Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-4.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 4In het vorige hoofdstuk zagen wij dat Elisa grote diensten heeft gedaan voor de drie koningen, aan zijn gebeden en profetieën hadden zij hun leven en hun overwinning te danken. Nu zou men verwacht hebben dat ons in het volgende hoofdstuk verhaald zou worden, welke eer Elisa hiervoor werd aangedaan en met welke waardigheden hij werd bekleed, dat hij terstond tot een hoge betrekking aan het hof bevorderd is geworden, tot eerste staatsminister werd aangesteld, dat Josafat hem mee naar zijn land heeft genomen, en hen tot bevordering in zijn rijk heeft gebracht. Nee, de wijze man heeft het leger verlost, maar geen mens gedacht aan die wijze man, Ecclesiastes 9:15. Of, indien hem bevordering was aangeboden, heeft hij haar geweigerd, hij wilde liever goed doen in de profetenscholen, dan in groot aanzien zijn aan het hof van vorsten. God maakte hem groot en dat was hem genoeg. Hij maakte hem waarlijk groot, want wij vinden hem hier bezig met niet minder dan vijf wonderen te doen.
I. Hij vermenigvuldigde de olie van de arme weduwe, 2 Kings 4:1.
II.Hij verkreeg voor de vrome Sunamietische de zegen van een zoon in haar ouderdom, 2 Kings 4:8.
III. Hij wekte dat kind op tot het leven nadat het was gestorven, 2 Kings 4:18 -2 Kings 4:37.
IV. Hij genas het vergiftige moes, 2 Kings 4:38.
V. Hij spijzigde honderd mannen met twintig kleine broden, 2 Kings 4:42.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 4In het vorige hoofdstuk zagen wij dat Elisa grote diensten heeft gedaan voor de drie koningen, aan zijn gebeden en profetieën hadden zij hun leven en hun overwinning te danken. Nu zou men verwacht hebben dat ons in het volgende hoofdstuk verhaald zou worden, welke eer Elisa hiervoor werd aangedaan en met welke waardigheden hij werd bekleed, dat hij terstond tot een hoge betrekking aan het hof bevorderd is geworden, tot eerste staatsminister werd aangesteld, dat Josafat hem mee naar zijn land heeft genomen, en hen tot bevordering in zijn rijk heeft gebracht. Nee, de wijze man heeft het leger verlost, maar geen mens gedacht aan die wijze man, Ecclesiastes 9:15. Of, indien hem bevordering was aangeboden, heeft hij haar geweigerd, hij wilde liever goed doen in de profetenscholen, dan in groot aanzien zijn aan het hof van vorsten. God maakte hem groot en dat was hem genoeg. Hij maakte hem waarlijk groot, want wij vinden hem hier bezig met niet minder dan vijf wonderen te doen.
I. Hij vermenigvuldigde de olie van de arme weduwe, 2 Kings 4:1.
II.Hij verkreeg voor de vrome Sunamietische de zegen van een zoon in haar ouderdom, 2 Kings 4:8.
III. Hij wekte dat kind op tot het leven nadat het was gestorven, 2 Kings 4:18 -2 Kings 4:37.
IV. Hij genas het vergiftige moes, 2 Kings 4:38.
V. Hij spijzigde honderd mannen met twintig kleine broden, 2 Kings 4:42.
Verzen 1-7
2 Koningen 4:1-7Elisa's wonderen waren tot nut, niet tot vertoning, ook dit wonder was dit, het was een wezenlijke daad van barmhartigheid. Ook Christus' wonderen waren dit, het waren niet slechts grote wonderen, maar grote weldaden voor hen, ten behoeve waarvan zij gedaan werden. God verheerlijkt Zijn goedheid met Zijn macht.
I. Elisa hoort bereidwillig de klacht aan van een arme weduwe. Zij was de weduwe van een profeet, tot wie zal zij zich dan wenden dan tot hem, die een vader was van de zonen van de profeten, en dus belang stelde in het welvaren van hun gezin? Het schijnt dat de profeten vrouwen hadden, zowel als de priesters, hoewel de profetie niet zoals het priesterschap als erfrecht overging van vader op zoon. Het huwelijk is eerbaar onder allen, en ook met de heiligste roeping niet onbestaanbaar. Nu wordt ons door de klacht van deze arme vrouw, te verstaan gegeven:
1. Dat haar echtgenoot, n van de zonen van de profeten zijnde, aan Elisa wel bekend was. Leraren van uitnemende gaven en positie moeten zich bekendmaken met hen, die in alle opzichten hun minderen zijn, zich bekendmaken met hun karakter en toestand.
2. Dat hij de naam had van een Godvruchtig man te zijn geweest. Elisa wist dat hij iemand was, die de Heere vreesde, anders zou hij de eer van een profeet te zijn onwaardig, en voor het werk van een profeet onbekwaam zijn geweest. Hij was iemand, die in een tijd van algemene afval aan zijn oprechtheid had vastgehouden, een van de zeven duizend, die de knieën niet voor Bal hadden gebogen.
3. Dat hij, hoewel hij een goed man en een Godvruchtig leraar was, gestorven was. De profeten, zullen die in eeuwigheid leven? Zij die bekleed waren met de Geest van de profetie, waren hierdoor niet gewapend tegen de slag van de dood.
4. Dat hij arm gestorven was, en meer schulden had nagelaten dan bezittingen, waaruit zij betaald konden worden. Hij heeft die schulden niet gemaakt door verkwisting of zich in weelde toe te geven, want hij was iemand, die de Heere vreesde, en dus niet zo'n handelwijze durfde volgen, ja meer, de Godsdienst legt de mensen de plicht op om niet boven hun vermogen te leven, meer uit te geven dan God hun geeft, zelfs niet aan dingen, die op zichzelf geoorloofd zijn, want daardoor moeten zij wel in een toestand komen waarin zij niet instaat zijn ieder het zijne te geven, en zich dus schuldig maken aan een voortdurende daad van ongerechtigheid. Toch kan het het lot wezen van hen, die God vrezen, schulden te hebben en onmachtig te zijn om ze te betalen, door beproevingen in de leidingen van Gods voorzienigheid, door verliezen op zee of door slechte schulden, of door hun eigen onvoorzichtigheid, want de kinderen van het licht zijn niet altijd wijs in de zaken van deze wereld. Misschien was deze profeet verarmd door vervolging, toen Izebel heerste, hadden profeten moeite genoeg om te leven, in het bijzonder zij, die een gezin hadden.
5. Dat de schuldeiser zeer streng voor haar was. Zij had twee zonen om haar ten steun te zijn in haar weduwstaat, en hun arbeid wordt gerekend als nagelaten goed, waarmee schulden betaald kunnen worden, en dus moeten deze zeven jaren dienen, Exodus 21:2, om met hun arbeid die schuld af te doen. Zij, die hun gezin onder een last van schuld achterlaten, niet evenredig aan hun bezittingen, weten niet welk een erfenis van last en verdriet zij hun nalaten. In deze benauwdheid gaat de arme weduwe tot Elisa, steunende op de belofte, dat het zaad van de rechtvaardige niet verlaten zal worden. Het geslacht van de oprechten kan hulp verwachten van Gods voorzienigheid en steun van Zijn profeten.
II. Hij verleent krachtige, afdoende hulp aan deze arme weduwe, stelt haar in de gelegenheid haar schuld te betalen en verder in het onderhoud van haar en haar gezin te voorzien. Hij zei niet: Wordt warm en wordt verzadigd. maar gaf haar wezenlijke hulp. Hij heeft haar geen kleinigheid gegeven voor haar ogenblikkelijke nood, maar zette haar in een zaak, zij moest olie verkopen, en hij bezorgde haar een voorraad er van om te beginnen. Dit deed hij door een wonder, maar voor ons is het een aanduiding van wat de beste manier is om liefdadigheid te bewijzen, en wat de grootste weldaad is, die wij aan armen doen kunnen, namelijk hen zo mogelijk te helpen om het weinige dat zij hebben te vermeerderen door hun eigen naarstigheid en verstand.
1. Hij zei haar wat zij doen moest. Hij overwoog haar toestand. Wat zal ik u doen? De zonen van de profeten waren arm, en het zou weinig betekenen om een collecte onder hen te houden voor haar, maar de God van de heilige profeten is machtig om in haar nood te voorzien, al haar nooddruft te vervullen, en als er een weinig onder haar beheer is, dan moet in haar nood voorzien worden door Zijn zegen en door dat weinige te vermeerderen. Elisa vraagt haar daarom wat zij heeft, dat verkocht kan worden, en bevindt dat zij niets heeft dan een kruik met olie, 2 Kings 4:2. Indien zij enig zilverwerk had gehad of meubelen, hij zou haar gezegd hebben die dingen te verkopen, om haar schulden te kunnen vereffenen. Wij kunnen datgene niet waarlijk, niet met gerustheid het onze noemen, dat het onze niet is als onze schulden betaald zijn. Indien zij deze kruik met olie niet had gehad, zou Gods macht voor haar hebben kunnen voorzien, maar die kruik met olie hebbende, zal Gods macht daarmee werken, om ons te leren, om zoveel mogelijk partij te trekken van hetgeen wij hebben. De profeet, wetende dat zij een goede naam heeft onder haar naburen, zegt haar lege vaten van hen te lenen, 2 Kings 4:3, want haar eigen vaten schijnen zij verkocht te hebben, om haar schuldeisers te betalen. Hij zegt haar de deur voor haar en haar zonen toe te sluiten, terwijl zij al die vaten vulde uit die een kruik. Zij moet de deur sluiten om te voorkomen, dat zij door haar schuldeisers of anderen gestoord zou worden terwijl zij er mee bezig was, opdat zij de schijn niet zou hebben van hoogmoedig te roemen op deze wonderdadige voorziening, en gelegenheid zou hebben om God bij deze buitengewone gelegenheid te loven en te danken.
Merk op:
a. De olie moest vermenigvuldigd worden bij het gieten in de vaten zoals het meel van de andere weduwe in het gebruiken. Het middel om wat wij hebben te vermeerderen, is het te gebruiken, wie heeft, aan die zal gegeven worden. Het is niet door de talenten op te garen, maar door er mee te handelen, dat zij verdubbeld worden.
b. De olie moet door haarzelf uitgegoten worden, niet door Elisa of door n van de zonen van de profeten, om te kennen te geven dat het na ons zorgvuldig naarstig streven is, dat wij moeten verwachten dat de zegen Gods ons zal verrijken beide voor deze en voor de andere wereld. Wat wij hebben zal het best in onze eigen hand toenemen.
2. Dienovereenkomstig deed zij. Zij heeft de profeet niet gezegd, dat hij slechts bedoelde met haar te schertsen, maar vast gelovende in de Goddelijke macht en goedheid, en in zuivere gehoorzaamheid aan de profeet, leende zij veel grote en kleine vaten van haar naburen, en goot er haar olie in, n van haar zonen werd gebruikt om haar de ledige vaten aan te geven, en de andere om de gevulde zorgvuldig weg te zetten, terwijl zij allen verbaasd waren hun kruik als een fontein van levend water te zien, altijd vloeiende, en toch altijd vol, zij zien de bron niet, waaruit de toevoer komt, maar geloven dat zij in Hem is "in wie al onze fonteinen zijn." Jobs gezegde is nu naar de letter bewaarheid: "de rots goot mij oliebeken uit," Job 29:6. Dit was misschien in de stam van Aser, een deel van wiens zegen was: hij dope zijn voet in olie, Deuteronomy 43:24.
3. De olie bleef vloeien zolang zij ledige vaten had om haar te ontvangen, toen elk vat gevuld was, stond de olie stil, want het betaamde niet dat deze kostbare vloeistof zou overlopen en als water op de grond uitgestort zou worden, dat niet weer verzameld wordt. Wij zijn nooit nauw in God en in Zijn macht en milddadigheid en de rijkdom van Zijn genade, al onze nauwheid is in onszelf. Het is ons geloof dat faalt, niet Zijn belofte. Hij geeft boven ons bidden, waren er meer vaten, er zou in God genoeg zijn om ze te vullen, genoeg voor allen, genoeg voor ieder. Was deze kruik met olie uitgeput, zolang er nog vaten waren om er mee gevuld te worden? En zullen wij dan vrezen dat de gouden olie, die uit de wortel en de vettigheid van de goede olijfboom vloeit, falen zal, zolang er nog lampen zijn, die er mee voorzien moeten worden? Zacheria 4:12.
4. De profeet zei haar wat zij doen moest met de olie, die zij had verkregen, 2 Kings 4:7. Zij moet haar niet voor haar eigen gebruik houden, om haar aangezicht te doen blinken. Zij, die door Gods voorzienigheid arm gemaakt werden moeten zich met armoedige gerieflijkheid voor zichzelf vergenoegen-dat is: weten gebrek te lijden, zij moeten niet denken dat, als zij iets krijgen, dat beter is dan het gewone, zij het gebruiken mogen, om hun eigen zucht tot weelde te voldoen. Neen:
A. Zij moet de olie verkopen aan de rijken die instaat zijn haar voor hun eigen gebruik te kopen. Wij kunnen veronderstellen dat die olie, voortgebracht zijnde door een wonder, de allerbeste was van haar soort, zoals de wijn, die door een wonder van Christus werd voortgebracht, John 2:10, zodat zij er een goede prijs voor kon maken, en er spoedig kopers voor zou vinden. Waarschijnlijk hebben de kooplieden haar gekocht voor de uitvoer, want olie was een van de voortbrengselen van hun land, waarin de Israëlieten handel dreven, Ezechiël 27:17.
B. Met het geld, dat zij voor de olie ontving, moet zij haar schuld betalen. Al was haar schuldeiser ook te streng voor haar, moet hij het hem verschuldigde toch niet verliezen. Nu zij het kan, moet haar eerste zorg wezen, die schuld af te doen, zelfs eer zij nog enigerlei voorziening maakt voor haar kinderen. Het is een van de fundamentele wetten van onze Godsdienst, dat wij aan ieder het zijne geven, iedere rechtmatige schuld betalen, al blijft er dan ook nog zo weinig voor onszelf over, en dat wel niet uit dwang, maar gewillig en zonder murmureren, niet slechts om niet gemaand of in rechten te worden aangesproken, maar om des gewetens wil. Zij, die een eerlijk gemoed hebben, kunnen hun dagelijks brood niet met genoegen eten, of het moet hun eigen brood zijn.
C. Het overige moet niet bewaard worden, maar zij moet er met haar kinderen van leven, niet van de olie, maar van het geld, dat er voor ontvangen wordt, en waarmee zij zich instaat moeten stellen een eerlijk bestaan te hebben. Ongetwijfeld heeft zij gedaan wat de man Gods haar zei, en daarom:
a. Laat hen, die arm en in kommer zijn, aangemoedigd wezen om in de weg van de plicht op God te vertrouwen ter voorziening in hun nood. Gij zult "voorzeker gevoed worden," Psalms 37:3, al is het dan ook niet met een feestmaal. Weliswaar, wij kunnen thans geen wonderen verwachten, maar wij kunnen goedertierenheden verwachten, zo wij op God zien en Hem verbeiden. Laat in het bijzonder weduwen, en in zeer bijzondere zin, weduwen van profeten, op Hem bebouwen om haar en haar vaderloze kinderen in het leven te behouden, want Hij is de Rechter van de weduwen en de Vader van de wezen.
b. Laat hen, die door God met overvloed gezegend werden, hem gebruiken tot eer van God, en onder de leiding van Zijn woord, laat hen er rechtvaardig mee doen, zoals deze arme weduwe gedaan heeft, en God blijmoedig dienen in het gebruik er van, en, evenals Elisa bereid zijn om goed te doen aan hen, die hen nodig hebben, de blinden tot ogen, en de kreupelen tot voeten te zijn.
Verzen 1-7
2 Koningen 4:1-7Elisa's wonderen waren tot nut, niet tot vertoning, ook dit wonder was dit, het was een wezenlijke daad van barmhartigheid. Ook Christus' wonderen waren dit, het waren niet slechts grote wonderen, maar grote weldaden voor hen, ten behoeve waarvan zij gedaan werden. God verheerlijkt Zijn goedheid met Zijn macht.
I. Elisa hoort bereidwillig de klacht aan van een arme weduwe. Zij was de weduwe van een profeet, tot wie zal zij zich dan wenden dan tot hem, die een vader was van de zonen van de profeten, en dus belang stelde in het welvaren van hun gezin? Het schijnt dat de profeten vrouwen hadden, zowel als de priesters, hoewel de profetie niet zoals het priesterschap als erfrecht overging van vader op zoon. Het huwelijk is eerbaar onder allen, en ook met de heiligste roeping niet onbestaanbaar. Nu wordt ons door de klacht van deze arme vrouw, te verstaan gegeven:
1. Dat haar echtgenoot, n van de zonen van de profeten zijnde, aan Elisa wel bekend was. Leraren van uitnemende gaven en positie moeten zich bekendmaken met hen, die in alle opzichten hun minderen zijn, zich bekendmaken met hun karakter en toestand.
2. Dat hij de naam had van een Godvruchtig man te zijn geweest. Elisa wist dat hij iemand was, die de Heere vreesde, anders zou hij de eer van een profeet te zijn onwaardig, en voor het werk van een profeet onbekwaam zijn geweest. Hij was iemand, die in een tijd van algemene afval aan zijn oprechtheid had vastgehouden, een van de zeven duizend, die de knieën niet voor Bal hadden gebogen.
3. Dat hij, hoewel hij een goed man en een Godvruchtig leraar was, gestorven was. De profeten, zullen die in eeuwigheid leven? Zij die bekleed waren met de Geest van de profetie, waren hierdoor niet gewapend tegen de slag van de dood.
4. Dat hij arm gestorven was, en meer schulden had nagelaten dan bezittingen, waaruit zij betaald konden worden. Hij heeft die schulden niet gemaakt door verkwisting of zich in weelde toe te geven, want hij was iemand, die de Heere vreesde, en dus niet zo'n handelwijze durfde volgen, ja meer, de Godsdienst legt de mensen de plicht op om niet boven hun vermogen te leven, meer uit te geven dan God hun geeft, zelfs niet aan dingen, die op zichzelf geoorloofd zijn, want daardoor moeten zij wel in een toestand komen waarin zij niet instaat zijn ieder het zijne te geven, en zich dus schuldig maken aan een voortdurende daad van ongerechtigheid. Toch kan het het lot wezen van hen, die God vrezen, schulden te hebben en onmachtig te zijn om ze te betalen, door beproevingen in de leidingen van Gods voorzienigheid, door verliezen op zee of door slechte schulden, of door hun eigen onvoorzichtigheid, want de kinderen van het licht zijn niet altijd wijs in de zaken van deze wereld. Misschien was deze profeet verarmd door vervolging, toen Izebel heerste, hadden profeten moeite genoeg om te leven, in het bijzonder zij, die een gezin hadden.
5. Dat de schuldeiser zeer streng voor haar was. Zij had twee zonen om haar ten steun te zijn in haar weduwstaat, en hun arbeid wordt gerekend als nagelaten goed, waarmee schulden betaald kunnen worden, en dus moeten deze zeven jaren dienen, Exodus 21:2, om met hun arbeid die schuld af te doen. Zij, die hun gezin onder een last van schuld achterlaten, niet evenredig aan hun bezittingen, weten niet welk een erfenis van last en verdriet zij hun nalaten. In deze benauwdheid gaat de arme weduwe tot Elisa, steunende op de belofte, dat het zaad van de rechtvaardige niet verlaten zal worden. Het geslacht van de oprechten kan hulp verwachten van Gods voorzienigheid en steun van Zijn profeten.
II. Hij verleent krachtige, afdoende hulp aan deze arme weduwe, stelt haar in de gelegenheid haar schuld te betalen en verder in het onderhoud van haar en haar gezin te voorzien. Hij zei niet: Wordt warm en wordt verzadigd. maar gaf haar wezenlijke hulp. Hij heeft haar geen kleinigheid gegeven voor haar ogenblikkelijke nood, maar zette haar in een zaak, zij moest olie verkopen, en hij bezorgde haar een voorraad er van om te beginnen. Dit deed hij door een wonder, maar voor ons is het een aanduiding van wat de beste manier is om liefdadigheid te bewijzen, en wat de grootste weldaad is, die wij aan armen doen kunnen, namelijk hen zo mogelijk te helpen om het weinige dat zij hebben te vermeerderen door hun eigen naarstigheid en verstand.
1. Hij zei haar wat zij doen moest. Hij overwoog haar toestand. Wat zal ik u doen? De zonen van de profeten waren arm, en het zou weinig betekenen om een collecte onder hen te houden voor haar, maar de God van de heilige profeten is machtig om in haar nood te voorzien, al haar nooddruft te vervullen, en als er een weinig onder haar beheer is, dan moet in haar nood voorzien worden door Zijn zegen en door dat weinige te vermeerderen. Elisa vraagt haar daarom wat zij heeft, dat verkocht kan worden, en bevindt dat zij niets heeft dan een kruik met olie, 2 Kings 4:2. Indien zij enig zilverwerk had gehad of meubelen, hij zou haar gezegd hebben die dingen te verkopen, om haar schulden te kunnen vereffenen. Wij kunnen datgene niet waarlijk, niet met gerustheid het onze noemen, dat het onze niet is als onze schulden betaald zijn. Indien zij deze kruik met olie niet had gehad, zou Gods macht voor haar hebben kunnen voorzien, maar die kruik met olie hebbende, zal Gods macht daarmee werken, om ons te leren, om zoveel mogelijk partij te trekken van hetgeen wij hebben. De profeet, wetende dat zij een goede naam heeft onder haar naburen, zegt haar lege vaten van hen te lenen, 2 Kings 4:3, want haar eigen vaten schijnen zij verkocht te hebben, om haar schuldeisers te betalen. Hij zegt haar de deur voor haar en haar zonen toe te sluiten, terwijl zij al die vaten vulde uit die een kruik. Zij moet de deur sluiten om te voorkomen, dat zij door haar schuldeisers of anderen gestoord zou worden terwijl zij er mee bezig was, opdat zij de schijn niet zou hebben van hoogmoedig te roemen op deze wonderdadige voorziening, en gelegenheid zou hebben om God bij deze buitengewone gelegenheid te loven en te danken.
Merk op:
a. De olie moest vermenigvuldigd worden bij het gieten in de vaten zoals het meel van de andere weduwe in het gebruiken. Het middel om wat wij hebben te vermeerderen, is het te gebruiken, wie heeft, aan die zal gegeven worden. Het is niet door de talenten op te garen, maar door er mee te handelen, dat zij verdubbeld worden.
b. De olie moet door haarzelf uitgegoten worden, niet door Elisa of door n van de zonen van de profeten, om te kennen te geven dat het na ons zorgvuldig naarstig streven is, dat wij moeten verwachten dat de zegen Gods ons zal verrijken beide voor deze en voor de andere wereld. Wat wij hebben zal het best in onze eigen hand toenemen.
2. Dienovereenkomstig deed zij. Zij heeft de profeet niet gezegd, dat hij slechts bedoelde met haar te schertsen, maar vast gelovende in de Goddelijke macht en goedheid, en in zuivere gehoorzaamheid aan de profeet, leende zij veel grote en kleine vaten van haar naburen, en goot er haar olie in, n van haar zonen werd gebruikt om haar de ledige vaten aan te geven, en de andere om de gevulde zorgvuldig weg te zetten, terwijl zij allen verbaasd waren hun kruik als een fontein van levend water te zien, altijd vloeiende, en toch altijd vol, zij zien de bron niet, waaruit de toevoer komt, maar geloven dat zij in Hem is "in wie al onze fonteinen zijn." Jobs gezegde is nu naar de letter bewaarheid: "de rots goot mij oliebeken uit," Job 29:6. Dit was misschien in de stam van Aser, een deel van wiens zegen was: hij dope zijn voet in olie, Deuteronomy 43:24.
3. De olie bleef vloeien zolang zij ledige vaten had om haar te ontvangen, toen elk vat gevuld was, stond de olie stil, want het betaamde niet dat deze kostbare vloeistof zou overlopen en als water op de grond uitgestort zou worden, dat niet weer verzameld wordt. Wij zijn nooit nauw in God en in Zijn macht en milddadigheid en de rijkdom van Zijn genade, al onze nauwheid is in onszelf. Het is ons geloof dat faalt, niet Zijn belofte. Hij geeft boven ons bidden, waren er meer vaten, er zou in God genoeg zijn om ze te vullen, genoeg voor allen, genoeg voor ieder. Was deze kruik met olie uitgeput, zolang er nog vaten waren om er mee gevuld te worden? En zullen wij dan vrezen dat de gouden olie, die uit de wortel en de vettigheid van de goede olijfboom vloeit, falen zal, zolang er nog lampen zijn, die er mee voorzien moeten worden? Zacheria 4:12.
4. De profeet zei haar wat zij doen moest met de olie, die zij had verkregen, 2 Kings 4:7. Zij moet haar niet voor haar eigen gebruik houden, om haar aangezicht te doen blinken. Zij, die door Gods voorzienigheid arm gemaakt werden moeten zich met armoedige gerieflijkheid voor zichzelf vergenoegen-dat is: weten gebrek te lijden, zij moeten niet denken dat, als zij iets krijgen, dat beter is dan het gewone, zij het gebruiken mogen, om hun eigen zucht tot weelde te voldoen. Neen:
A. Zij moet de olie verkopen aan de rijken die instaat zijn haar voor hun eigen gebruik te kopen. Wij kunnen veronderstellen dat die olie, voortgebracht zijnde door een wonder, de allerbeste was van haar soort, zoals de wijn, die door een wonder van Christus werd voortgebracht, John 2:10, zodat zij er een goede prijs voor kon maken, en er spoedig kopers voor zou vinden. Waarschijnlijk hebben de kooplieden haar gekocht voor de uitvoer, want olie was een van de voortbrengselen van hun land, waarin de Israëlieten handel dreven, Ezechiël 27:17.
B. Met het geld, dat zij voor de olie ontving, moet zij haar schuld betalen. Al was haar schuldeiser ook te streng voor haar, moet hij het hem verschuldigde toch niet verliezen. Nu zij het kan, moet haar eerste zorg wezen, die schuld af te doen, zelfs eer zij nog enigerlei voorziening maakt voor haar kinderen. Het is een van de fundamentele wetten van onze Godsdienst, dat wij aan ieder het zijne geven, iedere rechtmatige schuld betalen, al blijft er dan ook nog zo weinig voor onszelf over, en dat wel niet uit dwang, maar gewillig en zonder murmureren, niet slechts om niet gemaand of in rechten te worden aangesproken, maar om des gewetens wil. Zij, die een eerlijk gemoed hebben, kunnen hun dagelijks brood niet met genoegen eten, of het moet hun eigen brood zijn.
C. Het overige moet niet bewaard worden, maar zij moet er met haar kinderen van leven, niet van de olie, maar van het geld, dat er voor ontvangen wordt, en waarmee zij zich instaat moeten stellen een eerlijk bestaan te hebben. Ongetwijfeld heeft zij gedaan wat de man Gods haar zei, en daarom:
a. Laat hen, die arm en in kommer zijn, aangemoedigd wezen om in de weg van de plicht op God te vertrouwen ter voorziening in hun nood. Gij zult "voorzeker gevoed worden," Psalms 37:3, al is het dan ook niet met een feestmaal. Weliswaar, wij kunnen thans geen wonderen verwachten, maar wij kunnen goedertierenheden verwachten, zo wij op God zien en Hem verbeiden. Laat in het bijzonder weduwen, en in zeer bijzondere zin, weduwen van profeten, op Hem bebouwen om haar en haar vaderloze kinderen in het leven te behouden, want Hij is de Rechter van de weduwen en de Vader van de wezen.
b. Laat hen, die door God met overvloed gezegend werden, hem gebruiken tot eer van God, en onder de leiding van Zijn woord, laat hen er rechtvaardig mee doen, zoals deze arme weduwe gedaan heeft, en God blijmoedig dienen in het gebruik er van, en, evenals Elisa bereid zijn om goed te doen aan hen, die hen nodig hebben, de blinden tot ogen, en de kreupelen tot voeten te zijn.
Verzen 8-17
2 Koningen 4:8-17Het geven van een zoon aan ouden van dagen die lang kinderloos waren, is vanouds een voorbeeld geweest van de Goddelijke macht en gunst, in het geval van Abraham, en Izak, en Manoach, en Elkana, hier vinden wij het als een wonder, gedaan door Elisa. Het werd gedaan ter beloning van de vriendelijke gastvrijheid, die een Godvruchtige vrouw hem had verleend, zoals de belofte van een zoon aan Abraham gegeven werd toen hij engelen onthaalde. Let hier op:
I. De vriendelijkheid van de Sunamietische vrouw voor Elisa. Het is slecht genoeg gesteld in Israël, maar toch niet zo slecht, of Gods profeet vindt nog vrienden, overal waar hij heengaat. Sunem was een stad in de stam van Issaschar, die aan de weg lag tussen Samaria en de berg Karmel, een weg, die Elisa dikwijls bereisde, zoals wij zien in 2 Kings 2:25. Daar woonde een aanzienlijke vrouw, die een goed huis hield en zeer gastvrij was, daar haar echtgenoot een goede bezitting had, en zijn hart op haar vertrouwde, op haar en op haar verstandig bestuur van zijn huishouding, Proverbs 31:31. Zo'n vermaarde man als Elisa kon daar niet onopgemerkt heen en weer voorbijgaan. Waarschijnlijk placht hij ergens in een afgelegen plaats van de stad zijn intrek te nemen, maar daar het eens ter kennis kwam van deze vrome vrouw, dat hij daar was, drong zij hem om bij haar in huis het middagmaal te gebruiken, waarin hij, nadat zij lang had aangehouden, toestemde, 2 Kings 4:9. Hij was bescheiden en wars van last of moeite te veroorzaken, nederig, en streefde niet naar omgang met hen, die tot de hoogste stand in de maatschappij behoren, zodat het niet zonder moeite was, dat hij er toe gebracht werd om met dat gezin bekend te worden, maar later heeft hij, als hij op zijn reizen daar doortrok, er altijd een bezoek gebracht. Zij was z ingenomen met haar gast, en z begerig naar zijn gezelschap, dat zij hem niet slechts welkom wil heten aan haar tafel, maar ook een logeerkamer voor hem gereed wil maken in haar huis, zodat hij er langer kan blijven, niet twijfelende of haar huls zou om zijnentwil gezegend worden, en allen die onder haar dak waren, gesticht worden door zijn onderricht en Godvruchtig voorbeeld. Het was een goed plan, maar zij wil het niet ten uitvoer brengen zonder er haar man mee bekend te maken, zij wil noch zijn geld uitgeven, noch vreemdelingen uitnodigen om in zijn huis te komen, zonder zijn toestemming te vragen en te verkrijgen, 2 Kings 4:9, 2 Kings 4:10. Zij zegt hem dat:
1. De vreemdeling, die zij wil uitnodigen een heilige man Gods is, die daarom goed zou doen aan hun gezin, en dat God de vriendelijkheid zou belonen, die hem bewezen werd, zij had gehoord, hoe goed de weduwe van Sarepta betaald was voor haar gastvrijheid, aan Elia bewezen.
2. Dat de vriendelijkheid, die zij hem wilde betonen, geen grote onkosten voor hen zou meebrengen. Zij zouden slechts een kleine kamer bouwen, want zij had misschien geen kamer over in haar huis, of geen, die stil en rustig genoeg was voor hem, die zoveel tijd doorbracht in overpeinzing en gebed, en niet gaarne door het rumoer van het gezin gestoord wilde worden. De meubelen zullen zeer eenvoudig wezen, geen kostbare tapijten, geen kanap's, geen spiegels, maar een bed, een stoel, een tafel en een kandelaar, alles wat nodig was voor zijn gerief, niet alleen voor zijn rust, maar om te studeren, te lezen en te schrijven. Elisa scheen zeer ingenomen met deze gerieflijkheden, want hij ging naar binnen en legde er zich neer, 2 Kings 4:11, en, naar het scheen was zijn dienaar in dezelfde kamer, want hij was alles behalve op staatsie gesteld.
II. Elisa's dankbaarheid voor deze vriendelijkheid. Daar hem het rustige van zijn kamer zeer aangenaam was, en hij getroffen was door de vriendelijkheid van zijn onthaal, begon hij bij zichzelf te overleggen, op wat wijze hij haar zou kunnen belonen. Zij, die beleefdheid en vriendelijkheid ontvangen, behoren er naar te streven om ze ook wederkerig te bewijzen, het zou mannen Gods niet betamen ondankbaar te zijn.
1. Hij biedt haar aan zijn invloed voor haar aan te wenden in het hof van de koning, 2 Kings 4:13. Gij zijt zorgvuldig voor ons geweest met al deze zorgvuldigheid, aldus maakt hij de vriendelijkheid groot, die hij had ontvangen, zoals zij, die nederig zijn, plegen te doen, hoewel het voor de beurs van iemand, die zo rijk was, en voor het hart van iemand, die zo vrijgevig was, van geen betekenis was. Wat is er voor u te doen? Gelijk de milddadige milddadigheden beraadslaagt, zo beraadslaagt de dankbare dankbaarheid. "Is er iets om voor u te spreken tot de koning, of tot de krijgsoverste, voor een burgerlijk of militair ambt voor uw echtgenoot? Hebt gij enigerlei klacht in te dienen, enigerlei verzoek te doen, een proces, dat aanhangig is waarvoor gij de steun van de groten behoeft? Waarin kan ik u van dienst zijn?" Elisa scheen door de diensten, die hij onlangs bewezen had, zulk een invloed verkregen te hebben, dat hij, hoewel niet zelf bevorderd er door willende worden, instaat was, zijn vrienden bevordering te verschaffen, een Godvruchtige kan evenveel genoegen smaken in anderen te dienen, als zichzelf tot aanzien te brengen. Maar goede diensten van die aard heeft zij niet nodig, ik woon, zegt zij, in het midden van mijn volk, dat is: "Het is ons goed genoeg, zoals wij zijn, wij streven naar geen bevordering." Het is gelukkig om onder ons volk te wonen, die ons beminnen en achten, en aan wie wij instaat zijn goed te doen, en nog gelukkiger is het om daarmee tevreden te zijn, rustig te zijn en het besef te hebben dat het ons goed gaat. Waarom zouden zij, die gelukkig leven onder hun eigen volk begeren weelderig te leven in de paleizen van de koningen? Het zou velen goed zijn, als zij slechts wisten wanneer zij het goed hebben. Enige jaren later bevinden wij dat deze Sunamietische het nodig had, dat er voor haar tot de koning werd gesproken, hoewel zij het nu niet nodig had, 2 Kings 8:3,2 Kings 8:4. Zij, die onder hun eigen volk wonen, moeten niet denken dat hun berg z vaststaat, dat hij niet bewogen kan worden, niet kan wankelen. Zij kunnen, evenals deze Godvruchtige vrouw, genoodzaakt worden, om onder vreemden te gaan wonen, onze blijvende stad is hierboven.
2. Hij heeft zijn invloed voor haar aangewend in het hof des hemels, dat veel beter was. Elisa raadpleegde zijn dienaar om haar enigerlei goed te doen, tot zo'n vrijheid heeft deze grote profeet zijn dienaar toegelaten. Gehazi zegt hem dat zij kinderloos is, een grote bezitting heeft, maar geen zoon om die hem na te laten, en ook geen hoop meer kon koesteren om ooit een zoon te hebben, haar man is oud. Indien Elisa deze gunst van God voor haar kan verkrijgen, dan zou hierdoor het enige verdriet, dat zij heeft, weggenomen worden. Dat zijn de meest welkome weldaden, die beantwoorden aan onze behoeften. Terstond zond hij om haar, zij stond nederig en eerbiedig In de deur, 2 Kings 4:15, overeenkomstig haar gewone bescheidenheid, en toen verzekerde hij haar, dat zij binnen een jaar een zoon zal voortbrengen, 2 Kings 4:16. Zij had deze profeet ontvangen in de naam van een profeet, en nu had zij niet eens het loon van een hoveling en er voor haar tot de koning werd gesproken, maar het loon van een profeet, een zeer bijzondere zegen, gegeven door profeten als verhoring van het gebed. De belofte was een verrassing voor haar, en zij vraagt om er toch niet nutteloos mee gevleid te worden: "Neen, mijn heer, gij zijt een man Gods, en daarom hoop ik, dat gij ernstig spreekt en niet met mij schertst, en niet tegen uw dienstmaagd liegt." De gebeurtenis binnen de bepaalde tijd bevestigde de waarheid van de belofte, zij baarde een zoon, omtrent de tijd van leven, die Elisa tot haar gesproken had, 2 Kings 4:17. God bouwde haar huis, ter beloning van haar vriendelijkheid, waarmee zij een kamer had gebouwd voor de profeet. Wij kunnen ons voorstellen welk een vreugde hierdoor in het gezin gekomen is. Zingt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt.
Verzen 8-17
2 Koningen 4:8-17Het geven van een zoon aan ouden van dagen die lang kinderloos waren, is vanouds een voorbeeld geweest van de Goddelijke macht en gunst, in het geval van Abraham, en Izak, en Manoach, en Elkana, hier vinden wij het als een wonder, gedaan door Elisa. Het werd gedaan ter beloning van de vriendelijke gastvrijheid, die een Godvruchtige vrouw hem had verleend, zoals de belofte van een zoon aan Abraham gegeven werd toen hij engelen onthaalde. Let hier op:
I. De vriendelijkheid van de Sunamietische vrouw voor Elisa. Het is slecht genoeg gesteld in Israël, maar toch niet zo slecht, of Gods profeet vindt nog vrienden, overal waar hij heengaat. Sunem was een stad in de stam van Issaschar, die aan de weg lag tussen Samaria en de berg Karmel, een weg, die Elisa dikwijls bereisde, zoals wij zien in 2 Kings 2:25. Daar woonde een aanzienlijke vrouw, die een goed huis hield en zeer gastvrij was, daar haar echtgenoot een goede bezitting had, en zijn hart op haar vertrouwde, op haar en op haar verstandig bestuur van zijn huishouding, Proverbs 31:31. Zo'n vermaarde man als Elisa kon daar niet onopgemerkt heen en weer voorbijgaan. Waarschijnlijk placht hij ergens in een afgelegen plaats van de stad zijn intrek te nemen, maar daar het eens ter kennis kwam van deze vrome vrouw, dat hij daar was, drong zij hem om bij haar in huis het middagmaal te gebruiken, waarin hij, nadat zij lang had aangehouden, toestemde, 2 Kings 4:9. Hij was bescheiden en wars van last of moeite te veroorzaken, nederig, en streefde niet naar omgang met hen, die tot de hoogste stand in de maatschappij behoren, zodat het niet zonder moeite was, dat hij er toe gebracht werd om met dat gezin bekend te worden, maar later heeft hij, als hij op zijn reizen daar doortrok, er altijd een bezoek gebracht. Zij was z ingenomen met haar gast, en z begerig naar zijn gezelschap, dat zij hem niet slechts welkom wil heten aan haar tafel, maar ook een logeerkamer voor hem gereed wil maken in haar huis, zodat hij er langer kan blijven, niet twijfelende of haar huls zou om zijnentwil gezegend worden, en allen die onder haar dak waren, gesticht worden door zijn onderricht en Godvruchtig voorbeeld. Het was een goed plan, maar zij wil het niet ten uitvoer brengen zonder er haar man mee bekend te maken, zij wil noch zijn geld uitgeven, noch vreemdelingen uitnodigen om in zijn huis te komen, zonder zijn toestemming te vragen en te verkrijgen, 2 Kings 4:9, 2 Kings 4:10. Zij zegt hem dat:
1. De vreemdeling, die zij wil uitnodigen een heilige man Gods is, die daarom goed zou doen aan hun gezin, en dat God de vriendelijkheid zou belonen, die hem bewezen werd, zij had gehoord, hoe goed de weduwe van Sarepta betaald was voor haar gastvrijheid, aan Elia bewezen.
2. Dat de vriendelijkheid, die zij hem wilde betonen, geen grote onkosten voor hen zou meebrengen. Zij zouden slechts een kleine kamer bouwen, want zij had misschien geen kamer over in haar huis, of geen, die stil en rustig genoeg was voor hem, die zoveel tijd doorbracht in overpeinzing en gebed, en niet gaarne door het rumoer van het gezin gestoord wilde worden. De meubelen zullen zeer eenvoudig wezen, geen kostbare tapijten, geen kanap's, geen spiegels, maar een bed, een stoel, een tafel en een kandelaar, alles wat nodig was voor zijn gerief, niet alleen voor zijn rust, maar om te studeren, te lezen en te schrijven. Elisa scheen zeer ingenomen met deze gerieflijkheden, want hij ging naar binnen en legde er zich neer, 2 Kings 4:11, en, naar het scheen was zijn dienaar in dezelfde kamer, want hij was alles behalve op staatsie gesteld.
II. Elisa's dankbaarheid voor deze vriendelijkheid. Daar hem het rustige van zijn kamer zeer aangenaam was, en hij getroffen was door de vriendelijkheid van zijn onthaal, begon hij bij zichzelf te overleggen, op wat wijze hij haar zou kunnen belonen. Zij, die beleefdheid en vriendelijkheid ontvangen, behoren er naar te streven om ze ook wederkerig te bewijzen, het zou mannen Gods niet betamen ondankbaar te zijn.
1. Hij biedt haar aan zijn invloed voor haar aan te wenden in het hof van de koning, 2 Kings 4:13. Gij zijt zorgvuldig voor ons geweest met al deze zorgvuldigheid, aldus maakt hij de vriendelijkheid groot, die hij had ontvangen, zoals zij, die nederig zijn, plegen te doen, hoewel het voor de beurs van iemand, die zo rijk was, en voor het hart van iemand, die zo vrijgevig was, van geen betekenis was. Wat is er voor u te doen? Gelijk de milddadige milddadigheden beraadslaagt, zo beraadslaagt de dankbare dankbaarheid. "Is er iets om voor u te spreken tot de koning, of tot de krijgsoverste, voor een burgerlijk of militair ambt voor uw echtgenoot? Hebt gij enigerlei klacht in te dienen, enigerlei verzoek te doen, een proces, dat aanhangig is waarvoor gij de steun van de groten behoeft? Waarin kan ik u van dienst zijn?" Elisa scheen door de diensten, die hij onlangs bewezen had, zulk een invloed verkregen te hebben, dat hij, hoewel niet zelf bevorderd er door willende worden, instaat was, zijn vrienden bevordering te verschaffen, een Godvruchtige kan evenveel genoegen smaken in anderen te dienen, als zichzelf tot aanzien te brengen. Maar goede diensten van die aard heeft zij niet nodig, ik woon, zegt zij, in het midden van mijn volk, dat is: "Het is ons goed genoeg, zoals wij zijn, wij streven naar geen bevordering." Het is gelukkig om onder ons volk te wonen, die ons beminnen en achten, en aan wie wij instaat zijn goed te doen, en nog gelukkiger is het om daarmee tevreden te zijn, rustig te zijn en het besef te hebben dat het ons goed gaat. Waarom zouden zij, die gelukkig leven onder hun eigen volk begeren weelderig te leven in de paleizen van de koningen? Het zou velen goed zijn, als zij slechts wisten wanneer zij het goed hebben. Enige jaren later bevinden wij dat deze Sunamietische het nodig had, dat er voor haar tot de koning werd gesproken, hoewel zij het nu niet nodig had, 2 Kings 8:3,2 Kings 8:4. Zij, die onder hun eigen volk wonen, moeten niet denken dat hun berg z vaststaat, dat hij niet bewogen kan worden, niet kan wankelen. Zij kunnen, evenals deze Godvruchtige vrouw, genoodzaakt worden, om onder vreemden te gaan wonen, onze blijvende stad is hierboven.
2. Hij heeft zijn invloed voor haar aangewend in het hof des hemels, dat veel beter was. Elisa raadpleegde zijn dienaar om haar enigerlei goed te doen, tot zo'n vrijheid heeft deze grote profeet zijn dienaar toegelaten. Gehazi zegt hem dat zij kinderloos is, een grote bezitting heeft, maar geen zoon om die hem na te laten, en ook geen hoop meer kon koesteren om ooit een zoon te hebben, haar man is oud. Indien Elisa deze gunst van God voor haar kan verkrijgen, dan zou hierdoor het enige verdriet, dat zij heeft, weggenomen worden. Dat zijn de meest welkome weldaden, die beantwoorden aan onze behoeften. Terstond zond hij om haar, zij stond nederig en eerbiedig In de deur, 2 Kings 4:15, overeenkomstig haar gewone bescheidenheid, en toen verzekerde hij haar, dat zij binnen een jaar een zoon zal voortbrengen, 2 Kings 4:16. Zij had deze profeet ontvangen in de naam van een profeet, en nu had zij niet eens het loon van een hoveling en er voor haar tot de koning werd gesproken, maar het loon van een profeet, een zeer bijzondere zegen, gegeven door profeten als verhoring van het gebed. De belofte was een verrassing voor haar, en zij vraagt om er toch niet nutteloos mee gevleid te worden: "Neen, mijn heer, gij zijt een man Gods, en daarom hoop ik, dat gij ernstig spreekt en niet met mij schertst, en niet tegen uw dienstmaagd liegt." De gebeurtenis binnen de bepaalde tijd bevestigde de waarheid van de belofte, zij baarde een zoon, omtrent de tijd van leven, die Elisa tot haar gesproken had, 2 Kings 4:17. God bouwde haar huis, ter beloning van haar vriendelijkheid, waarmee zij een kamer had gebouwd voor de profeet. Wij kunnen ons voorstellen welk een vreugde hierdoor in het gezin gekomen is. Zingt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt.
Verzen 18-37
2 Koningen 4:18-37Wij kunnen ons voorstellen dat de profeet na de geboorte van deze zoon dubbel welkom was aan deze Sunamietische. Hij had zich verplicht aan deze Godvruchtige Sunamietische. Hij had zich verplicht aan haar gerekend, maar van nu voortaan, en zolang als zij leeft, zal zij zich zijn schuldenares achten, en denken dat zij nooit genoeg voor hem doen kan. Wij kunnen ook veronderstellen dat het kind de profeet zeer dierbaar was, als het kind van zijn gebeden, en zeer dierbaar aan de ouders, als de zoon van hun ouderdom. Maar hier is nu:
I. De plotselinge dood van het kind, hoe dierbaar hij ook was. De gevaren van de kindsheid is hij in zoverre te boven, dat hij kan uitgaan in het veld tot zijn vader, die ongetwijfeld genoegen smaakte in zijn innemend gepraat, en zijn vreugde in zijn zoon is groter dan de vreugde in zijn oogst. Maar, hetzij de koude of de hitte van het open veld beving het kind, dat met tedere zorgvuldigheid was grootgebracht, en hij klaagt bij zijn vader over hoofdpijn, 2 Kings 4:19. Waarheen zullen wij met onze klachten gaan dan tot onze hemelse Vader? Daarheen brengt de Geest van de aanneming de gelovigen met al hun verdriet, al hun begeerten, hen lerende te roepen met onuitsprekelijke zuchtingen. "Mijn hoofd, mijn hoofd, mijn hart, mijn hart." De vader zendt hem naar de armen van zijn moeder, de schoot van zijn moeder, weinig vermoedende dat er gevaar was in zijn ongesteldheid, maar hopende dat hij op de schoot van zijn moeder in slaap zal vallen, en in welstand zal ontwaken. Maar de ongesteldheid blijkt noodlottig, hij slaapt de slaap des doods, 2 Kings 4:20, nog gezond en wel in de morgen, en des middags reeds dood, al de zorg en de tederheid van zijn moeder kunnen hem niet in het leven behouden, een kind van de belofte, een kind des gebeds, geschonken in liefde, en toch weggenomen, kleine kinderen zijn blootgesteld aan ziekte en dood. Maar hoe bewonderenswaardig bewaart de voorzichtige, vrome moeder haar lippen onder deze onverwachte beproeving! Geen enkel gemelijk, onbetamelijk woord komt uit haar mond, zij heeft een sterk geloof, dat het kind tot het leven teruggeroepen zal worden, als de echte dochter van Abrahams geloof, zowel als van zijn lenden, overlegde zij dat God machtig is hem ook uit de doden te verwekken. Zij had gehoord van de opwekking van de zoon van de weduwe van Sarepta, en dat de geest van Elia rustte op Elisa, en zij had zo'n vertrouwen in Gods goedheid, dat zij zeer bereid was te geloven, dat Hij, die zo spoedig wegnam wat Hij had gegeven, zou weergeven wat Hij nu genomen had, door dit geloof "hebben vrouwen haar doden wedergekregen," Hebrews 11:35. In dit geloof maakt zij geen toebereidselen voor de begrafenis van haar gestorven kind, maar wel voor zijn opstanding, want zij legt hem op het bed van de profeet 2 Kings 4:21 verwachtende dat hij haar vriend zei zijn. O vrouw, groot is uw geloof! Hij, die het gewerkt heeft, zal het niet teleurstellen.
II. De treurende moeder wendt zich bij die gelegenheid tot de profeet, want het kwam zeer gelegen, dat hij nu juist niet ver vandaar In de profetenschool op de berg Karmel was.
1. Zij verzocht haar man om tot de profeet te mogen gaan, maar zegt hem niet wat haar boodschap bij hem was, uit vrees dat hij geen geloof genoeg zou hebben om haar te laten gaan, 2 Kings 4:22. Het is geen nieuwe maan of sabbat, wierp hij haar tegen, hetgeen aanduidt dat zij op deze feesten des Heeren placht op te gaan naar de vergadering waarin hij voorging, met andere Godvruchtige mensen, om het woord te horen en zich met hem te verenigen in gebed en lofzegging. Zij vond het niet genoeg zijn hulp soms te hebben in haar gezin, maar, hoewel zij een aanzienlijke vrouw was, woonde zij de openbare Godsverering bij. Maar nu was het geen van de bepaalde tijden daarvoor, derhalve zegt haar man: "Waarom wilt gij heden tot hem gaan? Wat is er gebeurd?" "Het is niets," zei zij, "het zal wel zijn, later zult gij dit zelf zeggen." Zie hoe deze man en vrouw met elkaar wedijverden in wederkerige achting, zij was hem zo onderdanig en gehoorzaam, dat zij niet gaan wilde zonder hem kennis te geven van haar tocht, en hij was zo vriendelijk voor haar, dat hij er zich niet tegen wilde verzetten hoewel zij niet goedvond hem met het doel van haar tocht bekend te maken.
2. Zij haastte zich zoveel zij kon om tot de profeet te komen, 2 Kings 4:24, en hij, haar van verre ziende aankomen, zond zijn dienaar tot haar om te vernemen of er ook enig ongeval was, 2 Kings 4:25, 2 Kings 4:26. De vragen waren zeer nauwkeurig: Is het wel met u, is het wel met uw man, is het wel met uw kind? Het betaamt de mannen Gods om met tedere belangstelling te vragen naar de welstand van hun vrienden en hun gezinnen. Het antwoord was in het algemeen: Het is wel. Gehazi was de man niet tot wie zij kwam met haar klacht, en daarom maakt zij zich met dit algemene antwoord van hem af, zij zei weinig, en weinig gezegd is spoedig verantwoord, Psalms 39:2, Psalms 39:3, maar wat zij zei was zeer geduldig: "Het is wl met mij, met mijn man, met het kind" -alles wl, en toch is het kind dood in huis. Als God onze dierbaarste betrekkingen van ons wegroept, dan betaamt het ons kalm en rustig te zeggen: "Het is wel, beide met hen en ons, " het is wel, want alles is wl wat God doet, alles is wel met hen, die heengegaan zijn, als zij naar de hemel zijn gegaan en alles is wl met ons, die achterblijven, indien wij door de beproeving op de weg er heen voortgeholpen worden.
3. Toen zij tot de profeet kwam, heeft zij nederig met hem geredeneerd over haar tegenwoordige beproeving. Zij wierp zich aan zijn voeten, als in beroering en smart, die zij niet getoond heeft voor zij tot hem kwam, die, naar zij geloofde haar kon helpen, 2 Kings 4:27. Als het haar van dienst kon zijn, dan wist zij haar lijden te tonen, evengoed als het te verbergen als het haar slechts ondienst zou doen. Gehazi wist, dat het zijn meester zou mishagen haar aan zijn voeten te zien, en wilde haar daarom opheffen, maar Elisa wachtte om van haar te horen, daar hij het niet onmiddellijk van God te weten kwam wat de oorzaak was van haar smart. God openbaarde de zaken aan Zijn profeten, naar Hij het geschikt oordeelde, niet altijd naar dat zij het begeerden. God heeft dit niet aan de profeet bekend gemaakt, omdat hij het van de Godvrezende vrouw zelf kon vernemen. Wat zij zei was zeer aandoenlijk. Zij beroept zich op de profeet:
A. Betreffende haar niet begeren van de zegen, die haar nu ontnomen was: "Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Neen, gij weet dat ik hem niet begeerd heb. Het was mijn voorstel niet, ik heb niet getreurd en gekwijnd om het gemis van een zoon, zoals Hanna, noch er om gevraagd en geroepen, zoals Rachel: Geef mij kinderen, of ik sterf." Als ons enigerlei lieflijkheid en vertroosting in het schepsel ontnomen wordt, dan is het goed dat wij er ons hart niet op buitensporige, ongeregelde wijze op gezet hebben, want als wij dit wl gedaan hebben, dan hebben wij reden te vrezen dat het in toorn was gegeven en in toorn was ontnomen.
B. Betreffende haar volstrekt betrouwen op het woord van de profeet: Zei ik niet: Bedrieg mij niet. Ja, dat heeft zij gezegd, 2 Kings 4:16, en dit verwijzen er naar kan beschouwd worden, hetzij:
a. Als een twisten met de profeet, alsof hij haar bedrogen had, zij was bereid te denken, dat die zegen haar gegeven was om haar te bespotten, nu hij haar zo spoedig weer was ontnomen, en dat het beter geweest zou zijn, indien dat kind haar nooit gegeven was, dan haar er van te beroven, nu zij begon vertroosting en genot in hem te smaken. Het verlies van een zegen moet ons de gave ervan niet doen onderschatten. Of: b. Als een pleiten bij de profeet om het kind weer in het leven terug te roepen. Ik zei: Bedrieg mij niet, en ik weet, dat gij dat niet zult. Hoe de voorzienigheid God ons ook teleurstelling moge baren, wij kunnen er zeker van zijn dat de belofte Gods ons niet bedrogen heeft, noch ons ooit bedriegen zal. De hoop hierop zal ons niet beschaamd maken.
III. De wederopwekking van het kind tot het leven. Wij kunnen veronderstellen dat de vrouw een meer omstandig bericht aan Elisa heeft gegeven van de dood van het kind, en dat hij haar een meer uitdrukkelijke belofte heeft gegeven van zijn opstanding, dan hier verhaald is, waar ons kortelijk gezegd wordt:
1. Dat Elisa Gehazi zond, om in allerijl naar het dode kind te gaan, hem zijn staf gaf, en hem beval die op het gezicht van het kind te leggen, 2 Kings 4:29. Ik weet niet wat hiervan te zeggen. Elisa wist dat Elia het dode kind had opgewekt, door zich over het kind uit te strekken en te bidden, wederom en nogmaals, kon hij dan denken het kind op te wekken door zo gering een plechtigheid als het zenden van zijn staf, om die op zijn aangezicht te leggen, inzonderheid daar niets hem verhinderde zelf te komen? Zal een macht als deze overgedragen worden, en wel aan geen beter man dan Gehazi was? Bisschop Hall oppert de mening dat dit een menselijk bedenksel was maar geen Goddelijke aandrift, en daarom ook geen kracht van uitwerking had. God wil zulke grote gunsten niet al te goedkoop maken, zij zullen ook niet al te gemakkelijk verkregen worden, opdat zij niet worden onderschat.
2. De vrouw besluit niet zonder de profeet zelf terug te gaan, 2 Kings 4:30. Ik zal u niet verlaten. Zij had een grote verwachting van de staf, maar zij wil de hand hebben, en zij had gelijk. Misschien was het bedoeld ons er mee te leren, niet het vertrouwen te stellen in schepselen, die dienaren zijn, waarvan de macht van de Schepper, hun en onze Meester, alleen het gewicht zal dragen. Gehazi keert terug "re infecta, onverrichter zake," zonder de tijding van enig teken van leven in het kind 2 Kings 4:31. De jongen is niet ontwaakt, te kennen gevende dat zijn dood slechts een slaap was en dat hij verwachtte dat hij weldra zal ontwaken. In de opwekking van dode zielen tot geestelijk leven, kunnen leraren in hun eigen kracht niet meer doen dan Gehazi hier doen kon, zij leggen het woord, evenals de staf van de profeet, voor hun aangezicht, maar er is geen stem of opmerking, totdat Christus door Zijn Geest zelf komt, de letter alleen doodt, het is de Geest, die leven geeft. Het is niet het profeteren tot dorre doodsbeenderen, dat er leven in zal brengen, de adem moet van de hemel komen om op de gedoden te blazen.
3. Door vurig gebed verkrijgt de profeet van God, dat dit dode kind wederkeert tot het leven. Hij vond het kind dood op zijn eigen bed, 2 Kings 4:32, en sloot de deur voor hen beide toe, 2 Kings 4:32. Zelfs van het dode kind wordt gesproken als van een persoon, een van de beide, want het was nog in wezen. en niet verloren. Hij sloot alle gezelschap buiten, opdat hij de schijn niet zou hebben van te roemen in de macht, die God hem gegeven heeft, of haar met praalvertoon te gebruiken, en om van de mensen gezien te worden.
4.Merk op:
A. Met hoeveel zorg en nauwlettendheid hij zich op dit grote werk toelegde, zich misschien bewust zijnde, dat hij God te veel had verzocht door te denken dit te kunnen uitwerken door de staf in Gehazi's hand, waarvoor hij zich bestraft achtte door de teleurstelling. Hij vindt het nu moeilijker dan hij gedacht heeft, en daarom begeeft hij er zich nu met zoveel groter plechtigheid toe. a. Hij bad tot de Heere 2 Kings 4:33, waarschijnlijk zoals Elia gebeden heeft Laat toch de ziel van dit kind in hem weerkomen. Christus heeft de doden ten leven opgewekt als gezaghebbende: "Gij dochtertje, Ik zeg u, sta op. Jongeling, Ik zeg u, sta op. Lazarus, kom uit, " want Hij was machtig en getrouw als een Zoon, de Heer des levens, maar Elia en Elisa deden het door gebed, als dienstknechten.
b. Hij legde zich neer op het kind, 2 Kings 4:34 alsof hij hem zijn levenswarmte en levensgeesten wilde meedelen, aldus drukte hij de ernst en de vurigheid uit van zijn begeerte, en gaf hij een teken van de Goddelijke macht, waarop hij betrouwde voor de volbrenging van dat grote werk. Eerst legde hij zijn mond op de mond van het kind, alsof hij hem in de naam van God de levensadem wilde inblazen, toen zijn ogen op de ogen van het kind, om ze weer voor het licht van het leven te openen, toen zijn handen op de handen van het kind, om er kracht in te brengen. Daarna kwam hij weer en wandelde in het huis, als iemand die vol zorg is, geheel ingenomen is door het werk dat hij te doen heeft, toen ging hij weer naar boven en breidde zich weer over hem uit, 2 Kings 4:35. Zij, die het middel willen wezen om geestelijk leven te brengen in de dode zielen, moeten zich aldus wijden aan hun zaak, er zich naar schikken, en veelsoortig werkzaam zijn in het gebed voor hen.
B. Hoe de werking trapsgewijze werd volbracht. Eerst werd het lichaam van het kind warm 2 Kings 4:34, hetgeen de profeet aanmoedigde om te volharden in het gebed, na een poosje niesde de jongen tot zevenmaal toe, hetgeen een aanduiding was, niet alleen van leven, maar van levendigheid. Sommigen merken hier op dat niezen het hoofd verheldert, en dat daar de ziekte van het kind in gelegen was.
C. Hoe vreugdevol het kind aan zijn moeder werd weergegeven, 2 Kings 4:36, 2 Kings 4:37, en allen, die er bij betrokken waren, "waren bovenmate vertroost," Acts 20:12. Zie de macht van God die doodt en levend maakt, zie de macht van het gebed, gelijk het de sleutel heeft van de wolken zo heeft het ook de sleutel van de dood, zie de macht van het geloof, die vaste, bestendige wet van de natuur (dat de dood een weg is, van waar men niet terugkomt), zal eerder opgeheven worden, dan dat deze gelovige Sunamietische teleurgesteld zal worden.
Verzen 18-37
2 Koningen 4:18-37Wij kunnen ons voorstellen dat de profeet na de geboorte van deze zoon dubbel welkom was aan deze Sunamietische. Hij had zich verplicht aan deze Godvruchtige Sunamietische. Hij had zich verplicht aan haar gerekend, maar van nu voortaan, en zolang als zij leeft, zal zij zich zijn schuldenares achten, en denken dat zij nooit genoeg voor hem doen kan. Wij kunnen ook veronderstellen dat het kind de profeet zeer dierbaar was, als het kind van zijn gebeden, en zeer dierbaar aan de ouders, als de zoon van hun ouderdom. Maar hier is nu:
I. De plotselinge dood van het kind, hoe dierbaar hij ook was. De gevaren van de kindsheid is hij in zoverre te boven, dat hij kan uitgaan in het veld tot zijn vader, die ongetwijfeld genoegen smaakte in zijn innemend gepraat, en zijn vreugde in zijn zoon is groter dan de vreugde in zijn oogst. Maar, hetzij de koude of de hitte van het open veld beving het kind, dat met tedere zorgvuldigheid was grootgebracht, en hij klaagt bij zijn vader over hoofdpijn, 2 Kings 4:19. Waarheen zullen wij met onze klachten gaan dan tot onze hemelse Vader? Daarheen brengt de Geest van de aanneming de gelovigen met al hun verdriet, al hun begeerten, hen lerende te roepen met onuitsprekelijke zuchtingen. "Mijn hoofd, mijn hoofd, mijn hart, mijn hart." De vader zendt hem naar de armen van zijn moeder, de schoot van zijn moeder, weinig vermoedende dat er gevaar was in zijn ongesteldheid, maar hopende dat hij op de schoot van zijn moeder in slaap zal vallen, en in welstand zal ontwaken. Maar de ongesteldheid blijkt noodlottig, hij slaapt de slaap des doods, 2 Kings 4:20, nog gezond en wel in de morgen, en des middags reeds dood, al de zorg en de tederheid van zijn moeder kunnen hem niet in het leven behouden, een kind van de belofte, een kind des gebeds, geschonken in liefde, en toch weggenomen, kleine kinderen zijn blootgesteld aan ziekte en dood. Maar hoe bewonderenswaardig bewaart de voorzichtige, vrome moeder haar lippen onder deze onverwachte beproeving! Geen enkel gemelijk, onbetamelijk woord komt uit haar mond, zij heeft een sterk geloof, dat het kind tot het leven teruggeroepen zal worden, als de echte dochter van Abrahams geloof, zowel als van zijn lenden, overlegde zij dat God machtig is hem ook uit de doden te verwekken. Zij had gehoord van de opwekking van de zoon van de weduwe van Sarepta, en dat de geest van Elia rustte op Elisa, en zij had zo'n vertrouwen in Gods goedheid, dat zij zeer bereid was te geloven, dat Hij, die zo spoedig wegnam wat Hij had gegeven, zou weergeven wat Hij nu genomen had, door dit geloof "hebben vrouwen haar doden wedergekregen," Hebrews 11:35. In dit geloof maakt zij geen toebereidselen voor de begrafenis van haar gestorven kind, maar wel voor zijn opstanding, want zij legt hem op het bed van de profeet 2 Kings 4:21 verwachtende dat hij haar vriend zei zijn. O vrouw, groot is uw geloof! Hij, die het gewerkt heeft, zal het niet teleurstellen.
II. De treurende moeder wendt zich bij die gelegenheid tot de profeet, want het kwam zeer gelegen, dat hij nu juist niet ver vandaar In de profetenschool op de berg Karmel was.
1. Zij verzocht haar man om tot de profeet te mogen gaan, maar zegt hem niet wat haar boodschap bij hem was, uit vrees dat hij geen geloof genoeg zou hebben om haar te laten gaan, 2 Kings 4:22. Het is geen nieuwe maan of sabbat, wierp hij haar tegen, hetgeen aanduidt dat zij op deze feesten des Heeren placht op te gaan naar de vergadering waarin hij voorging, met andere Godvruchtige mensen, om het woord te horen en zich met hem te verenigen in gebed en lofzegging. Zij vond het niet genoeg zijn hulp soms te hebben in haar gezin, maar, hoewel zij een aanzienlijke vrouw was, woonde zij de openbare Godsverering bij. Maar nu was het geen van de bepaalde tijden daarvoor, derhalve zegt haar man: "Waarom wilt gij heden tot hem gaan? Wat is er gebeurd?" "Het is niets," zei zij, "het zal wel zijn, later zult gij dit zelf zeggen." Zie hoe deze man en vrouw met elkaar wedijverden in wederkerige achting, zij was hem zo onderdanig en gehoorzaam, dat zij niet gaan wilde zonder hem kennis te geven van haar tocht, en hij was zo vriendelijk voor haar, dat hij er zich niet tegen wilde verzetten hoewel zij niet goedvond hem met het doel van haar tocht bekend te maken.
2. Zij haastte zich zoveel zij kon om tot de profeet te komen, 2 Kings 4:24, en hij, haar van verre ziende aankomen, zond zijn dienaar tot haar om te vernemen of er ook enig ongeval was, 2 Kings 4:25, 2 Kings 4:26. De vragen waren zeer nauwkeurig: Is het wel met u, is het wel met uw man, is het wel met uw kind? Het betaamt de mannen Gods om met tedere belangstelling te vragen naar de welstand van hun vrienden en hun gezinnen. Het antwoord was in het algemeen: Het is wel. Gehazi was de man niet tot wie zij kwam met haar klacht, en daarom maakt zij zich met dit algemene antwoord van hem af, zij zei weinig, en weinig gezegd is spoedig verantwoord, Psalms 39:2, Psalms 39:3, maar wat zij zei was zeer geduldig: "Het is wl met mij, met mijn man, met het kind" -alles wl, en toch is het kind dood in huis. Als God onze dierbaarste betrekkingen van ons wegroept, dan betaamt het ons kalm en rustig te zeggen: "Het is wel, beide met hen en ons, " het is wel, want alles is wl wat God doet, alles is wel met hen, die heengegaan zijn, als zij naar de hemel zijn gegaan en alles is wl met ons, die achterblijven, indien wij door de beproeving op de weg er heen voortgeholpen worden.
3. Toen zij tot de profeet kwam, heeft zij nederig met hem geredeneerd over haar tegenwoordige beproeving. Zij wierp zich aan zijn voeten, als in beroering en smart, die zij niet getoond heeft voor zij tot hem kwam, die, naar zij geloofde haar kon helpen, 2 Kings 4:27. Als het haar van dienst kon zijn, dan wist zij haar lijden te tonen, evengoed als het te verbergen als het haar slechts ondienst zou doen. Gehazi wist, dat het zijn meester zou mishagen haar aan zijn voeten te zien, en wilde haar daarom opheffen, maar Elisa wachtte om van haar te horen, daar hij het niet onmiddellijk van God te weten kwam wat de oorzaak was van haar smart. God openbaarde de zaken aan Zijn profeten, naar Hij het geschikt oordeelde, niet altijd naar dat zij het begeerden. God heeft dit niet aan de profeet bekend gemaakt, omdat hij het van de Godvrezende vrouw zelf kon vernemen. Wat zij zei was zeer aandoenlijk. Zij beroept zich op de profeet:
A. Betreffende haar niet begeren van de zegen, die haar nu ontnomen was: "Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Neen, gij weet dat ik hem niet begeerd heb. Het was mijn voorstel niet, ik heb niet getreurd en gekwijnd om het gemis van een zoon, zoals Hanna, noch er om gevraagd en geroepen, zoals Rachel: Geef mij kinderen, of ik sterf." Als ons enigerlei lieflijkheid en vertroosting in het schepsel ontnomen wordt, dan is het goed dat wij er ons hart niet op buitensporige, ongeregelde wijze op gezet hebben, want als wij dit wl gedaan hebben, dan hebben wij reden te vrezen dat het in toorn was gegeven en in toorn was ontnomen.
B. Betreffende haar volstrekt betrouwen op het woord van de profeet: Zei ik niet: Bedrieg mij niet. Ja, dat heeft zij gezegd, 2 Kings 4:16, en dit verwijzen er naar kan beschouwd worden, hetzij:
a. Als een twisten met de profeet, alsof hij haar bedrogen had, zij was bereid te denken, dat die zegen haar gegeven was om haar te bespotten, nu hij haar zo spoedig weer was ontnomen, en dat het beter geweest zou zijn, indien dat kind haar nooit gegeven was, dan haar er van te beroven, nu zij begon vertroosting en genot in hem te smaken. Het verlies van een zegen moet ons de gave ervan niet doen onderschatten. Of: b. Als een pleiten bij de profeet om het kind weer in het leven terug te roepen. Ik zei: Bedrieg mij niet, en ik weet, dat gij dat niet zult. Hoe de voorzienigheid God ons ook teleurstelling moge baren, wij kunnen er zeker van zijn dat de belofte Gods ons niet bedrogen heeft, noch ons ooit bedriegen zal. De hoop hierop zal ons niet beschaamd maken.
III. De wederopwekking van het kind tot het leven. Wij kunnen veronderstellen dat de vrouw een meer omstandig bericht aan Elisa heeft gegeven van de dood van het kind, en dat hij haar een meer uitdrukkelijke belofte heeft gegeven van zijn opstanding, dan hier verhaald is, waar ons kortelijk gezegd wordt:
1. Dat Elisa Gehazi zond, om in allerijl naar het dode kind te gaan, hem zijn staf gaf, en hem beval die op het gezicht van het kind te leggen, 2 Kings 4:29. Ik weet niet wat hiervan te zeggen. Elisa wist dat Elia het dode kind had opgewekt, door zich over het kind uit te strekken en te bidden, wederom en nogmaals, kon hij dan denken het kind op te wekken door zo gering een plechtigheid als het zenden van zijn staf, om die op zijn aangezicht te leggen, inzonderheid daar niets hem verhinderde zelf te komen? Zal een macht als deze overgedragen worden, en wel aan geen beter man dan Gehazi was? Bisschop Hall oppert de mening dat dit een menselijk bedenksel was maar geen Goddelijke aandrift, en daarom ook geen kracht van uitwerking had. God wil zulke grote gunsten niet al te goedkoop maken, zij zullen ook niet al te gemakkelijk verkregen worden, opdat zij niet worden onderschat.
2. De vrouw besluit niet zonder de profeet zelf terug te gaan, 2 Kings 4:30. Ik zal u niet verlaten. Zij had een grote verwachting van de staf, maar zij wil de hand hebben, en zij had gelijk. Misschien was het bedoeld ons er mee te leren, niet het vertrouwen te stellen in schepselen, die dienaren zijn, waarvan de macht van de Schepper, hun en onze Meester, alleen het gewicht zal dragen. Gehazi keert terug "re infecta, onverrichter zake," zonder de tijding van enig teken van leven in het kind 2 Kings 4:31. De jongen is niet ontwaakt, te kennen gevende dat zijn dood slechts een slaap was en dat hij verwachtte dat hij weldra zal ontwaken. In de opwekking van dode zielen tot geestelijk leven, kunnen leraren in hun eigen kracht niet meer doen dan Gehazi hier doen kon, zij leggen het woord, evenals de staf van de profeet, voor hun aangezicht, maar er is geen stem of opmerking, totdat Christus door Zijn Geest zelf komt, de letter alleen doodt, het is de Geest, die leven geeft. Het is niet het profeteren tot dorre doodsbeenderen, dat er leven in zal brengen, de adem moet van de hemel komen om op de gedoden te blazen.
3. Door vurig gebed verkrijgt de profeet van God, dat dit dode kind wederkeert tot het leven. Hij vond het kind dood op zijn eigen bed, 2 Kings 4:32, en sloot de deur voor hen beide toe, 2 Kings 4:32. Zelfs van het dode kind wordt gesproken als van een persoon, een van de beide, want het was nog in wezen. en niet verloren. Hij sloot alle gezelschap buiten, opdat hij de schijn niet zou hebben van te roemen in de macht, die God hem gegeven heeft, of haar met praalvertoon te gebruiken, en om van de mensen gezien te worden.
4.Merk op:
A. Met hoeveel zorg en nauwlettendheid hij zich op dit grote werk toelegde, zich misschien bewust zijnde, dat hij God te veel had verzocht door te denken dit te kunnen uitwerken door de staf in Gehazi's hand, waarvoor hij zich bestraft achtte door de teleurstelling. Hij vindt het nu moeilijker dan hij gedacht heeft, en daarom begeeft hij er zich nu met zoveel groter plechtigheid toe. a. Hij bad tot de Heere 2 Kings 4:33, waarschijnlijk zoals Elia gebeden heeft Laat toch de ziel van dit kind in hem weerkomen. Christus heeft de doden ten leven opgewekt als gezaghebbende: "Gij dochtertje, Ik zeg u, sta op. Jongeling, Ik zeg u, sta op. Lazarus, kom uit, " want Hij was machtig en getrouw als een Zoon, de Heer des levens, maar Elia en Elisa deden het door gebed, als dienstknechten.
b. Hij legde zich neer op het kind, 2 Kings 4:34 alsof hij hem zijn levenswarmte en levensgeesten wilde meedelen, aldus drukte hij de ernst en de vurigheid uit van zijn begeerte, en gaf hij een teken van de Goddelijke macht, waarop hij betrouwde voor de volbrenging van dat grote werk. Eerst legde hij zijn mond op de mond van het kind, alsof hij hem in de naam van God de levensadem wilde inblazen, toen zijn ogen op de ogen van het kind, om ze weer voor het licht van het leven te openen, toen zijn handen op de handen van het kind, om er kracht in te brengen. Daarna kwam hij weer en wandelde in het huis, als iemand die vol zorg is, geheel ingenomen is door het werk dat hij te doen heeft, toen ging hij weer naar boven en breidde zich weer over hem uit, 2 Kings 4:35. Zij, die het middel willen wezen om geestelijk leven te brengen in de dode zielen, moeten zich aldus wijden aan hun zaak, er zich naar schikken, en veelsoortig werkzaam zijn in het gebed voor hen.
B. Hoe de werking trapsgewijze werd volbracht. Eerst werd het lichaam van het kind warm 2 Kings 4:34, hetgeen de profeet aanmoedigde om te volharden in het gebed, na een poosje niesde de jongen tot zevenmaal toe, hetgeen een aanduiding was, niet alleen van leven, maar van levendigheid. Sommigen merken hier op dat niezen het hoofd verheldert, en dat daar de ziekte van het kind in gelegen was.
C. Hoe vreugdevol het kind aan zijn moeder werd weergegeven, 2 Kings 4:36, 2 Kings 4:37, en allen, die er bij betrokken waren, "waren bovenmate vertroost," Acts 20:12. Zie de macht van God die doodt en levend maakt, zie de macht van het gebed, gelijk het de sleutel heeft van de wolken zo heeft het ook de sleutel van de dood, zie de macht van het geloof, die vaste, bestendige wet van de natuur (dat de dood een weg is, van waar men niet terugkomt), zal eerder opgeheven worden, dan dat deze gelovige Sunamietische teleurgesteld zal worden.
Verzen 38-44
2 Koningen 4:38-44Wij hebben hier Elisa aan deze plaats in zijn element onder de zonen van de profeten, hen onderwijzende en als een vader voor hen voorziende en gelukkig was het voor hen dat er iemand over hen gesteld was, die geheel natuurlijk belang stelde in hun toestand, onder wie zij wl gevoed en wl onderwezen werden. Er was honger in het land, vanwege de boosheid van degenen, die daarin woonden, dezelfde honger als die, waarvan wij lezen in 2 Kings 8:1. Hij hield zeven jaren aan, juist zolang als die in de tijd van Elia, er was een honger naar brood, maar "niet om te horen het woord des Heeren," Amos 8:11, want de zonen van de profeten zaten voor Elisa om zijn wijsheid te horen, zij leerden, om anderen te kunnen onderwijzen. Wij hebben hier twee voorbeelden van de zorg, die hij droeg voor hun spijze. Christus heeft hen gespijzigd voor wie hij predikte. Elisa droeg er nu temeer zorg voor vanwege de honger, opdat de zonen van de profeten in deze kwade tijd niet beschaamd zouden worden, maar zelfs "in de dagen van de honger verzadigd zouden worden," Psalms 37:19.
I. Hij maakte vergiftig voedsel onschadelijk en gezond.
1. Op zekere dag, dat hij een voordracht voor hen zou houden, en de zonen van de profeten gekomen waren om hem te horen, beval hij zijn dienaar om spijs voor hen te bereiden om hun lichaam te voeden, terwijl hij het brood des levens brak voor hun ziel. Of er enigerlei vleesspijze voor hen was, blijkt niet, hij beval slechts de grote pot aan te zetten om moes voor hen te koken, 2 Kings 4:38. De zonen van de profeten behoren voorbeelden te zijn van matigheid en doding van het vlees, niet begerig te zijn naar lekkernijen, maar tevreden te wezen met eenvoudig voedsel. Als zij noch geurig toebereide spijzen hebben, noch gebak, ja, als zij slechts een schotel moes hebben voor hun middagmaal, zo laat hen gedenken dat deze grote profeet zichzelf en zijn gasten op niets beters onthaalde.
2. Een van de dienaren, die uitgezonden was om moeskruiden te vergaren, bracht bij vergissing kruiden, die schadelijk of tenminste zeer walgelijk waren, en sneed ze in de pot wilde kolokwinten worden zij genoemd, 2 Kings 4:39. Sommigen denken dat het coloquintida waren een kruid van sterk purgerende eigenschap en ongewijzigd, uiterst gevaarlijk. De zonen van de profeten schenen meer bedreven te zijn in Godgeleerdheid dan in natuurlijke historie, en hun Bijbel meer te lezen dan hun boek over kruidkunde. Indien sommige vruchten van de aarde schadelijk zijn, dan moeten wij dit beschouwen als een uitwerksel van de vloek: Doornen en distelen zal zij u voortbrengen, want de oorspronkelijke zegen had alles goed gemaakt.
3. De gasten klaagden aan Elisa over het ongezonde van de spijze. De natuur heeft de mens het zintuig van de smaak gegeven, niet slechts opdat gezond voedsel aangenaam zou zijn, maar opdat het ongezonde ontdekt zou worden eer het in de maag komt, "het gehemelte smaakt de spijze," Job 12:11. Dit moes werd door de smaak er van spoedig ontdekt gevaarlijk te zijn, zodat zij uitriepen: De dood is in de pot! 2 Kings 4:40. De tafel wordt dikwijls een strik, en hetgeen ons tot welzijn meest strekken, blijkt een valstrik, hetgeen een goede reden is, waarom wij ons niet zonder vrees voeden. Als wij de steun en het lieflijke van het leven ontvangen, dan moeten wij de verwachting van de dood aanhouden, en vrees koesteren om te zondigen. 4. Elisa nam terstond de slechte smaak van de spijze weg, en voorkwam de boze gevolgen van dit ongezonde moes, zoals hij tevoren het bittere water met zout had genezen, zo genas hij nu dit bittere moes met meel, 2 Kings 4:41. Waarschijnlijk was er reeds meel in, maar dat was er door een gewone hand in gedaan, alleen maar om het moes te binden of smeuïg te maken, en dit meel was hetzelfde, maar nu werd het er door Elisa's hand in gedaan met de bedoeling om dit ongezonde moes gezond te maken, en hieruit bleek, dat het meel niet de verandering heeft teweeggebracht (het meel was slechts het teken, niet het middel), maar alleen de kracht en de macht Gods. Nu was alles wl, er was nu niet slechts geen dood, maar ook niets kwaads in de pot. Wij moeten Gods goedheid erkennen, die onze spijze gezond en voedzaam maakt. Ik ben de Heere uw heelmeester.
II. Hij deed een weinig spijze vr reiken.
1. Aan Elisa werd een geschenk gebracht van twintig gerstebroden en enige korenaren 2 Kings 4:42, een geschenk, dat in die tijd nooit te verachten was, nu er honger was in het land. Het wordt gezegd broden van de eerstelingen te zijn geweest, die uit de oogst aan God toekwamen en nu de priesters en Levieten allen te Jeruzalem waren, buiten hun bereik, hebben de vrome mensen onder hen met alle recht en rede de profeten als Gods ontvangers beschouwd, en hun eerstelingen tot hen gebracht, hetgeen bijdroeg om hun scholen in stand te houden.
2. Om niet ontvangen hebbende, gaf hij om niet, hij beval dat het alles de zonen van de profeten voorgezet zou worden, niets voor zichzelf houdende, en niets voor later, laat de morgen voor het zijne zorgen, geef het alles aan het volk, dat zij eten. Het betaamt mannen Gods edelmoedig en vrijgevig te zijn, de vaders van de profeten om vrijgevig te zijn voor de zonen van de profeten.
3. Hoewel de broden waarschijnlijk klein waren, niet groter dan een man gewoonlijk voor zijn maaltijd opeten kon, heeft hij toch met twintig er van honderd mannen verzadigd, 2 Kings 4:43, 2 Kings 4:44. Zijn dienaar dacht dat het slechts tandtergend was om aan zoveel mannen zo weinig spijze voor te zetten, en het een schande voor zijn meester zou zijn om zovelen op zo'n schraal maal uit te nodigen, maar hij heeft het in de naam van God een ruim voldoende maaltijd voor hen genoemd, en zo bleek het ook te zijn, zij aten, en hielden over niet uit gebrek aan eetlust, maar omdat het brood onder het eten toenam. God heeft aan Zijn kerk beloofd, dat Hij haar kost rijkelijk zal zegenen, "en haar nooddruftigen met brood zal verzadigen," Psalms 132:15, want die Hij voedt verzadigt Hij en wat Hij zegent wordt veel, zoals hetgeen waar Hij op blaast, weinig wordt, Haggai 1:9. Het spijzigen van Zijn hoorders door Christus was een veel groter wonder dan dit, maar beide leren ons dat zij, die de Heere verbeiden in de weg van de plicht, kunnen hopen zowel beschermd als verzorgd te worden door een bijzondere zorg van Gods voorzienigheid.
Verzen 38-44
2 Koningen 4:38-44Wij hebben hier Elisa aan deze plaats in zijn element onder de zonen van de profeten, hen onderwijzende en als een vader voor hen voorziende en gelukkig was het voor hen dat er iemand over hen gesteld was, die geheel natuurlijk belang stelde in hun toestand, onder wie zij wl gevoed en wl onderwezen werden. Er was honger in het land, vanwege de boosheid van degenen, die daarin woonden, dezelfde honger als die, waarvan wij lezen in 2 Kings 8:1. Hij hield zeven jaren aan, juist zolang als die in de tijd van Elia, er was een honger naar brood, maar "niet om te horen het woord des Heeren," Amos 8:11, want de zonen van de profeten zaten voor Elisa om zijn wijsheid te horen, zij leerden, om anderen te kunnen onderwijzen. Wij hebben hier twee voorbeelden van de zorg, die hij droeg voor hun spijze. Christus heeft hen gespijzigd voor wie hij predikte. Elisa droeg er nu temeer zorg voor vanwege de honger, opdat de zonen van de profeten in deze kwade tijd niet beschaamd zouden worden, maar zelfs "in de dagen van de honger verzadigd zouden worden," Psalms 37:19.
I. Hij maakte vergiftig voedsel onschadelijk en gezond.
1. Op zekere dag, dat hij een voordracht voor hen zou houden, en de zonen van de profeten gekomen waren om hem te horen, beval hij zijn dienaar om spijs voor hen te bereiden om hun lichaam te voeden, terwijl hij het brood des levens brak voor hun ziel. Of er enigerlei vleesspijze voor hen was, blijkt niet, hij beval slechts de grote pot aan te zetten om moes voor hen te koken, 2 Kings 4:38. De zonen van de profeten behoren voorbeelden te zijn van matigheid en doding van het vlees, niet begerig te zijn naar lekkernijen, maar tevreden te wezen met eenvoudig voedsel. Als zij noch geurig toebereide spijzen hebben, noch gebak, ja, als zij slechts een schotel moes hebben voor hun middagmaal, zo laat hen gedenken dat deze grote profeet zichzelf en zijn gasten op niets beters onthaalde.
2. Een van de dienaren, die uitgezonden was om moeskruiden te vergaren, bracht bij vergissing kruiden, die schadelijk of tenminste zeer walgelijk waren, en sneed ze in de pot wilde kolokwinten worden zij genoemd, 2 Kings 4:39. Sommigen denken dat het coloquintida waren een kruid van sterk purgerende eigenschap en ongewijzigd, uiterst gevaarlijk. De zonen van de profeten schenen meer bedreven te zijn in Godgeleerdheid dan in natuurlijke historie, en hun Bijbel meer te lezen dan hun boek over kruidkunde. Indien sommige vruchten van de aarde schadelijk zijn, dan moeten wij dit beschouwen als een uitwerksel van de vloek: Doornen en distelen zal zij u voortbrengen, want de oorspronkelijke zegen had alles goed gemaakt.
3. De gasten klaagden aan Elisa over het ongezonde van de spijze. De natuur heeft de mens het zintuig van de smaak gegeven, niet slechts opdat gezond voedsel aangenaam zou zijn, maar opdat het ongezonde ontdekt zou worden eer het in de maag komt, "het gehemelte smaakt de spijze," Job 12:11. Dit moes werd door de smaak er van spoedig ontdekt gevaarlijk te zijn, zodat zij uitriepen: De dood is in de pot! 2 Kings 4:40. De tafel wordt dikwijls een strik, en hetgeen ons tot welzijn meest strekken, blijkt een valstrik, hetgeen een goede reden is, waarom wij ons niet zonder vrees voeden. Als wij de steun en het lieflijke van het leven ontvangen, dan moeten wij de verwachting van de dood aanhouden, en vrees koesteren om te zondigen. 4. Elisa nam terstond de slechte smaak van de spijze weg, en voorkwam de boze gevolgen van dit ongezonde moes, zoals hij tevoren het bittere water met zout had genezen, zo genas hij nu dit bittere moes met meel, 2 Kings 4:41. Waarschijnlijk was er reeds meel in, maar dat was er door een gewone hand in gedaan, alleen maar om het moes te binden of smeuïg te maken, en dit meel was hetzelfde, maar nu werd het er door Elisa's hand in gedaan met de bedoeling om dit ongezonde moes gezond te maken, en hieruit bleek, dat het meel niet de verandering heeft teweeggebracht (het meel was slechts het teken, niet het middel), maar alleen de kracht en de macht Gods. Nu was alles wl, er was nu niet slechts geen dood, maar ook niets kwaads in de pot. Wij moeten Gods goedheid erkennen, die onze spijze gezond en voedzaam maakt. Ik ben de Heere uw heelmeester.
II. Hij deed een weinig spijze vr reiken.
1. Aan Elisa werd een geschenk gebracht van twintig gerstebroden en enige korenaren 2 Kings 4:42, een geschenk, dat in die tijd nooit te verachten was, nu er honger was in het land. Het wordt gezegd broden van de eerstelingen te zijn geweest, die uit de oogst aan God toekwamen en nu de priesters en Levieten allen te Jeruzalem waren, buiten hun bereik, hebben de vrome mensen onder hen met alle recht en rede de profeten als Gods ontvangers beschouwd, en hun eerstelingen tot hen gebracht, hetgeen bijdroeg om hun scholen in stand te houden.
2. Om niet ontvangen hebbende, gaf hij om niet, hij beval dat het alles de zonen van de profeten voorgezet zou worden, niets voor zichzelf houdende, en niets voor later, laat de morgen voor het zijne zorgen, geef het alles aan het volk, dat zij eten. Het betaamt mannen Gods edelmoedig en vrijgevig te zijn, de vaders van de profeten om vrijgevig te zijn voor de zonen van de profeten.
3. Hoewel de broden waarschijnlijk klein waren, niet groter dan een man gewoonlijk voor zijn maaltijd opeten kon, heeft hij toch met twintig er van honderd mannen verzadigd, 2 Kings 4:43, 2 Kings 4:44. Zijn dienaar dacht dat het slechts tandtergend was om aan zoveel mannen zo weinig spijze voor te zetten, en het een schande voor zijn meester zou zijn om zovelen op zo'n schraal maal uit te nodigen, maar hij heeft het in de naam van God een ruim voldoende maaltijd voor hen genoemd, en zo bleek het ook te zijn, zij aten, en hielden over niet uit gebrek aan eetlust, maar omdat het brood onder het eten toenam. God heeft aan Zijn kerk beloofd, dat Hij haar kost rijkelijk zal zegenen, "en haar nooddruftigen met brood zal verzadigen," Psalms 132:15, want die Hij voedt verzadigt Hij en wat Hij zegent wordt veel, zoals hetgeen waar Hij op blaast, weinig wordt, Haggai 1:9. Het spijzigen van Zijn hoorders door Christus was een veel groter wonder dan dit, maar beide leren ons dat zij, die de Heere verbeiden in de weg van de plicht, kunnen hopen zowel beschermd als verzorgd te worden door een bijzondere zorg van Gods voorzienigheid.