Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
2 Koningen 16

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 16

Dit hoofdstuk wordt geheel ingenomen door de geschiedenis van de regering van Achaz. Hij had een goede vader en een nog betere zoon, en toch was hij zelf een van de slechtste koningen van Juda.

I.Hij was een berucht afgodendienaar, 2 Kings 16:1..

II.Hij huurde met de schatten van de tempel en met zijn eigen schatten de koning van Assyrië om een inval te doen in Syrië en Israël, 2 Kings 16:5.

III. Naar het voorbeeld van een afgodsaltaar, dat hij te Damascus zag, maakte hij een nieuw altaar in Gods tempel 2 Kings 16:10.

IV. Hij misbruikte en verduisterde de meubelen van de tempel, 2 Kings 16:17, 2 Kings 16:18. En zo eindigt zijn geschiedenis, 2 Kings 16:19, 2 Kings 16:20.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 16

Dit hoofdstuk wordt geheel ingenomen door de geschiedenis van de regering van Achaz. Hij had een goede vader en een nog betere zoon, en toch was hij zelf een van de slechtste koningen van Juda.

I.Hij was een berucht afgodendienaar, 2 Kings 16:1..

II.Hij huurde met de schatten van de tempel en met zijn eigen schatten de koning van Assyrië om een inval te doen in Syrië en Israël, 2 Kings 16:5.

III. Naar het voorbeeld van een afgodsaltaar, dat hij te Damascus zag, maakte hij een nieuw altaar in Gods tempel 2 Kings 16:10.

IV. Hij misbruikte en verduisterde de meubelen van de tempel, 2 Kings 16:17, 2 Kings 16:18. En zo eindigt zijn geschiedenis, 2 Kings 16:19, 2 Kings 16:20.

Verzen 1-4

2 Koningen 16:1-4

Wij hebben hier een algemene schets van de regering van Achaz, weinig en kwaad waren zijn dagen, weinig, want hij stierf op zes en dertigjarige leeftijd, kwaad, want hier wordt ons gezegd:

1. Dat hij niet deed dat recht was, zoals David, 2 Kings 16:2, dat is: hij had de belangstellende zorg en genegenheid niet voor de voor God ingestelde eredienst, waar David zo vermaard om was. Hij had geen liefde voor de tempel, legde zich niet toe op zijn plicht jegens God, en gaf geen acht op Zijn wet. Hierin was hij ongelijk aan David. Het was hem tot eer, dat hij van het huis en geslacht Davids was, en hij had het aan Gods verbond met David te danken dat hij nu op de troon was, hetgeen zijn goddeloosheid verzwaarde, dat hij een schande was voor die eervoller naam en dat geslacht, en zo werd het in werkelijkheid een schande voor hemzelf, -Degeranti genus opprobrium-Een goede afkomst is een schande voor hem, die er van ontaardt-en dat hij hoewel de weldaad van Davids Godsvrucht genietende, toch niet in de voetstappen ervan trad.

2. Dat hij wandelde in de weg van de koningen Israëls, 2 Kings 16:3, die allen de kalveren aanbaden. Hij was niet aan hen verwant zoals Joram en Ahazia aan het huis van Achab verwant waren, maar ex mero motu-zonder enigerlei aansporing-wandelde hij in hun weg. De koningen van Israël voerden politiek en redenen van staat aan voor hun afgoderij, maar Achaz bezat zo'n voorwendsel niet, in hem was het zo onredelijk en zo onstaatkundig mogelijk. Zij waren zijn vijanden, en hadden met hun afgoderij bewezen vijanden te zijn van zichzelf, en toch wandelde hij in hun weg.

3. Hij deed ook zijn zonen door het vuur gaan ter ere van zijn afgoden. In 2 Chronicles 28:3 wordt uitdrukkelijk van hem gezegd dat hij hen brandde in het vuur: hij verbrandde sommigen van hen, en deed anderen van hen (Hizkia zelf niet uitgezonderd, hoewel het er hem later niet slechter om is gegaan) tussen twee vuren doorgaan, of hij liet hen door een vlam trekken, ten teken dat zij de afgod gewijd waren.

4. Dat hij deed naar de gruwelen van de heidenen, die de Heere voor de kinderen Israëls verdreven had. Het was een blijk van zijn grote dwaasheid, dat hij zich in zijn godsdienst wilde laten leiden door hen die hij voor zijn ogen in de gracht zag vallen, en van zijn grote goddeloosheid, dat hij de zeden en gewoonten wilde volgen, waarvan God gezegd had dat zij Hem een gruwel zijn, het voorbeeld dus wilde volgen van hen, die God uitgeworpen had, zodat hij bepaald in tegenheid wandelde met God.

