Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-12.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 122 Kings 12:1.
REGERING VAN JOAS, KONING VAN JUDA.
2 Kings 12:1-2 Kings 12:16. Nagenoeg de eerste 30 jaar van zijn regering, zolang zijn leidsman en raadsman, de hogepriester Jojada, hem ter zijde staat, regeert de op zevenjarige leeftijd op de troon verheven Joas geheel naar de wil van de Heere, en tot Zijn eer. Waren reeds ten dage van zijn kroning de Bals-gruwelen uit Jeruzalem verwijderd, thans beijverde hij zich te meer om de tempel te herstellen, die, ofschoon hij eerst ongeveer 104 jaar gestaan had, in de laatste tijd veel breuken had gekregen. Eerst belast hij de priesters met dit werk; maar toen deze het 23ste regeringsjaar van Joas hadden laten voorbijgaan, zonder iets te doen, neemt hij zelf de zaak ter hand en brengt haar gelukkig ten einde (Vergelijk 2 Chronicles 24:1-2 Chronicles 24:14).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 122 Kings 12:1.
REGERING VAN JOAS, KONING VAN JUDA.
2 Kings 12:1-2 Kings 12:16. Nagenoeg de eerste 30 jaar van zijn regering, zolang zijn leidsman en raadsman, de hogepriester Jojada, hem ter zijde staat, regeert de op zevenjarige leeftijd op de troon verheven Joas geheel naar de wil van de Heere, en tot Zijn eer. Waren reeds ten dage van zijn kroning de Bals-gruwelen uit Jeruzalem verwijderd, thans beijverde hij zich te meer om de tempel te herstellen, die, ofschoon hij eerst ongeveer 104 jaar gestaan had, in de laatste tijd veel breuken had gekregen. Eerst belast hij de priesters met dit werk; maar toen deze het 23ste regeringsjaar van Joas hadden laten voorbijgaan, zonder iets te doen, neemt hij zelf de zaak ter hand en brengt haar gelukkig ten einde (Vergelijk 2 Chronicles 24:1-2 Chronicles 24:14).
Vers 1
1. In het zevende jaar van Jehu, de koning van Israël, d.i. in het jaar 877 voor Chr., werd Joas1) koning, zoals in 11:4vv. is verteld, en regeerde veertig jaar tot 838, dus streng genomen slechts 39 jaar (vgl. 13:10 met 14:1) te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Zibja van Ber-sheba, op de zuidergrens van het stamgebied van Juda (2 Kings 15:28; 2 Kings 19:32).1) Joas kwam aan de regering een paar maanden v r de Nisan van het bedoelde jaar, en stierf een paar maanden na de Nisan; maar deze maanden v r en na het begin van het jaar worden voor volle jaren gerekend (1 Kings 12:24). Overigens is Joas van Juda, met wie wij hier te doen hebben, niet te verwisselen met die van Israël in 13:10vv.. Evenzo moet men de beide opvolgers van koning Josafat van Juda goed onderscheiden van de beide opvolgers van Israël's koning Achab; op Josafat volgden Joram ( 8:16vv.) en Ahazia ( 8:25vv.) op Achab omgekeerd eerst de oudere zoon Ahazia (1 Kings 22:52vv.) daarna de jongere Joram ( 3:1vv.). Eindelijk: er is een Joahas in het rijk van Juda (2 Kings 23:31vv.) en ook een in het rijk van Israël ( 13:1vv.).
Vers 1
1. In het zevende jaar van Jehu, de koning van Israël, d.i. in het jaar 877 voor Chr., werd Joas1) koning, zoals in 11:4vv. is verteld, en regeerde veertig jaar tot 838, dus streng genomen slechts 39 jaar (vgl. 13:10 met 14:1) te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Zibja van Ber-sheba, op de zuidergrens van het stamgebied van Juda (2 Kings 15:28; 2 Kings 19:32).1) Joas kwam aan de regering een paar maanden v r de Nisan van het bedoelde jaar, en stierf een paar maanden na de Nisan; maar deze maanden v r en na het begin van het jaar worden voor volle jaren gerekend (1 Kings 12:24). Overigens is Joas van Juda, met wie wij hier te doen hebben, niet te verwisselen met die van Israël in 13:10vv.. Evenzo moet men de beide opvolgers van koning Josafat van Juda goed onderscheiden van de beide opvolgers van Israël's koning Achab; op Josafat volgden Joram ( 8:16vv.) en Ahazia ( 8:25vv.) op Achab omgekeerd eerst de oudere zoon Ahazia (1 Kings 22:52vv.) daarna de jongere Joram ( 3:1vv.). Eindelijk: er is een Joahas in het rijk van Juda (2 Kings 23:31vv.) en ook een in het rijk van Israël ( 13:1vv.).
Vers 2
2. En Joas deed, dat recht was in de ogen van de HEERE, al zijn dagen, waarin de hogepriester Jojada, wie hij zoveel te danken had, en die de ouderdom van 130 jaar bereikte (2 Chronicles 24:15) hem onderwees 1) en tot alles goeds aanspoorde.1) In 2 Chronicles 24:2 wordt deze uitdrukking verwisseld met "al de dagen van de priester Jojada." Zolang daarom Jojada leefde en de koning naar hem luisterde, deed Joas wat recht was in de ogen van de Heere. Daarna gaf Joas gehoor aan de wens van de vorsten van Juda, om de afgoden te dienen, ja, meer dan dat, hij liet de zoon van Jojada zijn weldoener en raadsman, doden. Daaruit blijkt, dat dit "recht doen in de ogen van de Heere", was onder invloed van de priester, maar niet met een oprecht hart, zoals David in de instellingen van de Heere had gewandeld..
Vers 2
2. En Joas deed, dat recht was in de ogen van de HEERE, al zijn dagen, waarin de hogepriester Jojada, wie hij zoveel te danken had, en die de ouderdom van 130 jaar bereikte (2 Chronicles 24:15) hem onderwees 1) en tot alles goeds aanspoorde.1) In 2 Chronicles 24:2 wordt deze uitdrukking verwisseld met "al de dagen van de priester Jojada." Zolang daarom Jojada leefde en de koning naar hem luisterde, deed Joas wat recht was in de ogen van de Heere. Daarna gaf Joas gehoor aan de wens van de vorsten van Juda, om de afgoden te dienen, ja, meer dan dat, hij liet de zoon van Jojada zijn weldoener en raadsman, doden. Daaruit blijkt, dat dit "recht doen in de ogen van de Heere", was onder invloed van de priester, maar niet met een oprecht hart, zoals David in de instellingen van de Heere had gewandeld..
Vers 3
3. Alleen werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten (1 Kings 15:14). Wat zou van de knaap Joas geworden zijn, indien hij aan het hof van zijn afgodische vader en zijn goddeloze grootmoeder was opgevoed? In Jojada gaf God hem oneindig meer, dan hij in vader en moeder verloren had. Voor een vorst, die reeds in zijn jeugd aan de regering komt, is er geen grotere weldaad, dan dat hem een oud en ervaren, godvruchtig en wijs man met lering en raad ter zijde staat! Gave God aan iedere jonge vorst een Jojada! Niemand heeft meer het onderwijs nodig in alles goeds, dan zij, die bestemd zijn om een geheel volk te regeren; en er is geen gewichtiger roeping dan die van onderwijzer en opvoeder van een toekomstige Regent. Maar helaas! dat ambt wordt niet altijd toevertrouwd aan mannen, die in ouderdom, ervaring, wijsheid en godsvrucht op een Jojada lijken..Vers 3
