Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Timotheüs 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 3

I. De apostel voorzegt Timotheus hoe de laatste dagen zijn zullen en de redenen daarvoor, 2 Timothy 3:1,

II. En geeft hem daaromtrent verscheidene voorschriften, 2 Timothy 3:10, voornamelijk zijn eigen voorbeeld (Maar gij hebt achtervolgd mijne leer, enz.) en de kennis der Heilige Schrift, welke goed zijn om wijs te maken tot zaligheid en het beste tegenmiddel zijn tegen het bederf van de tijden, die wij beleven. In dit hoofdstuk deelt Paulus Timotheus mede hoe slecht anderen zouden zijn en daarom hoe goed hij moest zijn, en dat wij uit de slechtheid van anderen het voordeel moeten trekken om onze eigen oprechtheid te meer te versterken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 3

I. De apostel voorzegt Timotheus hoe de laatste dagen zijn zullen en de redenen daarvoor, 2 Timothy 3:1,

II. En geeft hem daaromtrent verscheidene voorschriften, 2 Timothy 3:10, voornamelijk zijn eigen voorbeeld (Maar gij hebt achtervolgd mijne leer, enz.) en de kennis der Heilige Schrift, welke goed zijn om wijs te maken tot zaligheid en het beste tegenmiddel zijn tegen het bederf van de tijden, die wij beleven. In dit hoofdstuk deelt Paulus Timotheus mede hoe slecht anderen zouden zijn en daarom hoe goed hij moest zijn, en dat wij uit de slechtheid van anderen het voordeel moeten trekken om onze eigen oprechtheid te meer te versterken.

Verzen 1-9

2 Timotheus 3:1-9

Timotheus moest het niet vreemd vinden, dat er in de gemeente slechte mensen gevonden werden, - want het net van het Evangelie omvat goede en slechte vissen, Matthew 13:47, Matthew 13:48. Jezus Christus heeft voorzegd, Matthew 24:1, dat er verleiders zullen komen, en daarom moeten wij daardoor niet ontstellen, of slechter over den godsdienst en de gemeente denken. Zelfs in goudaderen is vuil, en er ligt een groot deel kaf onder het koren op den dorsvloer.

I. Timotheus moest weten, dat in de laatste dagen, 2 Timothy 3:1, in den tijd des Evangelies, zware tijden ontstaan zullen. Ofschoon de tijd des Evangelies in vele opzichten een tijd van hervorming was, moest hij toch bedenken dat er in dien tijd zware tijden komen zouden, niet zozeer door de vervolgingen als wel door het bederf. Het zouden moeilijke tijden zijn, waarin het zwaar zou vallen een goed geweten te bewaren. Hij zegt niet: Zware tijden zullen komen, want Joden en heidenen zullen samenspannen om het Christendom uit te roeien, maar zware tijden zullen komen door hen, die een gedaante van godzaligheid hebben, 2 Timothy 3:5, zij zullen bedorven en boos zijn en veel schade aan de gemeente doen. Twee verraders in een garnizoen doen meer kwaad dan duizend belegeraars. Zware tijden zullen komen, want de mensen zullen boos zijn.

1. Zonde maakt de tijden zwaar. Indien er een algemeen bederf van manieren en van de gemoederen der mensen is, maakt dat de tijden gevaarlijk om in te leven, want het is moeilijk onze oprechtheid te bewaren temidden van algemeen bederf.

2. Het komen van zware tijden is een bewijs voor de waarheid van de voorspellingen der Schrift, wanneer in dit opzicht de gang der gebeurtenissen niet aan de profetie beantwoordde, zouden wij in verzoeking komen om de goddelijkheid des Bijbels te betwijfelen.

3. Het is ons aller belang dit te weten, te geloven en in aanmerking te nemen, opdat wij niet verrast worden wanneer wij zien dat de tijden zwaar zijn. "En weet dit!"

II. Paulus deelt Timotheus mede, waardoor de tijden zo zwaar zouden worden, en wat de kentekenen zullen zijn, waaraan men die tijden herkennen kan, 2 Timothy 3:2 en v.v.

1. Zelfliefde maakt die tijden zo zwaar. Wie is er, die zich zelven niet liefheeft? Maar hier wordt een onmatige, zondige, eigenliefde bedoeld. De mensen zullen hun vlees meer liefhebben dan hun geestelijk deel. De mensen hebben hun lusten lief en vieren die den teugel, meer dan God lief te hebben en hun plicht te vervullen. In plaats van Christelijke liefdadigheid, die zorgt voor het welzijn van anderen, zullen zij alleen aan zich zelven denken en hun eigen genoegen stellen boven de stichting der gemeente.

2. Geldgierigheid. Eigenliefde brengt een grote sleep van zonden met zich. Wanneer de mensen liefhebbers van zich zelven zijn, kan van hen geen goed verwacht worden, terwijl alle goed verwacht kan worden van hen, die God met hun ganse hart liefhebben. Wanneer geldgierigheid algemeen invloed gaat oefenen en ieder slechts zorgt om te krijgen wat hij kan en te houden wat hij heeft, dan worden de mensen voor elkaar gevaarlijk en moet ieder tegen zijn naasten op zijn hoede zijn. 3. Laatdunkend en hovaardig. De tijden zijn zwaar, wanneer de mensen hoogmoedig op zich zelven, bluffers en lasteraars worden, bluffers tegenover de mensen, die zij verachten en met wantrouwen aanzien, lasteraars van God en Zijn naam. Indien de mensen God niet vrezen, zullen zij geen mens ontzien, en om gekeerd.

4. Den ouderen ongehoorzaam. Wanneer de kinderen den ouderen ongehoorzaam zijn en de verplichtingen breken, die op hen rusten, van plicht en dankbaarheid, en gewoonlijk ook van hun eigen belang, daar zij van hun ouders afhangen en alles van hen moeten verwachten, dan zijn de tijden zwaar, want voor welke godloosheid zullen zij terugdeinzen, die hun ouderen ongehoorzaam zijn en tegen hen opstaan?

5. Ondankbaar, onheilig. Die zonden maken de tijden zwaar, zij gaan gewoonlijk hand aan hand. Welke reden is er, waarom de mensen onheilig en zonder vreze Gods zijn, anders dan hun ondankbaarheid voor de barmhartigheden Gods? Ondankbaarheid en goddeloosheid gaan samen, moet gij iemand ondankbaar noemen, dan is er geen erger naam voor hem. Ondankbaar en onrein, bevlekt met vleselijke lusten, dat is een toestand van grote ondankbaarheid jegens dien God, die ons van alles voorzien heeft wat voor het lichaam dienstig is, wij misbruiken Zijne gaven, indien wij het voedsel onzer lusten er van maken.

6. De tijden zijn zwaar wanneer de mensen niet meer hechten aan de banden, die de natuur of de gewone samenleving geknoopt hebben, wanneer zij zonder natuurlijke liefde en onverzoenlijk zijn, 2 Timothy 3:3. Wij zijn natuurlijke welwillendheid jegens allen verplicht. Overal, waar mensen gevonden worden, moet menselijkheid heersen, maar voornamelijk tussen bloedverwanten. De tijden zijn zwaar wanneer de kinderen den ouderen ongehoorzaam zijn, 2 Timothy 3:2, en de ouders den kinderen geen natuurlijke liefde toedragen, 2 Timothy 3:3. Zie hier hoe diep het bederf der zonde gaat, hoe het de mensen ontbloot zelfs van de liefde, die de natuur hun voor hun eigen kinderen heeft ingeplant, want de liefde van de ouders tot de kinderen is een machtig middel voor de instandhouding van de mensheid op aarde. En het is niet te verwonderen dat zij, die niet meer door natuurlijke liefde zich verbonden gevoelen, ook door de plechtigste beloften en verbonden zich niet gebonden achten. Zij zijn onverzoenlijk, en maken er geen gewetensbezwaar van om de verplichtingen te verbreken, die zij zelf op zich genomen hebben.

7. De tijden zijn zwaar, wanneer de mensen zijn achterklappers, valse beschuldigers van elkaar, diaboloi, duivels voor elkaar, zonder eerbied voor elkanders goeden naam, of voor de verplichting van den eed, maar denkende dat zij alles doen en zeggen mogen wat hun behaagt, Psalms 12:4.

8. Wanneer de mensen geen bedwang meer hebben over zich zelven en over hun lusten-niet over hun begeerlijkheden, want zij zijn onmatig, niet over hun hartstochten, want zij zijn wreed, wanneer zij geen zelfbeheersing hebben, en aan een stad gelijk zijn, die een bres in de muren heeft, dan worden ze door de minste aanleiding in vuur en vlam gezet.

9. De tijden zijn zwaar, wanneer hetgeen goed is en geëerd behoort te worden, over het algemeen veracht en vertrapt wordt. Het is de trots van vervolgers, dat zij met verachting neerzien op goede mensen, alhoewel die beter zijn dan hun naasten. 10. De tijden zijn zwaar wanneer de mensen zijn verraders, roekeloos, opgeblazen, 2 Timothy 3:4. Onze Zaligmaker heeft voorzegd dat de ene broeder den anderen broeder, en de vader het kind, ter dood zullen overleveren, Matthew 10:21, en dat zijn de ergste verraders. Zij, die hun Bijbels aan de vervolgers overgaven, werden traditores genoemd, want zij verrieden de waarheid, die hun toevertrouwd was. Wanneer de mensen onbeschaamd en opgeblazen zijn, zich tegen allen aanmatigend gedragen, en deze gemoedsgesteldheid over het algemeen de overhand krijgt, dan zijn de tijden zwaar.

11. Ook wanneer de mensen meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods zijn. Wanneer zij meer lekkerbekken dan ware Christenen zijn, dan zijn de tijden zeker zeer slecht. God moet bovenal bemind worden. Het is vleselijk-gezindheid en vijandschap tegen God, wanneer enig ding boven Hem verkozen wordt en vooral zulk een ding als vleselijke wellust is.

12. Vooral zijn de tijden zwaar wanneer de mensen, niettegenstaande dat alles een gedaante van godzaligheid hebben, 2 Timothy 3:5, Christenen genoemd worden, den Christelijken doop ontvangen hebben, vertoon van godsdienstigheid maken, maar-hoe aannemelijk hun vorm van godzaligheid ook zij, haar kracht verloochend hebben. Wanneer zij de gedaante aannemen, die de kracht met zich behoorde te brengen, maar wanneer zij scheiden wat God verenigd heeft, wanneer zij de gedaante der godzaligheid aannemen om vrij te blijven van bestraffing, maar niet haar kracht zich toe-eigenen om vrij te blijven van de zonde. Merk op:

A. De mensen zijn soms zeer goddeloos en slecht onder een gedaante van godzaligheid, zij kunnen liefhebbers van zich zelven enz. zijn en toch zich zeer godsdienstig voordoen.

B. De vorm van godzaligheid is geheel iets anders dan haar kracht, iemand kan den enen hebben en geheel van de andere ontbloot zijn, ja die zelfs verloochenen, ten minste in zijn bijzonder leven.

C. Aan dezulken moeten ware Christenen zich onttrekken.

III. Paulus waarschuwt Timotheus op zijn hoede te zijn tegen zekere verleiders, niet alleen om zelf niet door hen medegetrokken te worden, maar ook om tegen hun verleiding gewapend te zijn voor degenen, die aan zijne zorg toevertrouwd werden.

1. Hij toont hem hoe ijverig dezen zijn om volgelingen te winnen, 2 Timothy 3:6, zij dienen zich aan bij de mensen, bezoeken hen in hun huizen omdat zij niet openlijk durven optreden, want die het kwade doet haat het licht, John 3:20. Zij werden niet gedwongen om binnenshuis te werken, zoals ware Christenen dikwijls in tijden van vervolging overkwam, maar zij verkozen de huizen binnen te sluipen, zich in de goede mening van de mensen in te dringen en die zo tot hun partij over te halen. En zie nu welke soort van mensen zij voor zich wonnen en tot hun volgelingen maakten Dat waren zwakken: vrouwkens en het waren ondeugenden: die met zonden geladen zijn en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden. Een onnozel hoofd en een bedorven hart maken de mensen, en vooral de vrouwen, een lichte prooi voor zulke verleiders.

2. Hij toont aan hoever die mensen er af zijn van tot de kennis der waarheid te zullen komen, ofschoon zij voorgeven altijd te leren, 2 Timothy 3:7. In zekeren zin moeten wij altijd leren, dat is, altijd toenemen in kennis, voortgaan in het kennen van den Heere, voorwaarts dringen, maar dezen waren twijfelzuchtig, babbelziek en onstandvastig, geneigd om elk nieuw denkbeeld aan te grijpen onder voorwendsel van daardoor toe te nemen in kennis, maar zij kwamen nooit tot recht verstand van de waarheid, die in Jezus is.

3. Hij zegt dat er aan hun toenemen paal en perk gesteld zal worden, 2 Timothy 3:8 en 9, en vergelijkt hen met de Egyptische tovenaars, die Mozes tegenstonden, en die hier Jannes en Jambres genoemd worden, alhoewel deze namen niet in het Oude Testament te vinden zijn, worden zij door sommige oude Joodse schrijvers zo genoemd. Toen Mozes met een goddelijk bevel kwam om Israël uit Egypte te doen vertrekken, wederstonden deze tovenaars hem. Zo staan ook deze ketters de waarheid tegen, en gelijk zij waren ze mensen, verdorven van verstand, mensen, die hun verstand verdorven, verlaagd en tegen de waarheid ingenomen hadden. Zij waren verwerpelijk aangaande het geloof, verre van ware Christenen te zijn. Maar zij zullen niet meerder toenemen, of niet veel vorderen, zoals sommigen lezen. Merk op:

A. Verleiders zoeken verborgen plaatsen en beminnen de duisternis, zij zijn bevreesd voor openbaarheid en sluipen daarom de huizen in. Bovendien vallen zij bij voorkeur aan degenen, die het minst instaat zijn om zich te verdedigen, onnozele en slechte vrouwen.

B. Verleiders zijn in alle eeuwen dezelfden. Hun kenmerken zijn dezelfde: mensen met een verdorven verstand, hun gedrag is hetzelfde: zij staan de waarheid tegen gelijk Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, en hun teleurstelling zal ook dezelfde zijn.

C. Zij, die de waarheid tegenstaan, zijn schuldig aan dwaasheid, ja aan ergerlijke dwaasheid, want groot is de waarheid en zij overwinnen.

D. Ofschoon de geest der dwaling voor een tijd mag losgelaten worden: God houdt de keten in handen. Satan kan de volken en de gemeenten niet langer bedriegen dan God het hem toelaat. Zij zullen niet meerder toenemen, het zal openbaar worden dat zij bedriegers zijn en ieder zal hen verlaten.

Verzen 1-9

2 Timotheus 3:1-9

Timotheus moest het niet vreemd vinden, dat er in de gemeente slechte mensen gevonden werden, - want het net van het Evangelie omvat goede en slechte vissen, Matthew 13:47, Matthew 13:48. Jezus Christus heeft voorzegd, Matthew 24:1, dat er verleiders zullen komen, en daarom moeten wij daardoor niet ontstellen, of slechter over den godsdienst en de gemeente denken. Zelfs in goudaderen is vuil, en er ligt een groot deel kaf onder het koren op den dorsvloer.

I. Timotheus moest weten, dat in de laatste dagen, 2 Timothy 3:1, in den tijd des Evangelies, zware tijden ontstaan zullen. Ofschoon de tijd des Evangelies in vele opzichten een tijd van hervorming was, moest hij toch bedenken dat er in dien tijd zware tijden komen zouden, niet zozeer door de vervolgingen als wel door het bederf. Het zouden moeilijke tijden zijn, waarin het zwaar zou vallen een goed geweten te bewaren. Hij zegt niet: Zware tijden zullen komen, want Joden en heidenen zullen samenspannen om het Christendom uit te roeien, maar zware tijden zullen komen door hen, die een gedaante van godzaligheid hebben, 2 Timothy 3:5, zij zullen bedorven en boos zijn en veel schade aan de gemeente doen. Twee verraders in een garnizoen doen meer kwaad dan duizend belegeraars. Zware tijden zullen komen, want de mensen zullen boos zijn.

1. Zonde maakt de tijden zwaar. Indien er een algemeen bederf van manieren en van de gemoederen der mensen is, maakt dat de tijden gevaarlijk om in te leven, want het is moeilijk onze oprechtheid te bewaren temidden van algemeen bederf.

2. Het komen van zware tijden is een bewijs voor de waarheid van de voorspellingen der Schrift, wanneer in dit opzicht de gang der gebeurtenissen niet aan de profetie beantwoordde, zouden wij in verzoeking komen om de goddelijkheid des Bijbels te betwijfelen.

3. Het is ons aller belang dit te weten, te geloven en in aanmerking te nemen, opdat wij niet verrast worden wanneer wij zien dat de tijden zwaar zijn. "En weet dit!"

II. Paulus deelt Timotheus mede, waardoor de tijden zo zwaar zouden worden, en wat de kentekenen zullen zijn, waaraan men die tijden herkennen kan, 2 Timothy 3:2 en v.v.

1. Zelfliefde maakt die tijden zo zwaar. Wie is er, die zich zelven niet liefheeft? Maar hier wordt een onmatige, zondige, eigenliefde bedoeld. De mensen zullen hun vlees meer liefhebben dan hun geestelijk deel. De mensen hebben hun lusten lief en vieren die den teugel, meer dan God lief te hebben en hun plicht te vervullen. In plaats van Christelijke liefdadigheid, die zorgt voor het welzijn van anderen, zullen zij alleen aan zich zelven denken en hun eigen genoegen stellen boven de stichting der gemeente.

2. Geldgierigheid. Eigenliefde brengt een grote sleep van zonden met zich. Wanneer de mensen liefhebbers van zich zelven zijn, kan van hen geen goed verwacht worden, terwijl alle goed verwacht kan worden van hen, die God met hun ganse hart liefhebben. Wanneer geldgierigheid algemeen invloed gaat oefenen en ieder slechts zorgt om te krijgen wat hij kan en te houden wat hij heeft, dan worden de mensen voor elkaar gevaarlijk en moet ieder tegen zijn naasten op zijn hoede zijn. 3. Laatdunkend en hovaardig. De tijden zijn zwaar, wanneer de mensen hoogmoedig op zich zelven, bluffers en lasteraars worden, bluffers tegenover de mensen, die zij verachten en met wantrouwen aanzien, lasteraars van God en Zijn naam. Indien de mensen God niet vrezen, zullen zij geen mens ontzien, en om gekeerd.

4. Den ouderen ongehoorzaam. Wanneer de kinderen den ouderen ongehoorzaam zijn en de verplichtingen breken, die op hen rusten, van plicht en dankbaarheid, en gewoonlijk ook van hun eigen belang, daar zij van hun ouders afhangen en alles van hen moeten verwachten, dan zijn de tijden zwaar, want voor welke godloosheid zullen zij terugdeinzen, die hun ouderen ongehoorzaam zijn en tegen hen opstaan?

5. Ondankbaar, onheilig. Die zonden maken de tijden zwaar, zij gaan gewoonlijk hand aan hand. Welke reden is er, waarom de mensen onheilig en zonder vreze Gods zijn, anders dan hun ondankbaarheid voor de barmhartigheden Gods? Ondankbaarheid en goddeloosheid gaan samen, moet gij iemand ondankbaar noemen, dan is er geen erger naam voor hem. Ondankbaar en onrein, bevlekt met vleselijke lusten, dat is een toestand van grote ondankbaarheid jegens dien God, die ons van alles voorzien heeft wat voor het lichaam dienstig is, wij misbruiken Zijne gaven, indien wij het voedsel onzer lusten er van maken.

6. De tijden zijn zwaar wanneer de mensen niet meer hechten aan de banden, die de natuur of de gewone samenleving geknoopt hebben, wanneer zij zonder natuurlijke liefde en onverzoenlijk zijn, 2 Timothy 3:3. Wij zijn natuurlijke welwillendheid jegens allen verplicht. Overal, waar mensen gevonden worden, moet menselijkheid heersen, maar voornamelijk tussen bloedverwanten. De tijden zijn zwaar wanneer de kinderen den ouderen ongehoorzaam zijn, 2 Timothy 3:2, en de ouders den kinderen geen natuurlijke liefde toedragen, 2 Timothy 3:3. Zie hier hoe diep het bederf der zonde gaat, hoe het de mensen ontbloot zelfs van de liefde, die de natuur hun voor hun eigen kinderen heeft ingeplant, want de liefde van de ouders tot de kinderen is een machtig middel voor de instandhouding van de mensheid op aarde. En het is niet te verwonderen dat zij, die niet meer door natuurlijke liefde zich verbonden gevoelen, ook door de plechtigste beloften en verbonden zich niet gebonden achten. Zij zijn onverzoenlijk, en maken er geen gewetensbezwaar van om de verplichtingen te verbreken, die zij zelf op zich genomen hebben.

7. De tijden zijn zwaar, wanneer de mensen zijn achterklappers, valse beschuldigers van elkaar, diaboloi, duivels voor elkaar, zonder eerbied voor elkanders goeden naam, of voor de verplichting van den eed, maar denkende dat zij alles doen en zeggen mogen wat hun behaagt, Psalms 12:4.

8. Wanneer de mensen geen bedwang meer hebben over zich zelven en over hun lusten-niet over hun begeerlijkheden, want zij zijn onmatig, niet over hun hartstochten, want zij zijn wreed, wanneer zij geen zelfbeheersing hebben, en aan een stad gelijk zijn, die een bres in de muren heeft, dan worden ze door de minste aanleiding in vuur en vlam gezet.

9. De tijden zijn zwaar, wanneer hetgeen goed is en geëerd behoort te worden, over het algemeen veracht en vertrapt wordt. Het is de trots van vervolgers, dat zij met verachting neerzien op goede mensen, alhoewel die beter zijn dan hun naasten. 10. De tijden zijn zwaar wanneer de mensen zijn verraders, roekeloos, opgeblazen, 2 Timothy 3:4. Onze Zaligmaker heeft voorzegd dat de ene broeder den anderen broeder, en de vader het kind, ter dood zullen overleveren, Matthew 10:21, en dat zijn de ergste verraders. Zij, die hun Bijbels aan de vervolgers overgaven, werden traditores genoemd, want zij verrieden de waarheid, die hun toevertrouwd was. Wanneer de mensen onbeschaamd en opgeblazen zijn, zich tegen allen aanmatigend gedragen, en deze gemoedsgesteldheid over het algemeen de overhand krijgt, dan zijn de tijden zwaar.

11. Ook wanneer de mensen meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods zijn. Wanneer zij meer lekkerbekken dan ware Christenen zijn, dan zijn de tijden zeker zeer slecht. God moet bovenal bemind worden. Het is vleselijk-gezindheid en vijandschap tegen God, wanneer enig ding boven Hem verkozen wordt en vooral zulk een ding als vleselijke wellust is.

12. Vooral zijn de tijden zwaar wanneer de mensen, niettegenstaande dat alles een gedaante van godzaligheid hebben, 2 Timothy 3:5, Christenen genoemd worden, den Christelijken doop ontvangen hebben, vertoon van godsdienstigheid maken, maar-hoe aannemelijk hun vorm van godzaligheid ook zij, haar kracht verloochend hebben. Wanneer zij de gedaante aannemen, die de kracht met zich behoorde te brengen, maar wanneer zij scheiden wat God verenigd heeft, wanneer zij de gedaante der godzaligheid aannemen om vrij te blijven van bestraffing, maar niet haar kracht zich toe-eigenen om vrij te blijven van de zonde. Merk op:

A. De mensen zijn soms zeer goddeloos en slecht onder een gedaante van godzaligheid, zij kunnen liefhebbers van zich zelven enz. zijn en toch zich zeer godsdienstig voordoen.

B. De vorm van godzaligheid is geheel iets anders dan haar kracht, iemand kan den enen hebben en geheel van de andere ontbloot zijn, ja die zelfs verloochenen, ten minste in zijn bijzonder leven.

C. Aan dezulken moeten ware Christenen zich onttrekken.

III. Paulus waarschuwt Timotheus op zijn hoede te zijn tegen zekere verleiders, niet alleen om zelf niet door hen medegetrokken te worden, maar ook om tegen hun verleiding gewapend te zijn voor degenen, die aan zijne zorg toevertrouwd werden.

1. Hij toont hem hoe ijverig dezen zijn om volgelingen te winnen, 2 Timothy 3:6, zij dienen zich aan bij de mensen, bezoeken hen in hun huizen omdat zij niet openlijk durven optreden, want die het kwade doet haat het licht, John 3:20. Zij werden niet gedwongen om binnenshuis te werken, zoals ware Christenen dikwijls in tijden van vervolging overkwam, maar zij verkozen de huizen binnen te sluipen, zich in de goede mening van de mensen in te dringen en die zo tot hun partij over te halen. En zie nu welke soort van mensen zij voor zich wonnen en tot hun volgelingen maakten Dat waren zwakken: vrouwkens en het waren ondeugenden: die met zonden geladen zijn en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden. Een onnozel hoofd en een bedorven hart maken de mensen, en vooral de vrouwen, een lichte prooi voor zulke verleiders.

2. Hij toont aan hoever die mensen er af zijn van tot de kennis der waarheid te zullen komen, ofschoon zij voorgeven altijd te leren, 2 Timothy 3:7. In zekeren zin moeten wij altijd leren, dat is, altijd toenemen in kennis, voortgaan in het kennen van den Heere, voorwaarts dringen, maar dezen waren twijfelzuchtig, babbelziek en onstandvastig, geneigd om elk nieuw denkbeeld aan te grijpen onder voorwendsel van daardoor toe te nemen in kennis, maar zij kwamen nooit tot recht verstand van de waarheid, die in Jezus is.

3. Hij zegt dat er aan hun toenemen paal en perk gesteld zal worden, 2 Timothy 3:8 en 9, en vergelijkt hen met de Egyptische tovenaars, die Mozes tegenstonden, en die hier Jannes en Jambres genoemd worden, alhoewel deze namen niet in het Oude Testament te vinden zijn, worden zij door sommige oude Joodse schrijvers zo genoemd. Toen Mozes met een goddelijk bevel kwam om Israël uit Egypte te doen vertrekken, wederstonden deze tovenaars hem. Zo staan ook deze ketters de waarheid tegen, en gelijk zij waren ze mensen, verdorven van verstand, mensen, die hun verstand verdorven, verlaagd en tegen de waarheid ingenomen hadden. Zij waren verwerpelijk aangaande het geloof, verre van ware Christenen te zijn. Maar zij zullen niet meerder toenemen, of niet veel vorderen, zoals sommigen lezen. Merk op:

A. Verleiders zoeken verborgen plaatsen en beminnen de duisternis, zij zijn bevreesd voor openbaarheid en sluipen daarom de huizen in. Bovendien vallen zij bij voorkeur aan degenen, die het minst instaat zijn om zich te verdedigen, onnozele en slechte vrouwen.

B. Verleiders zijn in alle eeuwen dezelfden. Hun kenmerken zijn dezelfde: mensen met een verdorven verstand, hun gedrag is hetzelfde: zij staan de waarheid tegen gelijk Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, en hun teleurstelling zal ook dezelfde zijn.

C. Zij, die de waarheid tegenstaan, zijn schuldig aan dwaasheid, ja aan ergerlijke dwaasheid, want groot is de waarheid en zij overwinnen.

D. Ofschoon de geest der dwaling voor een tijd mag losgelaten worden: God houdt de keten in handen. Satan kan de volken en de gemeenten niet langer bedriegen dan God het hem toelaat. Zij zullen niet meerder toenemen, het zal openbaar worden dat zij bedriegers zijn en ieder zal hen verlaten.

Verzen 10-17

2 Timotheus 3:10-17

Teneinde Timotheus te doen volharden in den weg, dien hij bewandelt, gaat de apostel over:

I. Om hem zijn eigen voorbeeld aan te tonen, dat Timotheus lang voor ogen gehad had, want hij was geruimen tijd bij Paulus geweest, 2 Timothy 3:10. Maar gij hebt achtervolgd mijne leer. Hoe beter wij de leer van Christus en de apostelen kennen, des te meer zullen wij haar aanhangen, de reden waarom menigeen er zo los van is, is dat hij haar niet genoegzaam kent. De apostelen van Christus hadden geen andere vijanden dan mensen, die hen niet kenden of niet genoeg kenden, zij, die hen het best kenden, beminden en eerden hen het meest. Wat had Timotheus nu zo goed van Paulus gekend en achtervolgd?

1. De leer, die hij verkondigde. Paulus hield niets voor zijne hoorders terug, maar verkondigde hun den gehelen raad Gods, Acts 20:27, zodat het zijn schuld niet was als zij dien niet geheel kenden. Timotheus had het grote voorrecht gehad, dat hij opgeleid was door zulk een onderwijzer en doordrongen te zijn van de leer, die hij verkondigde.

2. Hij kende geheel zijne wijze van doen. Zijn levenswijze was een deel van zijne leer, en niet daarmee in tegenspraak. Zijn leven brak niet af wat zijne leer opgebouwd had. Die dienaren zullen waarschijnlijk het meeste goed doen en de beste blijvende vruchten van hun arbeid zien, wier leven overeenkomt met hun leer, terwijl daarentegen zij geen voordeel voor hun gemeente kunnen verwachten, die goed leren en slecht leven.

3. Timotheus kende geheel het grote doel, dat Paulus op het oog had, beide in zijn leer en in zijn wijze van doen. Gij hebt gekend mijn voornemen. waar ik op aanhoud, hoe ver dat is van enig werelds, vleselijk, zelfzuchtig plan, en hoe oprecht ik begeer de heerlijkheid Gods en de zaligheid der mensen.

4. Timotheus kende geheel Paulus' goed karakter, waartoe hij mocht besluiten uit zijn leer, wijze van doen en voornemen, want hij gaf bewijzen van zijn geloof (dat is van zijn oprechtheid en getrouwheid, of van zijn geloof in Christus, zijn geloof betreffende de toekomstige wereld, waarbij Paulus leefde), zijn lankmoedigheid, jegens de gemeenten, waar hij gepredikt had en die hij bestuurde, zijne liefde voor alle mensen, en zijne lijdzaamheid. Deze waren genadegaven, waardoor Paulus uitnemend was, en Timotheus wist dat.

5. Hij wist dat hem kwaad aangedaan was omdat hij goed gedaan had, 2 Timothy 3:11. Mijne vervolgingen, mijn lijden, zulks als mij overkomen is, enz. (hij noemt die op, welke hij ondergaan had toen Timotheus bij hem was) te Antiochië, in Iconium en in Lystre, en hij moest dus niet verwonderd zijn wanneer vervolgingen over hem kwamen, het was niet meer dan hij zelf verduurd had.

6. Hij wist hoeveel zorg God voor hem gedragen had: En de Heere heeft mij uit alle verlost. Gelijk hij nooit de goede zaak verlaten had, zo had God hem niet verlaten. Gij weet ten volle mijne vervolgingen. Wanneer wij de droefenissen van godvrezende mensen slechts ten dele kennen, zijn zij voor ons verzoekingen om de zaak te verlaten, waarvoor zij lijden, wanneer wij alleen de moeiten kennen, die zij om Christus' wil verdragen, kunnen wij er toe komen om te zeggen: Wij laten de zaak, die ons waarschijnlijk zo duur zal komen te staan als wij haar omhelzen, voor hetgeen zij is. Maar wanneer wij ten volle kennen de vervolgingen, niet alleen wat zij lijden, maar ook hoe zij onder hun lijden ondersteund en vertroost worden, dan zullen wij, in plaats van er door ontmoedigd te worden, ons aangespoord gevoelen, voornamelijk omdat ons voorzegd is dat wij op zulke dingen rekenen moeten, 2 Timothy 3:12. Allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. Niet allen evenveel, in dien tijd waren zij, die het geloof in Christus beleden, meer aan vervolging blootgesteld dan in andere tijden, maar in alle tijden zullen zij, die godzalig willen leven in Christus Jezus, meer of minder vervolgd worden. Zij moeten verwachten veracht te worden, en dat hun godsdienst hun voortdurend in de wereld zal in den weg staan, zij, die godzalig willen leven, moeten daarop rekenen, vooral zij die godzalig willen leven in Christus Jezus, dat is: overeenkomstig de strenge regelen van den Christelijken godsdienst, zij, die de livrei en den naam van hun goddelijken Verlosser dragen willen. Allen, die hun belijdenis in hun leven tonen willen, die niet alleen godzalig willen zijn, maar ook godzalig willen leven, moeten vervolging verwachten, vooral wanneer zij vastbesloten zijn. Merk hier op:

A. Het leven van den apostel was zeer voorbeeldig door drie dingen: door zijne leer, die was overeenkomstig den wil van God, door zijn leven, dat was overeenkomstig zijne leer, en door zijne vervolgingen en zijn lijden.

B. Zijn leven was een leven vol groot nut, maar ook vol groot lijden, en ik houd het er voor dat niemand den groten Meester zo nabij kwam in uitnemende diensten en in zwaar lijden als Paulus, hij leed bijna in alle plaatsen, de Heilige Geest getuigde hem dat banden en verdrukkingen aanstaande waren, Acts 20:23. Hier vermeldt hij zijne vervolgingen en zijn lijden in Antiochië, in Iconium en in Lystre, maar hoeveel leed hij buitendien!

C. De apostel zegt dat de Heere hem uit al deze verlost heeft, Timotheus en ons tot aanmoediging in al ons lijden.

D. Hier is de praktijk en de behandeling van alle ware Christenen: zij leven godzalig in Jezus Christus, dat is hun praktijk, en zij lijden vervolgingen, dat is de behandeling, die zij van de wereld moeten verwachten.

II. Hij waarschuwt Timotheus voor het vreeslijk einde van de verleiders, als een reden waarom wij ons dicht zullen houden bij de waarheid, zoals die in Jezus Christus is.

Doch de boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid, 2 Timothy 3:13. Gelijk goede mensen door de genade Gods van beter tot beter voortgaan, zo worden boze mensen, door de listigheid des Satans en door hun eigen verdorvenheid, al slechter en slechter. Het pad der zonde is een hellend vlak, het gaat van kwaad tot erger: verleidende en wordende verleid. Zij, die anderen verleiden, verleiden slechts zich zelven, die anderen in dwaling trekken, lopen zelf al meer en meer in hun verderf en zullen het aan het einde ondervinden.

III. Hij vermaant hem zich stipt te houden aan zijn goede opvoeding, en vooral aan hetgeen hij uit de Heilige Schrift geleerd heeft, 2 Timothy 3:14, 2 Timothy 3:15. Blijf in hetgeen gij geleerd hebt. Het is niet genoeg dat wij het goede geleerd hebben, wij moeten er in blijven en er vorderingen in maken. Dan eerst zijn wij waarlijk Christus' discipelen, John 8:31. Wij moeten niet kinderen zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind van leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen, Ephesians 4:14.

Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen, want het is goed dat het hart gesterkt worde door genade, Hebrews 13:9. En daarom moeten wij blijven in de dingen, die wij van de Heilige Schriften geleerd hebben, wij moeten niet blijven vasthouden aan enige dwaling of vergissing, die wij wellicht in onze kindsheid en jeugd geleerd hebben, want deze moeten wij na betere inlichtingen met volle overtuiging verzaken, maar dit heeft niets uitstaan met ons blijven in de dingen, die wij uit de Heilige Schriften geleerd hebben. Indien Timotheus bleef hechten aan de waarheid, die hem onderwezen was, zou dit hem wapenen tegen de strikken en dwalingen der verleiders. Timotheus moest blijven in hetgeen hem geleerd was en waarvan hem verzekering gedaan was.

1. Het is een groot geluk de zekerheid te weten van de dingen, waarin wij onderwezen zijn, Luke 1:4, niet alleen de waarheid te kennen, maar te weten dat zij van ontwijfelbare zekerheid zijn. Wij moeten trachten meer en meer verzekerd te worden van hetgeen wij geleerd hebben, opdat wij, gegrond in de waarheid, gewapend mogen zijn tegen dwaling, want zekerheid in den godsdienst is van groot belang en voordeel. Gij hebt geweten, enz.

A. Gij hebt goed onderwijs gehad. Denk er aan van wie gij het geleerd hebt, niet van slechte mensen en verleiders, maar van goede mensen, die zelf de macht der waarheid ondervonden hadden, welke zij onderwezen, en die geleerd hadden er voor te lijden en daardoor het sprekendste bewijs van hun geloof in die waarheid te leveren.

B. Wetende vooral het vaste fondament, waarop gij gebouwd hebt, namelijk dat der Schrift, 2 Timothy 3:15 :Dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt.

2. Zij, die bekend willen worden met de dingen Gods en er van verzekerd zijn, moeten de Heilige Schriften kennen, want die zijn de samenvatting van de goddelijke openbaring.

3. Het is een groot geluk de Heilige Schriften van kinds af te kennen, en kinderen behoren van jongs af met de Heilige Schriften bekend gemaakt te worden. De leeftijd der kinderen is de leertijd en zij, die goed onderwijs zullen genieten, moeten het ontvangen uit de Schriften.

4. De schriften, die wij moeten kennen, zijn de Heilige Schriften, zij komen van den heiligen God, zijn overgeleverd door heilige mensen, bevatten heilige voorschriften, handelen over heilige dingen en zijn bestemd om ons heilig te maken en ons te leiden op den weg der heiligheid en gelukzaligheid. Zij worden Heilige Schriften genoemd, en daardoor onderscheiden van ongewijde schriften van allerlei soort, ook van die, welke alleen handelen over zedelijkheid, burgerlijke rechtvaardigheid en eerlijkheid, maar niet over heiligheid spreken. Indien wij de heilige Schriften willen kennen, moeten wij ze dagelijks lezen en onderzoeken, zoals de edele Bereërs deden, Acts 17:11. Zij moeten niet bij ons liggen verzuimd en zelden gelezen of ingezien. Merk hier nu op:

A. Wat de voortreffelijkheid van deze Schriften is: Zij is ingegeven door God, 2 Timothy 3:16, en daarom Zijn Woord. Zij is een goddelijke openbaring en wij kunnen op haar onfeilbaarheid staat maken. Dezelfde Schrift, die in ons van rede spreekt, overtuigt ons van haar onfeilbaarheid en openbaring. De profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, 2 Peter 1:21. De profeten en apostelen spraken niet uit zich zelven, maar wat zij van den Heere ontvingen, hebben zij ons overgeleverd. Dat de Schrift door goddelijke ingeving geschreven is, getuigt de majesteit van haar stijl, de waarheid, de voortreffelijkheid en de reinheid harer leer, de harmonie van haar verschillende delen, haar macht en invloed op de zielen der menigten, die haar gebruiken, de vervulling van vele profetieën betreffende de dingen, van welke geen mens iets vooruit weten kon, en de onvergelijkelijke wonderen, die verricht werden ten bewijze van haar goddelijken oorsprong. God bovendien mede getuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijnen wil, Hebrews 2:4.

B. Welk nut het voor ons zal hebben.

a. Zij kunnen ons wijs maken tot zaligheid, dat is, zij zijn een zekere gids op onzen weg naar het eeuwige leven. Zij zijn waarlijk wijs, die wijs zijn tot zaligheid. Die Schriften zijn nuttig om ons waarlijk wijs te maken, wijs voor onze zielen en de toekomende wereld. Zij maken u wijs tot zaligheid door het geloof. De Schriften zullen ons wijs maken tot zaligheid, indien zij gemengd zijn met het geloof, anders niet, Hebreeën .4:2. Want indien wij haarwaarheid en goedheid niet geloven, zullen zij ons geen nut doen.

b. Zij zijn nuttig voor ons in alle dingen van het Christelijke leven, tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. Zij beantwoorden aan elk deel van de goddelijke openbaring. Zij onderwijzen ons in de waarheid, zij bestraffen ons in hetgeen verkeerd is, zij leiden ons in hetgeen goed is. Zij zijn nuttig voor allen, want wij allen hebben behoefte aan lering, vermaning en verbetering. Zij zijn voornamelijk nuttig voor dienaren, want die moeten leren, vermanen en verbeteren, en hoe kunnen zij dat beter doen dan door de Schriften!

c. Opdat de mens Gods volmaakt zij, 2 Timothy 3:17. De Christen en de dienaar zijn de mensen Gods. Een mens Gods wordt in deze wereld gevormd door de Schriften. Door haar worden wij tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. In de Schriften is in alle gevallen en toestanden voorzien. Welke plichten wij te vervullen hebben, welke diensten van ons vereist worden, in de Schriften vinden wij genoeg om er ons toe instaat te stellen.

C. Alles samen genomen zien wij hier:

a. Dat de Schriften verschillend nut hebben en beantwoorden aan verschillende doeleinden.

Zij zijn nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering van alle dwalingen in ons oordeel en in ons leven, en tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is.

b. De Schrift is een volmaakte regel voor geloof en leven, en is bedoeld voor den mens Gods, de dienaar zowel als de Christen, die Gode gewijd zijn, want zij is nuttig tot lering, enz.

c. Zo wij de Schrift raadplegen, die door God ingegeven is, en haar voorschriften volgen, zullen wij mensen Gods gemaakt worden, volmaakt en tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. d. Geen wijsgerige geschriften, geen rabbijnse fabelen, geen paapse legenden, geen ongeschreven overleveringen, kunnen ons volmaakte mensen Gods maken, alleen de Schrift is daartoe instaat. O, dat wij meer onzen Bijbel liefhebben, en dichter bij hem ons houden dan ooit! Dan zullen wij ondervinden welke zegen en welk voordeel daarin gelegen is, en eindelijk de gelukzaligheid verkrijgen, die ons in hem beloofd en verzekerd is.

Verzen 10-17

2 Timotheus 3:10-17

Teneinde Timotheus te doen volharden in den weg, dien hij bewandelt, gaat de apostel over:

I. Om hem zijn eigen voorbeeld aan te tonen, dat Timotheus lang voor ogen gehad had, want hij was geruimen tijd bij Paulus geweest, 2 Timothy 3:10. Maar gij hebt achtervolgd mijne leer. Hoe beter wij de leer van Christus en de apostelen kennen, des te meer zullen wij haar aanhangen, de reden waarom menigeen er zo los van is, is dat hij haar niet genoegzaam kent. De apostelen van Christus hadden geen andere vijanden dan mensen, die hen niet kenden of niet genoeg kenden, zij, die hen het best kenden, beminden en eerden hen het meest. Wat had Timotheus nu zo goed van Paulus gekend en achtervolgd?

1. De leer, die hij verkondigde. Paulus hield niets voor zijne hoorders terug, maar verkondigde hun den gehelen raad Gods, Acts 20:27, zodat het zijn schuld niet was als zij dien niet geheel kenden. Timotheus had het grote voorrecht gehad, dat hij opgeleid was door zulk een onderwijzer en doordrongen te zijn van de leer, die hij verkondigde.

2. Hij kende geheel zijne wijze van doen. Zijn levenswijze was een deel van zijne leer, en niet daarmee in tegenspraak. Zijn leven brak niet af wat zijne leer opgebouwd had. Die dienaren zullen waarschijnlijk het meeste goed doen en de beste blijvende vruchten van hun arbeid zien, wier leven overeenkomt met hun leer, terwijl daarentegen zij geen voordeel voor hun gemeente kunnen verwachten, die goed leren en slecht leven.

3. Timotheus kende geheel het grote doel, dat Paulus op het oog had, beide in zijn leer en in zijn wijze van doen. Gij hebt gekend mijn voornemen. waar ik op aanhoud, hoe ver dat is van enig werelds, vleselijk, zelfzuchtig plan, en hoe oprecht ik begeer de heerlijkheid Gods en de zaligheid der mensen.

4. Timotheus kende geheel Paulus' goed karakter, waartoe hij mocht besluiten uit zijn leer, wijze van doen en voornemen, want hij gaf bewijzen van zijn geloof (dat is van zijn oprechtheid en getrouwheid, of van zijn geloof in Christus, zijn geloof betreffende de toekomstige wereld, waarbij Paulus leefde), zijn lankmoedigheid, jegens de gemeenten, waar hij gepredikt had en die hij bestuurde, zijne liefde voor alle mensen, en zijne lijdzaamheid. Deze waren genadegaven, waardoor Paulus uitnemend was, en Timotheus wist dat.

5. Hij wist dat hem kwaad aangedaan was omdat hij goed gedaan had, 2 Timothy 3:11. Mijne vervolgingen, mijn lijden, zulks als mij overkomen is, enz. (hij noemt die op, welke hij ondergaan had toen Timotheus bij hem was) te Antiochië, in Iconium en in Lystre, en hij moest dus niet verwonderd zijn wanneer vervolgingen over hem kwamen, het was niet meer dan hij zelf verduurd had.

6. Hij wist hoeveel zorg God voor hem gedragen had: En de Heere heeft mij uit alle verlost. Gelijk hij nooit de goede zaak verlaten had, zo had God hem niet verlaten. Gij weet ten volle mijne vervolgingen. Wanneer wij de droefenissen van godvrezende mensen slechts ten dele kennen, zijn zij voor ons verzoekingen om de zaak te verlaten, waarvoor zij lijden, wanneer wij alleen de moeiten kennen, die zij om Christus' wil verdragen, kunnen wij er toe komen om te zeggen: Wij laten de zaak, die ons waarschijnlijk zo duur zal komen te staan als wij haar omhelzen, voor hetgeen zij is. Maar wanneer wij ten volle kennen de vervolgingen, niet alleen wat zij lijden, maar ook hoe zij onder hun lijden ondersteund en vertroost worden, dan zullen wij, in plaats van er door ontmoedigd te worden, ons aangespoord gevoelen, voornamelijk omdat ons voorzegd is dat wij op zulke dingen rekenen moeten, 2 Timothy 3:12. Allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. Niet allen evenveel, in dien tijd waren zij, die het geloof in Christus beleden, meer aan vervolging blootgesteld dan in andere tijden, maar in alle tijden zullen zij, die godzalig willen leven in Christus Jezus, meer of minder vervolgd worden. Zij moeten verwachten veracht te worden, en dat hun godsdienst hun voortdurend in de wereld zal in den weg staan, zij, die godzalig willen leven, moeten daarop rekenen, vooral zij die godzalig willen leven in Christus Jezus, dat is: overeenkomstig de strenge regelen van den Christelijken godsdienst, zij, die de livrei en den naam van hun goddelijken Verlosser dragen willen. Allen, die hun belijdenis in hun leven tonen willen, die niet alleen godzalig willen zijn, maar ook godzalig willen leven, moeten vervolging verwachten, vooral wanneer zij vastbesloten zijn. Merk hier op:

A. Het leven van den apostel was zeer voorbeeldig door drie dingen: door zijne leer, die was overeenkomstig den wil van God, door zijn leven, dat was overeenkomstig zijne leer, en door zijne vervolgingen en zijn lijden.

B. Zijn leven was een leven vol groot nut, maar ook vol groot lijden, en ik houd het er voor dat niemand den groten Meester zo nabij kwam in uitnemende diensten en in zwaar lijden als Paulus, hij leed bijna in alle plaatsen, de Heilige Geest getuigde hem dat banden en verdrukkingen aanstaande waren, Acts 20:23. Hier vermeldt hij zijne vervolgingen en zijn lijden in Antiochië, in Iconium en in Lystre, maar hoeveel leed hij buitendien!

C. De apostel zegt dat de Heere hem uit al deze verlost heeft, Timotheus en ons tot aanmoediging in al ons lijden.

D. Hier is de praktijk en de behandeling van alle ware Christenen: zij leven godzalig in Jezus Christus, dat is hun praktijk, en zij lijden vervolgingen, dat is de behandeling, die zij van de wereld moeten verwachten.

II. Hij waarschuwt Timotheus voor het vreeslijk einde van de verleiders, als een reden waarom wij ons dicht zullen houden bij de waarheid, zoals die in Jezus Christus is.

Doch de boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid, 2 Timothy 3:13. Gelijk goede mensen door de genade Gods van beter tot beter voortgaan, zo worden boze mensen, door de listigheid des Satans en door hun eigen verdorvenheid, al slechter en slechter. Het pad der zonde is een hellend vlak, het gaat van kwaad tot erger: verleidende en wordende verleid. Zij, die anderen verleiden, verleiden slechts zich zelven, die anderen in dwaling trekken, lopen zelf al meer en meer in hun verderf en zullen het aan het einde ondervinden.

III. Hij vermaant hem zich stipt te houden aan zijn goede opvoeding, en vooral aan hetgeen hij uit de Heilige Schrift geleerd heeft, 2 Timothy 3:14, 2 Timothy 3:15. Blijf in hetgeen gij geleerd hebt. Het is niet genoeg dat wij het goede geleerd hebben, wij moeten er in blijven en er vorderingen in maken. Dan eerst zijn wij waarlijk Christus' discipelen, John 8:31. Wij moeten niet kinderen zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind van leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen, Ephesians 4:14.

Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen, want het is goed dat het hart gesterkt worde door genade, Hebrews 13:9. En daarom moeten wij blijven in de dingen, die wij van de Heilige Schriften geleerd hebben, wij moeten niet blijven vasthouden aan enige dwaling of vergissing, die wij wellicht in onze kindsheid en jeugd geleerd hebben, want deze moeten wij na betere inlichtingen met volle overtuiging verzaken, maar dit heeft niets uitstaan met ons blijven in de dingen, die wij uit de Heilige Schriften geleerd hebben. Indien Timotheus bleef hechten aan de waarheid, die hem onderwezen was, zou dit hem wapenen tegen de strikken en dwalingen der verleiders. Timotheus moest blijven in hetgeen hem geleerd was en waarvan hem verzekering gedaan was.

1. Het is een groot geluk de zekerheid te weten van de dingen, waarin wij onderwezen zijn, Luke 1:4, niet alleen de waarheid te kennen, maar te weten dat zij van ontwijfelbare zekerheid zijn. Wij moeten trachten meer en meer verzekerd te worden van hetgeen wij geleerd hebben, opdat wij, gegrond in de waarheid, gewapend mogen zijn tegen dwaling, want zekerheid in den godsdienst is van groot belang en voordeel. Gij hebt geweten, enz.

A. Gij hebt goed onderwijs gehad. Denk er aan van wie gij het geleerd hebt, niet van slechte mensen en verleiders, maar van goede mensen, die zelf de macht der waarheid ondervonden hadden, welke zij onderwezen, en die geleerd hadden er voor te lijden en daardoor het sprekendste bewijs van hun geloof in die waarheid te leveren.

B. Wetende vooral het vaste fondament, waarop gij gebouwd hebt, namelijk dat der Schrift, 2 Timothy 3:15 :Dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt.

2. Zij, die bekend willen worden met de dingen Gods en er van verzekerd zijn, moeten de Heilige Schriften kennen, want die zijn de samenvatting van de goddelijke openbaring.

3. Het is een groot geluk de Heilige Schriften van kinds af te kennen, en kinderen behoren van jongs af met de Heilige Schriften bekend gemaakt te worden. De leeftijd der kinderen is de leertijd en zij, die goed onderwijs zullen genieten, moeten het ontvangen uit de Schriften.

4. De schriften, die wij moeten kennen, zijn de Heilige Schriften, zij komen van den heiligen God, zijn overgeleverd door heilige mensen, bevatten heilige voorschriften, handelen over heilige dingen en zijn bestemd om ons heilig te maken en ons te leiden op den weg der heiligheid en gelukzaligheid. Zij worden Heilige Schriften genoemd, en daardoor onderscheiden van ongewijde schriften van allerlei soort, ook van die, welke alleen handelen over zedelijkheid, burgerlijke rechtvaardigheid en eerlijkheid, maar niet over heiligheid spreken. Indien wij de heilige Schriften willen kennen, moeten wij ze dagelijks lezen en onderzoeken, zoals de edele Bereërs deden, Acts 17:11. Zij moeten niet bij ons liggen verzuimd en zelden gelezen of ingezien. Merk hier nu op:

A. Wat de voortreffelijkheid van deze Schriften is: Zij is ingegeven door God, 2 Timothy 3:16, en daarom Zijn Woord. Zij is een goddelijke openbaring en wij kunnen op haar onfeilbaarheid staat maken. Dezelfde Schrift, die in ons van rede spreekt, overtuigt ons van haar onfeilbaarheid en openbaring. De profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, 2 Peter 1:21. De profeten en apostelen spraken niet uit zich zelven, maar wat zij van den Heere ontvingen, hebben zij ons overgeleverd. Dat de Schrift door goddelijke ingeving geschreven is, getuigt de majesteit van haar stijl, de waarheid, de voortreffelijkheid en de reinheid harer leer, de harmonie van haar verschillende delen, haar macht en invloed op de zielen der menigten, die haar gebruiken, de vervulling van vele profetieën betreffende de dingen, van welke geen mens iets vooruit weten kon, en de onvergelijkelijke wonderen, die verricht werden ten bewijze van haar goddelijken oorsprong. God bovendien mede getuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijnen wil, Hebrews 2:4.

B. Welk nut het voor ons zal hebben.

a. Zij kunnen ons wijs maken tot zaligheid, dat is, zij zijn een zekere gids op onzen weg naar het eeuwige leven. Zij zijn waarlijk wijs, die wijs zijn tot zaligheid. Die Schriften zijn nuttig om ons waarlijk wijs te maken, wijs voor onze zielen en de toekomende wereld. Zij maken u wijs tot zaligheid door het geloof. De Schriften zullen ons wijs maken tot zaligheid, indien zij gemengd zijn met het geloof, anders niet, Hebreeën .4:2. Want indien wij haarwaarheid en goedheid niet geloven, zullen zij ons geen nut doen.

b. Zij zijn nuttig voor ons in alle dingen van het Christelijke leven, tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. Zij beantwoorden aan elk deel van de goddelijke openbaring. Zij onderwijzen ons in de waarheid, zij bestraffen ons in hetgeen verkeerd is, zij leiden ons in hetgeen goed is. Zij zijn nuttig voor allen, want wij allen hebben behoefte aan lering, vermaning en verbetering. Zij zijn voornamelijk nuttig voor dienaren, want die moeten leren, vermanen en verbeteren, en hoe kunnen zij dat beter doen dan door de Schriften!

c. Opdat de mens Gods volmaakt zij, 2 Timothy 3:17. De Christen en de dienaar zijn de mensen Gods. Een mens Gods wordt in deze wereld gevormd door de Schriften. Door haar worden wij tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. In de Schriften is in alle gevallen en toestanden voorzien. Welke plichten wij te vervullen hebben, welke diensten van ons vereist worden, in de Schriften vinden wij genoeg om er ons toe instaat te stellen.

C. Alles samen genomen zien wij hier:

a. Dat de Schriften verschillend nut hebben en beantwoorden aan verschillende doeleinden.

Zij zijn nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering van alle dwalingen in ons oordeel en in ons leven, en tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is.

b. De Schrift is een volmaakte regel voor geloof en leven, en is bedoeld voor den mens Gods, de dienaar zowel als de Christen, die Gode gewijd zijn, want zij is nuttig tot lering, enz.

c. Zo wij de Schrift raadplegen, die door God ingegeven is, en haar voorschriften volgen, zullen wij mensen Gods gemaakt worden, volmaakt en tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. d. Geen wijsgerige geschriften, geen rabbijnse fabelen, geen paapse legenden, geen ongeschreven overleveringen, kunnen ons volmaakte mensen Gods maken, alleen de Schrift is daartoe instaat. O, dat wij meer onzen Bijbel liefhebben, en dichter bij hem ons houden dan ooit! Dan zullen wij ondervinden welke zegen en welk voordeel daarin gelegen is, en eindelijk de gelukzaligheid verkrijgen, die ons in hem beloofd en verzekerd is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Timothy 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-timothy-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile