Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-12.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 12Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 12Verzen 4-16
2 Koningen 12:4-16Wij hebben hier een bericht van de herstelling van de tempel, onder de regering van Joas.
I. Het schijnt dat er herstellingen nodig waren voor de tempel, hoewel Salomo hem zeer solide gebouwd had, de beste materialen er voor gebruikt heeft, en alles op de beste manier gedaan heeft, geraakte hij na verloop van tijd toch in verval, en er werden breuken in gevonden, 2 Kings 12:5, op de daken, aan de muren of vloeren, de zoldering of de betimmering, aan de vensters aan de beschotten, die de voorhoven van elkaar verdeelden. Zelfs tempels lijden door slijtage, de hemelse tempel zal nooit oud worden. Maar het was niet alleen de tand des tijds, die deze breuken heeft gemaakt, de zonen van Athalia hadden het huis Gods opengebroken, 2 Chronicles 24:7, en uit vijandschap tegen de tempeldienst er de gebouwen van beschadigd, en de priesters hadden geen zorg gedragen om de breuken bijtijds te herstellen, zodat zij al erger en erger werden. Deze landlieden waren het niet waard, dat deze kostelijke wijngaard hun op zo gemakkelijke voorwaarden verhuurd was, die het niet konden bijbrengen om de wijnpers in behoorlijke staat te onderhouden, Matthew 21:33. Met Terecht heeft hun grote landheer hen dus in rechten vervolgd wegens deze toegelaten verwoesting en door Zijn oordelen over hun trouweloze nalatigheid bezoeking gedaan toen deze door hen verwaarloosde tempel met de grond gelijk werd gemaakt.
II. De koning zelf schijnt de eerste en de ijverigste geweest te zijn om voor de herstelling zorg te dragen. Wij bevinden niet dat de priesters er over klaagden, of dat Jojada zelf er voor ijverde, maar de koning zelf was zeer ijverig voor de zaak.
1. Omdat hij koning was, en God eist en verwacht van hen, die macht hebben, dat zij haar gebruiken ter handhaving en tot steun van de Godsdienst, het herstel van grieven, de verbetering en wederoprichting van het vervallene, ter opwekking van de bedienaren van de Godsdienst om hun plicht te doen en van het volk om hun plicht te betrachten.
2. Omdat de tempel hem tot veilige schuilplaats heeft gestrekt in zijn kinderjaren, en in dankbare herinnering daaraan betoont hij zich nu ijverig voor de eer van de tempel. Zij, die de vertroosting en de weldaad hebben ervaren van Godsdienstige bijeenkomsten, zullen de beschimping er van tot hun last maken, Zephaniah 3:18, de steun er van tot hun zorg, en de voorspoed er van tot hun voornaamste reden van blijdschap achten.
III. Aan de priesters werd bevolen geld bijeen te brengen voor deze herstellingen, en zorg te dragen dat het werk gedaan werd. De koning had de zaken van zijn rijk te behartigen en kon dus zelf geen toezicht houden op deze zaak, maar stelde de priesters er toe aan, de geschiktste personen er voor, en die, naar men zou denken, haar het meest ter harte zouden nemen.
1. Hij gaf hun orders voor het heffen van het geld voor de geheiligde dingen, zij moeten niet wachten totdat het ingebracht werd, maar zij moeten het opvragen, waar zij wisten dat het verschuldigd was in hun respectieve districten, hetzij als losgeld krachtens de wet, Exodus 30:13, of als schattingsgeld volgens de wet, Leviticus 27:2, Leviticus 27:3, of als een vrijwillige offerande, 2 Kings 12:4. Dit moesten zij inzamelen, ieder van zijn bekenden, en er werd verondersteld dat er niemand was, die niet bij de een of andere priester bekend was. Wij moeten de gelegenheid waarnemen, die God ons geeft, om hen, met wie wij meer bijzonder bekend zijn, op te wekken tot hetgeen goed is. 2. Hij gaf hun orders om het geld, dat zij verzameld hadden, te besteden aan het verbeteren van de breuken van het huis, 2 Kings 12:5
IV. Deze methode heeft niet aan zijn doel beantwoord, 2 Kings 12:6. Er kwam weinig geld in, hetzij dat de priesters onachtzaam waren en het volk niet opgeroepen hebben om het door hen verschuldigde te komen betalen, of dat het volk zo weinig vertrouwen had in het bestuur en beheer van de priesters, dat zij nalatig waren om hun het geld in handen te geven. Indien zij hen wantrouwden zonder reden, dan was dit schande voor het volk, indien met reden dan was het schande voor de priesters. Het geld, dat inkwam, werd niet voor het aangewezen doel gebruikt, de breuken van het huis werden niet gerestaureerd. Het heeft nog zo'n haast niet, dachten de priesters misschien, wij kunnen de tempel, zoals hij is, nog wel wat langer gebruiken, en daarom hebben zij de zaak nog maar wat uitgesteld. Werk aan de kerk gaat gewoonlijk langzaam, maar het is jammer dat onder alle mensen het juist de mannen van de kerk zijn, die zich zo langzaam en traag betonen. Misschien vonden zij het nodig om het weinige geld, dat inkwam, aan te wenden voor het onderhoud van de priesters, wier inkomsten wel zeer verminderd moesten zijn, nu de tien stammen geheel afgevallen waren en de andere twee ellendig verdorven waren.
V. Er werden dus andere middelen beraamd, de koning had er zijn hart op gezet, dat de breuken van het huis gerepareerd zouden worden, 2 Kings 12:7. Zijn latere afval geeft ons reden om te twijfelen of hij even grote genegenheid had voor de tempeldienst als voor het gebouw. Velen hebben grote ijver aan de dag gelegd voor het bouwen en versieren van kerken, en voor andere vormen van Godzaligheid, maar waren toch vreemd aan de kracht er van. Evenwel, wij prijzen zijn ijver, en keuren het niet in hem af, dat hij zelfs zijn voogd bestraft heeft, toen hij hem nalatig zag. Zijn bestraffing had tengevolge, dat de priesters zich onwaardig erkenden om langer voor dat werk gebruikt te worden, er in bewilligden dat andere maatregelen genomen werden, en het geld, dat zij ontvangen hadden, in andere handen overgaven, 2 Kings 12:8. Het was eerlijk van hen dat zij, bevindende zelf geen genoegzame geestkracht te hebben voor dat werk, niet verhinderden dat anderen het deden. Men sloeg dan nu een andere weg in.
1. Het geld moest nu niet aan particulieren betaald of in handen gegeven worden, maar in een openbare kist gestort worden, en toen werd het goed en in grote overvloed door de lieden opgebracht, niet alleen betaalden zij wat zij schuldig waren, maar zij brachten vrijwillige gaven voor zo'n goed werk. De hogepriester en de staatssecretaris telden het geld, dat er in de kist was en legden het weg voor het gebruik van hetgeen, waar het voor bestemd was. Als de openbare penningen eerlijk besteed worden, dan zullen de openbare contributiën ook goed opgebracht worden. Het geld, dat gegeven werd, deden zij in de kist door een gat in het deksel, zodat het niet teruggenomen kon worden, om te kennen te geven dat wat men eens aan God heeft afgestaan niet teruggevraagd moet worden. Een ieder doe gelijk hij in zijn hart voorneemt.
b. De kist werd aan de rechterhand gesteld als men binnenkwam, waarop, naar sommigen denken, gezinspeeld wordt in het voorschrift voor het doen van aalmoezen, door onze Heiland gegeven: "laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet." Maar, terwijl zij zoveel zij konden bijeenbrachten voor het herstel van de tempel maakten zij toch geen inbreuk op hetgeen vastgesteld was voor het onderhoud van de priesters 2 Kings 12:16, het geld van schuldoffer en het geld van zondoffers, dat hun gegeven was door de wet, Leviticus 5:16, Leviticus 5:17, werd hun gegeven. Laat de dienaren van de tempel niet verhongeren onder schijn van de breuken des tempels te beteren. 2. Om het geld, dat bijeengebracht was, te besteden.
a. Zij gaven het nu niet de priesters in handen, die in zulke zaken niet bedreven waren, daar zij ander werk hadden te behartigen, maar in handen van hen, die het werk deden, of tenminste van de verzorgers ervan 2 Kings 12:11. Aan hen kon die zaak het geschiktst toevertrouwd worden, wier werk en beroep het was. "Tractant fabrilia fabri-ieder zijn vak," maar laat hen, die ten oorlog, ten heiligen oorlog, worden geroepen, zich niet inwikkelen in de zaken van dit leven. Zij, aan wie dit werk nu werd opgedragen, deden het:
a.a. Zorgzaam, zij kochten de materialen, en betaalden de werklieden, 2 Kings 12:12. De zaken worden met vaardigheid gedaan, als diegenen er voor gebruikt worden, die er verstand van hebben, weten wat de beste manier is om het aan te vatten
b.b. Met getrouwheid, zij waren zo bekend om hun eerlijkheid, dat het niet nodig was hun rekeningen na te zien. Laat allen, aan wie het beheer over openbare kassen wordt toevertrouwd, of aan wie openbaar werk is opgedragen hieruit leren met getrouwheid te handelen als degenen die weten, dat-al doen de mensen het niet-God rekenschap van hen zal eisen. Zij, die denken dat het geen zonde is de regering te bedriegen, of het land of de kerk, zullen er anders over gaan denken als God hun hun zonde ordelijk voorstelt.
b. Zij hebben het niet besteed aan versierselen voor de tempel, aan gouden of zilveren vaten, maar aan noodzakelijke herstellingen, 2 Kings 12:13, 2 Kings 12:14, waaruit wij kunnen leren om bij al onze uitgaven datgene te laten voorgaan wat het nodigst is, en handelende voor het publiek, te handelen zoals wij voor onszelf zouden handelen. Wij bevinden dat, toen de herstellingen voltooid waren, wat er over was, besteed werd aan gouden en zilveren vaatwerk ten dienste van de tempel, 2 Chronicles 24:14.
Verzen 4-16
2 Koningen 12:4-16Wij hebben hier een bericht van de herstelling van de tempel, onder de regering van Joas.
I. Het schijnt dat er herstellingen nodig waren voor de tempel, hoewel Salomo hem zeer solide gebouwd had, de beste materialen er voor gebruikt heeft, en alles op de beste manier gedaan heeft, geraakte hij na verloop van tijd toch in verval, en er werden breuken in gevonden, 2 Kings 12:5, op de daken, aan de muren of vloeren, de zoldering of de betimmering, aan de vensters aan de beschotten, die de voorhoven van elkaar verdeelden. Zelfs tempels lijden door slijtage, de hemelse tempel zal nooit oud worden. Maar het was niet alleen de tand des tijds, die deze breuken heeft gemaakt, de zonen van Athalia hadden het huis Gods opengebroken, 2 Chronicles 24:7, en uit vijandschap tegen de tempeldienst er de gebouwen van beschadigd, en de priesters hadden geen zorg gedragen om de breuken bijtijds te herstellen, zodat zij al erger en erger werden. Deze landlieden waren het niet waard, dat deze kostelijke wijngaard hun op zo gemakkelijke voorwaarden verhuurd was, die het niet konden bijbrengen om de wijnpers in behoorlijke staat te onderhouden, Matthew 21:33. Met Terecht heeft hun grote landheer hen dus in rechten vervolgd wegens deze toegelaten verwoesting en door Zijn oordelen over hun trouweloze nalatigheid bezoeking gedaan toen deze door hen verwaarloosde tempel met de grond gelijk werd gemaakt.
II. De koning zelf schijnt de eerste en de ijverigste geweest te zijn om voor de herstelling zorg te dragen. Wij bevinden niet dat de priesters er over klaagden, of dat Jojada zelf er voor ijverde, maar de koning zelf was zeer ijverig voor de zaak.
1. Omdat hij koning was, en God eist en verwacht van hen, die macht hebben, dat zij haar gebruiken ter handhaving en tot steun van de Godsdienst, het herstel van grieven, de verbetering en wederoprichting van het vervallene, ter opwekking van de bedienaren van de Godsdienst om hun plicht te doen en van het volk om hun plicht te betrachten.
2. Omdat de tempel hem tot veilige schuilplaats heeft gestrekt in zijn kinderjaren, en in dankbare herinnering daaraan betoont hij zich nu ijverig voor de eer van de tempel. Zij, die de vertroosting en de weldaad hebben ervaren van Godsdienstige bijeenkomsten, zullen de beschimping er van tot hun last maken, Zephaniah 3:18, de steun er van tot hun zorg, en de voorspoed er van tot hun voornaamste reden van blijdschap achten.
III. Aan de priesters werd bevolen geld bijeen te brengen voor deze herstellingen, en zorg te dragen dat het werk gedaan werd. De koning had de zaken van zijn rijk te behartigen en kon dus zelf geen toezicht houden op deze zaak, maar stelde de priesters er toe aan, de geschiktste personen er voor, en die, naar men zou denken, haar het meest ter harte zouden nemen.
1. Hij gaf hun orders voor het heffen van het geld voor de geheiligde dingen, zij moeten niet wachten totdat het ingebracht werd, maar zij moeten het opvragen, waar zij wisten dat het verschuldigd was in hun respectieve districten, hetzij als losgeld krachtens de wet, Exodus 30:13, of als schattingsgeld volgens de wet, Leviticus 27:2, Leviticus 27:3, of als een vrijwillige offerande, 2 Kings 12:4. Dit moesten zij inzamelen, ieder van zijn bekenden, en er werd verondersteld dat er niemand was, die niet bij de een of andere priester bekend was. Wij moeten de gelegenheid waarnemen, die God ons geeft, om hen, met wie wij meer bijzonder bekend zijn, op te wekken tot hetgeen goed is. 2. Hij gaf hun orders om het geld, dat zij verzameld hadden, te besteden aan het verbeteren van de breuken van het huis, 2 Kings 12:5
IV. Deze methode heeft niet aan zijn doel beantwoord, 2 Kings 12:6. Er kwam weinig geld in, hetzij dat de priesters onachtzaam waren en het volk niet opgeroepen hebben om het door hen verschuldigde te komen betalen, of dat het volk zo weinig vertrouwen had in het bestuur en beheer van de priesters, dat zij nalatig waren om hun het geld in handen te geven. Indien zij hen wantrouwden zonder reden, dan was dit schande voor het volk, indien met reden dan was het schande voor de priesters. Het geld, dat inkwam, werd niet voor het aangewezen doel gebruikt, de breuken van het huis werden niet gerestaureerd. Het heeft nog zo'n haast niet, dachten de priesters misschien, wij kunnen de tempel, zoals hij is, nog wel wat langer gebruiken, en daarom hebben zij de zaak nog maar wat uitgesteld. Werk aan de kerk gaat gewoonlijk langzaam, maar het is jammer dat onder alle mensen het juist de mannen van de kerk zijn, die zich zo langzaam en traag betonen. Misschien vonden zij het nodig om het weinige geld, dat inkwam, aan te wenden voor het onderhoud van de priesters, wier inkomsten wel zeer verminderd moesten zijn, nu de tien stammen geheel afgevallen waren en de andere twee ellendig verdorven waren.
V. Er werden dus andere middelen beraamd, de koning had er zijn hart op gezet, dat de breuken van het huis gerepareerd zouden worden, 2 Kings 12:7. Zijn latere afval geeft ons reden om te twijfelen of hij even grote genegenheid had voor de tempeldienst als voor het gebouw. Velen hebben grote ijver aan de dag gelegd voor het bouwen en versieren van kerken, en voor andere vormen van Godzaligheid, maar waren toch vreemd aan de kracht er van. Evenwel, wij prijzen zijn ijver, en keuren het niet in hem af, dat hij zelfs zijn voogd bestraft heeft, toen hij hem nalatig zag. Zijn bestraffing had tengevolge, dat de priesters zich onwaardig erkenden om langer voor dat werk gebruikt te worden, er in bewilligden dat andere maatregelen genomen werden, en het geld, dat zij ontvangen hadden, in andere handen overgaven, 2 Kings 12:8. Het was eerlijk van hen dat zij, bevindende zelf geen genoegzame geestkracht te hebben voor dat werk, niet verhinderden dat anderen het deden. Men sloeg dan nu een andere weg in.
1. Het geld moest nu niet aan particulieren betaald of in handen gegeven worden, maar in een openbare kist gestort worden, en toen werd het goed en in grote overvloed door de lieden opgebracht, niet alleen betaalden zij wat zij schuldig waren, maar zij brachten vrijwillige gaven voor zo'n goed werk. De hogepriester en de staatssecretaris telden het geld, dat er in de kist was en legden het weg voor het gebruik van hetgeen, waar het voor bestemd was. Als de openbare penningen eerlijk besteed worden, dan zullen de openbare contributiën ook goed opgebracht worden. Het geld, dat gegeven werd, deden zij in de kist door een gat in het deksel, zodat het niet teruggenomen kon worden, om te kennen te geven dat wat men eens aan God heeft afgestaan niet teruggevraagd moet worden. Een ieder doe gelijk hij in zijn hart voorneemt.
b. De kist werd aan de rechterhand gesteld als men binnenkwam, waarop, naar sommigen denken, gezinspeeld wordt in het voorschrift voor het doen van aalmoezen, door onze Heiland gegeven: "laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet." Maar, terwijl zij zoveel zij konden bijeenbrachten voor het herstel van de tempel maakten zij toch geen inbreuk op hetgeen vastgesteld was voor het onderhoud van de priesters 2 Kings 12:16, het geld van schuldoffer en het geld van zondoffers, dat hun gegeven was door de wet, Leviticus 5:16, Leviticus 5:17, werd hun gegeven. Laat de dienaren van de tempel niet verhongeren onder schijn van de breuken des tempels te beteren. 2. Om het geld, dat bijeengebracht was, te besteden.
a. Zij gaven het nu niet de priesters in handen, die in zulke zaken niet bedreven waren, daar zij ander werk hadden te behartigen, maar in handen van hen, die het werk deden, of tenminste van de verzorgers ervan 2 Kings 12:11. Aan hen kon die zaak het geschiktst toevertrouwd worden, wier werk en beroep het was. "Tractant fabrilia fabri-ieder zijn vak," maar laat hen, die ten oorlog, ten heiligen oorlog, worden geroepen, zich niet inwikkelen in de zaken van dit leven. Zij, aan wie dit werk nu werd opgedragen, deden het:
a.a. Zorgzaam, zij kochten de materialen, en betaalden de werklieden, 2 Kings 12:12. De zaken worden met vaardigheid gedaan, als diegenen er voor gebruikt worden, die er verstand van hebben, weten wat de beste manier is om het aan te vatten
b.b. Met getrouwheid, zij waren zo bekend om hun eerlijkheid, dat het niet nodig was hun rekeningen na te zien. Laat allen, aan wie het beheer over openbare kassen wordt toevertrouwd, of aan wie openbaar werk is opgedragen hieruit leren met getrouwheid te handelen als degenen die weten, dat-al doen de mensen het niet-God rekenschap van hen zal eisen. Zij, die denken dat het geen zonde is de regering te bedriegen, of het land of de kerk, zullen er anders over gaan denken als God hun hun zonde ordelijk voorstelt.
b. Zij hebben het niet besteed aan versierselen voor de tempel, aan gouden of zilveren vaten, maar aan noodzakelijke herstellingen, 2 Kings 12:13, 2 Kings 12:14, waaruit wij kunnen leren om bij al onze uitgaven datgene te laten voorgaan wat het nodigst is, en handelende voor het publiek, te handelen zoals wij voor onszelf zouden handelen. Wij bevinden dat, toen de herstellingen voltooid waren, wat er over was, besteed werd aan gouden en zilveren vaatwerk ten dienste van de tempel, 2 Chronicles 24:14.
Verzen 17-21
2 Koningen 12:17-21Toen Joas van God was afgevallen, en zowel een afgodendienaar als een vervolger was geworden, ging de hand des Heeren tegen hem uit, en het laatste van hem was erger dan het eerste.
1. Zijn rijkdom en zijn eer waren een gemakkelijke prooi voor zijn naburen. Hazaël, na Israël gekastijd te hebben, 2 Kings 10:32 bedreigde ook Juda en Jeruzalem. Hij had Gath, een sterke stad, ingenomen, 2 Kings 12:17, en wilde vandaar met zijn krijgsmacht oprukken tegen Jeruzalem, de koninklijke stad, de heilige stad, maar welker schaduw vanwege haar zondigheid van haar was geweken. Joas had noch de moed, noch de kracht om hem het hoofd te bieden, maar gaf hem al de geheiligde dingen en al het goud, dat in zijn schatkist en in de schatten van de tempel gevonden werd, 2 Kings 12:18, om hem te bewegen naar een andere zijde op te rukken. Misschien zou dit verontschuldigd kunnen worden als zorg voor de openbare veiligheid en omdat het beter was het goud van de tempel af te staan, dan de tempel zelf aan gevaar bloot te stellen maar:
a. Zo hij God niet had verlaten en Zijn bescherming had verbeurd, dan zou hij niet in die uiterste nood zijn gekomen, maar Hazaël tot de aftocht hebben kunnen noodzaken.
b. Hij verkleinde zich, en stelde zich zeer laag aan, verloor de eer van een vorst, een krijgsman en ook van een Israëliet, door de geheiligde dingen te vervreemden.
c. Hij heeft zich en zijn rijk verarmd. En:
d. Hij heeft Hazaël uitgelokt om terug te komen, nu hij zonder slag of stoot zo'n rijke buit verkregen heeft. En die uitwerking heeft het ook gehad, want in het volgende jaar trok het leger van Syrië op tegen Jeruzalem, vernietigde de vorsten van het volk en plunderde de stad, 2 Chronicles 24:23, 2 Chronicles 24:24.
2. Zijn leven werd een gemakkelijke prooi voor zijn knechten. Zij maakten een verbintenis tegen hem en doodden hem, 2 Kings 12:20, 2 Kings 12:21. Zij beoogden niet het koninkrijk in bezit te nemen, want zij hebben er zich niet tegen verzet dat zijn zoon hem opvolgde, maar zij wilden wraak aan hem oefenen voor door hem bedreven kwaad, en in de Kronieken wordt ons meegedeeld dat zijn vermoorden van de profeet, de zoon van Jojada, er de aanleiding toe was. Hoe onrechtvaardig zij hierin nu ook waren-aan hun was de wraak niet, en aan hun was het niet te vergelden-God was er rechtvaardig in, en dit was niet de enige keer, dat Hij zelfs aan koningen heeft doen weten dat het op hun gevaar was, zo zij Zijn gezalfden aanraakten en Zijn profeten kwaad deden, en dat, als Hij komt om de bloedstortingen te zoeken, het bloed van profeten de rekening zeer hoog zal maken. Aldus viel Joas, die begon in de geest en eindigde in het vlees. God stelt gewoonlijk tekenen van Zijn ongenoegen op afvalligen, zelfs in dit leven, want van alle zondaren zijn zij het, die het meest de Heere smaden.
Verzen 17-21
2 Koningen 12:17-21Toen Joas van God was afgevallen, en zowel een afgodendienaar als een vervolger was geworden, ging de hand des Heeren tegen hem uit, en het laatste van hem was erger dan het eerste.
1. Zijn rijkdom en zijn eer waren een gemakkelijke prooi voor zijn naburen. Hazaël, na Israël gekastijd te hebben, 2 Kings 10:32 bedreigde ook Juda en Jeruzalem. Hij had Gath, een sterke stad, ingenomen, 2 Kings 12:17, en wilde vandaar met zijn krijgsmacht oprukken tegen Jeruzalem, de koninklijke stad, de heilige stad, maar welker schaduw vanwege haar zondigheid van haar was geweken. Joas had noch de moed, noch de kracht om hem het hoofd te bieden, maar gaf hem al de geheiligde dingen en al het goud, dat in zijn schatkist en in de schatten van de tempel gevonden werd, 2 Kings 12:18, om hem te bewegen naar een andere zijde op te rukken. Misschien zou dit verontschuldigd kunnen worden als zorg voor de openbare veiligheid en omdat het beter was het goud van de tempel af te staan, dan de tempel zelf aan gevaar bloot te stellen maar:
a. Zo hij God niet had verlaten en Zijn bescherming had verbeurd, dan zou hij niet in die uiterste nood zijn gekomen, maar Hazaël tot de aftocht hebben kunnen noodzaken.
b. Hij verkleinde zich, en stelde zich zeer laag aan, verloor de eer van een vorst, een krijgsman en ook van een Israëliet, door de geheiligde dingen te vervreemden.
c. Hij heeft zich en zijn rijk verarmd. En:
d. Hij heeft Hazaël uitgelokt om terug te komen, nu hij zonder slag of stoot zo'n rijke buit verkregen heeft. En die uitwerking heeft het ook gehad, want in het volgende jaar trok het leger van Syrië op tegen Jeruzalem, vernietigde de vorsten van het volk en plunderde de stad, 2 Chronicles 24:23, 2 Chronicles 24:24.
2. Zijn leven werd een gemakkelijke prooi voor zijn knechten. Zij maakten een verbintenis tegen hem en doodden hem, 2 Kings 12:20, 2 Kings 12:21. Zij beoogden niet het koninkrijk in bezit te nemen, want zij hebben er zich niet tegen verzet dat zijn zoon hem opvolgde, maar zij wilden wraak aan hem oefenen voor door hem bedreven kwaad, en in de Kronieken wordt ons meegedeeld dat zijn vermoorden van de profeet, de zoon van Jojada, er de aanleiding toe was. Hoe onrechtvaardig zij hierin nu ook waren-aan hun was de wraak niet, en aan hun was het niet te vergelden-God was er rechtvaardig in, en dit was niet de enige keer, dat Hij zelfs aan koningen heeft doen weten dat het op hun gevaar was, zo zij Zijn gezalfden aanraakten en Zijn profeten kwaad deden, en dat, als Hij komt om de bloedstortingen te zoeken, het bloed van profeten de rekening zeer hoog zal maken. Aldus viel Joas, die begon in de geest en eindigde in het vlees. God stelt gewoonlijk tekenen van Zijn ongenoegen op afvalligen, zelfs in dit leven, want van alle zondaren zijn zij het, die het meest de Heere smaden.