3. Alleen werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten (1 Kings 15:14). Wat zou van de knaap Joas geworden zijn, indien hij aan het hof van zijn afgodische vader en zijn goddeloze grootmoeder was opgevoed? In Jojada gaf God hem oneindig meer, dan hij in vader en moeder verloren had. Voor een vorst, die reeds in zijn jeugd aan de regering komt, is er geen grotere weldaad, dan dat hem een oud en ervaren, godvruchtig en wijs man met lering en raad ter zijde staat! Gave God aan iedere jonge vorst een Jojada! Niemand heeft meer het onderwijs nodig in alles goeds, dan zij, die bestemd zijn om een geheel volk te regeren; en er is geen gewichtiger roeping dan die van onderwijzer en opvoeder van een toekomstige Regent. Maar helaas! dat ambt wordt niet altijd toevertrouwd aan mannen, die in ouderdom, ervaring, wijsheid en godsvrucht op een Jojada lijken..Vers 4
4. En Joas, door zijn trouwe raadsman zeker aangespoord tot herstel van de tempel, die onder de regering van Joram, Ahazia en Athalia niet alleen verwaarloosd, maar opzettelijk beschadigd was (2 Chronicles 24:7), zei tot de priesters, die hij het meest geroepen achtte, zowel om de gelden tot de bouw langzamerhand te verzamelen, als ook om daarna de uitvoering ervan te besturen: Al het geld van de geheiligde dingen, dat gebracht zal worden in het huis van de HEERE, al het uit heilige gaven voortspruitende geld, dat naar de wet van Mozes bij de tempelschat moet worden gevoegd, te weten in de eerste plaats het geld van hen, die overgaat tot de getelden, die voortkomt uit de heffing van de halve sikkel, die ieder van 20 jaar en daarboven als een hefoffer aan de Heere moet betalen (Exodus 30:11vv.), verder het geld van een ieder van de personen naar zijn schatting, deels bij de lossing van de mannelijke eerstgeboorte (Numbers 18:15vv.), deels bij geloften van iemand aan de Heere (Leviticus 27:1vv.), en ten derde, al het geld dat in ieders hart komt, 1)om dat te brengen in het huis van de HEERE tot een vrijwillig offer.1) Op drie soorten inkomsten wordt hier gewezen. De eerste was door het geld van hen die overgaat tot de getelden, d.i. die op de rol van de twintigjarige wordt ingeschreven. De tweede was, door het geld van een ieder van de personen naar zijn schatting, of letterlijk, door een ieders geld van de schatting, d.w.z. door die gelden, die moesten betaald worden bij ieder mannelijke eerstgeboorte en bij het volbrengen van een gelofte, en de derde was, al het geld, dat in ieders hart komt, d.i. de vrijwillige gave, of het vrijwillige offer. Duidelijk blijkt, hoe Joas handhaaft de rechten en instellingen van de Heere, door Mozes gegeven (zie Exodus 30:11vv. en Numbers 18:15vv.)..
Vers 4
4. En Joas, door zijn trouwe raadsman zeker aangespoord tot herstel van de tempel, die onder de regering van Joram, Ahazia en Athalia niet alleen verwaarloosd, maar opzettelijk beschadigd was (2 Chronicles 24:7), zei tot de priesters, die hij het meest geroepen achtte, zowel om de gelden tot de bouw langzamerhand te verzamelen, als ook om daarna de uitvoering ervan te besturen: Al het geld van de geheiligde dingen, dat gebracht zal worden in het huis van de HEERE, al het uit heilige gaven voortspruitende geld, dat naar de wet van Mozes bij de tempelschat moet worden gevoegd, te weten in de eerste plaats het geld van hen, die overgaat tot de getelden, die voortkomt uit de heffing van de halve sikkel, die ieder van 20 jaar en daarboven als een hefoffer aan de Heere moet betalen (Exodus 30:11vv.), verder het geld van een ieder van de personen naar zijn schatting, deels bij de lossing van de mannelijke eerstgeboorte (Numbers 18:15vv.), deels bij geloften van iemand aan de Heere (Leviticus 27:1vv.), en ten derde, al het geld dat in ieders hart komt, 1)om dat te brengen in het huis van de HEERE tot een vrijwillig offer.1) Op drie soorten inkomsten wordt hier gewezen. De eerste was door het geld van hen die overgaat tot de getelden, d.i. die op de rol van de twintigjarige wordt ingeschreven. De tweede was, door het geld van een ieder van de personen naar zijn schatting, of letterlijk, door een ieders geld van de schatting, d.w.z. door die gelden, die moesten betaald worden bij ieder mannelijke eerstgeboorte en bij het volbrengen van een gelofte, en de derde was, al het geld, dat in ieders hart komt, d.i. de vrijwillige gave, of het vrijwillige offer. Duidelijk blijkt, hoe Joas handhaaft de rechten en instellingen van de Heere, door Mozes gegeven (zie Exodus 30:11vv. en Numbers 18:15vv.)..