5. Dat hij offerde en rookte op de hoogten 2 Kings 16:4. Als zijn vader slechts ijver genoeg had gehad om ze weg te nemen, het zou het bederf van zijn zonen hebben kunnen voorkomen, maar zij, die een zonde oogluikend toelaten, weten niet welke gevaarlijke strikken zij leggen voor hen, die na hen komen. Hij verliet Gods huis, was die plaats moede, waar hij, in zijns vaders tijd, dikwijls opgehouden was voor het aangezicht des Heeren, en ging nu zijn gebeden doen op hoge heuvelen, waar hij een beter uitzicht had, en onder groene bomen, waar hij van een aangenamer schaduw genoot. Het was een godsdienst van weinig waarde, die geleid werd door luim of gevoel, niet door geloof.

Verzen 1-4

2 Koningen 16:1-4

Wij hebben hier een algemene schets van de regering van Achaz, weinig en kwaad waren zijn dagen, weinig, want hij stierf op zes en dertigjarige leeftijd, kwaad, want hier wordt ons gezegd:

1. Dat hij niet deed dat recht was, zoals David, 2 Kings 16:2, dat is: hij had de belangstellende zorg en genegenheid niet voor de voor God ingestelde eredienst, waar David zo vermaard om was. Hij had geen liefde voor de tempel, legde zich niet toe op zijn plicht jegens God, en gaf geen acht op Zijn wet. Hierin was hij ongelijk aan David. Het was hem tot eer, dat hij van het huis en geslacht Davids was, en hij had het aan Gods verbond met David te danken dat hij nu op de troon was, hetgeen zijn goddeloosheid verzwaarde, dat hij een schande was voor die eervoller naam en dat geslacht, en zo werd het in werkelijkheid een schande voor hemzelf, -Degeranti genus opprobrium-Een goede afkomst is een schande voor hem, die er van ontaardt-en dat hij hoewel de weldaad van Davids Godsvrucht genietende, toch niet in de voetstappen ervan trad.

2. Dat hij wandelde in de weg van de koningen Israëls, 2 Kings 16:3, die allen de kalveren aanbaden. Hij was niet aan hen verwant zoals Joram en Ahazia aan het huis van Achab verwant waren, maar ex mero motu-zonder enigerlei aansporing-wandelde hij in hun weg. De koningen van Israël voerden politiek en redenen van staat aan voor hun afgoderij, maar Achaz bezat zo'n voorwendsel niet, in hem was het zo onredelijk en zo onstaatkundig mogelijk. Zij waren zijn vijanden, en hadden met hun afgoderij bewezen vijanden te zijn van zichzelf, en toch wandelde hij in hun weg.

3. Hij deed ook zijn zonen door het vuur gaan ter ere van zijn afgoden. In 2 Chronicles 28:3 wordt uitdrukkelijk van hem gezegd dat hij hen brandde in het vuur: hij verbrandde sommigen van hen, en deed anderen van hen (Hizkia zelf niet uitgezonderd, hoewel het er hem later niet slechter om is gegaan) tussen twee vuren doorgaan, of hij liet hen door een vlam trekken, ten teken dat zij de afgod gewijd waren.

4. Dat hij deed naar de gruwelen van de heidenen, die de Heere voor de kinderen Israëls verdreven had. Het was een blijk van zijn grote dwaasheid, dat hij zich in zijn godsdienst wilde laten leiden door hen die hij voor zijn ogen in de gracht zag vallen, en van zijn grote goddeloosheid, dat hij de zeden en gewoonten wilde volgen, waarvan God gezegd had dat zij Hem een gruwel zijn, het voorbeeld dus wilde volgen van hen, die God uitgeworpen had, zodat hij bepaald in tegenheid wandelde met God.

5. Dat hij offerde en rookte op de hoogten 2 Kings 16:4. Als zijn vader slechts ijver genoeg had gehad om ze weg te nemen, het zou het bederf van zijn zonen hebben kunnen voorkomen, maar zij, die een zonde oogluikend toelaten, weten niet welke gevaarlijke strikken zij leggen voor hen, die na hen komen. Hij verliet Gods huis, was die plaats moede, waar hij, in zijns vaders tijd, dikwijls opgehouden was voor het aangezicht des Heeren, en ging nu zijn gebeden doen op hoge heuvelen, waar hij een beter uitzicht had, en onder groene bomen, waar hij van een aangenamer schaduw genoot. Het was een godsdienst van weinig waarde, die geleid werd door luim of gevoel, niet door geloof.

Verzen 5-9

2 Koningen 16:5-9

Hier is:

1. De aanslag van zijn verbonden naburen, de koningen van Syrië en Israël, tegen hem. Zij dachten zich meester te maken van Jeruzalem, en er iemand van hen tot koning aan te stellen, Isaiah 7:6. Daarin zijn zij niet geslaagd, maar de koning van Syrië heroverde Elath, een belangrijke haven aan de Rode Zee, die Amazia van de Syriërs had genomen, 2 Kings 14:22. Wat kunnen zij behouden, die hun Godsdienst hebben verloren? Laat hen verwachten van nu voortaan aan de verliezende hand te zijn.

2. Zijn plan om van hen bevrijd te worden. God hebbende verlaten, had hij moed noch kracht om zijn vijanden het hoofd te bieden, ook kon hij niet met vrijmoedigheid God om hulp vragen, maar hij maakte zijn hof aan de koning van Assyrië, en verkreeg van hem dat hij hem te hulp kwam. Zij, wier hart hen veroordeelt, zullen in de dag van de benauwdheid overal heengaan, maar niet tot God. Was het omdat er geen God in Israël was, dat hij tot de Assyriërs zond om hulp? Was de Rots van de eeuwen uit Zijn plaats bewogen, dat hij op deze gebroken rietstaf steunde? De zonde zelf was haar eigen straf. Weliswaar, hij heeft zijn doel bereikt: de koning van Assyrië hoorde naar hem, om zijn eigen belangen te dienen viel hij Damascus aan, waardoor hij een krachtige afleiding gaf aan de koning van Syrië, 2 Kings 16:9, en hem noodzaakte zijn aanslag tegen Achaz op te geven, voerde de Syriërs gevankelijk weg naar Kir, zoals Amos duidelijk voorzegd had, 2 Kings 1:5, maar alles in aanmerking genomen, heeft hij er toch een slechte koop mee gedaan, want om zijn doel te bereiken:

A. Heeft hij zichzelf geknecht, 2 Kings 16:7. Ik ben uw knecht en uw zoon, dat is: "Zo gij mij slechts deze dienst wilt bewijzen, zal ik u eren en gehoorzamen als een meester, of een vader." Indien hij zich aldus voor God had verootmoedigd en om Zijn gunst had gesmeekt, hij zou op gemakkelijker voorwaarden verlossing hebben verkregen, hij zou zijn geld hebben kunnen behouden en slechts afstand behoeven te doen van zijn zonden, maar als de verloren zoon het huis van zijn vader verlaat, wordt hij spoedig een slaaf van de hardsten van de meesters, Luke 15:15.

B. Hij heeft zich verarmd, want hij nam het zilver en goud uit de schat van de tempel en van het rijk, en zond het aan de koning van Assyrië, 2 Kings 16:8. Kerk en staat moeten uitgezogen worden om deze zijn nieuwe beschermheer en voogd tevreden te stellen. Ik weet niet welk recht hij had om aldus over de publieke fondsen te beschikken, maar gewoonlijk zullen zij, die zich in verlegenheid en benauwdheid hebben gebracht door de ene zonde, er zich uit zien te redden door een andere, en zij, die zichzelf van God vervreemd hebben, zullen geen bezwaar maken om Zijn rechten te vervreemden.

Verzen 5-9

2 Koningen 16:5-9

Hier is:

1. De aanslag van zijn verbonden naburen, de koningen van Syrië en Israël, tegen hem. Zij dachten zich meester te maken van Jeruzalem, en er iemand van hen tot koning aan te stellen, Isaiah 7:6. Daarin zijn zij niet geslaagd, maar de koning van Syrië heroverde Elath, een belangrijke haven aan de Rode Zee, die Amazia van de Syriërs had genomen, 2 Kings 14:22. Wat kunnen zij behouden, die hun Godsdienst hebben verloren? Laat hen verwachten van nu voortaan aan de verliezende hand te zijn.

2. Zijn plan om van hen bevrijd te worden. God hebbende verlaten, had hij moed noch kracht om zijn vijanden het hoofd te bieden, ook kon hij niet met vrijmoedigheid God om hulp vragen, maar hij maakte zijn hof aan de koning van Assyrië, en verkreeg van hem dat hij hem te hulp kwam. Zij, wier hart hen veroordeelt, zullen in de dag van de benauwdheid overal heengaan, maar niet tot God. Was het omdat er geen God in Israël was, dat hij tot de Assyriërs zond om hulp? Was de Rots van de eeuwen uit Zijn plaats bewogen, dat hij op deze gebroken rietstaf steunde? De zonde zelf was haar eigen straf. Weliswaar, hij heeft zijn doel bereikt: de koning van Assyrië hoorde naar hem, om zijn eigen belangen te dienen viel hij Damascus aan, waardoor hij een krachtige afleiding gaf aan de koning van Syrië, 2 Kings 16:9, en hem noodzaakte zijn aanslag tegen Achaz op te geven, voerde de Syriërs gevankelijk weg naar Kir, zoals Amos duidelijk voorzegd had, 2 Kings 1:5, maar alles in aanmerking genomen, heeft hij er toch een slechte koop mee gedaan, want om zijn doel te bereiken:

A. Heeft hij zichzelf geknecht, 2 Kings 16:7. Ik ben uw knecht en uw zoon, dat is: "Zo gij mij slechts deze dienst wilt bewijzen, zal ik u eren en gehoorzamen als een meester, of een vader." Indien hij zich aldus voor God had verootmoedigd en om Zijn gunst had gesmeekt, hij zou op gemakkelijker voorwaarden verlossing hebben verkregen, hij zou zijn geld hebben kunnen behouden en slechts afstand behoeven te doen van zijn zonden, maar als de verloren zoon het huis van zijn vader verlaat, wordt hij spoedig een slaaf van de hardsten van de meesters, Luke 15:15.

B. Hij heeft zich verarmd, want hij nam het zilver en goud uit de schat van de tempel en van het rijk, en zond het aan de koning van Assyrië, 2 Kings 16:8. Kerk en staat moeten uitgezogen worden om deze zijn nieuwe beschermheer en voogd tevreden te stellen. Ik weet niet welk recht hij had om aldus over de publieke fondsen te beschikken, maar gewoonlijk zullen zij, die zich in verlegenheid en benauwdheid hebben gebracht door de ene zonde, er zich uit zien te redden door een andere, en zij, die zichzelf van God vervreemd hebben, zullen geen bezwaar maken om Zijn rechten te vervreemden.

Verzen 10-16

2 Koningen 16:10-16

Hoewel Achaz zelf op hoogten geofferd had, op heuvels en onder alle groen geboomte 2 Kings 16:4, was Gods altaar totnutoe toch op zijn plaats blijven staan, en in gebruik gebleven, des konings brandoffer en zijn spijsoffer, 2 Kings 16:15, waren er op geofferd geworden door de priester, die er aan diende, maar hier zien wij het door de goddeloze Achaz weggenomen, en een ander, een afgodisch altaar, in de plaats ervan gesteld, een vermeteler aanslag tegen de Godsdienst dan nog ooit door de slechtste koningen gewaagd werd.

I. Het model van dit nieuwe altaar werd door de koning zelf naar n, dat te Damascus was, genomen, 2 Kings 16:10. De koning van Assyrië had Damascus ingenomen, en Achaz ging er heen om hem geluk te wensen met zijn succes en hem zijn dank te betuigen voor de vriendelijkheid, die hij hem met deze veldtocht had bewezen, en om, als zijn knecht en zijn zoon, zijn bevelen te ontvangen. Als hij getrouw was geweest aan zijn God, hij zou het niet nodig gehad hebben om aldus te kruipen voor een buitenlandse mogendheid. Toen hij te Damascus was en misschien de merkwaardigheden van de stad bezichtigde of liever zich met hen verenigde in hun afgodsdienst-want terwijl hij daar was, vond hij er geen kwaad in, om te doen zoals zij deden-zag hij een altaar, dat hem uitermate behaagde, niet zo'n eenvoudig, ouderwets altaar als dat, hetwelk hij door opvoeding en gewoonte te Jeruzalem bezocht, maar dat met kunstig snijwerk en beelden was versierd. Er waren vele dingen aan, die, naar hij dacht, vol van betekenis waren, hij vond ze verwonderlijk, bekoorlijk, zeer geschikt om de Godsdienstzin op te wekken. Salomo had, in vergelijking met deze geniale kunstenaar, slechts een zeer bekrompen begrip van kunst, dacht hij. Juist zo'n altaar moet hij ook hebben, met niets minder kan hij tevreden wezen. Terstond moet het model er van genomen worden, en hij kan niet wachten tot hijzelf naar Jeruzalem terugkeert, maar in allerijl zendt hij het model aan Uria de priester, met bevel om er streng nauwkeurig een altaar naar te maken, en het tegen zijn terugkomst gereed te hebben. Het voorbeeld, door God aan Mozes getoond op de berg of aan David door de Geest, was niet te vergelijken met dit voorbeeld van Damascus gezonden. Het hart van afgodendienaars wandelt hun ogen na, om welke reden het gezegd wordt hun afgoden na te hoereren, maar de ware aanbidders aanbidden de waren God door het geloof.

II. Het maken er van door Uria, de priester 2 Kings 16:11. Deze Uria was waarschijnlijk de hogepriester, die toen de tempeldienst bestuurde. Aan hem gaf Achaz zijn begeerte te kennen (want wij lezen niet dat hij hem uitdrukkelijke orders gezonden heeft) om naar dit model een altaar te doen maken. En zonder het minste bezwaar te maken begeeft hij zich terstond aan het werk, daar hij er misschien even verzot op was als de koning, of tenminste volkomen bereid was om de koning te behagen, en daardoor zijn gunst te winnen. Misschien zou hij voor zijn toegeven aan de koning hierin, de verontschuldiging kunnen aanvoeren, dat het een middel was, waardoor hij hem aan de tempel te Jeruzalem kon houden, om aldus zijn algehele verlaten er van voor de hoogten en de bossen te voorkomen. "Laat ons hem hierin ter wille zijn," denkt Uria, "dan zal hij al zijn offeranden tot ons brengen, want uit dit gewin hebben wij onze welvaart." Maar welk voorwendsel hij nu ook tot zijn dienst had, het was uiterst laag en slecht van hem om dit altaar te maken uit inschikkelijkheid voor een afgodische vorst, hij die een priester, een hogepriester was! Want hiermede:

1. Gaf hij zijn gezag veil, en ontwijdde hij de kroon van zijn priesterschap door zich de dienaar te maken van de lusten van de mensen. Er is geen groter schande voor de bedienaren van de Godsdienst dan slaafse onderworpenheid aan zulke goddeloze bevelen als deze. 2. Was hij ontrouw aan zijn roeping. Als priester was hij gebonden en verplicht om Gods inzettingen te handhaven en te verdedigen, en tegen alle nieuwigheden te getuigen en ze tegen te staan. En dat hij de koning hielp om een altaar op te richten tegenover het altaar, waaraan hij, naar Goddelijk bestel daartoe geheiligd zijnde, dienen meest, was zo'n daad van trouweloosheid en verraad, als waardoor hij terecht als een eerloze gebrandmerkt is voor het nageslacht. Indien hij het maken van dit altaar slechts oogluikend had toegelaten, indien hij door dreigementen er toe gedreven was, indien hij gepoogd had het de koning te ontraden of slechts het maken er van had uitgesteld tot aan de terugkomst van de koning, teneinde er eerst met hem over te spreken, het zou zo slecht niet geweest zijn, maar om zo gewillig zijn gebod op te volgen, alsof hij blij was met de gelegenheid om hem te verplichten dat was zo'n belediging van de God, die hij diende, dat er volstrekt geen verontschuldiging voor te vinden is.

III. De inwijding er van. Bemerkende dat de koning er zijn hart op gezet had, droeg Uria zorg om het gereed te hebben tegen dat hij terugkwam, en plaatste het bij het koperen altaar, meer iets verder van de deur van de tempel. De koning was er zeer mee ingenomen, naderde er toe met allen mogelijke eerbied, en offerde er zijn brandoffer enz. op, 2 Kings 16:12, 2 Kings 16:13. Zijn offeranden werden niet aan de God Israëls gebracht, maar aan de goden van Damascus zoals wij lezen in 2 Chronicles 28:23, en toen hij het altaar van de Syriërs overnam, is het niet te verwonderen dat hij ook hun goden overnam. Naman, de Syriër, nam de God Israëls aan toen hij aarde van het land Israëls verkreeg om er een altaar van te maken.

IV. De wegneming van Gods altaar om er plaats voor te maken. Uria was zo bescheiden, dat hij dit altaar aan het lagere einde van het voorhof had gesteld en Gods altaar aan zijn plaats had gelaten, tussen dit en het huis des Heeren, 2 Kings 16:14. Maar Achaz was hiermede niet tevreden, hij verplaatste Gods altaar naar een afgelegen hoek aan de noordzijde van de voorhof, en zette zijn eigen altaar in de plaats ervan. Hij denkt dat zijn nieuwe altaar veel statiger is en veel fraaier, laat daarom dat oude altaar terzijde gesteld worden als een vat waaraan men geen lust heeft. Zijn bijgelovig verzinsel heeft eerst tegen Gods heilige inzetting gestoten, maar die ten laatste uitgestoten. Diegenen zullen er spoedig toe komen om van God niets te maken, die er niet mee tevreden zijn om hun alles van Hem te maken. Achaz heeft-misschien wel uit vrees voor het volk-het koperen altaar niet geheel durven vernielen, maar hij gebood dat al de offeranden op zijn nieuwe altaar geofferd moesten worden, 2 Kings 16:15. Het koperen altaar, zegt hij, zal mij zijn om te onderzoeken. Het uitgeworpen hebbende om het gebruik waartoe het was ingesteld, namelijk om de gaven te heiligen, die er op geofferd werden, geeft hij voor het te willen verheffen boven zijn inzetting, en dat is iets dat bijgelovige lieden gewoonlijk doen. Het altaar was nooit bestemd om een orakel te zijn, maar Achaz wil het daarvoor gebruiken. Schijnbaar verheft en verheerlijkt de Roomse kerk de sacramenten van Christus, maar verderft ze erbarmelijk. Maar sommigen geven een andere zin aan Achaz' voornemen. "Wat betreft het koperen altaar, ik zal overwegen wat daarmee gedaan moet worden, en er orders voor geven." De Joden zeggen dat hij later van het koper er van de vermaarde zonnewijzer heeft gemaakt, die Achaz' zonnewijzer wordt genoemd, 2 Kings 20:11. Van de lage inschikkelijkheid van de ellendige, lafhartige priester voor de hoogmoedige aanmatiging en overweldiging van een slechte koning wordt nogmaals nota genomen, vers i6. Uria, de priester, deed naar alles, wat de koning Achaz geboden had. Ellendig staat het met de groten van de aarde, als zij die hen moesten bestraffen voor hun zonden hen er in versterken en dienen.

Verzen 10-16

2 Koningen 16:10-16

Hoewel Achaz zelf op hoogten geofferd had, op heuvels en onder alle groen geboomte 2 Kings 16:4, was Gods altaar totnutoe toch op zijn plaats blijven staan, en in gebruik gebleven, des konings brandoffer en zijn spijsoffer, 2 Kings 16:15, waren er op geofferd geworden door de priester, die er aan diende, maar hier zien wij het door de goddeloze Achaz weggenomen, en een ander, een afgodisch altaar, in de plaats ervan gesteld, een vermeteler aanslag tegen de Godsdienst dan nog ooit door de slechtste koningen gewaagd werd.

I. Het model van dit nieuwe altaar werd door de koning zelf naar n, dat te Damascus was, genomen, 2 Kings 16:10. De koning van Assyrië had Damascus ingenomen, en Achaz ging er heen om hem geluk te wensen met zijn succes en hem zijn dank te betuigen voor de vriendelijkheid, die hij hem met deze veldtocht had bewezen, en om, als zijn knecht en zijn zoon, zijn bevelen te ontvangen. Als hij getrouw was geweest aan zijn God, hij zou het niet nodig gehad hebben om aldus te kruipen voor een buitenlandse mogendheid. Toen hij te Damascus was en misschien de merkwaardigheden van de stad bezichtigde of liever zich met hen verenigde in hun afgodsdienst-want terwijl hij daar was, vond hij er geen kwaad in, om te doen zoals zij deden-zag hij een altaar, dat hem uitermate behaagde, niet zo'n eenvoudig, ouderwets altaar als dat, hetwelk hij door opvoeding en gewoonte te Jeruzalem bezocht, maar dat met kunstig snijwerk en beelden was versierd. Er waren vele dingen aan, die, naar hij dacht, vol van betekenis waren, hij vond ze verwonderlijk, bekoorlijk, zeer geschikt om de Godsdienstzin op te wekken. Salomo had, in vergelijking met deze geniale kunstenaar, slechts een zeer bekrompen begrip van kunst, dacht hij. Juist zo'n altaar moet hij ook hebben, met niets minder kan hij tevreden wezen. Terstond moet het model er van genomen worden, en hij kan niet wachten tot hijzelf naar Jeruzalem terugkeert, maar in allerijl zendt hij het model aan Uria de priester, met bevel om er streng nauwkeurig een altaar naar te maken, en het tegen zijn terugkomst gereed te hebben. Het voorbeeld, door God aan Mozes getoond op de berg of aan David door de Geest, was niet te vergelijken met dit voorbeeld van Damascus gezonden. Het hart van afgodendienaars wandelt hun ogen na, om welke reden het gezegd wordt hun afgoden na te hoereren, maar de ware aanbidders aanbidden de waren God door het geloof.

II. Het maken er van door Uria, de priester 2 Kings 16:11. Deze Uria was waarschijnlijk de hogepriester, die toen de tempeldienst bestuurde. Aan hem gaf Achaz zijn begeerte te kennen (want wij lezen niet dat hij hem uitdrukkelijke orders gezonden heeft) om naar dit model een altaar te doen maken. En zonder het minste bezwaar te maken begeeft hij zich terstond aan het werk, daar hij er misschien even verzot op was als de koning, of tenminste volkomen bereid was om de koning te behagen, en daardoor zijn gunst te winnen. Misschien zou hij voor zijn toegeven aan de koning hierin, de verontschuldiging kunnen aanvoeren, dat het een middel was, waardoor hij hem aan de tempel te Jeruzalem kon houden, om aldus zijn algehele verlaten er van voor de hoogten en de bossen te voorkomen. "Laat ons hem hierin ter wille zijn," denkt Uria, "dan zal hij al zijn offeranden tot ons brengen, want uit dit gewin hebben wij onze welvaart." Maar welk voorwendsel hij nu ook tot zijn dienst had, het was uiterst laag en slecht van hem om dit altaar te maken uit inschikkelijkheid voor een afgodische vorst, hij die een priester, een hogepriester was! Want hiermede:

1. Gaf hij zijn gezag veil, en ontwijdde hij de kroon van zijn priesterschap door zich de dienaar te maken van de lusten van de mensen. Er is geen groter schande voor de bedienaren van de Godsdienst dan slaafse onderworpenheid aan zulke goddeloze bevelen als deze. 2. Was hij ontrouw aan zijn roeping. Als priester was hij gebonden en verplicht om Gods inzettingen te handhaven en te verdedigen, en tegen alle nieuwigheden te getuigen en ze tegen te staan. En dat hij de koning hielp om een altaar op te richten tegenover het altaar, waaraan hij, naar Goddelijk bestel daartoe geheiligd zijnde, dienen meest, was zo'n daad van trouweloosheid en verraad, als waardoor hij terecht als een eerloze gebrandmerkt is voor het nageslacht. Indien hij het maken van dit altaar slechts oogluikend had toegelaten, indien hij door dreigementen er toe gedreven was, indien hij gepoogd had het de koning te ontraden of slechts het maken er van had uitgesteld tot aan de terugkomst van de koning, teneinde er eerst met hem over te spreken, het zou zo slecht niet geweest zijn, maar om zo gewillig zijn gebod op te volgen, alsof hij blij was met de gelegenheid om hem te verplichten dat was zo'n belediging van de God, die hij diende, dat er volstrekt geen verontschuldiging voor te vinden is.

III. De inwijding er van. Bemerkende dat de koning er zijn hart op gezet had, droeg Uria zorg om het gereed te hebben tegen dat hij terugkwam, en plaatste het bij het koperen altaar, meer iets verder van de deur van de tempel. De koning was er zeer mee ingenomen, naderde er toe met allen mogelijke eerbied, en offerde er zijn brandoffer enz. op, 2 Kings 16:12, 2 Kings 16:13. Zijn offeranden werden niet aan de God Israëls gebracht, maar aan de goden van Damascus zoals wij lezen in 2 Chronicles 28:23, en toen hij het altaar van de Syriërs overnam, is het niet te verwonderen dat hij ook hun goden overnam. Naman, de Syriër, nam de God Israëls aan toen hij aarde van het land Israëls verkreeg om er een altaar van te maken.

IV. De wegneming van Gods altaar om er plaats voor te maken. Uria was zo bescheiden, dat hij dit altaar aan het lagere einde van het voorhof had gesteld en Gods altaar aan zijn plaats had gelaten, tussen dit en het huis des Heeren, 2 Kings 16:14. Maar Achaz was hiermede niet tevreden, hij verplaatste Gods altaar naar een afgelegen hoek aan de noordzijde van de voorhof, en zette zijn eigen altaar in de plaats ervan. Hij denkt dat zijn nieuwe altaar veel statiger is en veel fraaier, laat daarom dat oude altaar terzijde gesteld worden als een vat waaraan men geen lust heeft. Zijn bijgelovig verzinsel heeft eerst tegen Gods heilige inzetting gestoten, maar die ten laatste uitgestoten. Diegenen zullen er spoedig toe komen om van God niets te maken, die er niet mee tevreden zijn om hun alles van Hem te maken. Achaz heeft-misschien wel uit vrees voor het volk-het koperen altaar niet geheel durven vernielen, maar hij gebood dat al de offeranden op zijn nieuwe altaar geofferd moesten worden, 2 Kings 16:15. Het koperen altaar, zegt hij, zal mij zijn om te onderzoeken. Het uitgeworpen hebbende om het gebruik waartoe het was ingesteld, namelijk om de gaven te heiligen, die er op geofferd werden, geeft hij voor het te willen verheffen boven zijn inzetting, en dat is iets dat bijgelovige lieden gewoonlijk doen. Het altaar was nooit bestemd om een orakel te zijn, maar Achaz wil het daarvoor gebruiken. Schijnbaar verheft en verheerlijkt de Roomse kerk de sacramenten van Christus, maar verderft ze erbarmelijk. Maar sommigen geven een andere zin aan Achaz' voornemen. "Wat betreft het koperen altaar, ik zal overwegen wat daarmee gedaan moet worden, en er orders voor geven." De Joden zeggen dat hij later van het koper er van de vermaarde zonnewijzer heeft gemaakt, die Achaz' zonnewijzer wordt genoemd, 2 Kings 20:11. Van de lage inschikkelijkheid van de ellendige, lafhartige priester voor de hoogmoedige aanmatiging en overweldiging van een slechte koning wordt nogmaals nota genomen, vers i6. Uria, de priester, deed naar alles, wat de koning Achaz geboden had. Ellendig staat het met de groten van de aarde, als zij die hen moesten bestraffen voor hun zonden hen er in versterken en dienen.

Verzen 17-20

2 Koningen 16:17-20

1. Hier zien wij Achaz de tempel schenden, niet het gebouw, maar de meubelen ervan.

a. Hij sneed de lijsten af van de stellingen, waarop de wasvaten gesteld waren, 1 Kings 7:28, 1 Kings 7:29, en nam het gegoten bassin van de runderen af, 2 Kings 16:17. De priesters gebruikten haar voor wassingen, hij scheen dus een bijzondere wrok tegen hen te hebben. Het is een van de grootste nadelen, die men aan de Godsdienst kan toebrengen, als men de reiniging belet van de priesters, dienstknechten van de Heere.

b. Hij nam het deksel van de sabbat weg, dat opgericht was, hetzij ter ere van de sabbat, of ten gerieve van de priesters, als zij op de sabbat in groter aantal dienst deden dan op andere dagen. Wat dit deksel ook geweest zij, met de wegneming er van scheen hij minachting voor de sabbat bedoeld te hebben, aldus de deur wijd open stellend voor alle goddeloosheid.

c. De ingang van de koning, die ten gerieve van de koninklijke familie naar het huis des Heeren voerde, (misschien wel de opgang, die Salomo gemaakt had en die door de koningin van Scheba zozeer werd bewonderd, 1 Kings 10:5) keerde hij naar een andere zijde, om te tonen dat hij niet voornemens was het huis des Heeren ooit weer te bezoeken. Dit deed hij om de koning van Assyrië genoegen te doen, die hem misschien een tegenbezoek had gebracht en iets aan te merken had op die ingang, als een ongerief en een ontsiering van zijn paleis. Als zij. die een betere toegang hebben tot het huis des Heeren, die, om hun naburen te believen, naar een andere zijde keren, dan gaan zij bergafwaarts naar hun verderf.

2. Achaz verliet het leven in het midden van zijn dagen, toen hij zes en dertig jaar oud was, 2 Kings 16:19, en liet zijn koninkrijk nu aan een beter man, Hizkia, zijn zoon, 2 Kings 16:20, die een even groot vriend van de tempel bleek te zijn, als zijn vader er een vijand van was. Misschien heeft hij die eigen zoon door het vuur doen gaan en hem daardoor aan Moloch gewijd maar God heeft door Zijn genade hem als een brandhout uit het vuur gerukt.

Verzen 17-20

2 Koningen 16:17-20

1. Hier zien wij Achaz de tempel schenden, niet het gebouw, maar de meubelen ervan.

a. Hij sneed de lijsten af van de stellingen, waarop de wasvaten gesteld waren, 1 Kings 7:28, 1 Kings 7:29, en nam het gegoten bassin van de runderen af, 2 Kings 16:17. De priesters gebruikten haar voor wassingen, hij scheen dus een bijzondere wrok tegen hen te hebben. Het is een van de grootste nadelen, die men aan de Godsdienst kan toebrengen, als men de reiniging belet van de priesters, dienstknechten van de Heere.

b. Hij nam het deksel van de sabbat weg, dat opgericht was, hetzij ter ere van de sabbat, of ten gerieve van de priesters, als zij op de sabbat in groter aantal dienst deden dan op andere dagen. Wat dit deksel ook geweest zij, met de wegneming er van scheen hij minachting voor de sabbat bedoeld te hebben, aldus de deur wijd open stellend voor alle goddeloosheid.

c. De ingang van de koning, die ten gerieve van de koninklijke familie naar het huis des Heeren voerde, (misschien wel de opgang, die Salomo gemaakt had en die door de koningin van Scheba zozeer werd bewonderd, 1 Kings 10:5) keerde hij naar een andere zijde, om te tonen dat hij niet voornemens was het huis des Heeren ooit weer te bezoeken. Dit deed hij om de koning van Assyrië genoegen te doen, die hem misschien een tegenbezoek had gebracht en iets aan te merken had op die ingang, als een ongerief en een ontsiering van zijn paleis. Als zij. die een betere toegang hebben tot het huis des Heeren, die, om hun naburen te believen, naar een andere zijde keren, dan gaan zij bergafwaarts naar hun verderf.

2. Achaz verliet het leven in het midden van zijn dagen, toen hij zes en dertig jaar oud was, 2 Kings 16:19, en liet zijn koninkrijk nu aan een beter man, Hizkia, zijn zoon, 2 Kings 16:20, die een even groot vriend van de tempel bleek te zijn, als zijn vader er een vijand van was. Misschien heeft hij die eigen zoon door het vuur doen gaan en hem daardoor aan Moloch gewijd maar God heeft door Zijn genade hem als een brandhout uit het vuur gerukt.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-16.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile