezus Christus zal oordelen de levenden en de doden. God heeft al het oordeel den Zoon overgegeven, en Hem aangesteld als Rechter van levenden en doden, Acts 10:42.

B. Hij zal verschijnen, Hij zal ten tweeden male komen, en dat zal een luisterrijke verschijning zijn, gelijk het woord epiphaneia aantoont.

C. Dan zal Zijn koninkrijk in heerlijkheid verschijnen. In Zijne verschijning en koninkrijk, want Hij zal dan verschijnen in Zijn koninkrijk, zitten op Zijn troon en de wereld oordelende.

II. Wat is de inhoud van dezen last? 2 Timothy 4:2. Hij draagt hem op:

1. Predik het woord. Dat is het werk van de dienaren, dat is de bedeling hun toevertrouwd. Zij moeten niet hun eigen inzichten en verbeeldingen prediken, maar het zuivere, eenvoudige woord van God, en zij mogen het niet bederven, maar in oprechtheid, maar als van God, maar als voor Gods aangezicht moeten zij het spreken in Christus, 2 Corinthians 2:17.

2. Hij moet het betuigen en met allen ernst zijn hoorders op het hart binden: Houd aan tijdelijk, ontijdelijk, weerleg, bestraf, vermaan, doe dit werk met alle vurigheid des geestes. Roep hen, die u toebetrouwd zijn, op om zich te wachten voor de zonde en hun plicht te doen, roep hen op tot berouw, en geloof, en een heilig leven, en doe dat tijdelijk en ontijdelijk. Tijdelijk, wanneer zij op hun gemak zijn om u te horen, wanneer de een of andere gunstige gelegenheid zich voordoet om tot hen te spreken. Ja, ook ontijdelijk, wanneer er ogenschijnlijk geen gelegenheid is om vat op hen te krijgen, want gij weet niet of dan de Geest Gods beslag op hen legt. De wind blaast waarheen hij wil, zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uwe hand des avonds niet af. Ecclesiastes 11:6. Wij moeten het doen tijdelijk, dat is, gene gelegenheid laten voorbijgaan, en ontijdelijk, dat is, onzen plicht niet verzuimen, onder voorwendsel dat het nu niet gelegen is.

3. Hij moet den mensen hun gebreken aantonen. Weerleg, bestraf. Overtuig goddelozen van het kwaad en het gevaar van hun verkeerden weg. Tracht, door rond en open met hen te spreken, hen tot berouw te brengen. Bestraf hen met ernst en gezag, in den naam van Christus, opdat zij uw ongenoegen mogen beschouwen als een openbaring van Gods ongenoegen tegen hen.

4. Hij moet leiden, aanmoedigen en opwekken hen, die betamelijk wandelen. Vermaan hen (moedig hen aan om vol te houden en te volharden tot het einde) met alle lankmoedigheid en leer.

A. Hij moet dat zeer geduldig doen, met alle lankmoedigheid. Indien gij niet onmiddellijk vrucht op uw arbeid ziet, geef het daarom niet op en wees niet verdrietig hen weer aan te spreken. Aangezien God hen met alle lankmoedigheid verdraagt, moeten ook de dienaren hen vermanen met alle lankmoedigheid.

B. Hij moet het doen redelijk, niet hartstochtelijk, maar in alle leer. Dat is: Breng hen tot een goeden wandel door hun goede beginselen in te prenten. Leer hen de waarheid zoals zij in Jezus is, breng hen tot een krachtig geloof in Hem, dat zal het middel zijn om hen van het kwade af te houden zowel als om hen tot het goede te brengen.

a. Het werk van den dienaar heeft verscheidene onderdelen, hij moet het woord prediken, wederleggen, bestraffen en vermanen.

b. Hij moet zeer ijverig en zorgvuldig zijn, hij moet aanhouden tijdelijk en ontijdelijk, hij moet arbeid noch moeite sparen, maar moet altijd gereed zijn om zorg te dragen voor de eeuwige belangen der zielen.

5. Hij moet wakker zijn in alles. Zoek elke gelegenheid om hun een vriendelijkheid te bewijzen, laat door uw verzuim geen gelegenheid verloren gaan. Waak bij uw werk, waak tegen de verzoekingen des Satans, waardoor gij er van afgetrokken zoudt worden, waak over de zielen, die aan uwe zorg zijn toevertrouwd.

6. Hij moet rekenen op verdrukkingen en die doorstaan, ze zo goed mogelijk verdragen, kakopathson. Lijd verdrukkingen, wees in verdrukkingen lijdzaam. Word niet ontmoedigd door de verdrukkingen, die over u komen zullen, maar draag ze met gelijkmoedigheid. Gewen u aan ontberingen.

7. Hij moet zijn dienst indachtig zijn en zijn plicht vervullen. Doe het werk van een evangelist. Het werk van een evangelist was, als afgevaardigde van de apostelen, nat te maken wat zij gezaaid hadden. Zij waren geen ge- vestigde herders, maar vertoefden een tijdlang in de gemeenten, die de apostelen gesticht hadden, en gingen die voor, tot er een geregelde dienst was ingesteld. Dat was het werk van Timotheus. 8. Hij moest zijn bediening waarnemen.

Maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. Het was een belangrijke opdracht, die hem gegeven was, en daarom moest hij er aan beantwoorden, en alle delen van zijn dienst met ijver en zorg vervullen.

A. Een dienaar moet verdrukkingen verwachten in de getrouwe vervulling van zijn plichten.

B. Hij moet die lankmoedig verdragen als een Christelijke held.

C. Zij mogen hem niet ontmoedigen in zijn werk, want hij moet zijn werk doen en zijn dienst vervullen.

D. Het beste middel om te maken dat men van zijn dienst ten volle verzekerd is, bestaat in het getrouw volbrengen van al de delen van zijn werk.

III. De redenen, die deze opdracht aandringen.

1. Er zullen waarschijnlijk dwalingen en ketterijen de gemeente binnensluipen, waardoor de zielen van vele belijdende Christenen zullen verdorven worden, 2 Timothy 4:3, 2 Timothy 4:4. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen. Gebruik daarom dezen tijd, terwijl zij haar nog wel verdragen willen. Wees nu ijverig, want het is nu zaaitijd, zwaai de sikkel terwijl de velden wit zijn om te oogsten, want de tegenwoordige gunstige tijd zal spoedig voorbij zijn. Zij zullen de gezonde leer niet verdragen. Er zullen opstaan, die ketelachtig van gehoor zijn en zich zelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden. Breng daarom in veiligheid zo velen gij maar kunt, opdat, wanneer deze stormen losbarsten, zij wel gefundeerd mogen zijn en hun afval worde voorkomen. De mensen moeten luisteren en de dienaren moeten prediken, tegen de komende tijden en zich behoeden tegen de ongerechtigheden, die in aantocht zijn, ofschoon ze niet dadelijk verschijnen. Zij zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, zij zullen het moede worden het Evangelie van Christus te horen, en zij zullen gretig fabelen aangrijpen en daar genoegen in vinden, en God zal hen aan die dwalingen overlaten, omdat zij niet de waarheid betracht hebben in liefde, 2 Thessalonians 2:11, 2 Thessalonians 2:12. Merk hier op:

A. Deze leraars zullen zij zich zelven vergaderen, zij worden niet door God gezonden, zij verkiezen ze om hun begeerten te vervullen en hun oren te strelen.

B. De mensen doen dat wanneer zij de gezonde leer niet kunnen verdragen, de prediking die ontdekkend, eenvoudig en op den man af is, dan geven zij zich zelven leraars.

C. Er is een groot onderscheid tussen het woord Gods en het woord van zulke leraars, het ene is gezonde leer, het woord der waarheid, het andere is enkel fabelen.

D. Zij, die het oor lenen aan fabelen, wenden eerst het oor van de waarheid af, want zij kunnen niet beide tegelijkertijd horen en goedkeuren, niemand kan twee heren dienen. Zij zullen zich keren tot fabelen. God laat rechtvaardig toe dat zij, die de waarheid moede worden, zich keren tot fabelen, en door fabelen van de waarheid afgeleid worden. 2. Paulus heeft het grootste deel van zijn werk verricht. Maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij, want ik word nu tot een drankoffer geofferd, 2 Timothy 4:6.

A. Daarom zal er des te meer gelegenheid zijn voor u. Wanneer arbeiders uit den wijngaard worden weggeroepen, is het voor de achterblijvenden geen tijd om lui te worden, maar om hun ijver te verdubbelen. Hoe minder handen er voor het werk zijn, des te ijveriger moeten de overgebleven handen zijn.

B. Ik heb het werk van mijn tijd en tijdgenoten gedaan, doe gij nu even ijverig het uwe.

C. De troost en de blijmoedigheid van Paulus, in het vooruitzicht van zijn aanstaande ontbinding, moesten Timotheus aansporen tot den grootst-mogelijken ijver, werkzaamheid en ernst in zijn werk. Paulus was een oud krijgsknecht van Jezus Christus, Timotheus was een nieuw aangeworvene. "Kom", zegt Paulus, "ik heb ondervonden, dat de Meester vriendelijk en de zaak goed is, ik kan met veel genoegen en voldoening op mijn krijgsdienst terugzien, en daarom moet gij niet bevreesd zijn voor de moeilijkheden, waarmee gij te kampen zult hebben. De kroon des levens is voor u zo verzekerd alsof ze reeds op uw hoofd geplaatst was, verdraag daarom verdrukkingen en geef het volle bewijs van uw bediening". De moed en de vertroosting van stervende heiligen en dienaren, en vooral van stervende martelaren, zijn een grote bevestiging van de Christelijke belijdenis, en een grote aanmoediging voor levende heiligen en dienaren in hun werk. Hier ziet de apostel vooruit, naar zijn naderenden dood: Ik word nu geofferd. De Heilige Geest had van stad tot stad getuigd, dat hem banden en verdrukkingen aanstaande waren, Acts 20:23. Hij was nu te Rome, en het is waarschijnlijk dat hij bijzondere openbaring van den Heiligen Geest ontvangen had, dat hij daar de waarheid bezegelen zou met zijn bloed. Hij ziet er naar uit als naar iets, dat zeer aanstaande is. Ik ben alrede uitgegoten, zo staat in het oorspronkelijke, ê spendomai, dat is: ik ben reeds martelaar in toewijding. Hij zinspeelt op het uitstorten van het drankoffer, want het bloed der martelaren, ofschoon het geen offerande ter verzoening was, was een offer van erkentelijkheid ter ere van de genade Gods en van Zijne waarheden. Merk op:

a. Met hoeveel bereidwilligheid hij van zijn sterven spreekt. Hij noemt het zijne ontbinding, ofschoon hij het vooruitzicht had op een bloedigen gewelddadigen dood, noemt hij het zijne ontbinding of vrijlating. De dood van den Christen is zijne vrijlating uit de gevangenschap dezer wereld en zijn afreis naar de genietingen van de andere wereld, hij houdt niet op te bestaan, maar verhuist alleen van de ene wereld naar de andere.

b. Met hoeveel tevredenheid hij terugziet op het leven, dat achter hem ligt, 2 Timothy 4:7. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd. Hij vreesde den dood niet, want hij had het getuigenis van zijn geweten, dat hij door de genade Gods in zekere mate beantwoord had aan het doel des levens. Als Christen en als dienaar had hij den goeden strijd gestreden. Hij had den dienst verricht, de moeilijkheden van den krijg doorstaan, en was een werktuig geweest voor glorierijke overwinningen van den verhoogden Zaligmaker over de machten der duisternis. Zijn leven was een loop en die was nu geëindigd. Zijn krijg was uit gestreden, zijn loop was geëindigd. Ik heb het geloof behouden. Ik heb de leer van het Evangelie gehouden en geen enkel deel ervan verlaten. Merk op: Ten eerste. Het leven, van een dienaar vooral, en van iedere Christen is een krijg en een loop, in de Schrift nu eens met het ene en dan met het andere vergeleken. Ten tweede. Het is een goede strijd, de zaak is goed en de overwinning is zeker, zo wij getrouw en moedig volharden. Ten derde. Wij moeten dien goeden strijd strijden, wij moeten hem doorstrijden, wij moeten onzen loop voleinden, wij moeten niet ophouden alvorens wij meer dan overwinnaars zijn door Hem, die ons liefgehad heeft, Romans 8:37. Ten vierde. Het is een grote troost voor een stervenden heilige, wanneer hij, terugziende op zijn vorig leven, met den apostel zeggen kan: Ik heb den goeden strijd gestreden, enz. Ik heb het geloof behouden, de leer des geloofs en de genade des geloofs. Welk een troost, welk een onuitsprekelijke troost zal het zijn, wanneer wij aan het einde onzer dagen dat zeggen kunnen! Laat het dan ons gestadig trachten zijn, door de genade Gods, dat wij met blijdschap onzen loop mogen eindigen, Acts 20:24.

c. Met hoeveel blijdschap ziet hij vooruit! Naar het volgende leven, 2 Timothy 4:8. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid. Hij had verloren voor Christus, maar hij was er zeker van, dat hij niet door Hem verliezen zou, Philippians 3:8. Dat moest Timotheus bemoedigen om als een goed krijgsknecht van Jezus Christus alle moeiten te doorstaan, dat er een kroon voor ons weggelegd is, de heerlijkheid en de vreugde, die overvloedig alle moeiten en gevaren van den tegenwoordigen krijg zullen belonen. Zij wordt genoemd een kroon der rechtvaardigheid, want zij zal onze diensten belonen, en God is niet onrechtvaardig, dat Hij die zou vergeten. Onze heiligheid en rechtvaardigheid zullen daar volmaakt worden en dat zal onze kroon zijn. God zal ons die geven als de rechtvaardige Rechter, die niets over het hoofd ziet. En deze kroon der rechtvaardigheid was niet alleen voor Paulus, alsof zij alleen gegeven zou worden aan de apostelen en aan uitnemende dienaren en martelaren, neen, zij is bestemd voor allen, die Zijne verschijning liefgehad hebben. Een kenmerk van alle heiligen is, dat zij de verschijning van Jezus Christus liefhebben, zij hebben Zijn eerste verschijning liefgehad, toen Hij kwam om de zonde door Zijn zelfs offerande weg te nemen, Hebrews 9:26, en zij denken daaraan met liefde, -en zij hebben Zijn tweede verschijning op den groten dag lief, verlangen er naar, en voor hen, die de verschijning van Jezus Christus liefgehad hebben, zal Hij verschijnen met blijdschap, en er is een kroon der rechtvaardigheid voor hen bewaard, die hun dan zal gegeven worden, Hebrews 9:28. Wij leren hier: Ten eerste: De Heere is de rechtvaardige Rechter, want Zijn oordeel is overeenkomstig de waarheid. Ten tweede: De kroon der gelovigen is een kroon der rechtvaardigheid, verworven door de gerechtigheid van Christus en geschonken als beloning voor de rechtvaardigheid der heiligen.

Ten derde: De kroon, die de heiligen zullen dragen, is voor hen weggelegd, zij hebben die thans nog niet, want zij zijn hier erfgenamen, zij bezitten haar nog niet, maar zij zijn er zeker van, want zij is voor hen weggelegd. Ten vierde: De rechtvaardige Rechter zal haar geven aan allen, die Zijne verschijning liefhebben, voorbereiden en er naar verlangen. Ziet, Ik kom haastelijk! Amen, ja kom, Heere Jezus!

Verzen 1-8

2 Timotheus 4:1-8

Merk op:

I. Hoe dringend deze opdracht wordt ingeleid, 2 Timothy 4:1. Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, die de levenden en doden zal oordelen in Zijne verschijning en in Zijn koninkrijk. Ook de beste mensen hebben nodig ernstig tot hun plicht vermaand te worden. Het werk van den dienaar is geen onverschillig ding, maar beslist noodzakelijk. Wee over hem indien hij niet het Evangelie verkondigt, 1 Corinthians 9:16. Om hem tot getrouwheid op te wekken, moet hij aanmerken:

1. Dat de ogen van God en van Jezus Christus op hem zijn: Ik betuig u voor God en den Heere Jezus Christus, dat is: als gij prijs stelt op de gunst van God en van Jezus Christus, als gij u bij God en Jezus Christus aangenaam wilt maken door het vervullen uwer verplichtingen, beide van den natuurlijken en den geopenbaarden godsdienst, als gij u dankbaar betonen wilt aan God, die u schiep, en aan Jezus Christus, die u verloste.

2. Hij betuigt hem, dat hij verantwoording doen moet in den groten dag, en herinnert hem aan het komend oordeel, dat den Heere Jezus is opgedragen. Hij zal oordelen de levenden en de doden, in Zijne verschijning en in Zijn koninkrijk, dat is, wanneer Hij verschijnen zal in Zijn koninkrijk. Dit betreft allen' Christenen en dienaren, zij moeten nauwkeurig achtslaan op de rekenschap, die zij binnenkort aan Jezus Christus doen moeten van al de hun toevertrouwde talenten. Christus zal oordelen de levenden en de doden, dat is, hen, die op den jongsten dag levend overgebleven zullen zijn, en hen, die uit het graf ten leven opgewekt zullen worden.

A. De Heere Jezus Christus zal oordelen de levenden en de doden. God heeft al het oordeel den Zoon overgegeven, en Hem aangesteld als Rechter van levenden en doden, Acts 10:42.

B. Hij zal verschijnen, Hij zal ten tweeden male komen, en dat zal een luisterrijke verschijning zijn, gelijk het woord epiphaneia aantoont.

C. Dan zal Zijn koninkrijk in heerlijkheid verschijnen. In Zijne verschijning en koninkrijk, want Hij zal dan verschijnen in Zijn koninkrijk, zitten op Zijn troon en de wereld oordelende.

II. Wat is de inhoud van dezen last? 2 Timothy 4:2. Hij draagt hem op:

1. Predik het woord. Dat is het werk van de dienaren, dat is de bedeling hun toevertrouwd. Zij moeten niet hun eigen inzichten en verbeeldingen prediken, maar het zuivere, eenvoudige woord van God, en zij mogen het niet bederven, maar in oprechtheid, maar als van God, maar als voor Gods aangezicht moeten zij het spreken in Christus, 2 Corinthians 2:17.

2. Hij moet het betuigen en met allen ernst zijn hoorders op het hart binden: Houd aan tijdelijk, ontijdelijk, weerleg, bestraf, vermaan, doe dit werk met alle vurigheid des geestes. Roep hen, die u toebetrouwd zijn, op om zich te wachten voor de zonde en hun plicht te doen, roep hen op tot berouw, en geloof, en een heilig leven, en doe dat tijdelijk en ontijdelijk. Tijdelijk, wanneer zij op hun gemak zijn om u te horen, wanneer de een of andere gunstige gelegenheid zich voordoet om tot hen te spreken. Ja, ook ontijdelijk, wanneer er ogenschijnlijk geen gelegenheid is om vat op hen te krijgen, want gij weet niet of dan de Geest Gods beslag op hen legt. De wind blaast waarheen hij wil, zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uwe hand des avonds niet af. Ecclesiastes 11:6. Wij moeten het doen tijdelijk, dat is, gene gelegenheid laten voorbijgaan, en ontijdelijk, dat is, onzen plicht niet verzuimen, onder voorwendsel dat het nu niet gelegen is.

3. Hij moet den mensen hun gebreken aantonen. Weerleg, bestraf. Overtuig goddelozen van het kwaad en het gevaar van hun verkeerden weg. Tracht, door rond en open met hen te spreken, hen tot berouw te brengen. Bestraf hen met ernst en gezag, in den naam van Christus, opdat zij uw ongenoegen mogen beschouwen als een openbaring van Gods ongenoegen tegen hen.

4. Hij moet leiden, aanmoedigen en opwekken hen, die betamelijk wandelen. Vermaan hen (moedig hen aan om vol te houden en te volharden tot het einde) met alle lankmoedigheid en leer.

A. Hij moet dat zeer geduldig doen, met alle lankmoedigheid. Indien gij niet onmiddellijk vrucht op uw arbeid ziet, geef het daarom niet op en wees niet verdrietig hen weer aan te spreken. Aangezien God hen met alle lankmoedigheid verdraagt, moeten ook de dienaren hen vermanen met alle lankmoedigheid.

B. Hij moet het doen redelijk, niet hartstochtelijk, maar in alle leer. Dat is: Breng hen tot een goeden wandel door hun goede beginselen in te prenten. Leer hen de waarheid zoals zij in Jezus is, breng hen tot een krachtig geloof in Hem, dat zal het middel zijn om hen van het kwade af te houden zowel als om hen tot het goede te brengen.

a. Het werk van den dienaar heeft verscheidene onderdelen, hij moet het woord prediken, wederleggen, bestraffen en vermanen.

b. Hij moet zeer ijverig en zorgvuldig zijn, hij moet aanhouden tijdelijk en ontijdelijk, hij moet arbeid noch moeite sparen, maar moet altijd gereed zijn om zorg te dragen voor de eeuwige belangen der zielen.

5. Hij moet wakker zijn in alles. Zoek elke gelegenheid om hun een vriendelijkheid te bewijzen, laat door uw verzuim geen gelegenheid verloren gaan. Waak bij uw werk, waak tegen de verzoekingen des Satans, waardoor gij er van afgetrokken zoudt worden, waak over de zielen, die aan uwe zorg zijn toevertrouwd.

6. Hij moet rekenen op verdrukkingen en die doorstaan, ze zo goed mogelijk verdragen, kakopathson. Lijd verdrukkingen, wees in verdrukkingen lijdzaam. Word niet ontmoedigd door de verdrukkingen, die over u komen zullen, maar draag ze met gelijkmoedigheid. Gewen u aan ontberingen.

7. Hij moet zijn dienst indachtig zijn en zijn plicht vervullen. Doe het werk van een evangelist. Het werk van een evangelist was, als afgevaardigde van de apostelen, nat te maken wat zij gezaaid hadden. Zij waren geen ge- vestigde herders, maar vertoefden een tijdlang in de gemeenten, die de apostelen gesticht hadden, en gingen die voor, tot er een geregelde dienst was ingesteld. Dat was het werk van Timotheus. 8. Hij moest zijn bediening waarnemen.

Maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. Het was een belangrijke opdracht, die hem gegeven was, en daarom moest hij er aan beantwoorden, en alle delen van zijn dienst met ijver en zorg vervullen.

A. Een dienaar moet verdrukkingen verwachten in de getrouwe vervulling van zijn plichten.

B. Hij moet die lankmoedig verdragen als een Christelijke held.

C. Zij mogen hem niet ontmoedigen in zijn werk, want hij moet zijn werk doen en zijn dienst vervullen.

D. Het beste middel om te maken dat men van zijn dienst ten volle verzekerd is, bestaat in het getrouw volbrengen van al de delen van zijn werk.

III. De redenen, die deze opdracht aandringen.

1. Er zullen waarschijnlijk dwalingen en ketterijen de gemeente binnensluipen, waardoor de zielen van vele belijdende Christenen zullen verdorven worden, 2 Timothy 4:3, 2 Timothy 4:4. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen. Gebruik daarom dezen tijd, terwijl zij haar nog wel verdragen willen. Wees nu ijverig, want het is nu zaaitijd, zwaai de sikkel terwijl de velden wit zijn om te oogsten, want de tegenwoordige gunstige tijd zal spoedig voorbij zijn. Zij zullen de gezonde leer niet verdragen. Er zullen opstaan, die ketelachtig van gehoor zijn en zich zelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden. Breng daarom in veiligheid zo velen gij maar kunt, opdat, wanneer deze stormen losbarsten, zij wel gefundeerd mogen zijn en hun afval worde voorkomen. De mensen moeten luisteren en de dienaren moeten prediken, tegen de komende tijden en zich behoeden tegen de ongerechtigheden, die in aantocht zijn, ofschoon ze niet dadelijk verschijnen. Zij zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, zij zullen het moede worden het Evangelie van Christus te horen, en zij zullen gretig fabelen aangrijpen en daar genoegen in vinden, en God zal hen aan die dwalingen overlaten, omdat zij niet de waarheid betracht hebben in liefde, 2 Thessalonians 2:11, 2 Thessalonians 2:12. Merk hier op:

A. Deze leraars zullen zij zich zelven vergaderen, zij worden niet door God gezonden, zij verkiezen ze om hun begeerten te vervullen en hun oren te strelen.

B. De mensen doen dat wanneer zij de gezonde leer niet kunnen verdragen, de prediking die ontdekkend, eenvoudig en op den man af is, dan geven zij zich zelven leraars.

C. Er is een groot onderscheid tussen het woord Gods en het woord van zulke leraars, het ene is gezonde leer, het woord der waarheid, het andere is enkel fabelen.

D. Zij, die het oor lenen aan fabelen, wenden eerst het oor van de waarheid af, want zij kunnen niet beide tegelijkertijd horen en goedkeuren, niemand kan twee heren dienen. Zij zullen zich keren tot fabelen. God laat rechtvaardig toe dat zij, die de waarheid moede worden, zich keren tot fabelen, en door fabelen van de waarheid afgeleid worden. 2. Paulus heeft het grootste deel van zijn werk verricht. Maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij, want ik word nu tot een drankoffer geofferd, 2 Timothy 4:6.

A. Daarom zal er des te meer gelegenheid zijn voor u. Wanneer arbeiders uit den wijngaard worden weggeroepen, is het voor de achterblijvenden geen tijd om lui te worden, maar om hun ijver te verdubbelen. Hoe minder handen er voor het werk zijn, des te ijveriger moeten de overgebleven handen zijn.

B. Ik heb het werk van mijn tijd en tijdgenoten gedaan, doe gij nu even ijverig het uwe.

C. De troost en de blijmoedigheid van Paulus, in het vooruitzicht van zijn aanstaande ontbinding, moesten Timotheus aansporen tot den grootst-mogelijken ijver, werkzaamheid en ernst in zijn werk. Paulus was een oud krijgsknecht van Jezus Christus, Timotheus was een nieuw aangeworvene. "Kom", zegt Paulus, "ik heb ondervonden, dat de Meester vriendelijk en de zaak goed is, ik kan met veel genoegen en voldoening op mijn krijgsdienst terugzien, en daarom moet gij niet bevreesd zijn voor de moeilijkheden, waarmee gij te kampen zult hebben. De kroon des levens is voor u zo verzekerd alsof ze reeds op uw hoofd geplaatst was, verdraag daarom verdrukkingen en geef het volle bewijs van uw bediening". De moed en de vertroosting van stervende heiligen en dienaren, en vooral van stervende martelaren, zijn een grote bevestiging van de Christelijke belijdenis, en een grote aanmoediging voor levende heiligen en dienaren in hun werk. Hier ziet de apostel vooruit, naar zijn naderenden dood: Ik word nu geofferd. De Heilige Geest had van stad tot stad getuigd, dat hem banden en verdrukkingen aanstaande waren, Acts 20:23. Hij was nu te Rome, en het is waarschijnlijk dat hij bijzondere openbaring van den Heiligen Geest ontvangen had, dat hij daar de waarheid bezegelen zou met zijn bloed. Hij ziet er naar uit als naar iets, dat zeer aanstaande is. Ik ben alrede uitgegoten, zo staat in het oorspronkelijke, ê spendomai, dat is: ik ben reeds martelaar in toewijding. Hij zinspeelt op het uitstorten van het drankoffer, want het bloed der martelaren, ofschoon het geen offerande ter verzoening was, was een offer van erkentelijkheid ter ere van de genade Gods en van Zijne waarheden. Merk op:

a. Met hoeveel bereidwilligheid hij van zijn sterven spreekt. Hij noemt het zijne ontbinding, ofschoon hij het vooruitzicht had op een bloedigen gewelddadigen dood, noemt hij het zijne ontbinding of vrijlating. De dood van den Christen is zijne vrijlating uit de gevangenschap dezer wereld en zijn afreis naar de genietingen van de andere wereld, hij houdt niet op te bestaan, maar verhuist alleen van de ene wereld naar de andere.

b. Met hoeveel tevredenheid hij terugziet op het leven, dat achter hem ligt, 2 Timothy 4:7. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd. Hij vreesde den dood niet, want hij had het getuigenis van zijn geweten, dat hij door de genade Gods in zekere mate beantwoord had aan het doel des levens. Als Christen en als dienaar had hij den goeden strijd gestreden. Hij had den dienst verricht, de moeilijkheden van den krijg doorstaan, en was een werktuig geweest voor glorierijke overwinningen van den verhoogden Zaligmaker over de machten der duisternis. Zijn leven was een loop en die was nu geëindigd. Zijn krijg was uit gestreden, zijn loop was geëindigd. Ik heb het geloof behouden. Ik heb de leer van het Evangelie gehouden en geen enkel deel ervan verlaten. Merk op: Ten eerste. Het leven, van een dienaar vooral, en van iedere Christen is een krijg en een loop, in de Schrift nu eens met het ene en dan met het andere vergeleken. Ten tweede. Het is een goede strijd, de zaak is goed en de overwinning is zeker, zo wij getrouw en moedig volharden. Ten derde. Wij moeten dien goeden strijd strijden, wij moeten hem doorstrijden, wij moeten onzen loop voleinden, wij moeten niet ophouden alvorens wij meer dan overwinnaars zijn door Hem, die ons liefgehad heeft, Romans 8:37. Ten vierde. Het is een grote troost voor een stervenden heilige, wanneer hij, terugziende op zijn vorig leven, met den apostel zeggen kan: Ik heb den goeden strijd gestreden, enz. Ik heb het geloof behouden, de leer des geloofs en de genade des geloofs. Welk een troost, welk een onuitsprekelijke troost zal het zijn, wanneer wij aan het einde onzer dagen dat zeggen kunnen! Laat het dan ons gestadig trachten zijn, door de genade Gods, dat wij met blijdschap onzen loop mogen eindigen, Acts 20:24.

c. Met hoeveel blijdschap ziet hij vooruit! Naar het volgende leven, 2 Timothy 4:8. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid. Hij had verloren voor Christus, maar hij was er zeker van, dat hij niet door Hem verliezen zou, Philippians 3:8. Dat moest Timotheus bemoedigen om als een goed krijgsknecht van Jezus Christus alle moeiten te doorstaan, dat er een kroon voor ons weggelegd is, de heerlijkheid en de vreugde, die overvloedig alle moeiten en gevaren van den tegenwoordigen krijg zullen belonen. Zij wordt genoemd een kroon der rechtvaardigheid, want zij zal onze diensten belonen, en God is niet onrechtvaardig, dat Hij die zou vergeten. Onze heiligheid en rechtvaardigheid zullen daar volmaakt worden en dat zal onze kroon zijn. God zal ons die geven als de rechtvaardige Rechter, die niets over het hoofd ziet. En deze kroon der rechtvaardigheid was niet alleen voor Paulus, alsof zij alleen gegeven zou worden aan de apostelen en aan uitnemende dienaren en martelaren, neen, zij is bestemd voor allen, die Zijne verschijning liefgehad hebben. Een kenmerk van alle heiligen is, dat zij de verschijning van Jezus Christus liefhebben, zij hebben Zijn eerste verschijning liefgehad, toen Hij kwam om de zonde door Zijn zelfs offerande weg te nemen, Hebrews 9:26, en zij denken daaraan met liefde, -en zij hebben Zijn tweede verschijning op den groten dag lief, verlangen er naar, en voor hen, die de verschijning van Jezus Christus liefgehad hebben, zal Hij verschijnen met blijdschap, en er is een kroon der rechtvaardigheid voor hen bewaard, die hun dan zal gegeven worden, Hebrews 9:28. Wij leren hier: Ten eerste: De Heere is de rechtvaardige Rechter, want Zijn oordeel is overeenkomstig de waarheid. Ten tweede: De kroon der gelovigen is een kroon der rechtvaardigheid, verworven door de gerechtigheid van Christus en geschonken als beloning voor de rechtvaardigheid der heiligen.

Ten derde: De kroon, die de heiligen zullen dragen, is voor hen weggelegd, zij hebben die thans nog niet, want zij zijn hier erfgenamen, zij bezitten haar nog niet, maar zij zijn er zeker van, want zij is voor hen weggelegd. Ten vierde: De rechtvaardige Rechter zal haar geven aan allen, die Zijne verschijning liefhebben, voorbereiden en er naar verlangen. Ziet, Ik kom haastelijk! Amen, ja kom, Heere Jezus!

Verzen 9-15

2 Timotheus 4:9-15

Hier, aan het einde van den brief, worden verschillende bijzondere onderwerpen behandeld, die Paulus aan Timotheus opnoemt.

1. Hij verzoekt hem om zo spoedig mogelijk tot hem te komen, 2 Timothy 4:9. Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. Timotheus was een evangelist, geen gevestigd dienaar van ene gemeente, maar volgde de aanwijzingen van de apostelen, tot opbouwing der gemeenten. Paulus had nu het gezelschap en de hulp van Timotheus nodig, en de reden daarvan was dat verscheidenen hem verlaten hadden, 2 Timothy 4:10. Een hunner had dat gedaan uit slecht beginsel, namelijk Demas, die daardoor voor altijd slecht bekend staat. Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen. Hij verliet Paulus en diens belangen, hetzij uit vrees voor lijden, want Paulus was nu een gevangene en Demas was bevreesd dat hij om zijnentwil in moeite zou komen, hetzij van zijne bediening afgetrokken door wereldse zaken, waarin hij verstrikt geraakt was. Zijn eerste liefde voor Christus en het Evangelie had hij verzaakt en verlaten en hij had de wereld lief gekregen. Liefde voor de tegenwoordige wereld is dikwijls de oorzaak van afval van de waarheid en den weg van Jezus Christus. Hij was weggegaan, naar Thessalonica gereisd, waarschijnlijk daarheen geroepen door handelsbelangen of andere wereldlijke aangelegenheden. Crescens was naar Galatië gegaan en Titus naar Dalmatië. Lukas echter bleef bij Paulus, 2 Timothy 4:11, 2 Timothy 4:12, en was dat niet genoeg? Paulus dacht er niet zo over, hij ha gaarne het gezelschap van zijn vrienden.

2. Hij spreekt met achting over Markus. Hij is mij zeer nut tot den dienst. Waarschijnlijk is deze dezelfde Markus, om wie enige verbittering ontstond tussen Paulus en Barnabas, Acts 15:39. Paulus wilde hem toen medenemen tot het werk, omdat hij eens gezwicht was en teruggegaan. Maar nu zegt hij: Neem Markus mede, en breng hem met u. Hieruit blijkt dat Paulus met Markus verzoend was en nu betere gedachten over hem had. Dit leert ons dat wij vergevensgezind moeten zijn, wij moeten dus niet voor altijd de diensten weigeren van hen, die nuttig zijn ofschoon zij zich wellicht vroeger misdragen hebben.

3. Paulus verzoekt Timotheus tot hem te komen, en den weg door Troas te nemen om hem vandaar enige dingen te brengen, die hij er achtergelaten had, 2 Timothy 4:13. Hij had daar een reismantel gelaten, dien Paulus allicht in een koude gevangenis nu goed gebruiken kon. Het was waarschijnlijk een gewoon kledingstuk van Paulus, een eenvoudige dracht. Sommigen lezen: de rol perkamenten, die ik te Troas gelaten heb, anderen de lessenaar, die ik achterliet. Paulus werd geleid door goddelijke ingeving, maar toch wilde hij zijn boeken bij zich hebben. Hij had Timotheus opgewekt om te volharden in het lezen, en hij deed het zelf ook, ofschoon hij nu als een drankoffer zou geofferd worden. Zolang wij leven, moeten wij leren Inzonderheid de perkamenten, sommigen denken, de oorspronkelijke brieven die hij geschreven had, anderen denken aan de huiden, waarvan hij tenten maakte en waardoor hij, werkende met zijn eigen handen, zijn brood verdiende.

4. Hij noemt Alexander, en het kwaad dat deze hem gedaan heeft, 2 Timothy 4:14, 2 Timothy 4:15. Deze is dezelfde, die in Acts 19:33 genoemd wordt. Het schijnt dat hij een belijder van den Christelijken godsdienst geweest was, en wel een voornaam belijder, want hij werd vooral kwalijk gehandeld door de vereerders van Diana, en nu deed hij Paulus veel kwaad. Paulus was dikwijls in gevaar van valse broederen, 2 Corinthians 11:26, meer dan van openlijke vijanden. Paulus voorzegt dat de Heere het hem vergelden zal. Het is een profetische aankondiging van het rechtvaardig oordeel Gods, dat hem zou treffen. De Heere vergelde hem (of zal hem vergelden) naar zijne werken. Hij waarschuwt Timotheus om zich voor hem in acht te nemen: Van welken wacht gij u ook, dat hij niet, onder den schijn van vriendschap, u verrade en u leed berokkene. Het is gevaarlijk iets te doen te hebben met mensen, die vijanden zijn van een man als Paulus was. Merk op:

A. Sommigen, die eens Paulus' hoorders en bewonderaars waren, gaven hem later weinig reden van blijdschap, de een verliet hem en de andere deed hem veel kwaads en weerstond zijn woorden met alle kracht.

B. Toch noemt hij terzelfder tijd anderen met welgevallen, de slechtheid van den een deed hem de goedheid van den ander niet vergeten, zoals Timotheus, Titus, Markus en Lukas.

C. De apostel heeft een brandmerk achtergelaten op de namen en de nagedachtenis van twee personen, de ene is Demas, die hem verliet omdat hij de tegenwoordige wereld lief gekregen had, en de andere is Alexander, die zijn woorden zeer tegengestaan had.

D. God zal kwaaddoeners, vooral afvalligen, vergelden naar hun werken.

E. Voor mensen met het karakter van Alexander moeten wij op onze hoede zijn, want zij zullen ons geen goed doen, maar zoveel kwaad als in hun vermogen is.

Verzen 9-15

2 Timotheus 4:9-15

Hier, aan het einde van den brief, worden verschillende bijzondere onderwerpen behandeld, die Paulus aan Timotheus opnoemt.

1. Hij verzoekt hem om zo spoedig mogelijk tot hem te komen, 2 Timothy 4:9. Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. Timotheus was een evangelist, geen gevestigd dienaar van ene gemeente, maar volgde de aanwijzingen van de apostelen, tot opbouwing der gemeenten. Paulus had nu het gezelschap en de hulp van Timotheus nodig, en de reden daarvan was dat verscheidenen hem verlaten hadden, 2 Timothy 4:10. Een hunner had dat gedaan uit slecht beginsel, namelijk Demas, die daardoor voor altijd slecht bekend staat. Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen. Hij verliet Paulus en diens belangen, hetzij uit vrees voor lijden, want Paulus was nu een gevangene en Demas was bevreesd dat hij om zijnentwil in moeite zou komen, hetzij van zijne bediening afgetrokken door wereldse zaken, waarin hij verstrikt geraakt was. Zijn eerste liefde voor Christus en het Evangelie had hij verzaakt en verlaten en hij had de wereld lief gekregen. Liefde voor de tegenwoordige wereld is dikwijls de oorzaak van afval van de waarheid en den weg van Jezus Christus. Hij was weggegaan, naar Thessalonica gereisd, waarschijnlijk daarheen geroepen door handelsbelangen of andere wereldlijke aangelegenheden. Crescens was naar Galatië gegaan en Titus naar Dalmatië. Lukas echter bleef bij Paulus, 2 Timothy 4:11, 2 Timothy 4:12, en was dat niet genoeg? Paulus dacht er niet zo over, hij ha gaarne het gezelschap van zijn vrienden.

2. Hij spreekt met achting over Markus. Hij is mij zeer nut tot den dienst. Waarschijnlijk is deze dezelfde Markus, om wie enige verbittering ontstond tussen Paulus en Barnabas, Acts 15:39. Paulus wilde hem toen medenemen tot het werk, omdat hij eens gezwicht was en teruggegaan. Maar nu zegt hij: Neem Markus mede, en breng hem met u. Hieruit blijkt dat Paulus met Markus verzoend was en nu betere gedachten over hem had. Dit leert ons dat wij vergevensgezind moeten zijn, wij moeten dus niet voor altijd de diensten weigeren van hen, die nuttig zijn ofschoon zij zich wellicht vroeger misdragen hebben.

3. Paulus verzoekt Timotheus tot hem te komen, en den weg door Troas te nemen om hem vandaar enige dingen te brengen, die hij er achtergelaten had, 2 Timothy 4:13. Hij had daar een reismantel gelaten, dien Paulus allicht in een koude gevangenis nu goed gebruiken kon. Het was waarschijnlijk een gewoon kledingstuk van Paulus, een eenvoudige dracht. Sommigen lezen: de rol perkamenten, die ik te Troas gelaten heb, anderen de lessenaar, die ik achterliet. Paulus werd geleid door goddelijke ingeving, maar toch wilde hij zijn boeken bij zich hebben. Hij had Timotheus opgewekt om te volharden in het lezen, en hij deed het zelf ook, ofschoon hij nu als een drankoffer zou geofferd worden. Zolang wij leven, moeten wij leren Inzonderheid de perkamenten, sommigen denken, de oorspronkelijke brieven die hij geschreven had, anderen denken aan de huiden, waarvan hij tenten maakte en waardoor hij, werkende met zijn eigen handen, zijn brood verdiende.

4. Hij noemt Alexander, en het kwaad dat deze hem gedaan heeft, 2 Timothy 4:14, 2 Timothy 4:15. Deze is dezelfde, die in Acts 19:33 genoemd wordt. Het schijnt dat hij een belijder van den Christelijken godsdienst geweest was, en wel een voornaam belijder, want hij werd vooral kwalijk gehandeld door de vereerders van Diana, en nu deed hij Paulus veel kwaad. Paulus was dikwijls in gevaar van valse broederen, 2 Corinthians 11:26, meer dan van openlijke vijanden. Paulus voorzegt dat de Heere het hem vergelden zal. Het is een profetische aankondiging van het rechtvaardig oordeel Gods, dat hem zou treffen. De Heere vergelde hem (of zal hem vergelden) naar zijne werken. Hij waarschuwt Timotheus om zich voor hem in acht te nemen: Van welken wacht gij u ook, dat hij niet, onder den schijn van vriendschap, u verrade en u leed berokkene. Het is gevaarlijk iets te doen te hebben met mensen, die vijanden zijn van een man als Paulus was. Merk op:

A. Sommigen, die eens Paulus' hoorders en bewonderaars waren, gaven hem later weinig reden van blijdschap, de een verliet hem en de andere deed hem veel kwaads en weerstond zijn woorden met alle kracht.

B. Toch noemt hij terzelfder tijd anderen met welgevallen, de slechtheid van den een deed hem de goedheid van den ander niet vergeten, zoals Timotheus, Titus, Markus en Lukas.

C. De apostel heeft een brandmerk achtergelaten op de namen en de nagedachtenis van twee personen, de ene is Demas, die hem verliet omdat hij de tegenwoordige wereld lief gekregen had, en de andere is Alexander, die zijn woorden zeer tegengestaan had.

D. God zal kwaaddoeners, vooral afvalligen, vergelden naar hun werken.

E. Voor mensen met het karakter van Alexander moeten wij op onze hoede zijn, want zij zullen ons geen goed doen, maar zoveel kwaad als in hun vermogen is.

Verzen 16-22

2 Timotheus 4:16-22

I. Paulus geeft hier Timotheus een verslag van zijn tegenwoordige omstandigheden.

1. Hij was kort geleden geroepen om te verschijnen voor den keizer, naar aanleiding van zijn beroep op den keizer, en toen was er niemand bij hem geweest, 2 Timothy 4:16, om zijn zaak te bepleiten, om getuigenis voor hem af te leggen, of om hem enigszins te steunen, maar zij hadden hem allen verlaten. Het was vreemd dat zulk een goed man als Paulus was, niemand had die hem erkende, zelfs te Rome, waar zoveel Christenen waren, over wier geloof door de gehele wereld gesproken werd, Romans 1:8. Maar mensen zijn slechts mensen. De Christenen te Rome waren uitgegaan om hem te ontmoeten, Acts 28:1, maar toen het er op aankwam, en zij gevaar zouden lopen van met hem te lijden, hadden zij hem allen verlaten. Hij bidt dat God het hun niet moge toerekenen, en toont daardoor dat het een grote fout was, waardoor God rechtvaardig vertoornd zou zijn, maar hij bidt God het hun te vergeven. Ziehier welk onderscheid gemaakt wordt tussen zonden door moedwil en zonden uit zwakheid. Alexander de kopersmid weerstond Paulus kwaadaardig, en Paulus bidt tegen hem: De Heere vergelde hem naar zijne werken. Maar ten opzichte van deze Christenen, die door zwakheid in den tijd der verzoeking van Paulus terug beefden, zegt hij: Het worde hun niet toegerekend. Merk op:

A. Paulus had zijn beproevingen zowel door zijn vrienden, die hem in tijden van gevaar verlieten, als door zijn vijanden, die hem tegenstonden.

B. Het was hun zonde, dat zij niet voor den apostel opkwamen, vooral bij zijn eerste verantwoording, maar het was een zonde uit zwakheid, en daarom vergeeflijk.

C. God kon het hun toerekenen, maar Paulus tracht dat te voorkomen door zijn ernstig gebed: Het worde hun niet toegerekend.

2. Maar de Heere heeft mij bijgestaan, 2 Timothy 4:17. Hij gaf mij buitengewone wijsheid en moed, en bekwaamde mij om des te beter zelf te spreken. Toen niemand hem bijstond, deed God Zijn aangezicht over hem lichten. Opdat men door mij ten volle verzekerd zou zijn van de prediking, dat is: God bracht mij uit de moeilijkheid, zodat ik het Evangelie mag verkondigen, zoals mijn werk is. Het schijnt dat het hem toen vergund werd het Evangelie te verkondigen, want Paulus kon prediken zowel voor den rechterstoel als van den kansel. En dat alle heidenen het zouden horen. De keizer zelf en al de aanzienlijken zouden Paulus nooit hebben horen prediken, indien hij niet voor hem gebracht was. En ik ben uit den muil des leeuws verlost, dat is van Nero, gelijk sommigen menen, of van enigen anderen rechter. Sommigen zien er alleen een overdrachtelijke wijze van spreken in om aan te tonen dat hij in zeer dringend gevaar geweest was.

En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk. Zie hoe Paulus zijne ondervindingen toepast. Hij, die mij verlost heeft, zal mij verlossen, en wij vertrouwen dat Hij ons verder verlossen zal. Van alle boos werk, van alle kwaad mij door anderen aangedaan. En zal mij bewaren tot Zijn hemels koninkrijk. En daarom geeft hij God de eer, zich verheugende in hope in de heerlijkheid Gods. Merk op: A. Indien de Heere ons bijstaat, zal Hij ons in tijden van moeite en gevaar versterken, en Zijn tegenwoordigheid zal meer uitwerken dan de afwezigheid van alle anderen.

B. Wanneer de Heere Zijn dienstknechten in grote en dringende gevaren bewaart, is dat voor uitnemend werk en grote diensten. Paulus werd bewaard opdat door hem de prediking ten volle bekend zou worden.

C. Vroegere uitreddingen moedigen de hoop aan voor de toekomst.

D. Er is een hemels koninkrijk, waarvoor de Heere Zijn getrouwe getuigende en lijdende dienstknechten bewaart.

E. Wij moeten God de eer geven voor alle vroegere, tegenwoordige en volgende uitreddingen. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen!

II. Hij zendt groeten aan Aquila en Priscilla en het huis van Onesiforus, 2 Timothy 4:19. Hij zegt: Trofimus heb ik te Milete ziek gelaten, 2 Timothy 4:20, waaruit blijkt, dat, ofschoon de apostelen alle soorten van ziekten wonderdadig genazen ter bevestiging van hun leer, zij die macht niet konden uitoefenen aan hun eigen vrienden, opdat het niet den schijn zou hebben van samenspanning.

III. Hij verzoekt Timotheus: Benaarstig u om voor den winter te komen, 2 Timothy 4:21, omdat hij verlangde hem te zien, en omdat des winters de reis te gevaarlijk was.

IV. Hij zendt groeten aan Timotheus van Eubulus en Pudens, Linus, Claudia en al de broederen. Een van de heidense schrijvers uit dien tijd vermeldt een zekeren Pudens en zijne vrouw Claudia, en zegt dat Claudia een Britse was, sommigen houden dezen Pudens en deze Claudia voor dezelfden en maken er uit op, dat zij tot de voorname Christenen te Rome behoorden.

V. Hij besluit met een gebed. De Heere Jezus Christus zij met uwen geest. Wij behoeven niets meer om ons gelukkig te maken dan dat de Heere Jezus Christus met onzen geest is, want in Hem zijn alle geestelijke zegeningen begrepen. En het is het beste gebed, dat wij voor onze vrienden kunnen opzenden, dat de Heere Jezus Christus met hun geest zij, om hen te redden en te heiligen en ten laatste tot zich te nemen, gelijk de martelaar Stephanus bad: Heere Jezus, ontvang mijnen geest, Acts 7:59. Heere Jezus, ontvang den geest, met welken gij geweest zijt toen hij in dit lichaam woonde, verlaat hem niet in zijn afgescheiden staat. De genade zij met ulieden. Amen! Dit was het werk van den apostel in elke brief, zo schreef hij. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. 2 Thessalonians 3:17, 2 Thessalonians 3:18. En indien de genade hier met ons is om ons te bekeren en te veranderen, ons heilig te maken, ons nederig te houden, en ons te bekwamen om tot den einde te volharden, zal de kroon der heerlijkheid hiernamaals ons deel worden, want de Heere is een zon en schild, Hij zal genade en ere geven, Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen. Welgelukzalig is de man, die op u vertrouwt, Psalms 84:11, Psalms 84:12. Den Koning der eeuwen, den onsterfelijke, onzienlijken, alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij eer en heerlijkheid van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.

Verzen 16-22

2 Timotheus 4:16-22

I. Paulus geeft hier Timotheus een verslag van zijn tegenwoordige omstandigheden.

1. Hij was kort geleden geroepen om te verschijnen voor den keizer, naar aanleiding van zijn beroep op den keizer, en toen was er niemand bij hem geweest, 2 Timothy 4:16, om zijn zaak te bepleiten, om getuigenis voor hem af te leggen, of om hem enigszins te steunen, maar zij hadden hem allen verlaten. Het was vreemd dat zulk een goed man als Paulus was, niemand had die hem erkende, zelfs te Rome, waar zoveel Christenen waren, over wier geloof door de gehele wereld gesproken werd, Romans 1:8. Maar mensen zijn slechts mensen. De Christenen te Rome waren uitgegaan om hem te ontmoeten, Acts 28:1, maar toen het er op aankwam, en zij gevaar zouden lopen van met hem te lijden, hadden zij hem allen verlaten. Hij bidt dat God het hun niet moge toerekenen, en toont daardoor dat het een grote fout was, waardoor God rechtvaardig vertoornd zou zijn, maar hij bidt God het hun te vergeven. Ziehier welk onderscheid gemaakt wordt tussen zonden door moedwil en zonden uit zwakheid. Alexander de kopersmid weerstond Paulus kwaadaardig, en Paulus bidt tegen hem: De Heere vergelde hem naar zijne werken. Maar ten opzichte van deze Christenen, die door zwakheid in den tijd der verzoeking van Paulus terug beefden, zegt hij: Het worde hun niet toegerekend. Merk op:

A. Paulus had zijn beproevingen zowel door zijn vrienden, die hem in tijden van gevaar verlieten, als door zijn vijanden, die hem tegenstonden.

B. Het was hun zonde, dat zij niet voor den apostel opkwamen, vooral bij zijn eerste verantwoording, maar het was een zonde uit zwakheid, en daarom vergeeflijk.

C. God kon het hun toerekenen, maar Paulus tracht dat te voorkomen door zijn ernstig gebed: Het worde hun niet toegerekend.

2. Maar de Heere heeft mij bijgestaan, 2 Timothy 4:17. Hij gaf mij buitengewone wijsheid en moed, en bekwaamde mij om des te beter zelf te spreken. Toen niemand hem bijstond, deed God Zijn aangezicht over hem lichten. Opdat men door mij ten volle verzekerd zou zijn van de prediking, dat is: God bracht mij uit de moeilijkheid, zodat ik het Evangelie mag verkondigen, zoals mijn werk is. Het schijnt dat het hem toen vergund werd het Evangelie te verkondigen, want Paulus kon prediken zowel voor den rechterstoel als van den kansel. En dat alle heidenen het zouden horen. De keizer zelf en al de aanzienlijken zouden Paulus nooit hebben horen prediken, indien hij niet voor hem gebracht was. En ik ben uit den muil des leeuws verlost, dat is van Nero, gelijk sommigen menen, of van enigen anderen rechter. Sommigen zien er alleen een overdrachtelijke wijze van spreken in om aan te tonen dat hij in zeer dringend gevaar geweest was.

En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk. Zie hoe Paulus zijne ondervindingen toepast. Hij, die mij verlost heeft, zal mij verlossen, en wij vertrouwen dat Hij ons verder verlossen zal. Van alle boos werk, van alle kwaad mij door anderen aangedaan. En zal mij bewaren tot Zijn hemels koninkrijk. En daarom geeft hij God de eer, zich verheugende in hope in de heerlijkheid Gods. Merk op: A. Indien de Heere ons bijstaat, zal Hij ons in tijden van moeite en gevaar versterken, en Zijn tegenwoordigheid zal meer uitwerken dan de afwezigheid van alle anderen.

B. Wanneer de Heere Zijn dienstknechten in grote en dringende gevaren bewaart, is dat voor uitnemend werk en grote diensten. Paulus werd bewaard opdat door hem de prediking ten volle bekend zou worden.

C. Vroegere uitreddingen moedigen de hoop aan voor de toekomst.

D. Er is een hemels koninkrijk, waarvoor de Heere Zijn getrouwe getuigende en lijdende dienstknechten bewaart.

E. Wij moeten God de eer geven voor alle vroegere, tegenwoordige en volgende uitreddingen. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen!

II. Hij zendt groeten aan Aquila en Priscilla en het huis van Onesiforus, 2 Timothy 4:19. Hij zegt: Trofimus heb ik te Milete ziek gelaten, 2 Timothy 4:20, waaruit blijkt, dat, ofschoon de apostelen alle soorten van ziekten wonderdadig genazen ter bevestiging van hun leer, zij die macht niet konden uitoefenen aan hun eigen vrienden, opdat het niet den schijn zou hebben van samenspanning.

III. Hij verzoekt Timotheus: Benaarstig u om voor den winter te komen, 2 Timothy 4:21, omdat hij verlangde hem te zien, en omdat des winters de reis te gevaarlijk was.

IV. Hij zendt groeten aan Timotheus van Eubulus en Pudens, Linus, Claudia en al de broederen. Een van de heidense schrijvers uit dien tijd vermeldt een zekeren Pudens en zijne vrouw Claudia, en zegt dat Claudia een Britse was, sommigen houden dezen Pudens en deze Claudia voor dezelfden en maken er uit op, dat zij tot de voorname Christenen te Rome behoorden.

V. Hij besluit met een gebed. De Heere Jezus Christus zij met uwen geest. Wij behoeven niets meer om ons gelukkig te maken dan dat de Heere Jezus Christus met onzen geest is, want in Hem zijn alle geestelijke zegeningen begrepen. En het is het beste gebed, dat wij voor onze vrienden kunnen opzenden, dat de Heere Jezus Christus met hun geest zij, om hen te redden en te heiligen en ten laatste tot zich te nemen, gelijk de martelaar Stephanus bad: Heere Jezus, ontvang mijnen geest, Acts 7:59. Heere Jezus, ontvang den geest, met welken gij geweest zijt toen hij in dit lichaam woonde, verlaat hem niet in zijn afgescheiden staat. De genade zij met ulieden. Amen! Dit was het werk van den apostel in elke brief, zo schreef hij. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. 2 Thessalonians 3:17, 2 Thessalonians 3:18. En indien de genade hier met ons is om ons te bekeren en te veranderen, ons heilig te maken, ons nederig te houden, en ons te bekwamen om tot den einde te volharden, zal de kroon der heerlijkheid hiernamaals ons deel worden, want de Heere is een zon en schild, Hij zal genade en ere geven, Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen. Welgelukzalig is de man, die op u vertrouwt, Psalms 84:11, Psalms 84:12. Den Koning der eeuwen, den onsterfelijke, onzienlijken, alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij eer en heerlijkheid van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Timothy 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-timothy-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile