Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Timotheüs 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 2

In dit hoofdstuk geeft de apostel Timotheus vele vermaningen en bestieringen, die van groot nut kunnen zijn ook voor anderen, beiden dienaren en Christenen, voor wie ze even goed bestemd zijn als voor hem.

I. Hij moedigt hem aan in zijn werk, hem wijzende waar hij hulp krijgen kan, 2 Timothy 2:1.

II. Hij moet zorgen voor opvolgers in de bediening, opdat de bediening niet met hem mocht uitsterven, 2 Timothy 2:2.

III. Hij vermaant hem tot standvastigheid en volharding in zijn werk, als een krijgsman en landbouwer, en om het oog te houden op het einde van al zijn lijden, 2 Timothy 2:3.

IV. Hij moet ijdele en onstichtelijke woordenstrijd vermijden, 2 Timothy 2:16, omdat die schadelijk en verderflijk zijn.

V. Hij spreekt over het fondament Gods dat vaststaat, 2 Timothy 2:19.

VI. Hij moet de begeerlijkheden der jonkheid vlieden, en de dwaze vragen, die zonder lering zijn, vermijden, met aanwijzing hoe zich te gedragen, 2 Timothy 2:22.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 TIMOTHES 2

In dit hoofdstuk geeft de apostel Timotheus vele vermaningen en bestieringen, die van groot nut kunnen zijn ook voor anderen, beiden dienaren en Christenen, voor wie ze even goed bestemd zijn als voor hem.

I. Hij moedigt hem aan in zijn werk, hem wijzende waar hij hulp krijgen kan, 2 Timothy 2:1.

II. Hij moet zorgen voor opvolgers in de bediening, opdat de bediening niet met hem mocht uitsterven, 2 Timothy 2:2.

III. Hij vermaant hem tot standvastigheid en volharding in zijn werk, als een krijgsman en landbouwer, en om het oog te houden op het einde van al zijn lijden, 2 Timothy 2:3.

IV. Hij moet ijdele en onstichtelijke woordenstrijd vermijden, 2 Timothy 2:16, omdat die schadelijk en verderflijk zijn.

V. Hij spreekt over het fondament Gods dat vaststaat, 2 Timothy 2:19.

VI. Hij moet de begeerlijkheden der jonkheid vlieden, en de dwaze vragen, die zonder lering zijn, vermijden, met aanwijzing hoe zich te gedragen, 2 Timothy 2:22.

Verzen 1-7

2 Timotheus 2:1-7

Hier moedigt de apostel Timotheus aan tot standvastigheid en volharding in zijn werk.

Word gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is, 2 Timothy 2:1. Zij, die werk voor God te doen hebben, moeten zich zelven opwekken om het te verrichten en er zich voor laten versterken. Sterk zijn in de genade, die in Christus Jezus is, kan opgevat worden als tegenstelling van zwakheid in de genade. Waar de waarheid der genade is, daar moet gestreefd worden naar de kracht der genade. Wanneer onze beproevingen toenemen, hebben wij behoefte om sterker en sterker te worden in hetgeen goed is, ons geloof sterker, ons besluit sterker, onze liefde tot God en Christus sterker. Ook kan men de uitdrukking opvatten als tegenstelling tegen sterkte in eigen kracht. Wees sterk, niet vertrouwende op uw eigen genoegzaamheid, maar op de genade, die in Christus Jezus is. Vergelijk Ephesians 6:10 :Wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht. Toen Petrus beloofde liever te zullen sterven voor Christus dan Hem te verloochenen, was hij sterk in eigen kracht, indien hij sterk geweest ware in de genade, die in Christus Jezus is, dan zou hij staande gebleven zijn.

1. Er is genade in Christus Jezus, want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden, John 1:17. Er is genoeg genade in Hem voor ons allen.

2. Wij moeten sterk zijn In die genade, niet in ons zelven, in onze eigen kracht, of in de genade die wij reeds ontvangen hebben, maar in de genade, die in Hem is, dat is de weg om gesterkt te worden in de genade.

3. Paulus vermaant Timotheus als een vader zijn zoon, met grote tederheid en genegenheid: Gij dan mijn zoon, word gesterkt, enz. Merk op:

I. Timotheus moest rekenen op lijden, zelfs ten bloede toe, en daarom moest hij anderen opleiden om hem op te volgen in de bediening van het Evangelie, 2 Timothy 2:2. Hij moest anderen onderrichten en hen oefenen voor de bediening, en zo aan anderen toevertrouwen hetgeen hijzelf gehoord had. Hij moest hen ook ordenen tot de bediening, het Evangelie in hun handen toevertrouwen, en hun ook op die wijze overdragen hetgeen hij gehoord had. Op twee dingen moest hij letten bij het ordenen van dienaren. Op hun getrouwheid of oprechtheid. Betrouw dat aan getrouwe mensen, wier doel oprecht is de verheerlijking Gods, de eer van Christus, het welzijn der zielen en de komst van het koninkrijk des Verlossers onder de mensen. En ook op hun geschiktheid voor de bediening. Zij moesten niet alleen zelfkennis hebben, maar ook bekwaam zijn om anderen te leren. Hier zien wij:

1. De dingen, welke Timotheus aan anderen moest toevertrouwen, hetgeen hij van den apostel gehoord had onder vele getuigen, hij moest niet iets anders overgeven, en wat Paulus hem en anderen toevertrouwd had, had deze ontvangen van den Heere Jezus Christus.

2. Hij moest het hun toevertrouwen als een pand, als heilige in bewaargeving, zij moesten het behouden en onverminkt weer aan anderen overdragen.

3. Zij, aan wie hij deze dingen moest toevertrouwen, moesten betrouwbare mannen zijn, en instaat om anderen te onderwijzen. 4. Ofschoon die mensen betrouwbaar en bekwaam waren, moesten die dingen hun betrouwd worden door Timotheus, een dienaar, een man in het ambt, want niemand mag zich zelven voor de bediening opwerpen, maar deze dingen moeten hem toebetrouwd worden door hen, die reeds in de bediening zijn.

II. Hij moest verdrukkingen lijden, 2 Timothy 2:3.

Gij dan, enz.

1. Alle Christenen, maar vooral de dienaren, zijn krijgsknechten van Jezus Christus, zij strijden onder Zijne banier, voor Zijne zaak, tegen Zijne vijanden, want Hij is de Leidsman onzer zaligheid, Hebrews 2:10.

2. De krijgsknechten van Jezus Christus moeten tonen goede krijgsknechten te zijn, getrouw aan hun aanvoerder, beslist voor Zijn zaak, en moeten het zwaard niet opsteken alvorens zij meer dan overwinnaars zijn door Hem, die hen liefgehad heeft, Romans 8:37.

3. Zij, die goede krijgsknechten van Jezus Christus zijn, moeten verdrukkingen lijden, dat is: zij moeten die verwachten en er op rekenen in deze wereld, moeten ze verdragen en er zich aan gewennen, en ze met lijdzaamheid doorstaan, wanneer ze komen, en er niet door bewogen worden van hun getrouwheid.

III. Hij moet zich niet wikkelen in de zaken dezer wereld, 2 Timothy 2:4. Een soldaat, wanneer hij ingelijfd wordt, verlaat zijn beroep en al wat daaraan vast is, om alleen te letten op de bevelen van zijn overste. Indien wij ons aangegeven hebben als krijgsknechten van Christus, moeten wij niet aan de wereld gehecht zijn, en ofschoon het niet anders kan of wij moeten ons wel in meerdere of mindere mate bemoeien met de zaken dezer wereld, omdat wij hier zolang we hier zijn altijd iets te doen hebben, mogen wij niet ingewikkeld worden in die dingen, zodat wij door deze verstrooid en afgetrokken worden van onzen plicht jegens God en de grote belangen van het Christendom. Zij, die den goeden strijd zullen strijden, moeten los van de wereld zijn, om Hem te behagen, die hen tot den krijg aangenomen heeft. De grote zorg van den soldaat is hoe hij zijn aanvoerder behagen zal, de grote zorg van den Christen moet zijn hoe hij Christus behagen zal. De wijze om Hem te behagen, die ons gekozen heeft om Zijne krijgsknechten te zijn, is niet ingewikkeld worden in de zaken van dit leven, maar van zulke banden vrij te blijven, die ons in den heiligen oorlog verhinderen zouden.

IV. Timotheus moest toezien dat hij in den geestelijken strijd de krijgswetten in acht nam en opvolgde, 2 Timothy 2:5. Indien iemand ook strijdt, die wordt niet gekroond tenzij hij wettiglijk heeft gestreden. Wij strijden om te overwinnen, onze lusten en gebreken te overwinnen, uit te munten in hetgeen goed is, maar wij kunnen den prijs niet verwachten tenzij wij wettiglijk gestreden hebben. In het doen van hetgeen goed is, moeten wij zorgen dat wij het op de rechte wijze doen, opdat ons goed niet gelasterd worde.

1. Een Christen strijdt om te overwinnen, zijn doel moet zijn zijne lusten en gebreken te overwinnen.

2. Hij moet daarbij strijden naar de hem gegeven bevelen, hij moet wettiglijk strijden. 3. Die dat doen, zullen gekroond worden, nadat de volledige overwinning behaald is.

V. Hij moet gewillig wachten op de beloning, 2 Timothy 2:6. De landman, als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten verwachten. Of, gelijk men eigenlijk behoort te lezen: De landman moet eerst arbeiden en alzo de vruchten verwachten. (Verg. James 5:7.) Zo wij vruchten willen oogsten, moeten wij eerst werken, zo wij den prijs willen winnen, moeten wij eerst lopen. En voorts, wij moeten eerst evenals de landman met vlijt en geduld werken, alvorens wij vruchten verkrijgen, wij moeten den wil van God volbrengen, alvorens wij de beloften verkrijgen, en daarom hebben wij behoefte aan lijdzaamheid, Hebrews 10:36. De apostel beveelt verder hetgeen hij gezegd heeft Timotheus ter ernstige overweging aan en drukt zijn verwachting en hoop daaromtrent uit. Merk hetgeen ik zeg, doch de Heere geve u verstand in alle dingen.

1. Paulus vermaant Timotheus om op de dingen te letten, waaromtrent hij hem onderricht had. Timotheus moest aangespoord worden om zijn verstand te gebruiken bij de overweging van de dingen Gods. Opmerken is nodig, evenzeer voor een goeden wandel als voor een gezonde bekering.

2. Hij bidt voor hem: De Heere geve u verstand in alle dingen. Het is God, die verstand geeft. De meest-begaafde heeft voortdurend meer behoefte aan deze gave. Indien Hij, die ons in Zijn Woord Zijn openbaring gaf, er het verstand in onze harten niet bij geeft, dan zijn wij niets. Tegelijk met onze gebeden voor anderen, dat de Heere hun verstand geve in alle dingen, moeten wij hen vermanen en opwekken om op te merken hetgeen wij zeggen, want overwegen is het middel om te verstaan, te herinneren en in praktijk te brengen hetgeen wij horen en lezen.

Verzen 1-7

2 Timotheus 2:1-7

Hier moedigt de apostel Timotheus aan tot standvastigheid en volharding in zijn werk.

Word gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is, 2 Timothy 2:1. Zij, die werk voor God te doen hebben, moeten zich zelven opwekken om het te verrichten en er zich voor laten versterken. Sterk zijn in de genade, die in Christus Jezus is, kan opgevat worden als tegenstelling van zwakheid in de genade. Waar de waarheid der genade is, daar moet gestreefd worden naar de kracht der genade. Wanneer onze beproevingen toenemen, hebben wij behoefte om sterker en sterker te worden in hetgeen goed is, ons geloof sterker, ons besluit sterker, onze liefde tot God en Christus sterker. Ook kan men de uitdrukking opvatten als tegenstelling tegen sterkte in eigen kracht. Wees sterk, niet vertrouwende op uw eigen genoegzaamheid, maar op de genade, die in Christus Jezus is. Vergelijk Ephesians 6:10 :Wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht. Toen Petrus beloofde liever te zullen sterven voor Christus dan Hem te verloochenen, was hij sterk in eigen kracht, indien hij sterk geweest ware in de genade, die in Christus Jezus is, dan zou hij staande gebleven zijn.

1. Er is genade in Christus Jezus, want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden, John 1:17. Er is genoeg genade in Hem voor ons allen.

2. Wij moeten sterk zijn In die genade, niet in ons zelven, in onze eigen kracht, of in de genade die wij reeds ontvangen hebben, maar in de genade, die in Hem is, dat is de weg om gesterkt te worden in de genade.

3. Paulus vermaant Timotheus als een vader zijn zoon, met grote tederheid en genegenheid: Gij dan mijn zoon, word gesterkt, enz. Merk op:

I. Timotheus moest rekenen op lijden, zelfs ten bloede toe, en daarom moest hij anderen opleiden om hem op te volgen in de bediening van het Evangelie, 2 Timothy 2:2. Hij moest anderen onderrichten en hen oefenen voor de bediening, en zo aan anderen toevertrouwen hetgeen hijzelf gehoord had. Hij moest hen ook ordenen tot de bediening, het Evangelie in hun handen toevertrouwen, en hun ook op die wijze overdragen hetgeen hij gehoord had. Op twee dingen moest hij letten bij het ordenen van dienaren. Op hun getrouwheid of oprechtheid. Betrouw dat aan getrouwe mensen, wier doel oprecht is de verheerlijking Gods, de eer van Christus, het welzijn der zielen en de komst van het koninkrijk des Verlossers onder de mensen. En ook op hun geschiktheid voor de bediening. Zij moesten niet alleen zelfkennis hebben, maar ook bekwaam zijn om anderen te leren. Hier zien wij:

1. De dingen, welke Timotheus aan anderen moest toevertrouwen, hetgeen hij van den apostel gehoord had onder vele getuigen, hij moest niet iets anders overgeven, en wat Paulus hem en anderen toevertrouwd had, had deze ontvangen van den Heere Jezus Christus.

2. Hij moest het hun toevertrouwen als een pand, als heilige in bewaargeving, zij moesten het behouden en onverminkt weer aan anderen overdragen.

3. Zij, aan wie hij deze dingen moest toevertrouwen, moesten betrouwbare mannen zijn, en instaat om anderen te onderwijzen. 4. Ofschoon die mensen betrouwbaar en bekwaam waren, moesten die dingen hun betrouwd worden door Timotheus, een dienaar, een man in het ambt, want niemand mag zich zelven voor de bediening opwerpen, maar deze dingen moeten hem toebetrouwd worden door hen, die reeds in de bediening zijn.

II. Hij moest verdrukkingen lijden, 2 Timothy 2:3.

Gij dan, enz.

1. Alle Christenen, maar vooral de dienaren, zijn krijgsknechten van Jezus Christus, zij strijden onder Zijne banier, voor Zijne zaak, tegen Zijne vijanden, want Hij is de Leidsman onzer zaligheid, Hebrews 2:10.

2. De krijgsknechten van Jezus Christus moeten tonen goede krijgsknechten te zijn, getrouw aan hun aanvoerder, beslist voor Zijn zaak, en moeten het zwaard niet opsteken alvorens zij meer dan overwinnaars zijn door Hem, die hen liefgehad heeft, Romans 8:37.

3. Zij, die goede krijgsknechten van Jezus Christus zijn, moeten verdrukkingen lijden, dat is: zij moeten die verwachten en er op rekenen in deze wereld, moeten ze verdragen en er zich aan gewennen, en ze met lijdzaamheid doorstaan, wanneer ze komen, en er niet door bewogen worden van hun getrouwheid.

III. Hij moet zich niet wikkelen in de zaken dezer wereld, 2 Timothy 2:4. Een soldaat, wanneer hij ingelijfd wordt, verlaat zijn beroep en al wat daaraan vast is, om alleen te letten op de bevelen van zijn overste. Indien wij ons aangegeven hebben als krijgsknechten van Christus, moeten wij niet aan de wereld gehecht zijn, en ofschoon het niet anders kan of wij moeten ons wel in meerdere of mindere mate bemoeien met de zaken dezer wereld, omdat wij hier zolang we hier zijn altijd iets te doen hebben, mogen wij niet ingewikkeld worden in die dingen, zodat wij door deze verstrooid en afgetrokken worden van onzen plicht jegens God en de grote belangen van het Christendom. Zij, die den goeden strijd zullen strijden, moeten los van de wereld zijn, om Hem te behagen, die hen tot den krijg aangenomen heeft. De grote zorg van den soldaat is hoe hij zijn aanvoerder behagen zal, de grote zorg van den Christen moet zijn hoe hij Christus behagen zal. De wijze om Hem te behagen, die ons gekozen heeft om Zijne krijgsknechten te zijn, is niet ingewikkeld worden in de zaken van dit leven, maar van zulke banden vrij te blijven, die ons in den heiligen oorlog verhinderen zouden.

IV. Timotheus moest toezien dat hij in den geestelijken strijd de krijgswetten in acht nam en opvolgde, 2 Timothy 2:5. Indien iemand ook strijdt, die wordt niet gekroond tenzij hij wettiglijk heeft gestreden. Wij strijden om te overwinnen, onze lusten en gebreken te overwinnen, uit te munten in hetgeen goed is, maar wij kunnen den prijs niet verwachten tenzij wij wettiglijk gestreden hebben. In het doen van hetgeen goed is, moeten wij zorgen dat wij het op de rechte wijze doen, opdat ons goed niet gelasterd worde.

1. Een Christen strijdt om te overwinnen, zijn doel moet zijn zijne lusten en gebreken te overwinnen.

2. Hij moet daarbij strijden naar de hem gegeven bevelen, hij moet wettiglijk strijden. 3. Die dat doen, zullen gekroond worden, nadat de volledige overwinning behaald is.

V. Hij moet gewillig wachten op de beloning, 2 Timothy 2:6. De landman, als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten verwachten. Of, gelijk men eigenlijk behoort te lezen: De landman moet eerst arbeiden en alzo de vruchten verwachten. (Verg. James 5:7.) Zo wij vruchten willen oogsten, moeten wij eerst werken, zo wij den prijs willen winnen, moeten wij eerst lopen. En voorts, wij moeten eerst evenals de landman met vlijt en geduld werken, alvorens wij vruchten verkrijgen, wij moeten den wil van God volbrengen, alvorens wij de beloften verkrijgen, en daarom hebben wij behoefte aan lijdzaamheid, Hebrews 10:36. De apostel beveelt verder hetgeen hij gezegd heeft Timotheus ter ernstige overweging aan en drukt zijn verwachting en hoop daaromtrent uit. Merk hetgeen ik zeg, doch de Heere geve u verstand in alle dingen.

1. Paulus vermaant Timotheus om op de dingen te letten, waaromtrent hij hem onderricht had. Timotheus moest aangespoord worden om zijn verstand te gebruiken bij de overweging van de dingen Gods. Opmerken is nodig, evenzeer voor een goeden wandel als voor een gezonde bekering.

2. Hij bidt voor hem: De Heere geve u verstand in alle dingen. Het is God, die verstand geeft. De meest-begaafde heeft voortdurend meer behoefte aan deze gave. Indien Hij, die ons in Zijn Woord Zijn openbaring gaf, er het verstand in onze harten niet bij geeft, dan zijn wij niets. Tegelijk met onze gebeden voor anderen, dat de Heere hun verstand geve in alle dingen, moeten wij hen vermanen en opwekken om op te merken hetgeen wij zeggen, want overwegen is het middel om te verstaan, te herinneren en in praktijk te brengen hetgeen wij horen en lezen.

Verzen 8-13

2 Timotheus 2:8-13

I. Om Timotheus in het lijden te bemoedigen, brengt de apostel hem de opstanding van Christus in gedachten, 2 Timothy 2:8. Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, welke is uit den zade David's, naar mijn Evangelie. Dit is het grote bewijs voor zijn goddelijke zending, en daarom de grote bevestiging van de waarheid van den Christelijken godsdienst, en de gedachtenis daarvan moet ons trouw aan onze Christelijke belijdenis doen zijn, en ons in het bijzonder aanmoedigen om voor haar te lijden. Lijdende heiligen moeten zich dat herinneren.

1. Wij moeten zien op Jezus, den Bewerker en Voleinder van ons geloof, die, om de vreugde welke Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God, Hebrews 12:2.

2. De vleeswording en opstanding van Jezus Christus, van harte geloofd en in het rechte licht beschouwd, zullen een Christen staande houden onder al het lijden dezes tegenwoordigen tijds.

II. Een ander ding om hem onder het lijden aan te moedigen was, dat hij Paulus tot een voorbeeld had.

1. Merk op hoe de apostel leed, 2 Timothy 2:9. Om hetwelk ik verdrukkingen lijd als een kwaaddoener, en Timotheus, de zoon, mag geen beter lot verwachten dan Paulus, de vader. Paulus was een man die goed deed, en toch leed hij als een kwaaddoener, wij moeten het dus niet te vreemd vinden wanneer het hun, die goed doen, slecht gaat in de wereld, en wanneer de beste mensen de slechtste behandeling ondergaan. Maar zijn troost was: het woord Gods is niet gebonden. Vervolgende machten kunnen dienaren doen zwijgen en hen tegenhouden, maar zij kunnen de werking van Gods Woord in de harten en gewetens der mensen niet verhinderen, dat Woord kan door geen menselijke macht gebonden worden. Dit moest Timotheus bemoedigen om niet bevreesd te zijn voor banden om de getuigenis van Jezus, om het woord van Christus, dat hem dierbaarder moest zijn dan de vrijheid, dan het leven zelf, want dat zou ten slotte blijken niets door deze banden geleden te hebben. Hier zien wij:

A. De behandeling, die de apostel van de wereld ondervond. Ik lijd verdrukkingen, hiertoe was hij geroepen en bestemd.

B. Het voorwendsel, waaronder hij verdrukt werd. Ik lijd als een kwaaddoener. Zo riepen de Joden omtrent Christus tot Pilatus: Indien deze geen kwaaddoener ware, wij zouden Hem u niet overgeleverd hebben, John 18:30. Zo ook Paulus.

C. De eigenlijke en ware oorzaak van zijn lijden als een kwaaddoener. Om hetwelk: dat is, om de zaak van het Evangelie. De apostel leed tot de banden toe, en hij zou ten bloede toe tegenstaan, strijdende tegen de zonde, Hebrews 12:4. Ofschoon de verkondigers van het Woord dikwijls gebonden zijn, het Woord zelf is niet gebonden.

2. Waarom leed hij gewillig? Ik verdraag alles om de uitverkorenen, 2 Timothy 2:10. Merk op: A. Goede dienaren mogen en moeten zich zelven bemoedigen in de zwaarste diensten en in het ergste lijden, met de gedachte dat God daaruit zeker iets goeds voor Zijne gemeente en zegen voor Zijne uitverkorenen zal doen voortkomen. Opdat zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, 2 Timothy 2:10. Na de verlossing van onze eigen zielen moeten wij gewillig zijn alles te doen en te lijden, wat de zaligheid der zielen van anderen kan bevorderen.

B. De uitverkorenen zijn bestemd om de zaligheid te verkrijgen. God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid, 1 Thessalonians 5:9.

C. Deze zaligheid is in Christus Jezus, als de fontein, de verwerver en de gever, en ze gaat vergezeld met eeuwige heerlijkheid, er is geen zaligheid buiten Jezus Christus.

D. Het lijden van den apostel was om der uitverkorenen wil, tot hun bevestiging en bemoediging.

III. Een ander ding, waarmee hij Timotheus aanmoedigt, is het vooruitzicht van den toekomenden staat.

1. Zij, die getrouw Christus, Zijne waarheid en Zijne wegen aanhangen, wat het hun ook kosten moge, zullen zeker daarvan in de toekomende wereld het voordeel genieten. Indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven, 2 Timothy 2:11. Zo wij, in gelijkvormigheid aan Christus, gestorven zijn aan deze wereld, haar vermaken, voordelen en eer, zullen wij met Hem in een betere wereld leven en voor altijd met Hem zijn. Ja, ofschoon wij geroepen worden om met en voor Hem te lijden, wij zullen er niets bij verliezen. Zij, die op aarde voor Christus lijden, zullen in den hemel met Hem regeren, 2 Timothy 2:12. Zij, die met David in zijne vernedering leden, werden in zijne verhoging met hem verhoogd, zo zal het ook gaan met hen, die lijden met den Zoon van David.

2. Het zal ons verlies zijn, indien wij Hem ontrouw worden. Indien wij Hem verloochenen, zo zal Hij ons ook verloochenen. Indien wij Hem verloochenen voor de mensen, zal Hij ons verloochenen voor den Vader, Matthew 10:33. En die man is voor eeuwig ellendig, dien Christus ten laatste verloochent. Dat zal zeker de uitslag zijn, of wij het geloven of niet, 2 Timothy 2:13. Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, Hij kan zich zelven niet verloochenen. Hij blijft getrouw aan Zijn bedreigingen, getrouw aan Zijne beloften, zomin de een als de ander zal ter aarde vallen, geen tittel of jota er van. Zo wij Christus getrouw blijven, zal Hij zeker getrouw zijn aan ons. Zo wij Hem ontrouw zijn, zal Hij getrouw zijn aan Zijne bedreigingen: Hij kan zich zelven niet verloochenen, Hij kan geen enkel woord terugtrekken, dat Hij gesproken heeft, want Hij is Ja en Amen, de getrouwe Getuige. Merk hier op:

A. Ons gestorven-zijn met Christus gaat aan ons leven met Hem vooraf en is er mee verbonden. Het een is het gevolg van het ander, ons lijden voor Hem is het middel om met Hem te regeren. Gij, die mij gevolgd zijt in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dan zult ook gij zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israël's, Matthew 19:28.

B. Dit is een getrouw woord, er mag mee gerekend en het moet geloofd worden. Maar: C. Zo wij Hem verloochenen, uit vrees, of uit schaamte, of ter wille van enig tijdelijk voordeel, dan zal Hij ons verloochenen en ontkennen, want Hij kan zich zelven niet verloochenen, maar zal getrouw Zijn woord volbrengen, zowel Zijn bedreigingen als Zijn beloften.

Verzen 8-13

2 Timotheus 2:8-13

I. Om Timotheus in het lijden te bemoedigen, brengt de apostel hem de opstanding van Christus in gedachten, 2 Timothy 2:8. Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, welke is uit den zade David's, naar mijn Evangelie. Dit is het grote bewijs voor zijn goddelijke zending, en daarom de grote bevestiging van de waarheid van den Christelijken godsdienst, en de gedachtenis daarvan moet ons trouw aan onze Christelijke belijdenis doen zijn, en ons in het bijzonder aanmoedigen om voor haar te lijden. Lijdende heiligen moeten zich dat herinneren.

1. Wij moeten zien op Jezus, den Bewerker en Voleinder van ons geloof, die, om de vreugde welke Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God, Hebrews 12:2.

2. De vleeswording en opstanding van Jezus Christus, van harte geloofd en in het rechte licht beschouwd, zullen een Christen staande houden onder al het lijden dezes tegenwoordigen tijds.

II. Een ander ding om hem onder het lijden aan te moedigen was, dat hij Paulus tot een voorbeeld had.

1. Merk op hoe de apostel leed, 2 Timothy 2:9. Om hetwelk ik verdrukkingen lijd als een kwaaddoener, en Timotheus, de zoon, mag geen beter lot verwachten dan Paulus, de vader. Paulus was een man die goed deed, en toch leed hij als een kwaaddoener, wij moeten het dus niet te vreemd vinden wanneer het hun, die goed doen, slecht gaat in de wereld, en wanneer de beste mensen de slechtste behandeling ondergaan. Maar zijn troost was: het woord Gods is niet gebonden. Vervolgende machten kunnen dienaren doen zwijgen en hen tegenhouden, maar zij kunnen de werking van Gods Woord in de harten en gewetens der mensen niet verhinderen, dat Woord kan door geen menselijke macht gebonden worden. Dit moest Timotheus bemoedigen om niet bevreesd te zijn voor banden om de getuigenis van Jezus, om het woord van Christus, dat hem dierbaarder moest zijn dan de vrijheid, dan het leven zelf, want dat zou ten slotte blijken niets door deze banden geleden te hebben. Hier zien wij:

A. De behandeling, die de apostel van de wereld ondervond. Ik lijd verdrukkingen, hiertoe was hij geroepen en bestemd.

B. Het voorwendsel, waaronder hij verdrukt werd. Ik lijd als een kwaaddoener. Zo riepen de Joden omtrent Christus tot Pilatus: Indien deze geen kwaaddoener ware, wij zouden Hem u niet overgeleverd hebben, John 18:30. Zo ook Paulus.

C. De eigenlijke en ware oorzaak van zijn lijden als een kwaaddoener. Om hetwelk: dat is, om de zaak van het Evangelie. De apostel leed tot de banden toe, en hij zou ten bloede toe tegenstaan, strijdende tegen de zonde, Hebrews 12:4. Ofschoon de verkondigers van het Woord dikwijls gebonden zijn, het Woord zelf is niet gebonden.

2. Waarom leed hij gewillig? Ik verdraag alles om de uitverkorenen, 2 Timothy 2:10. Merk op: A. Goede dienaren mogen en moeten zich zelven bemoedigen in de zwaarste diensten en in het ergste lijden, met de gedachte dat God daaruit zeker iets goeds voor Zijne gemeente en zegen voor Zijne uitverkorenen zal doen voortkomen. Opdat zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, 2 Timothy 2:10. Na de verlossing van onze eigen zielen moeten wij gewillig zijn alles te doen en te lijden, wat de zaligheid der zielen van anderen kan bevorderen.

B. De uitverkorenen zijn bestemd om de zaligheid te verkrijgen. God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid, 1 Thessalonians 5:9.

C. Deze zaligheid is in Christus Jezus, als de fontein, de verwerver en de gever, en ze gaat vergezeld met eeuwige heerlijkheid, er is geen zaligheid buiten Jezus Christus.

D. Het lijden van den apostel was om der uitverkorenen wil, tot hun bevestiging en bemoediging.

III. Een ander ding, waarmee hij Timotheus aanmoedigt, is het vooruitzicht van den toekomenden staat.

1. Zij, die getrouw Christus, Zijne waarheid en Zijne wegen aanhangen, wat het hun ook kosten moge, zullen zeker daarvan in de toekomende wereld het voordeel genieten. Indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven, 2 Timothy 2:11. Zo wij, in gelijkvormigheid aan Christus, gestorven zijn aan deze wereld, haar vermaken, voordelen en eer, zullen wij met Hem in een betere wereld leven en voor altijd met Hem zijn. Ja, ofschoon wij geroepen worden om met en voor Hem te lijden, wij zullen er niets bij verliezen. Zij, die op aarde voor Christus lijden, zullen in den hemel met Hem regeren, 2 Timothy 2:12. Zij, die met David in zijne vernedering leden, werden in zijne verhoging met hem verhoogd, zo zal het ook gaan met hen, die lijden met den Zoon van David.

2. Het zal ons verlies zijn, indien wij Hem ontrouw worden. Indien wij Hem verloochenen, zo zal Hij ons ook verloochenen. Indien wij Hem verloochenen voor de mensen, zal Hij ons verloochenen voor den Vader, Matthew 10:33. En die man is voor eeuwig ellendig, dien Christus ten laatste verloochent. Dat zal zeker de uitslag zijn, of wij het geloven of niet, 2 Timothy 2:13. Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, Hij kan zich zelven niet verloochenen. Hij blijft getrouw aan Zijn bedreigingen, getrouw aan Zijne beloften, zomin de een als de ander zal ter aarde vallen, geen tittel of jota er van. Zo wij Christus getrouw blijven, zal Hij zeker getrouw zijn aan ons. Zo wij Hem ontrouw zijn, zal Hij getrouw zijn aan Zijne bedreigingen: Hij kan zich zelven niet verloochenen, Hij kan geen enkel woord terugtrekken, dat Hij gesproken heeft, want Hij is Ja en Amen, de getrouwe Getuige. Merk hier op:

A. Ons gestorven-zijn met Christus gaat aan ons leven met Hem vooraf en is er mee verbonden. Het een is het gevolg van het ander, ons lijden voor Hem is het middel om met Hem te regeren. Gij, die mij gevolgd zijt in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dan zult ook gij zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israël's, Matthew 19:28.

B. Dit is een getrouw woord, er mag mee gerekend en het moet geloofd worden. Maar: C. Zo wij Hem verloochenen, uit vrees, of uit schaamte, of ter wille van enig tijdelijk voordeel, dan zal Hij ons verloochenen en ontkennen, want Hij kan zich zelven niet verloochenen, maar zal getrouw Zijn woord volbrengen, zowel Zijn bedreigingen als Zijn beloften.

Verzen 14-18

2 Timotheus 2:14-18

Na aldus Timotheus te hebben aangemoedigd om te lijden, gaat hij er nu toe over hem in zijn werk te leiden.

I. Hij moet er zich op toeleggen om hen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, te stichten en hun deze dingen in gedachtenis te brengen, zij weten ze reeds. Want dat is het werk der dienaren, niet om den mensen te vertellen wat zij nog niet weten, maar hun in gedachtenis te brengen hetgeen zij weten. Betuig dat zij geen woordenstrijd voeren. Zij, die geneigd zijn om woordenstrijd te voeren, strijden gewoonlijk over dingen van ondergeschikt belang. Woordenstrijd is zeer nadelig voor de dingen Gods. Zij mogen geen woordenstrijd voeren, hetwelk tot geen nut is. Indien de mensen slechts begrepen hoe nutteloos de strijdvragen in den godsdienst zijn, dan zouden zij niet zo ijverig met woorden strijden. Het dient alleen tot verkering der toehoorders, of hen af te trekken van de grote dingen Gods en onchristelijken haat en vijandigheden te verwekken, waarbij men dikwijls gevaar loopt de waarheid te verliezen. Sommigen zijn zeer genegen tot woordenstrijd, en zulke manieren bereiken nooit enig ander doel dan het schokken en afkeren van anderen, het is niet alleen nutteloos, maar zeer schadelijk, en daarom moeten de dienaren de mensen bevelen geen woordenstrijd te voeren, en zij hebben den meesten kans van gehoor te vinden, wanneer zij dat bevelen voor den Heere, dat is, in Zijn naam en op Zijn last, want dan tonen ze hun lastbrief.

Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, 2 Timothy 2:15. De zorg der dienaren moet zijn zich zelven Gode beproefd voor te stellen, Hem aangenaam te zijn, en te tonen dat zij door God beproefd zijn. Om dat te bereiken, moeten zij voortdurend zorgen en werken, als een arbeider, die niet beschaamd wordt. Dienaren moeten arbeiders zijn, zij hebben werk te verrichten en zij moeten er moeite toe nemen. Onbekwame, ontrouwe en luie arbeiders lopen gevaar van beschaamd te worden, maar zij, die hun werk behartigen en zich bij hun werk houden, zijn arbeiders, die niet beschaamd worden. En wat is hun werk? Het woord der waarheid recht snijden. Geen nieuw Evangelie bedenken, maar het Evangelie, dat aan hun zorg toebetrouwd is, recht uitdelen. Van oordeel spreken tot hen die oordeel, van troost tot hen die troost nodig hebben, een iegelijk zijn deel ter rechter tijd geven, Matthew 24:45.

1. Het woord, dat de dienaren verkondigen, is het woord der waarheid, want het is gesproken door den God der waarheid.

2. Er wordt grote wijsheid, oplettendheid en zorg vereist om dat woord der waarheid recht te snijden, Timotheus moest zich benaarstigen om dat te doen.

II. Hij moest op zijn hoede zijn tegen hen, die hem in zijn werk wilden verhinderen, 2 Timothy 2:16. Hij moest waken tegen dwalingen. Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel-roepen. De ketters, die roemden op hun inzichten en hun bewijsvoeringen, dachten dat hun mededelingen hun tot aanbeveling strekten, maar de apostel noemt het een ongoddelijk ijdel-roepen. Indien de mensen daarin behagen gaan scheppen, zullen zij in meerdere goddeloosheid toenemen. De weg der dwaling is een hellend vlak, laat een dwaasheid toegelaten en toegestemd worden, dan zullen spoedig duizend andere volgen. Hun woord zal voorteten als de kanker. Wanneer ketterijen de gemeente binnendringen, besmet de ziekte van een dikwijls vele anderen, ook kan een dwaling bij enig persoon vele ketterijen bij hem veroorzaken. Bij deze gelegenheid noemt de apostel een paar mannen, die kort geleden verderflijke dwaalleringen verkondigd hadden: Hymeneus en Philetus. Hij noemt deze dwaalleraren en brandmerkt hen daardoor tot hun eeuwige schande, en waarschuwt allen om niet naar hen te luisteren. Zij zijn van de waarheid afgeweken, van de fundamentele leerstellingen van den Christelijken godsdienst, welke de waarheid is. De opstanding der doden is een van de grote leerstellingen van Christus. Zie hier nu de listigheid van de Slang en van haar zaad. Zij ontkenden de opstanding niet (want dat zou geweest zijn zich openlijk en zelfbewust tegenover het woord van Christus stellen, maar zij gaven aan die heerlijke leer een valse uitlegging. Zij zeiden dat de opstanding alreeds geschied was, dat hetgeen Christus omtrent de opstanding gezegd had, in mystieken zin, bij wijze van allegorische voorstelling, moest opgevat worden, dat er alleen een geestelijke opstanding mede bedoeld was. Het is waar, er is een geestelijke opstanding, maar wanneer men daardoor komt tot de verklaring dat er ten laatsten dage geen werkelijke opstanding van het lichaam zijn zal, dan stoot men de ene door Christus verkondigde waarheid tegen de andere in stukken. Daardoor verkeerden zij sommiger geloof, trokken hen af van het geloof aan de opstanding der doden. En indien er geen opstanding der doden is, dan is er ook geen toekomstig leven, geen vergelding van onze diensten en ons lijden in de toekomende wereld, en dan zijn wij de ellendigste van alle mensen, 1 Corinthians 15:19. Alles, wat de leer van een toekomstig leven wegneemt, vernielt het geloof der Christenen. De apostel heeft deze dwaling in den brede afgekeurd in 1 Corinthians 15:1, en gaat daarom hier niet tot het aanvoeren van bewijzen over.

1. De leringen, welke Timotheus had te mijden, waren ongoddelijk en ijdel, zij waren ledige schaduwen en leidden tot ongoddelijkheid: zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen.

2. Dwalingen zijn zeer vruchtbaar en daarom des te gevaarlijker: hun woord zal voorteten als de kanker.

3. Wanneer iemand dwaalt aangaande de waarheid, heeft hij er altijd een aannemelijk voorwendsel voor. Hymenetus en Philetus ontkenden de opstanding niet, maar beweerden dat ze reeds geschied was.

4. Dwaling, vooral die den grondslag des geloofs raakt, zal altijd sommigen van de waarheid afkeren.

Verzen 14-18

2 Timotheus 2:14-18

Na aldus Timotheus te hebben aangemoedigd om te lijden, gaat hij er nu toe over hem in zijn werk te leiden.

I. Hij moet er zich op toeleggen om hen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, te stichten en hun deze dingen in gedachtenis te brengen, zij weten ze reeds. Want dat is het werk der dienaren, niet om den mensen te vertellen wat zij nog niet weten, maar hun in gedachtenis te brengen hetgeen zij weten. Betuig dat zij geen woordenstrijd voeren. Zij, die geneigd zijn om woordenstrijd te voeren, strijden gewoonlijk over dingen van ondergeschikt belang. Woordenstrijd is zeer nadelig voor de dingen Gods. Zij mogen geen woordenstrijd voeren, hetwelk tot geen nut is. Indien de mensen slechts begrepen hoe nutteloos de strijdvragen in den godsdienst zijn, dan zouden zij niet zo ijverig met woorden strijden. Het dient alleen tot verkering der toehoorders, of hen af te trekken van de grote dingen Gods en onchristelijken haat en vijandigheden te verwekken, waarbij men dikwijls gevaar loopt de waarheid te verliezen. Sommigen zijn zeer genegen tot woordenstrijd, en zulke manieren bereiken nooit enig ander doel dan het schokken en afkeren van anderen, het is niet alleen nutteloos, maar zeer schadelijk, en daarom moeten de dienaren de mensen bevelen geen woordenstrijd te voeren, en zij hebben den meesten kans van gehoor te vinden, wanneer zij dat bevelen voor den Heere, dat is, in Zijn naam en op Zijn last, want dan tonen ze hun lastbrief.

Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, 2 Timothy 2:15. De zorg der dienaren moet zijn zich zelven Gode beproefd voor te stellen, Hem aangenaam te zijn, en te tonen dat zij door God beproefd zijn. Om dat te bereiken, moeten zij voortdurend zorgen en werken, als een arbeider, die niet beschaamd wordt. Dienaren moeten arbeiders zijn, zij hebben werk te verrichten en zij moeten er moeite toe nemen. Onbekwame, ontrouwe en luie arbeiders lopen gevaar van beschaamd te worden, maar zij, die hun werk behartigen en zich bij hun werk houden, zijn arbeiders, die niet beschaamd worden. En wat is hun werk? Het woord der waarheid recht snijden. Geen nieuw Evangelie bedenken, maar het Evangelie, dat aan hun zorg toebetrouwd is, recht uitdelen. Van oordeel spreken tot hen die oordeel, van troost tot hen die troost nodig hebben, een iegelijk zijn deel ter rechter tijd geven, Matthew 24:45.

1. Het woord, dat de dienaren verkondigen, is het woord der waarheid, want het is gesproken door den God der waarheid.

2. Er wordt grote wijsheid, oplettendheid en zorg vereist om dat woord der waarheid recht te snijden, Timotheus moest zich benaarstigen om dat te doen.

II. Hij moest op zijn hoede zijn tegen hen, die hem in zijn werk wilden verhinderen, 2 Timothy 2:16. Hij moest waken tegen dwalingen. Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel-roepen. De ketters, die roemden op hun inzichten en hun bewijsvoeringen, dachten dat hun mededelingen hun tot aanbeveling strekten, maar de apostel noemt het een ongoddelijk ijdel-roepen. Indien de mensen daarin behagen gaan scheppen, zullen zij in meerdere goddeloosheid toenemen. De weg der dwaling is een hellend vlak, laat een dwaasheid toegelaten en toegestemd worden, dan zullen spoedig duizend andere volgen. Hun woord zal voorteten als de kanker. Wanneer ketterijen de gemeente binnendringen, besmet de ziekte van een dikwijls vele anderen, ook kan een dwaling bij enig persoon vele ketterijen bij hem veroorzaken. Bij deze gelegenheid noemt de apostel een paar mannen, die kort geleden verderflijke dwaalleringen verkondigd hadden: Hymeneus en Philetus. Hij noemt deze dwaalleraren en brandmerkt hen daardoor tot hun eeuwige schande, en waarschuwt allen om niet naar hen te luisteren. Zij zijn van de waarheid afgeweken, van de fundamentele leerstellingen van den Christelijken godsdienst, welke de waarheid is. De opstanding der doden is een van de grote leerstellingen van Christus. Zie hier nu de listigheid van de Slang en van haar zaad. Zij ontkenden de opstanding niet (want dat zou geweest zijn zich openlijk en zelfbewust tegenover het woord van Christus stellen, maar zij gaven aan die heerlijke leer een valse uitlegging. Zij zeiden dat de opstanding alreeds geschied was, dat hetgeen Christus omtrent de opstanding gezegd had, in mystieken zin, bij wijze van allegorische voorstelling, moest opgevat worden, dat er alleen een geestelijke opstanding mede bedoeld was. Het is waar, er is een geestelijke opstanding, maar wanneer men daardoor komt tot de verklaring dat er ten laatsten dage geen werkelijke opstanding van het lichaam zijn zal, dan stoot men de ene door Christus verkondigde waarheid tegen de andere in stukken. Daardoor verkeerden zij sommiger geloof, trokken hen af van het geloof aan de opstanding der doden. En indien er geen opstanding der doden is, dan is er ook geen toekomstig leven, geen vergelding van onze diensten en ons lijden in de toekomende wereld, en dan zijn wij de ellendigste van alle mensen, 1 Corinthians 15:19. Alles, wat de leer van een toekomstig leven wegneemt, vernielt het geloof der Christenen. De apostel heeft deze dwaling in den brede afgekeurd in 1 Corinthians 15:1, en gaat daarom hier niet tot het aanvoeren van bewijzen over.

1. De leringen, welke Timotheus had te mijden, waren ongoddelijk en ijdel, zij waren ledige schaduwen en leidden tot ongoddelijkheid: zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen.

2. Dwalingen zijn zeer vruchtbaar en daarom des te gevaarlijker: hun woord zal voorteten als de kanker.

3. Wanneer iemand dwaalt aangaande de waarheid, heeft hij er altijd een aannemelijk voorwendsel voor. Hymenetus en Philetus ontkenden de opstanding niet, maar beweerden dat ze reeds geschied was.

4. Dwaling, vooral die den grondslag des geloofs raakt, zal altijd sommigen van de waarheid afkeren.

Verzen 19-21

2 Timotheus 2:19-21

Hier zien wij, waarmee wij ons zelven mogen troosten, ten opzichte van deze en van andere kleinere dwalingen en ketterijen, die de gemeente besmetten en in beroering brengen en haar schade doen.

I. Het moet ons een grote troost zijn, dat het ongeloof van mensen de belofte Gods niet teniet kan doen. Ofschoon het geloof van sommigen verkeerd wordt, toch het vaste fondament Gods staat, 2 Timothy 2:19, het is onmogelijk dat zij de uitverkorenen kunnen verleiden. Ook kan dit bedoeld zijn van de waarheid zelf, die zij aanvallen. Alle aanvallen van de macht der duisternis tegen de leer van Christus kunnen haar niet schokken, zij staat vast en biedt het hoofd aan alle stormen, die tegen haar razen. De profeten en apostelen, dat is, de leer van Oud en Nieuw Testament, staat onbeweeglijk. Zij heeft een regel met twee opschriften, aan elke zijde een, zoals gewoonte is in een grootzegel.

1. Het ene opschrift drukt onzen troost uit: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en wie het niet zijn, Hij kent hen, dat is, Hij erkent hen, kent hen zo dat Hij hen nooit verliezen zal. Ofschoon het geloof van sommigen is verkeerd, toch kent de Heere den weg der rechtvaardigen, Psalms 1:6. Niets kan het geloof verkeren van hen, die God uitverkoren heeft.

2. Het andere zegel toont onzen plicht: Een iegelijk, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. Zij, die het voorrecht van de vertroosting willen genieten, moeten het ernstig nemen met de verplichting. Zo de naam van Christus over ons genoemd is, moeten wij afstaan van ongerechtigheid, anders zal Hij ons niet erkennen, maar in den groten dag tot ons zeggen: Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt, Matthew 7:23. Merk op:

A. Welke dwalingen ook in de gemeente mogen gebracht worden, het vaste fondament Gods staat en Zijn voornemen kan nimmer vernietigd worden.

B. God heeft sommigen in de gemeente, die de Zijnen zijn en die Hij als de Zijnen kent.

C. Belijdende Christenen noemen den naam van Christus, zijn naar Zijn naam genoemd, en moeten dus afstaan van de ongerechtigheid, want Christus heeft zich zelven voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, Titus 2:14.

II. Een ander ding, dat ons vertroosten kan, is dat, ofschoon sommigen van het geloof afgekeerd worden, anderen aan hun oprechtheid vasthouden en er bij volharden, 2 Timothy 2:20. In een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten enz. De gemeente van Christus is een groot huis, een wel- gemeubeld huis. Nu zijn sommige van de huishoudelijke voorwerpen van grote waarde, andere hebben weinig waarde en worden tot geringe doeleinden gebruikt, zoals de vaten van hout en aardewerk. Evenzo is het in de gemeente. Er zijn sommige belijders van den godsdienst gelijk aan houten en aarden vaten, zij zijn vaten ter onere. Maar daardoor zijn niet alle vaten ter onere, er zijn ook vaten van goud en zilver, vaten ter ere, geheiligd en bekwaamd tot gebruik des Heeren. Wanneer wij ontmoedigd worden door de slechtheid van sommigen, moeten wij ons zelven bemoedigen door de beschouwing van de deugdelijkheid der anderen. Voor ons zelven hebben wij toe te zien, dat wij vaten ter ere mogen zijn, wij moeten ons zelven van dat bederf reinigen, opdat wij aan des Meesters dienst geheiligd mogen zijn. 1. In de gemeente zijn sommige vaten ter ere en sommige ter onere, er zijn vaten der barmhartigheid en vaten des toorns, Psalms 9:22, Psalms 9:23. Sommigen onteren de gemeente door hun verkeerde denkbeelden en slechten wandel, en anderen eren haar en geven haar aanzien door hun voorbeeldig gedrag.

2. De mens moet zich zelven reinigen van die dwalingen, alvorens hij een vat ter ere kan zijn en geschikt voor den dienst des Meesters.

3. Elk vat moet voor des Meesters dienst geschikt zijn, ieder lid in de gemeente, dien God goedkeurt, moet aan zijns Meesters dienst gewijd zijn en geschikt voor Zijn gebruik.

4. Heiligmaking des harten is onze voorbereiding voor elk goed werk. De boom moet goedgemaakt worden, zal de vrucht goed zijn.

Verzen 19-21

2 Timotheus 2:19-21

Hier zien wij, waarmee wij ons zelven mogen troosten, ten opzichte van deze en van andere kleinere dwalingen en ketterijen, die de gemeente besmetten en in beroering brengen en haar schade doen.

I. Het moet ons een grote troost zijn, dat het ongeloof van mensen de belofte Gods niet teniet kan doen. Ofschoon het geloof van sommigen verkeerd wordt, toch het vaste fondament Gods staat, 2 Timothy 2:19, het is onmogelijk dat zij de uitverkorenen kunnen verleiden. Ook kan dit bedoeld zijn van de waarheid zelf, die zij aanvallen. Alle aanvallen van de macht der duisternis tegen de leer van Christus kunnen haar niet schokken, zij staat vast en biedt het hoofd aan alle stormen, die tegen haar razen. De profeten en apostelen, dat is, de leer van Oud en Nieuw Testament, staat onbeweeglijk. Zij heeft een regel met twee opschriften, aan elke zijde een, zoals gewoonte is in een grootzegel.

1. Het ene opschrift drukt onzen troost uit: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en wie het niet zijn, Hij kent hen, dat is, Hij erkent hen, kent hen zo dat Hij hen nooit verliezen zal. Ofschoon het geloof van sommigen is verkeerd, toch kent de Heere den weg der rechtvaardigen, Psalms 1:6. Niets kan het geloof verkeren van hen, die God uitverkoren heeft.

2. Het andere zegel toont onzen plicht: Een iegelijk, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. Zij, die het voorrecht van de vertroosting willen genieten, moeten het ernstig nemen met de verplichting. Zo de naam van Christus over ons genoemd is, moeten wij afstaan van ongerechtigheid, anders zal Hij ons niet erkennen, maar in den groten dag tot ons zeggen: Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt, Matthew 7:23. Merk op:

A. Welke dwalingen ook in de gemeente mogen gebracht worden, het vaste fondament Gods staat en Zijn voornemen kan nimmer vernietigd worden.

B. God heeft sommigen in de gemeente, die de Zijnen zijn en die Hij als de Zijnen kent.

C. Belijdende Christenen noemen den naam van Christus, zijn naar Zijn naam genoemd, en moeten dus afstaan van de ongerechtigheid, want Christus heeft zich zelven voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, Titus 2:14.

II. Een ander ding, dat ons vertroosten kan, is dat, ofschoon sommigen van het geloof afgekeerd worden, anderen aan hun oprechtheid vasthouden en er bij volharden, 2 Timothy 2:20. In een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten enz. De gemeente van Christus is een groot huis, een wel- gemeubeld huis. Nu zijn sommige van de huishoudelijke voorwerpen van grote waarde, andere hebben weinig waarde en worden tot geringe doeleinden gebruikt, zoals de vaten van hout en aardewerk. Evenzo is het in de gemeente. Er zijn sommige belijders van den godsdienst gelijk aan houten en aarden vaten, zij zijn vaten ter onere. Maar daardoor zijn niet alle vaten ter onere, er zijn ook vaten van goud en zilver, vaten ter ere, geheiligd en bekwaamd tot gebruik des Heeren. Wanneer wij ontmoedigd worden door de slechtheid van sommigen, moeten wij ons zelven bemoedigen door de beschouwing van de deugdelijkheid der anderen. Voor ons zelven hebben wij toe te zien, dat wij vaten ter ere mogen zijn, wij moeten ons zelven van dat bederf reinigen, opdat wij aan des Meesters dienst geheiligd mogen zijn. 1. In de gemeente zijn sommige vaten ter ere en sommige ter onere, er zijn vaten der barmhartigheid en vaten des toorns, Psalms 9:22, Psalms 9:23. Sommigen onteren de gemeente door hun verkeerde denkbeelden en slechten wandel, en anderen eren haar en geven haar aanzien door hun voorbeeldig gedrag.

2. De mens moet zich zelven reinigen van die dwalingen, alvorens hij een vat ter ere kan zijn en geschikt voor den dienst des Meesters.

3. Elk vat moet voor des Meesters dienst geschikt zijn, ieder lid in de gemeente, dien God goedkeurt, moet aan zijns Meesters dienst gewijd zijn en geschikt voor Zijn gebruik.

4. Heiligmaking des harten is onze voorbereiding voor elk goed werk. De boom moet goedgemaakt worden, zal de vrucht goed zijn.

Verzen 22-26

2 Timotheus 2:22-26

Hier vermaant Paulus Timotheus om zich te behoeden tegen de begeerlijkheden der jonkheid, 2 Timothy 2:22. Ofschoon hij een heilig, goed man was, in hoge mate der wereld afgestorven, vond Paulus het noodzakelijk hem te waarschuwen tegen de begeerlijkheden der jonkheid.

Vlied die, neem alle mogelijke voorzorgen om u daarin rein te houden. De lusten des vlezes zijn begeerlijkheden der jonkheid, waartegen jonge lieden zorgvuldig moeten waken, en de beste mag zich niet veilig achten. Hij geeft een uitnemend voorschrift tegen de begeerlijkheden der jonkheid. Jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede.

1. Begeerlijkheden der jonkheid zijn zeer gevaarlijk, en daarom moeten ook veelbelovende jonge lieden er tegen gewaarschuwd worden, want zij strijden tegen de ziel, 1 Peter 2:11.

2. De opwekking van onze genaden zal de uitblussing van onze lusten zijn, hoe meer wij volgen hetgeen goed is, des te verder zullen wij vlieden van hetgeen kwaad is. Rechtvaardigheid, geloof en liefde zijn uitnemende middelen tegen begeerlijkheden der jonkheid. Heilige liefde zal genezen van onreine lusten.

Vrede met degenen, die den Heere aanroepen uit een rein hart. Het zoeken van de gemeenschap der heiligen zal ons afhouden van alle deelgenootschap aan de werken der duisternis. Het kenmerk der Christenen is, dat zij den Heere aanroepen uit een rein hart. Christus moet aangeroepen worden. Het is een kenmerk van alle Christenen, dat zij tot Hem roepen, maar onze gebeden tot God en Christus zijn niet aangenaam en vinden geen verhoring indien ze niet komen uit een rein hart.

II. Hij waarschuwt hem tegen twistgierigheid en, ten einde die te voorkomen, waarschuwt hij hem tegen de vragen, die dwaas en zonder lering zijn, 2 Timothy 2:23, want die dienen niet tot stichting maar tot woordenstrijd. Zij, die zulke vragen voordroegen en er op ingingen, hielden zich zelven voor wijs en geleerd, maar Paulus noemt hen dwaas en zonder lering. Het kwaad dat ze doen is twisting voortbrengen, dat ze woordenstrijd en tegenspreking aanstichten tussen Christenen en dienaren. Het is zeer opmerkelijk hoe dikwijls en met hoeveel ernst Paulus Timotheus waarschuwt tegen godsdienstige twistgesprekken, en zonder twijfel was de bedoeling daarvan onder anderen ook aan te tonen, dat de godsdienst meer bestaat in geloven en beleven wat God eist, dan in fijn gesponnen redeneringen.

Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, 2 Timothy 2:24. Niets is slechter dan dat voor een dienstknecht van den Heere, die zelf niet twistte of riep, Matthew 12:19, maar een voorbeeld was van zachtmoedigheid en vriendelijkheid voor allen. De dienstknecht des Heeren moet vriendelijk zijn jegens allen, en daardoor tonen dat hij zelf onderworpen is aan de gebiedende macht van den heiligen godsdienst, dien hij geroepen is te onderwijzen en te bevorderen.

Bekwaam om te leren. Zij, die niet bekwaam zijn om te leren, zijn bekwaam om te twisten, zij zijn hoogmoedig en lichtgeraakt. Dienaren moeten geduldig zijn, het kwade kunnen verdragen, met zachtmoedigheid onderwijzen, 2 Timothy 2:25, niet alleen degenen, die zich onderwerpen, maar ook degenen, die tegenstaan. 1. Zij, die de waarheid tegenstaan, moeten onderwezen worden, want onderwijs in de Schrift is de wijze om met dwalenden om te gaan, en zal meer kans hebben van hen te overtuigen dan vurige tegenspraak, hij leert ons niet hun lichamen te verwoesten om de zielen te behouden.

2. Zij, die tegenstaan, moeten met zachtmoedigheid onderwezen worden, want de Heere is zachtmoedig en nederig van hart, Matthew 11:29, en dit komt overeen met het kenmerk van den dienstknecht des Heeren. Hij moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren en die de kwaden kan verdragen, 2 Timothy 2:24. Dit is de weg om de waarheid in haar licht en macht te tonen en het kwade door het goede te overwinnen, Romans 12:21.

3. Hetgeen dienaren moeten beogen met het onderwijzen van hen, die tegenstaan, is hun bekering of hun God te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid. Merk hier op:

A. Berouw is een gave Gods.

B. Het is een gave met een voorbehoud in het geval van hen, die tegenstaan, en daarom, ofschoon wij nooit mogen wanhopen aan de genade Gods, moeten wij zorgen er niet op vooruit te lopen. Of God hun bekering gave!

C. Dezelfde God, die ons tot ontdekking der waarheid brengt, geeft ons door Zijne genade haar te erkennen, anders zouden onze harten tegen haar in opstand blijven, want wij moeten met den mond belijden zowel als met het hart geloven, Romans 10:9, Romans 10:10. En daardoor bekeren zondaars zich uit den strik des Satans. Zie hier:

a. De ellende der zondaren, zij zijn in den strik des duivels, en daaronder gevangen tot zijnen wil. Zij zijn slaven van den slechtsten meester, want hij is de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, Ephesians 2:2. Zij zijn in een strik gevangen, en wel in den ergsten strik, want het is die des duivels, zij zijn als de vissen, die gevangen worden in het boze net, als de vogels, die in het garen verward zijn. Zij zijn onder den vloek van Cham, een knecht der knechten zij hij zijnen broederen, Genesis 9:25, zij zijn slaven van hem, die ook niet meer dan een slaaf is.

b. Het geluk van hen, die tot berouw komen, zij ontwaken wederom uit den strik, als een vogel uit den strik des vogelaars, de strik is gebroken en zij zijn ontkomen, en hoe groter het gevaar des te groter de bevrijding. Wanneer zondaren berouw gevoelen, worden zij, die tevoren door den duivel naar zijnen wil gevangen geleid werden, geleid in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, en hebben hun wil verenigd met dien van den Heere Jezus. Deze goede Heere verlosse ons uit alle strikken!

Verzen 22-26

2 Timotheus 2:22-26

Hier vermaant Paulus Timotheus om zich te behoeden tegen de begeerlijkheden der jonkheid, 2 Timothy 2:22. Ofschoon hij een heilig, goed man was, in hoge mate der wereld afgestorven, vond Paulus het noodzakelijk hem te waarschuwen tegen de begeerlijkheden der jonkheid.

Vlied die, neem alle mogelijke voorzorgen om u daarin rein te houden. De lusten des vlezes zijn begeerlijkheden der jonkheid, waartegen jonge lieden zorgvuldig moeten waken, en de beste mag zich niet veilig achten. Hij geeft een uitnemend voorschrift tegen de begeerlijkheden der jonkheid. Jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede.

1. Begeerlijkheden der jonkheid zijn zeer gevaarlijk, en daarom moeten ook veelbelovende jonge lieden er tegen gewaarschuwd worden, want zij strijden tegen de ziel, 1 Peter 2:11.

2. De opwekking van onze genaden zal de uitblussing van onze lusten zijn, hoe meer wij volgen hetgeen goed is, des te verder zullen wij vlieden van hetgeen kwaad is. Rechtvaardigheid, geloof en liefde zijn uitnemende middelen tegen begeerlijkheden der jonkheid. Heilige liefde zal genezen van onreine lusten.

Vrede met degenen, die den Heere aanroepen uit een rein hart. Het zoeken van de gemeenschap der heiligen zal ons afhouden van alle deelgenootschap aan de werken der duisternis. Het kenmerk der Christenen is, dat zij den Heere aanroepen uit een rein hart. Christus moet aangeroepen worden. Het is een kenmerk van alle Christenen, dat zij tot Hem roepen, maar onze gebeden tot God en Christus zijn niet aangenaam en vinden geen verhoring indien ze niet komen uit een rein hart.

II. Hij waarschuwt hem tegen twistgierigheid en, ten einde die te voorkomen, waarschuwt hij hem tegen de vragen, die dwaas en zonder lering zijn, 2 Timothy 2:23, want die dienen niet tot stichting maar tot woordenstrijd. Zij, die zulke vragen voordroegen en er op ingingen, hielden zich zelven voor wijs en geleerd, maar Paulus noemt hen dwaas en zonder lering. Het kwaad dat ze doen is twisting voortbrengen, dat ze woordenstrijd en tegenspreking aanstichten tussen Christenen en dienaren. Het is zeer opmerkelijk hoe dikwijls en met hoeveel ernst Paulus Timotheus waarschuwt tegen godsdienstige twistgesprekken, en zonder twijfel was de bedoeling daarvan onder anderen ook aan te tonen, dat de godsdienst meer bestaat in geloven en beleven wat God eist, dan in fijn gesponnen redeneringen.

Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, 2 Timothy 2:24. Niets is slechter dan dat voor een dienstknecht van den Heere, die zelf niet twistte of riep, Matthew 12:19, maar een voorbeeld was van zachtmoedigheid en vriendelijkheid voor allen. De dienstknecht des Heeren moet vriendelijk zijn jegens allen, en daardoor tonen dat hij zelf onderworpen is aan de gebiedende macht van den heiligen godsdienst, dien hij geroepen is te onderwijzen en te bevorderen.

Bekwaam om te leren. Zij, die niet bekwaam zijn om te leren, zijn bekwaam om te twisten, zij zijn hoogmoedig en lichtgeraakt. Dienaren moeten geduldig zijn, het kwade kunnen verdragen, met zachtmoedigheid onderwijzen, 2 Timothy 2:25, niet alleen degenen, die zich onderwerpen, maar ook degenen, die tegenstaan. 1. Zij, die de waarheid tegenstaan, moeten onderwezen worden, want onderwijs in de Schrift is de wijze om met dwalenden om te gaan, en zal meer kans hebben van hen te overtuigen dan vurige tegenspraak, hij leert ons niet hun lichamen te verwoesten om de zielen te behouden.

2. Zij, die tegenstaan, moeten met zachtmoedigheid onderwezen worden, want de Heere is zachtmoedig en nederig van hart, Matthew 11:29, en dit komt overeen met het kenmerk van den dienstknecht des Heeren. Hij moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren en die de kwaden kan verdragen, 2 Timothy 2:24. Dit is de weg om de waarheid in haar licht en macht te tonen en het kwade door het goede te overwinnen, Romans 12:21.

3. Hetgeen dienaren moeten beogen met het onderwijzen van hen, die tegenstaan, is hun bekering of hun God te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid. Merk hier op:

A. Berouw is een gave Gods.

B. Het is een gave met een voorbehoud in het geval van hen, die tegenstaan, en daarom, ofschoon wij nooit mogen wanhopen aan de genade Gods, moeten wij zorgen er niet op vooruit te lopen. Of God hun bekering gave!

C. Dezelfde God, die ons tot ontdekking der waarheid brengt, geeft ons door Zijne genade haar te erkennen, anders zouden onze harten tegen haar in opstand blijven, want wij moeten met den mond belijden zowel als met het hart geloven, Romans 10:9, Romans 10:10. En daardoor bekeren zondaars zich uit den strik des Satans. Zie hier:

a. De ellende der zondaren, zij zijn in den strik des duivels, en daaronder gevangen tot zijnen wil. Zij zijn slaven van den slechtsten meester, want hij is de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, Ephesians 2:2. Zij zijn in een strik gevangen, en wel in den ergsten strik, want het is die des duivels, zij zijn als de vissen, die gevangen worden in het boze net, als de vogels, die in het garen verward zijn. Zij zijn onder den vloek van Cham, een knecht der knechten zij hij zijnen broederen, Genesis 9:25, zij zijn slaven van hem, die ook niet meer dan een slaaf is.

b. Het geluk van hen, die tot berouw komen, zij ontwaken wederom uit den strik, als een vogel uit den strik des vogelaars, de strik is gebroken en zij zijn ontkomen, en hoe groter het gevaar des te groter de bevrijding. Wanneer zondaren berouw gevoelen, worden zij, die tevoren door den duivel naar zijnen wil gevangen geleid werden, geleid in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, en hebben hun wil verenigd met dien van den Heere Jezus. Deze goede Heere verlosse ons uit alle strikken!

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Timothy 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-timothy-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile