Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-13.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 13Dit hoofdstuk voert ons weer terug naar de geschiedenis van de koningen van Israël, en inzonderheid naar die van het geslacht van Jehu. Wij hebben hier een bericht van de regering
I. van zijn zoon Joahaz, die zeventien jaren geduurd heeft. zijn slecht karakter in het algemeen, 2 Kings 13:1, 2 Kings 13:2. De moeilijkheid, waarin hij gebracht werd, 2 Kings 13:3, en de slechte staat van zijn zaken, 2 Kings 13:7. Zijn verootmoediging voor God, en Gods mededogen over hem, 2 Kings 13:4, 2 Kings 13:5, en opnieuw 2 Kings 13:23. Toch volhardt hij in zijn afgoderij 2 Kings 13:6. Zijn dood, 2 Kings 13:8,2 Kings 13:9.
II. Van zijn kleinzoon Joas, die zestien jaren geduurd heeft. Hier is een algemeen bericht van zijn regering in de gewone vorm, 2 Kings 13:11, maar een bijzonder bericht van de dood van Elisa in zijn tijd. Het vriendelijk bezoek dat de koning hem bracht, 2 Kings 13:14, en de bemoediging, die hij de koning gaf, omtrent zijn oorlog met Syrië, 2 Kings 13:15. zijn dood en begrafenis, 2 Kings 13:20, en een wonder, gewrocht door de aanraking van zijn gebeente, 2 Kings 13:21. Eindelijk. Het voordeel, door Joas behaald op de Syriërs overeenkomstig zijn voorzegging, 2 Kings 13:24, 2 Kings 13:25.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 13Dit hoofdstuk voert ons weer terug naar de geschiedenis van de koningen van Israël, en inzonderheid naar die van het geslacht van Jehu. Wij hebben hier een bericht van de regering
I. van zijn zoon Joahaz, die zeventien jaren geduurd heeft. zijn slecht karakter in het algemeen, 2 Kings 13:1, 2 Kings 13:2. De moeilijkheid, waarin hij gebracht werd, 2 Kings 13:3, en de slechte staat van zijn zaken, 2 Kings 13:7. Zijn verootmoediging voor God, en Gods mededogen over hem, 2 Kings 13:4, 2 Kings 13:5, en opnieuw 2 Kings 13:23. Toch volhardt hij in zijn afgoderij 2 Kings 13:6. Zijn dood, 2 Kings 13:8,2 Kings 13:9.
II. Van zijn kleinzoon Joas, die zestien jaren geduurd heeft. Hier is een algemeen bericht van zijn regering in de gewone vorm, 2 Kings 13:11, maar een bijzonder bericht van de dood van Elisa in zijn tijd. Het vriendelijk bezoek dat de koning hem bracht, 2 Kings 13:14, en de bemoediging, die hij de koning gaf, omtrent zijn oorlog met Syrië, 2 Kings 13:15. zijn dood en begrafenis, 2 Kings 13:20, en een wonder, gewrocht door de aanraking van zijn gebeente, 2 Kings 13:21. Eindelijk. Het voordeel, door Joas behaald op de Syriërs overeenkomstig zijn voorzegging, 2 Kings 13:24, 2 Kings 13:25.
Verzen 1-9
2 Koningen 13:1-9Dit algemene bericht van de regering van Joahaz en van de toestand van Israël gedurende deze zeventien jaren, is kort, maar toch lang genoeg, om ons twee dingen te doen zien, die zeer treffend en leerrijk zijn.
I. Israëls heerlijkheid ingerekend in de as, begraven, verloren, te schande gemaakt. Hoe weinig gelijkt Israël hier op wat het geweest is, en wat het had kunnen zijn! Hoe is zijn kroon ontheiligd, en zijn eer in het stof gelegd!
1. Het was Israëls eer, dat zij de enig levende en ware God aanbaden, die een Geest is, dat zij regelen hadden, door Hemzelf vastgesteld, waarnaar zij Hem moesten aanbidden, maar door de heerlijkheid van hun onverderflijke God te veranderen in de gelijkenis van een beeld van een os de waarheid Gods in een leugen, verloren zij deze eer, en maakten zij zich gelijk aan de volken, die het werk van hun eigen handen aanbaden. Wij bevinden hier dat de koning wandelde in de zonden van Jerobeam 2 Kings 13:2, en dat het volk er niet van afweek, maar daarin wandelde, 2 Kings 13:6. Geen groter smaad kon er zijn dan deze twee vergoodde kalveren waren voor een volk, dat onderwezen was in de dienst van God, en aan hetwelk de levende orakelen waren toevertrouwd. In geheel de geschiedenis van de tien stammen zien wij nooit, dat die afgoderij ook maar het minst aan het wankelen werd gebracht, onder iedere regering was het kalf nog altijd hun god, en zonderden zij zich af tot die schaamte.
2. Het was Israëls eer, dat zij onder de bijzondere bescherming van de hemel genomen waren. God zelf was hun hoog vertrek, het schild van hun hulp, en het zwaard van hun hoogheid. Welgelukzalig waart gij o Israël, te dien opzichte. Maar hier, evenals dikwijls tevoren, vinden wij hen ontdaan van deze heerlijkheid, en blootgesteld aan de smaad en de beledigingen van hun naburen. Zij hadden door hun zonden God tot toorn verwekt, en toen gaf Hij hen in de hand van Hazaël en van Benhadad, 2 Kings 13:3. Hazaël verdrukte Israël, 2 Kings 13:22. Nooit voorzeker was enig volk zo geplukt en geplunderd door zijn naburen als Israël. Dit hebben zij zelf over zich gebracht door zonde, toen zij God er toe gebracht hadden hun omheining weg te nemen, heeft de schoonheid, de vruchtbaarheid van hun land hun naburen slechts verlokt om op hen te azen. Zozeer was Israël onder deze regering naar de diepte gebracht door de vele rooftochten van de Syriërs in hun land, dat de gehele krijgsmacht van de rijken, die zij te velde konden brengen, bestond uit niet meer dan vijftig ruiters, tien wagens, en tien duizend man voetvolk, een armzalig leger! 2 Kings 13:7. Zijn de duizenden Israëls hiertoe gekomen? Hoe is het goud zo verdonkerd! De verdorvenheid van een natie zal gewis haar vernedering, haar verval veroorzaken.
II. Sommige vonken van Israëls aloude heerlijkheid gloren nog onder deze as. Niettegenstaande al deze twisten wordt het niet vergeten, dat dit volk het Israël van God is, en dat Hij Israëls God is. Want:
1. Het was de aloude eer van Israël, dat zij een biddend volk waren, en hier zien wij iets van die eer herleven, want Joahaz, hun koning heeft in deze benauwdheid des Heeren aangezicht ernstig aangebeden, 2 Kings 13:4, zich om hulp gewend, niet tot de kalveren (welke hulp konden die hem verlenen?) maar tot de Heere. Het betaamt koningen bedelaars te zijn aan Gods deur, en de voornaamsten om ootmoedige smekelingen te zijn aan de voetbank van Zijn troon. De nood zal hen er heen drijven.
2. Het was de aloude eer van Israël, "dat de Heere hun nabij was zo dikwijls als zij Hem aanriepen," Deuteronomy 4:7, en zo was Hij hun ook nu nabij. Ofschoon Hij rechtvaardig zijn gebed had kunnen afwijzen, als zijnde Hem een gruwel, verhoorde de Heere Joahaz, hoorde naar zijn gebed voor zichzelf en voor zijn volk, 2 Kings 13:4, en Hij gaf Israël een verlosser, 2 Kings 13:5 niet in Joahaz zelf, want al zijn dagen heeft Hazaël Israël verdrukt, maar in zijn zoon, aan wie God, als verhoring van het gebed van zijn vader, voorspoed gaf tegen de Syriërs, zodat hij de steden heroverde, die zij van zijn vader genomen hadden, 2 Kings 13:25. God heeft het gebed van Joahaz genadig verhoord, niet om zijnentwil, noch ter wille van dat onwaardige volk, maar om Zijns verbonds wil met Abraham, 2 Kings 13:23. Hij had lang tevoren beloofd, dat Hij in dusdanige nood Zijn verbond zou gedenken, Leviticus 26:42. Zie hoe vaardig God is om genade te betonen, hoe bereid om het gebed te verhoren, hoe gaarne Hij een reden wil vinden om genadig te zijn, want anders zou Hij niet z ver terugzien naar dat aloude verbond, het welk Israël zo menigmaal had verbroken, en waarvan zij alle weldaden verbeurd hadden. Laat dit ons voor altijd aan Hem verbinden, en zelfs diegenen, die Hem verlaten hebben, aanmoedigen om tot Hem weer te keren, want bij Hem is vergeving opdat Hij gevreesd wordt.
Verzen 1-9
2 Koningen 13:1-9Dit algemene bericht van de regering van Joahaz en van de toestand van Israël gedurende deze zeventien jaren, is kort, maar toch lang genoeg, om ons twee dingen te doen zien, die zeer treffend en leerrijk zijn.
I. Israëls heerlijkheid ingerekend in de as, begraven, verloren, te schande gemaakt. Hoe weinig gelijkt Israël hier op wat het geweest is, en wat het had kunnen zijn! Hoe is zijn kroon ontheiligd, en zijn eer in het stof gelegd!
1. Het was Israëls eer, dat zij de enig levende en ware God aanbaden, die een Geest is, dat zij regelen hadden, door Hemzelf vastgesteld, waarnaar zij Hem moesten aanbidden, maar door de heerlijkheid van hun onverderflijke God te veranderen in de gelijkenis van een beeld van een os de waarheid Gods in een leugen, verloren zij deze eer, en maakten zij zich gelijk aan de volken, die het werk van hun eigen handen aanbaden. Wij bevinden hier dat de koning wandelde in de zonden van Jerobeam 2 Kings 13:2, en dat het volk er niet van afweek, maar daarin wandelde, 2 Kings 13:6. Geen groter smaad kon er zijn dan deze twee vergoodde kalveren waren voor een volk, dat onderwezen was in de dienst van God, en aan hetwelk de levende orakelen waren toevertrouwd. In geheel de geschiedenis van de tien stammen zien wij nooit, dat die afgoderij ook maar het minst aan het wankelen werd gebracht, onder iedere regering was het kalf nog altijd hun god, en zonderden zij zich af tot die schaamte.
2. Het was Israëls eer, dat zij onder de bijzondere bescherming van de hemel genomen waren. God zelf was hun hoog vertrek, het schild van hun hulp, en het zwaard van hun hoogheid. Welgelukzalig waart gij o Israël, te dien opzichte. Maar hier, evenals dikwijls tevoren, vinden wij hen ontdaan van deze heerlijkheid, en blootgesteld aan de smaad en de beledigingen van hun naburen. Zij hadden door hun zonden God tot toorn verwekt, en toen gaf Hij hen in de hand van Hazaël en van Benhadad, 2 Kings 13:3. Hazaël verdrukte Israël, 2 Kings 13:22. Nooit voorzeker was enig volk zo geplukt en geplunderd door zijn naburen als Israël. Dit hebben zij zelf over zich gebracht door zonde, toen zij God er toe gebracht hadden hun omheining weg te nemen, heeft de schoonheid, de vruchtbaarheid van hun land hun naburen slechts verlokt om op hen te azen. Zozeer was Israël onder deze regering naar de diepte gebracht door de vele rooftochten van de Syriërs in hun land, dat de gehele krijgsmacht van de rijken, die zij te velde konden brengen, bestond uit niet meer dan vijftig ruiters, tien wagens, en tien duizend man voetvolk, een armzalig leger! 2 Kings 13:7. Zijn de duizenden Israëls hiertoe gekomen? Hoe is het goud zo verdonkerd! De verdorvenheid van een natie zal gewis haar vernedering, haar verval veroorzaken.
II. Sommige vonken van Israëls aloude heerlijkheid gloren nog onder deze as. Niettegenstaande al deze twisten wordt het niet vergeten, dat dit volk het Israël van God is, en dat Hij Israëls God is. Want:
1. Het was de aloude eer van Israël, dat zij een biddend volk waren, en hier zien wij iets van die eer herleven, want Joahaz, hun koning heeft in deze benauwdheid des Heeren aangezicht ernstig aangebeden, 2 Kings 13:4, zich om hulp gewend, niet tot de kalveren (welke hulp konden die hem verlenen?) maar tot de Heere. Het betaamt koningen bedelaars te zijn aan Gods deur, en de voornaamsten om ootmoedige smekelingen te zijn aan de voetbank van Zijn troon. De nood zal hen er heen drijven.
2. Het was de aloude eer van Israël, "dat de Heere hun nabij was zo dikwijls als zij Hem aanriepen," Deuteronomy 4:7, en zo was Hij hun ook nu nabij. Ofschoon Hij rechtvaardig zijn gebed had kunnen afwijzen, als zijnde Hem een gruwel, verhoorde de Heere Joahaz, hoorde naar zijn gebed voor zichzelf en voor zijn volk, 2 Kings 13:4, en Hij gaf Israël een verlosser, 2 Kings 13:5 niet in Joahaz zelf, want al zijn dagen heeft Hazaël Israël verdrukt, maar in zijn zoon, aan wie God, als verhoring van het gebed van zijn vader, voorspoed gaf tegen de Syriërs, zodat hij de steden heroverde, die zij van zijn vader genomen hadden, 2 Kings 13:25. God heeft het gebed van Joahaz genadig verhoord, niet om zijnentwil, noch ter wille van dat onwaardige volk, maar om Zijns verbonds wil met Abraham, 2 Kings 13:23. Hij had lang tevoren beloofd, dat Hij in dusdanige nood Zijn verbond zou gedenken, Leviticus 26:42. Zie hoe vaardig God is om genade te betonen, hoe bereid om het gebed te verhoren, hoe gaarne Hij een reden wil vinden om genadig te zijn, want anders zou Hij niet z ver terugzien naar dat aloude verbond, het welk Israël zo menigmaal had verbroken, en waarvan zij alle weldaden verbeurd hadden. Laat dit ons voor altijd aan Hem verbinden, en zelfs diegenen, die Hem verlaten hebben, aanmoedigen om tot Hem weer te keren, want bij Hem is vergeving opdat Hij gevreesd wordt.
Verzen 10-19
2 Koningen 13:10-19Wij hebben hier Joas, de zoon van Joahaz en kleinzoon van Jehu, op de troon van Israël. Het huis van Jehu bedoelde er waarschijnlijk een beleefdheid mee te betonen aan het huis van David, dat zij aan deze vermoedelijke erfgenaam van de kroon de naam gaven van hem, die toen koning van Juda was.
I. Het algemene bericht, dat hier van hem en zijn regering gegeven wordt, is tamelijk gelijk aan dat, hetwelk wij reeds gehad hebben, en er is niet veel merkwaardigs in, 2 Kings 13:10. Hij was geen van de slechtsten en toch, omdat hij de oude en politieke afgoderij van het huis van Jerobeam in stand hield, wordt van hem gezegd: Hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren. Dat ne kwaad was genoeg om een onuitwisbaar schandmerk op zijn naam te zetten, want, hoe weinig kwaad de mensen er ook in zagen, in de ogen des Heeren was het een zeer groot kwaad, en wij zijn er zeker van dat Zijn oordeel naar waarheid is. Het is opmerkelijk hoe licht de gewijde schrijver zijn daden voorbijgaat, en zijn macht, waarmee hij oorlog voerde, het aan de gewone geschiedschrijvers overlatende om die te vermelden, terwijl hij alleen nota neemt van de eerbied, die hij aan Elisa betoonde. Een goede daad zal in Gods boek van meer belang zijn dan twintig grote, en in Zijn schatting verkrijgt iemand een betere reputatie door een profeet te eren, dan door een koning met zijn leger te overwinnen.
II. Er zijn in het bijzondere bericht van hetgeen tussen hem en Elisa voorviel verscheidene merkwaardige zaken.
1. Elisa werd ziek, 2 Kings 13:14.
Merk op:
a. Hij leefde lang, want het was nu omstreeks zestig jaren sedert hij voor het eerst geroepen werd om profeet te zijn. Het was een grote zegen voor Israël, en inzonderheid voor de zonen van de profeten, dat hij zolang gespaard bleef, en een brandende en lichtende kaars was. Elia voleindigde zijn getuigenis in het vierde deel van die tijd. Aan Gods profeten is hun tijd vastgesteld, voor sommigen is die tijd langer, voor anderen korter, al naar de Oneindige Wijsheid het goed oordeelt.
b. In het laatste gedeelte van zijn tijd, van de zalving van Jehu, die plaats had vijf en veertig jaren voordat Joas begon te regeren, vinden wij geen melding van hem gemaakt, totdat wij hem hier op zijn sterfbed vinden. Hij kon tot het laatste toe nuttig en tot zegen geweest zijn, zonder zo bekend en beroemd te zijn als hij placht te wezen. Zijn bloeitijd was korter dan zijn leeftijd. Laat oude lieden niet klagen omdat zij nu weinig bekend en gezocht zijn, maar veeleer blijde zijn om nu in afzondering te leven.
c. De geest van Elia rustte op Elisa, en toch wordt hij niet in een vurige wagen naar de hemel gehaald, zoals Elia, maar hij verlaat de wereld langs de gewone weg, en er wordt een bezoeking over hem gedaan naar aller mensen bezoeking Wie zal als God sommigen eert boven anderen, die toch in gaven van de genade hun minderen niet zijn, daar iets op te zeggen hebben? Mag Hij met het Zijne niet doen wat Hij wil? 2. Koning Joas bezocht hem in zijn ziekte, en weende over zijn aangezicht, 2 Kings 13:14. Het was een blijk dat er iets goeds in hem was, dat hij waardering en genegenheid had voor een getrouw profeet, zover was het van hem om hem te haten en te vervolgen als een beroerder Israëls, dat hij hem eerde en liefhad als een van de grootste zegeningen van zijn koninkrijk, en treurde over zijn verlies. Er zijn zodanigen geweest, die het woord Gods niet wilden gehoorzamen, maar aan wie de getrouwe dienstknechten er van toch zo geopenbaard waren in hun geweten, dat zij niet anders konden dan hen eren.
Merk hier op:
a. Toen de koning hoorde van Elisa's ziekte, kwam hij om hem te bezoeken, en om uit zijn stervende mond zijn raad en zegen te ontvangen, en het was, hoewel hij een koning was, geen verkleining voor hem om aldus hem te eren die God geëerd had. Het kan van groot geestelijk nut en voordeel voor ons zijn om aan het ziekbed en sterfbed van goede Godvruchtige leraren en van andere Godvruchtige mensen te komen, opdat wij leren te sterven, en aangemoedigd worden in de Godsdienst, door de levende vertroosting, die zij er van smaken in hun stervensuur.
b. Hoewel Elisa zeer oud was, gedurende lange tijd nuttig en tot zegen is geweest en, naar de gewone loop van de natuur niet lang meer kon leven, heeft toch de koning, toen hij zag dat hij ziek was en waarschijnlijk ging sterven, over hem geweend. De ouden van dagen hebben de meeste ervaring en kunnen dus het slechtst gemist worden. In vele gevallen is een oud getuige tien jonge waard.
c. Hij uitte zijn droefheid in dezelfde woorden, waarin Elisa zijn droefheid over de wegneming van Elia had te kennen gegeven: Mijn vader mijn vader. Waarschijnlijk had hij ze gehoord of gelezen in deze vermaarde geschiedenis. Zij, die rechtmatige eer geven aan het geslacht, dat voor hen heengaat, worden dikwijls beloond met een zelfde eer van het geslacht, dat na hen komt. Die bevochtigt, bevochtigt met tranen, zal ook zelf een vroege regen worden, Proverbs 11:25.
d. Deze koning was hierin zelfzuchtig: hij betreurde het verlies van Elisa, omdat hij Israëls wagen was en zijn ruiters, en daarom slecht gemist kon worden, toen Israël zo arm was aan wagens en ruiters, zoals wij gezien hebben in 2 Kings 13:7, daar zij met alles en alles slechts vijftig ruiters en tien wagens bezaten. Zij, die beseffen hoeveel Godvruchtige mensen bijdragen tot de bescherming van een volk en het afweren van Gods oordelen, zullen reden zien om hun heengaan te betreuren.
3. Elisa gaf de koning sterke verzekeringen van zijn voorspoed tegen de Syriërs, Israëls tegenwoordige verdrukkers, en moedigde hem aan om de oorlog met kracht tegen hen voort te zetten. Elisa wist dat hij zo ongaarne van hem scheidde, omdat hij hem beschouwde als het grote bolwerk van het koninkrijk tegen deze gemene vijand, en steunde op zijn zegen en zijn gebed in zijn plannen tegen hem. "Welnu" zegt Elisa, "als dat het is, dat u zo treurig maakt, zo laat het u niet beroeren, als ik in mijn graf ben, zult gij over de Syriërs zegevieren. Ik sterf, maar God zal u gewis bezoeken. Hij heeft van de Geest over, en kan andere profeten verwekken om voor u te bidden." Gods genade is niet gebonden aan een hand. Hij kan Zijn werklieden begraven, en toch Zijn werk voortzetten. Om de koning met moed te bezielen tegen de Syriërs geeft hij hem een teken, hij beveelt hem een boog en pijlen te nemen, 2 Kings 13:15, om hem te kennen te geven dat hij, ten einde zijn koninkrijk van de Syriërs te verlossen, een krijgshaftige houding moet aannemen en besluiten, zich aan de gevaren en vermoeienissen van de krijg bloot te stellen. God zal de werker wezen, maar hij moet het werktuig zijn. En hij geeft hem een teken, dat hij voorspoedig zal zijn door hem te zeggen:
A. Dat hij een pijl moet afschieten in de richting van Syrië, 2 Kings 13:16, 2 Kings 13:17. Ongetwijfeld wist de koning beter een boog te hanteren dan de profeet, maar omdat de pijl, die nu afgeschoten werd, zijn betekenis kreeg van de Goddelijke inzetting, ontvangt hij, alsof hij nu gedisciplineerd moest worden, het woord van bevel van de profeet. Leg uw hand aan de boog: Doe het venster open, Schiet. Ja meer, alsof hij een kind was, dat nooit tevoren een boog had gespannen, legde Elisa zijn handen op de handen van de koning, om te kennen te geven dat hij in geheel zijn krijgstocht tegen de Syriërs moet opzien tot God om leiding en kracht, zijn eigen handen niet genoegzaam moet achten voor zijn werk, maar moet voortgaan in afhankelijkheid van de Goddelijke hulp. "Die mijn handen oefent ten strijde," Psalms 18:35, Psalms 144:1. De bevende handen van de stervende profeet die de medewerking en mededeling aanduidden van de kracht Gods, gaven aan deze pijl meer kracht dan de hand van de koning in diens volle sterkte. De Syriërs hadden zich meester gemaakt van het land, dat oostwaarts lag, 2 Kings 10:33. Daarheen wordt dus de pijl gericht en de profeet geeft aan het afschieten van deze pijl-hoewel hij in zekere zin in `t wilde weg afgeschoten werd, zo'n betekenis, dat het:
a. een opdracht werd aan de koning om de Syriërs aan te vallen in weerwil van hun macht en van hun in-bezit-zijn van het land.
b. Een belofte van voorspoed daarin, het is een pijl van de verlossing tegen de Syriërs. Het is God, die verlossing gebiedt, en als Hij haar werkt, wie zal haar keren? De pijl van de verlossing is van Hem. "Hij schoot Zijn pijlen " en het werk is volbracht, Psalms 18:15. "Gij zult de Syriërs slaan in Afek, waar zijn nu gelegerd zij, of waar zij al hun strijdkrachten zullen samentrekken, tot verdoens toe, diegenen van hen, die u en uw koninkrijk kwellen en verdrukken."
B. De pijlen tegen de aarde te slaan, 2 Kings 13:18, 2 Kings 13:19. De profeet, hem in de naam Gods verzekerd hebbende van de overwinning over de Syriërs, wil nu zien welk gebruik hij van zijn overwinning zal maken, of hij haar met meer kracht en ijver zal voortzetten dan Achab, toen Benhadad in zijn macht was. Om hiervan de proef te nemen, beveelt hij hem de pijlen tegen de aarde te slaan. "Geloof dat zij door de pijl van des Heeren verlossing ter aarde neergeworpen, aan uw voeten gelegd zullen worden, en toon mij nu wat gij hun doen zult als gij hen terneergeworpen ziet, of gij doen zult zoals David gedaan heeft, toen God hem "de nek van zijn vijanden heeft gegeven, hen vergruisd heeft als stof voor de wind," Psalms 18:41 -Psalms 18:43. De koning toonde niet die vurige ijver, die men bij deze gelegenheid van hem verwacht zou hebben, hij sloeg de pijlen driemaal tegen de aarde, niet meer. Hetzij uit dwaas medelijden met de Syriërs, hun barmhartigheid willende betonen, die hem noch zijn volk ooit barmhartigheid hadden bewezen, of zouden bewijzen, sloeg hij, alsof hij bang was hun zeer te doen of tenminste hen te verderven. Of misschien heeft hij slechts driemaal, en dat nog maar zeer flauwtjes, geslagen, omdat hij het dwaas en kinderachtig vond voor een koning om met zijn pijlen tegen de grond te slaan, en driemaal was genoeg om zich zo dwaas en kinderachtig aan te stellen, alleen maar om de profeet genoegen te doen. Maar door het teken te verachten verloor hij de zaak, die betekend werd, tot grote smart van de stervende profeet, die toornig op hem was, en hem zei, dat hij vijf of zes maal had moeten slaan. Waarom zou hij, niet nauw zijnde in de macht en de belofte Gods, nauw zijn in zijn eigen verwachtingen en pogingen? Het kan niet anders dan een smart zijn voor Godvruchtige mensen, om hen, voor wie zij het goede wensen, in hun eigen licht te zien staan, te zien hoe zij hun zegeningen opgeven, en hun voordeel verliezen tegen hun geestelijke vijanden, waardoor zij deze dan het voordeel geven over zichzelf.
Verzen 10-19
2 Koningen 13:10-19Wij hebben hier Joas, de zoon van Joahaz en kleinzoon van Jehu, op de troon van Israël. Het huis van Jehu bedoelde er waarschijnlijk een beleefdheid mee te betonen aan het huis van David, dat zij aan deze vermoedelijke erfgenaam van de kroon de naam gaven van hem, die toen koning van Juda was.
I. Het algemene bericht, dat hier van hem en zijn regering gegeven wordt, is tamelijk gelijk aan dat, hetwelk wij reeds gehad hebben, en er is niet veel merkwaardigs in, 2 Kings 13:10. Hij was geen van de slechtsten en toch, omdat hij de oude en politieke afgoderij van het huis van Jerobeam in stand hield, wordt van hem gezegd: Hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren. Dat ne kwaad was genoeg om een onuitwisbaar schandmerk op zijn naam te zetten, want, hoe weinig kwaad de mensen er ook in zagen, in de ogen des Heeren was het een zeer groot kwaad, en wij zijn er zeker van dat Zijn oordeel naar waarheid is. Het is opmerkelijk hoe licht de gewijde schrijver zijn daden voorbijgaat, en zijn macht, waarmee hij oorlog voerde, het aan de gewone geschiedschrijvers overlatende om die te vermelden, terwijl hij alleen nota neemt van de eerbied, die hij aan Elisa betoonde. Een goede daad zal in Gods boek van meer belang zijn dan twintig grote, en in Zijn schatting verkrijgt iemand een betere reputatie door een profeet te eren, dan door een koning met zijn leger te overwinnen.
II. Er zijn in het bijzondere bericht van hetgeen tussen hem en Elisa voorviel verscheidene merkwaardige zaken.
1. Elisa werd ziek, 2 Kings 13:14.
Merk op:
a. Hij leefde lang, want het was nu omstreeks zestig jaren sedert hij voor het eerst geroepen werd om profeet te zijn. Het was een grote zegen voor Israël, en inzonderheid voor de zonen van de profeten, dat hij zolang gespaard bleef, en een brandende en lichtende kaars was. Elia voleindigde zijn getuigenis in het vierde deel van die tijd. Aan Gods profeten is hun tijd vastgesteld, voor sommigen is die tijd langer, voor anderen korter, al naar de Oneindige Wijsheid het goed oordeelt.
b. In het laatste gedeelte van zijn tijd, van de zalving van Jehu, die plaats had vijf en veertig jaren voordat Joas begon te regeren, vinden wij geen melding van hem gemaakt, totdat wij hem hier op zijn sterfbed vinden. Hij kon tot het laatste toe nuttig en tot zegen geweest zijn, zonder zo bekend en beroemd te zijn als hij placht te wezen. Zijn bloeitijd was korter dan zijn leeftijd. Laat oude lieden niet klagen omdat zij nu weinig bekend en gezocht zijn, maar veeleer blijde zijn om nu in afzondering te leven.
c. De geest van Elia rustte op Elisa, en toch wordt hij niet in een vurige wagen naar de hemel gehaald, zoals Elia, maar hij verlaat de wereld langs de gewone weg, en er wordt een bezoeking over hem gedaan naar aller mensen bezoeking Wie zal als God sommigen eert boven anderen, die toch in gaven van de genade hun minderen niet zijn, daar iets op te zeggen hebben? Mag Hij met het Zijne niet doen wat Hij wil? 2. Koning Joas bezocht hem in zijn ziekte, en weende over zijn aangezicht, 2 Kings 13:14. Het was een blijk dat er iets goeds in hem was, dat hij waardering en genegenheid had voor een getrouw profeet, zover was het van hem om hem te haten en te vervolgen als een beroerder Israëls, dat hij hem eerde en liefhad als een van de grootste zegeningen van zijn koninkrijk, en treurde over zijn verlies. Er zijn zodanigen geweest, die het woord Gods niet wilden gehoorzamen, maar aan wie de getrouwe dienstknechten er van toch zo geopenbaard waren in hun geweten, dat zij niet anders konden dan hen eren.
Merk hier op:
a. Toen de koning hoorde van Elisa's ziekte, kwam hij om hem te bezoeken, en om uit zijn stervende mond zijn raad en zegen te ontvangen, en het was, hoewel hij een koning was, geen verkleining voor hem om aldus hem te eren die God geëerd had. Het kan van groot geestelijk nut en voordeel voor ons zijn om aan het ziekbed en sterfbed van goede Godvruchtige leraren en van andere Godvruchtige mensen te komen, opdat wij leren te sterven, en aangemoedigd worden in de Godsdienst, door de levende vertroosting, die zij er van smaken in hun stervensuur.
b. Hoewel Elisa zeer oud was, gedurende lange tijd nuttig en tot zegen is geweest en, naar de gewone loop van de natuur niet lang meer kon leven, heeft toch de koning, toen hij zag dat hij ziek was en waarschijnlijk ging sterven, over hem geweend. De ouden van dagen hebben de meeste ervaring en kunnen dus het slechtst gemist worden. In vele gevallen is een oud getuige tien jonge waard.
c. Hij uitte zijn droefheid in dezelfde woorden, waarin Elisa zijn droefheid over de wegneming van Elia had te kennen gegeven: Mijn vader mijn vader. Waarschijnlijk had hij ze gehoord of gelezen in deze vermaarde geschiedenis. Zij, die rechtmatige eer geven aan het geslacht, dat voor hen heengaat, worden dikwijls beloond met een zelfde eer van het geslacht, dat na hen komt. Die bevochtigt, bevochtigt met tranen, zal ook zelf een vroege regen worden, Proverbs 11:25.
d. Deze koning was hierin zelfzuchtig: hij betreurde het verlies van Elisa, omdat hij Israëls wagen was en zijn ruiters, en daarom slecht gemist kon worden, toen Israël zo arm was aan wagens en ruiters, zoals wij gezien hebben in 2 Kings 13:7, daar zij met alles en alles slechts vijftig ruiters en tien wagens bezaten. Zij, die beseffen hoeveel Godvruchtige mensen bijdragen tot de bescherming van een volk en het afweren van Gods oordelen, zullen reden zien om hun heengaan te betreuren.
3. Elisa gaf de koning sterke verzekeringen van zijn voorspoed tegen de Syriërs, Israëls tegenwoordige verdrukkers, en moedigde hem aan om de oorlog met kracht tegen hen voort te zetten. Elisa wist dat hij zo ongaarne van hem scheidde, omdat hij hem beschouwde als het grote bolwerk van het koninkrijk tegen deze gemene vijand, en steunde op zijn zegen en zijn gebed in zijn plannen tegen hem. "Welnu" zegt Elisa, "als dat het is, dat u zo treurig maakt, zo laat het u niet beroeren, als ik in mijn graf ben, zult gij over de Syriërs zegevieren. Ik sterf, maar God zal u gewis bezoeken. Hij heeft van de Geest over, en kan andere profeten verwekken om voor u te bidden." Gods genade is niet gebonden aan een hand. Hij kan Zijn werklieden begraven, en toch Zijn werk voortzetten. Om de koning met moed te bezielen tegen de Syriërs geeft hij hem een teken, hij beveelt hem een boog en pijlen te nemen, 2 Kings 13:15, om hem te kennen te geven dat hij, ten einde zijn koninkrijk van de Syriërs te verlossen, een krijgshaftige houding moet aannemen en besluiten, zich aan de gevaren en vermoeienissen van de krijg bloot te stellen. God zal de werker wezen, maar hij moet het werktuig zijn. En hij geeft hem een teken, dat hij voorspoedig zal zijn door hem te zeggen:
A. Dat hij een pijl moet afschieten in de richting van Syrië, 2 Kings 13:16, 2 Kings 13:17. Ongetwijfeld wist de koning beter een boog te hanteren dan de profeet, maar omdat de pijl, die nu afgeschoten werd, zijn betekenis kreeg van de Goddelijke inzetting, ontvangt hij, alsof hij nu gedisciplineerd moest worden, het woord van bevel van de profeet. Leg uw hand aan de boog: Doe het venster open, Schiet. Ja meer, alsof hij een kind was, dat nooit tevoren een boog had gespannen, legde Elisa zijn handen op de handen van de koning, om te kennen te geven dat hij in geheel zijn krijgstocht tegen de Syriërs moet opzien tot God om leiding en kracht, zijn eigen handen niet genoegzaam moet achten voor zijn werk, maar moet voortgaan in afhankelijkheid van de Goddelijke hulp. "Die mijn handen oefent ten strijde," Psalms 18:35, Psalms 144:1. De bevende handen van de stervende profeet die de medewerking en mededeling aanduidden van de kracht Gods, gaven aan deze pijl meer kracht dan de hand van de koning in diens volle sterkte. De Syriërs hadden zich meester gemaakt van het land, dat oostwaarts lag, 2 Kings 10:33. Daarheen wordt dus de pijl gericht en de profeet geeft aan het afschieten van deze pijl-hoewel hij in zekere zin in `t wilde weg afgeschoten werd, zo'n betekenis, dat het:
a. een opdracht werd aan de koning om de Syriërs aan te vallen in weerwil van hun macht en van hun in-bezit-zijn van het land.
b. Een belofte van voorspoed daarin, het is een pijl van de verlossing tegen de Syriërs. Het is God, die verlossing gebiedt, en als Hij haar werkt, wie zal haar keren? De pijl van de verlossing is van Hem. "Hij schoot Zijn pijlen " en het werk is volbracht, Psalms 18:15. "Gij zult de Syriërs slaan in Afek, waar zijn nu gelegerd zij, of waar zij al hun strijdkrachten zullen samentrekken, tot verdoens toe, diegenen van hen, die u en uw koninkrijk kwellen en verdrukken."
B. De pijlen tegen de aarde te slaan, 2 Kings 13:18, 2 Kings 13:19. De profeet, hem in de naam Gods verzekerd hebbende van de overwinning over de Syriërs, wil nu zien welk gebruik hij van zijn overwinning zal maken, of hij haar met meer kracht en ijver zal voortzetten dan Achab, toen Benhadad in zijn macht was. Om hiervan de proef te nemen, beveelt hij hem de pijlen tegen de aarde te slaan. "Geloof dat zij door de pijl van des Heeren verlossing ter aarde neergeworpen, aan uw voeten gelegd zullen worden, en toon mij nu wat gij hun doen zult als gij hen terneergeworpen ziet, of gij doen zult zoals David gedaan heeft, toen God hem "de nek van zijn vijanden heeft gegeven, hen vergruisd heeft als stof voor de wind," Psalms 18:41 -Psalms 18:43. De koning toonde niet die vurige ijver, die men bij deze gelegenheid van hem verwacht zou hebben, hij sloeg de pijlen driemaal tegen de aarde, niet meer. Hetzij uit dwaas medelijden met de Syriërs, hun barmhartigheid willende betonen, die hem noch zijn volk ooit barmhartigheid hadden bewezen, of zouden bewijzen, sloeg hij, alsof hij bang was hun zeer te doen of tenminste hen te verderven. Of misschien heeft hij slechts driemaal, en dat nog maar zeer flauwtjes, geslagen, omdat hij het dwaas en kinderachtig vond voor een koning om met zijn pijlen tegen de grond te slaan, en driemaal was genoeg om zich zo dwaas en kinderachtig aan te stellen, alleen maar om de profeet genoegen te doen. Maar door het teken te verachten verloor hij de zaak, die betekend werd, tot grote smart van de stervende profeet, die toornig op hem was, en hem zei, dat hij vijf of zes maal had moeten slaan. Waarom zou hij, niet nauw zijnde in de macht en de belofte Gods, nauw zijn in zijn eigen verwachtingen en pogingen? Het kan niet anders dan een smart zijn voor Godvruchtige mensen, om hen, voor wie zij het goede wensen, in hun eigen licht te zien staan, te zien hoe zij hun zegeningen opgeven, en hun voordeel verliezen tegen hun geestelijke vijanden, waardoor zij deze dan het voordeel geven over zichzelf.
Verzen 20-25
2 Koningen 13:20-25Wij moeten ons nu wenden naar:
I. Het graf van Elisa. Hij stierf in goede ouderdom, en zij begroeven hem, en wat hier nu volgt toont aan:
1. Welk een macht er was in zijn leven om oordelen af te wenden, want terstond na zijn dood kwamen benden van Moabieten in het land vallen, geen grote legers om hen op het slagveld tegen te treden, maar plunderende, sluipende benden, die bij verrassing roofden en moordden. God heeft velerlei middelen om een tergend volk te kastijden. De koning duchtte alleen gevaar van de zijde van de Syriërs, maar zie, de Moabieten doen invallen in zijn land. Last en moeite komen soms van die zijde vanwaar wij ze het minst verwachtten. De vermelding hiervan terstond na de dood van Elisa geeft te kennen, dat de wegneming van Gods getrouwe profeten een voorbode is van komende oordelen. Als gezanten teruggeroepen worden, dan kan men de komst van herauten verwachten.
2. Welke macht er was in zijn dood lichaam het deelde leven mee aan een ander dood lichaam, 2 Kings 13:21. Dit grote wonder, hoewel zeer beknopt meegedeeld, was een afdoend bewijs van zijn zending, en een bevestiging van al zijn profetieën. Het was ook een duidelijke aanwijzing van een leven na dit leven. Toen Elisa gestorven was, was er geen einde aan hem, want dan zou hij dit niet hebben kunnen doen. Uit werking kunnen wij bestaan afleiden. Hieruit bleek, dat de Heere nog de God was van Elisa, en daarom leefde Elisa nog, want Hij is "niet de God van de doden, maar van de levenden." En het kan ook misschien zien op Christus, door wiens dood en begrafenis het graf voor alle gelovigen tot een veilige en gelukkige doortocht naar het leven is gemaakt. Het gaf ook te kennen dat Elisa wel was gestorven, maar dat in de kracht van de beloften door hem gedaan, Israëls belangen, ofschoon zij nu geheel vergeten en verloren schijnen, herleven en opnieuw bloeien zullen. Het dode lichaam van een man werd door zijn naburen ten grave gebracht, toen zij op enige afstand van de plaats, waar het begraven zou worden, een troep Moabieten zagen aankomen, en vrezende in hun handen te vallen, legden zij het lijk in het naastbijzijnde graf, hetwelk het graf van Elisa bleek te zijn. Op de aanraking van zijn gebeente herleefde de dode, stond op, en ging waarschijnlijk naar huis naar zijn vrienden. Josefus verhaalt deze geschiedenis anders, en wel op de volgende manier: "Dieven hadden een eerzaam reiziger beroofd en vermoord, en zijn dood lichaam in Elisa's graf geworpen, waarop het terstond herleefde." Elia werd geëerd bij zijn heengaan, Elisa werd geëerd na zijn heengaan. God gaf aldus eer naar het Hem behaagde, maar op de een of andere wijze zal de rust van al de heiligen heerlijk zijn, Isaiah 11:10. Het is goed nabij de heiligen te zijn, ons deel met hen te hebben in het leven en in de dood.
II. Acht geven op het zwaard van Joas, koning van Israël, en wij zien het voorspoedig tegen de Syriërs.
1. De reden van zijn voorspoed was Gods gunst 2 Kings 13:23. De Heere was hun genadig, en ontfermde zich over hun in hun ellende, en wendde zich tot hen. De verschillende uitdrukkingen hier gebruikt, die dezelfde betekenis hebben, roepen ons om de triomfen van de Goddelijke goedheid op te merken in de verlossing van zo'n hardnekkig volk, en ze te bewonderen. Het was de goedertierenheid des Heeren, dat zij niet vernield waren, omdat Hij hen nog niet wilde verderven. Hij voorzag dat zij zich ten slotte zelf zullen verderven, maar thans wilde Hij hun nog uitstel verlenen, hun nog tijd geven tot berouw en bekering. Het langzame van Gods handelingen tegen de zondaren moet verklaard worden tot eer van Zijn genade maar niet tot beschuldiging van Zijn gerechtigheid.
2. De uitwerking van deze voorspoed was weldadig voor Israël. Hij nam uit de handen van Benhadad de steden Israëls, die de Syriërs in bezit hadden 2 Kings 13:25. Dit was een ware weldaad voor die steden zelf, die hierdoor verlost werden van het juk van de verdrukking, evenals voor geheel het koninkrijk, dat zeer versterkt werd door de terugbrenging van die steden. Driemaal heeft Joas de Syriërs geslagen, juist zoveel maal als hij de pijlen tegen de grond had geslagen, en toen hielden zijn overwinningen op. Velen hebben berouw gehad van hun wantrouwen, en van hun nauw zijn in hun begeerten, toen het te laat was.
Verzen 20-25
2 Koningen 13:20-25Wij moeten ons nu wenden naar:
I. Het graf van Elisa. Hij stierf in goede ouderdom, en zij begroeven hem, en wat hier nu volgt toont aan:
1. Welk een macht er was in zijn leven om oordelen af te wenden, want terstond na zijn dood kwamen benden van Moabieten in het land vallen, geen grote legers om hen op het slagveld tegen te treden, maar plunderende, sluipende benden, die bij verrassing roofden en moordden. God heeft velerlei middelen om een tergend volk te kastijden. De koning duchtte alleen gevaar van de zijde van de Syriërs, maar zie, de Moabieten doen invallen in zijn land. Last en moeite komen soms van die zijde vanwaar wij ze het minst verwachtten. De vermelding hiervan terstond na de dood van Elisa geeft te kennen, dat de wegneming van Gods getrouwe profeten een voorbode is van komende oordelen. Als gezanten teruggeroepen worden, dan kan men de komst van herauten verwachten.
2. Welke macht er was in zijn dood lichaam het deelde leven mee aan een ander dood lichaam, 2 Kings 13:21. Dit grote wonder, hoewel zeer beknopt meegedeeld, was een afdoend bewijs van zijn zending, en een bevestiging van al zijn profetieën. Het was ook een duidelijke aanwijzing van een leven na dit leven. Toen Elisa gestorven was, was er geen einde aan hem, want dan zou hij dit niet hebben kunnen doen. Uit werking kunnen wij bestaan afleiden. Hieruit bleek, dat de Heere nog de God was van Elisa, en daarom leefde Elisa nog, want Hij is "niet de God van de doden, maar van de levenden." En het kan ook misschien zien op Christus, door wiens dood en begrafenis het graf voor alle gelovigen tot een veilige en gelukkige doortocht naar het leven is gemaakt. Het gaf ook te kennen dat Elisa wel was gestorven, maar dat in de kracht van de beloften door hem gedaan, Israëls belangen, ofschoon zij nu geheel vergeten en verloren schijnen, herleven en opnieuw bloeien zullen. Het dode lichaam van een man werd door zijn naburen ten grave gebracht, toen zij op enige afstand van de plaats, waar het begraven zou worden, een troep Moabieten zagen aankomen, en vrezende in hun handen te vallen, legden zij het lijk in het naastbijzijnde graf, hetwelk het graf van Elisa bleek te zijn. Op de aanraking van zijn gebeente herleefde de dode, stond op, en ging waarschijnlijk naar huis naar zijn vrienden. Josefus verhaalt deze geschiedenis anders, en wel op de volgende manier: "Dieven hadden een eerzaam reiziger beroofd en vermoord, en zijn dood lichaam in Elisa's graf geworpen, waarop het terstond herleefde." Elia werd geëerd bij zijn heengaan, Elisa werd geëerd na zijn heengaan. God gaf aldus eer naar het Hem behaagde, maar op de een of andere wijze zal de rust van al de heiligen heerlijk zijn, Isaiah 11:10. Het is goed nabij de heiligen te zijn, ons deel met hen te hebben in het leven en in de dood.
II. Acht geven op het zwaard van Joas, koning van Israël, en wij zien het voorspoedig tegen de Syriërs.
1. De reden van zijn voorspoed was Gods gunst 2 Kings 13:23. De Heere was hun genadig, en ontfermde zich over hun in hun ellende, en wendde zich tot hen. De verschillende uitdrukkingen hier gebruikt, die dezelfde betekenis hebben, roepen ons om de triomfen van de Goddelijke goedheid op te merken in de verlossing van zo'n hardnekkig volk, en ze te bewonderen. Het was de goedertierenheid des Heeren, dat zij niet vernield waren, omdat Hij hen nog niet wilde verderven. Hij voorzag dat zij zich ten slotte zelf zullen verderven, maar thans wilde Hij hun nog uitstel verlenen, hun nog tijd geven tot berouw en bekering. Het langzame van Gods handelingen tegen de zondaren moet verklaard worden tot eer van Zijn genade maar niet tot beschuldiging van Zijn gerechtigheid.
2. De uitwerking van deze voorspoed was weldadig voor Israël. Hij nam uit de handen van Benhadad de steden Israëls, die de Syriërs in bezit hadden 2 Kings 13:25. Dit was een ware weldaad voor die steden zelf, die hierdoor verlost werden van het juk van de verdrukking, evenals voor geheel het koninkrijk, dat zeer versterkt werd door de terugbrenging van die steden. Driemaal heeft Joas de Syriërs geslagen, juist zoveel maal als hij de pijlen tegen de grond had geslagen, en toen hielden zijn overwinningen op. Velen hebben berouw gehad van hun wantrouwen, en van hun nauw zijn in hun begeerten, toen het te laat was.