Vers 5
5. Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende; van die Israëliet, die zijn priesterdienst erkent; en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles, wat er voor breuk bevonden zal worden. 1)1) Men merke wel op, dat de koning van de priesters niet verlangde, dat zij van de inkomsten, die naar de wet hun tot hun onderhoud toekwamen, zouden afzonderen tot herstel van de tempel; hij neemt voor de tempel slechts hetgeen reeds Mozes eenmaal voor de tabernakel bestemde..
Uit de veertigjarige regering van Joas vermeldt de schrijver van de Koningen hoofdzakelijk de verbetering en het herstel van de tempel, waarbij hij met zichtbare ingenomenheid verwijlt. Hij zou dit zeker niet gedaan hebben, indien hij daarin enkel een uiterlijk, noodzakelijk geworden werk had gezien. De tempel is als woning van de HEERE te midden van Zijn volk het zichtbaar teken en onderpand van het Verbond. Werd met verheffing van de zo wonderlijk geredde spruit uit het huis van David tot koning tevens het losgerukt Verbond met de HEERE plechtig vernieuwd en hersteld, dan mocht ook het teken en onderpand daarvan, de tempel, die onder de regering van Joram, Ahazia en Athalia zo beschadigd en beroofd was, niet in die toestand gelaten worden. Die te herstellen moest veeleer het hoofddoel zijn van de nieuwe Davidische koning, die bij zijn komst aan de regering dat verbond opnieuw bezworen had. Zoals David, de grondvester, Salomo de stichter van het huis van de HEERE was, zo was Joas, met wie David's huis als van nieuw af begon, de hersteller van het heiligdom. Het betreft hier dus een zuiver theocratische daad, een feitelijke erkentenis en bezegeling van de vernieuwing en het herstel van het verbond, en juist daarom wordt zij als de verreweg gewichtigste en belangrijkste daad van Joas' regering zo uitvoerig verteld..
Vers 5
5. Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende; van die Israëliet, die zijn priesterdienst erkent; en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles, wat er voor breuk bevonden zal worden. 1)1) Men merke wel op, dat de koning van de priesters niet verlangde, dat zij van de inkomsten, die naar de wet hun tot hun onderhoud toekwamen, zouden afzonderen tot herstel van de tempel; hij neemt voor de tempel slechts hetgeen reeds Mozes eenmaal voor de tabernakel bestemde..
Uit de veertigjarige regering van Joas vermeldt de schrijver van de Koningen hoofdzakelijk de verbetering en het herstel van de tempel, waarbij hij met zichtbare ingenomenheid verwijlt. Hij zou dit zeker niet gedaan hebben, indien hij daarin enkel een uiterlijk, noodzakelijk geworden werk had gezien. De tempel is als woning van de HEERE te midden van Zijn volk het zichtbaar teken en onderpand van het Verbond. Werd met verheffing van de zo wonderlijk geredde spruit uit het huis van David tot koning tevens het losgerukt Verbond met de HEERE plechtig vernieuwd en hersteld, dan mocht ook het teken en onderpand daarvan, de tempel, die onder de regering van Joram, Ahazia en Athalia zo beschadigd en beroofd was, niet in die toestand gelaten worden. Die te herstellen moest veeleer het hoofddoel zijn van de nieuwe Davidische koning, die bij zijn komst aan de regering dat verbond opnieuw bezworen had. Zoals David, de grondvester, Salomo de stichter van het huis van de HEERE was, zo was Joas, met wie David's huis als van nieuw af begon, de hersteller van het heiligdom. Het betreft hier dus een zuiver theocratische daad, een feitelijke erkentenis en bezegeling van de vernieuwing en het herstel van het verbond, en juist daarom wordt zij als de verreweg gewichtigste en belangrijkste daad van Joas' regering zo uitvoerig verteld..
Vers 9
9. Maar de priester Jojada nam, zoals hem was opgedragen, een kist, 1) en boorde een gat in haar deksel, dat gesloten kon worden, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis van de HEERE, aan de zuidelijk van het brandofferaltaar gelegen ingang naar de binnenvoorhof; maar hij plaatste haar niet aan de binnenzijde van de ingang maar aan de buitenzijde (2 Chronicles 23:8) op de voorhof van het volk aan; en de priesters, die de dorpel, de ingang bewaarden, staken daarin, in die kist, al het geld dat in het huis van de HEERE gebracht werd; 2) deze nieuwe verordening werkte zo goed, dat al de oversten en al het volk nu met vreugde en met mildheid bijdroegen (2 Chronicles 24:10).1) Het plaatsen van de kist voor het in te zamelen geld had tot doel, het voor de bouw te verzamelen geld van het overig inkomende en voor de priesters bestemde geld af te zonderen. Echter ook om de voor de bouw te verzamelen bij belasting te vermeerderen, omdat het te verwachten was, dat het volk meer geven zou, wanneer de collecte voor het bijzondere doel van het herstel van de Tempel gebruikt zou worden, als wanneer men slechts aan de priesters de wettige en vrijwillige belasting moest geven, wanneer geen gever wist, hoeveel dan voor de bouw zou worden aangewend..
De koning nam daarom het herstel op zich, niet omdat hij de Priesters niet vertrouwde, alsof zij zich aan misbruik van vertrouwen hadden schuldig gemaakt (het tegendeel blijkt genoeg uit 2 Kings 12:10), maar, omdat er te weinig gegeven werd door het volk. Wat er overbleef, nadat ervan af was genomen, wat moest dienen tot onderhoud van de priesters en voor de dienst, was niet noemenswaard en in elk geval veel te weinig, om daarvan iets wezenlijks te doen tot herstel van de Tempel..
2) Op deze instelling berust die van de 13 offerkisten in de voorhof van de vrouwen ten tijde van de Herodiaanse tempel, (Matthew 27:6 Mark 7:11; Mark 12:41 Luke 21:1vv.)..
Vers 9
9. Maar de priester Jojada nam, zoals hem was opgedragen, een kist, 1) en boorde een gat in haar deksel, dat gesloten kon worden, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis van de HEERE, aan de zuidelijk van het brandofferaltaar gelegen ingang naar de binnenvoorhof; maar hij plaatste haar niet aan de binnenzijde van de ingang maar aan de buitenzijde (2 Chronicles 23:8) op de voorhof van het volk aan; en de priesters, die de dorpel, de ingang bewaarden, staken daarin, in die kist, al het geld dat in het huis van de HEERE gebracht werd; 2) deze nieuwe verordening werkte zo goed, dat al de oversten en al het volk nu met vreugde en met mildheid bijdroegen (2 Chronicles 24:10).1) Het plaatsen van de kist voor het in te zamelen geld had tot doel, het voor de bouw te verzamelen geld van het overig inkomende en voor de priesters bestemde geld af te zonderen. Echter ook om de voor de bouw te verzamelen bij belasting te vermeerderen, omdat het te verwachten was, dat het volk meer geven zou, wanneer de collecte voor het bijzondere doel van het herstel van de Tempel gebruikt zou worden, als wanneer men slechts aan de priesters de wettige en vrijwillige belasting moest geven, wanneer geen gever wist, hoeveel dan voor de bouw zou worden aangewend..
De koning nam daarom het herstel op zich, niet omdat hij de Priesters niet vertrouwde, alsof zij zich aan misbruik van vertrouwen hadden schuldig gemaakt (het tegendeel blijkt genoeg uit 2 Kings 12:10), maar, omdat er te weinig gegeven werd door het volk. Wat er overbleef, nadat ervan af was genomen, wat moest dienen tot onderhoud van de priesters en voor de dienst, was niet noemenswaard en in elk geval veel te weinig, om daarvan iets wezenlijks te doen tot herstel van de Tempel..
2) Op deze instelling berust die van de 13 offerkisten in de voorhof van de vrouwen ten tijde van de Herodiaanse tempel, (Matthew 27:6 Mark 7:11; Mark 12:41 Luke 21:1vv.)..
Vers 13
13. Evenwel1) werden, zolang de eigenlijke reparatie van de tempel niet afgelopen was, niet gemaakt voor het huis van de HEERE, zilveren schalen, gaffels, sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren vat, van het geld, dat in het huis van de HEERE gebracht werd. 1) Tussen 2 Kings 12:14, 2 Kings 12:15 van onze tekst en 2 Kings 12:14 van de Kronieken (2 Chronicles 24:14) treedt ons een verschil tegemoet, waarvan de oplossing echter bij nauwkeurige opvatting van de woorden dadelijk gevonden wordt. Volgens de mededeling hier, werden geen zilveren en gouden gereedschappen, schalen, messen, enz. van het inkomende geld gemaakt, maar men gaf het tot verbetering van het Huis. In de Kronieken wordt bericht: Toen zij de verbetering voleindigd hadden, brachten zij de rest van het geld voor de koning en voor Jojada, en de koning besteedde het voor de gereedschappen voor het huis van de Heere, tot gereedschappen voor de dienst, enz. Let men hierbij op Kekallotham = hun gereedschappen, zo kan van tegenspraak geen sprake zijn, omdat de woorden van deze tekst, ja niets anders zeggen, als dat men van het inkomende geld niets besteedde tot vervaardiging van de gereedschappen voor de dienst, zolang als het herstel van het Huis duurde. Wat daarna gebeurde, daarvan is in ons, tot op de hoofdzaak zich beperkend, bericht niets gezegd; dit leren wij uit de Kronieken kennen..Vers 13
13. Evenwel1) werden, zolang de eigenlijke reparatie van de tempel niet afgelopen was, niet gemaakt voor het huis van de HEERE, zilveren schalen, gaffels, sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren vat, van het geld, dat in het huis van de HEERE gebracht werd. 1) Tussen 2 Kings 12:14, 2 Kings 12:15 van onze tekst en 2 Kings 12:14 van de Kronieken (2 Chronicles 24:14) treedt ons een verschil tegemoet, waarvan de oplossing echter bij nauwkeurige opvatting van de woorden dadelijk gevonden wordt. Volgens de mededeling hier, werden geen zilveren en gouden gereedschappen, schalen, messen, enz. van het inkomende geld gemaakt, maar men gaf het tot verbetering van het Huis. In de Kronieken wordt bericht: Toen zij de verbetering voleindigd hadden, brachten zij de rest van het geld voor de koning en voor Jojada, en de koning besteedde het voor de gereedschappen voor het huis van de Heere, tot gereedschappen voor de dienst, enz. Let men hierbij op Kekallotham = hun gereedschappen, zo kan van tegenspraak geen sprake zijn, omdat de woorden van deze tekst, ja niets anders zeggen, als dat men van het inkomende geld niets besteedde tot vervaardiging van de gereedschappen voor de dienst, zolang als het herstel van het Huis duurde. Wat daarna gebeurde, daarvan is in ons, tot op de hoofdzaak zich beperkend, bericht niets gezegd; dit leren wij uit de Kronieken kennen..Vers 14
14. Maar zij hielden de eerste bestemming vast in het oog en gaven dat aan degenen, die het werk deden; en zij verbeterden daarmee het huis van de HEERE; 1) pas later, toen er na afloop van de bouw nog een aanzienlijk overschot was, besteedde men dit tot vervaardiging van de bovengenoemde voorwerpen (2 Chronicles 24:14).1) Het nodige en nuttige moet te allen tijde v r het mooie en prachtige gaan; pas wanneer het eerste voorhanden is, mag men aan het laatste denken. Hoe dikwijls gebeurt het juist omgekeerd..
Vers 14
14. Maar zij hielden de eerste bestemming vast in het oog en gaven dat aan degenen, die het werk deden; en zij verbeterden daarmee het huis van de HEERE; 1) pas later, toen er na afloop van de bouw nog een aanzienlijk overschot was, besteedde men dit tot vervaardiging van de bovengenoemde voorwerpen (2 Chronicles 24:14).1) Het nodige en nuttige moet te allen tijde v r het mooie en prachtige gaan; pas wanneer het eerste voorhanden is, mag men aan het laatste denken. Hoe dikwijls gebeurt het juist omgekeerd..
Vers 15
15. Daartoe eisten zij geen rekening 1) van de mannen, die zij dat geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te geven, want zij, de aangestelde werkmeesters en opzichters, handelden getrouw; men verdacht hen niet van enige oplichterij-zo groot was overal de geestdrift voor het heilige werk.1) Wat een mooi getuigenis voor bouw- en handwerkslieden als men hen onbepaald vertrouwen kan en men hen niet hoeft na te gaan. Waar met overleg en eerlijkheid gehandeld wordt, geeft de Heere zegen en gedijen..
Vers 15
15. Daartoe eisten zij geen rekening 1) van de mannen, die zij dat geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te geven, want zij, de aangestelde werkmeesters en opzichters, handelden getrouw; men verdacht hen niet van enige oplichterij-zo groot was overal de geestdrift voor het heilige werk.1) Wat een mooi getuigenis voor bouw- en handwerkslieden als men hen onbepaald vertrouwen kan en men hen niet hoeft na te gaan. Waar met overleg en eerlijkheid gehandeld wordt, geeft de Heere zegen en gedijen..
Vers 16
16. Maar met betrekking tot de boven 2 Kings 12:4 vermelde gelden hebben wij tenslotte nog op te merken: Het geld van schuldoffer, en het geld van zondoffers 1) (Leviticus 5:16 Numbers 5:5vv.), werd in het huis van de HEERE niet gebracht, want het was voor de priesters, en zij moesten ook van dit deel van hun inkomsten geen afstand doen (2 Kings 12:7vv.).1) Van de zondoffers mochten zij geen geld vorderen; men moet dus aannemen, dat het een gebruik was geworden om hun, behalve het offervlees (Leviticus 6:19) nog een vrijwillige gave in geld te schenken. God woont wel niet in tempels van mensenhanden gebouwd (1 Kings 8:27 Acts 7:48); men kan Hem in een ruïne evengoed aanbidden als in het heerlijkste kerkgebouw. Maar als het huis, waarin een gemeente bijeenkomt, om de Heere te loven en te prijzen, Zijn woord te horen en de Sacramenten te ontvangen, in bouwvallige en gebrekkige toestand wordt gelaten, geeft men de Heere de eer niet, die Hem toekomt. Waar de kerken tot ruïnen worden, daar is het ook met de godsvrucht en de vroomheid gebrekkig gesteld, maar waar liefde tot God en vreugde in Zijn Woord troont, ziet men geen vervallen Godshuizen. Een tijd, waarin men grote sommen tot herstel en opbouw van paleizen, schouwburgen, balzalen en dergelijke besteedt, terwijl de bedehuizen klein, armoedig, bouwvallig en onogelijk blijven, is een tijd van verval in het godsdienstige en lijkt op de tijd, waarin Athalia over Juda regeerde. De apostel zegt van de Christelijke gemeente (2 Corinthians 6:16): Gij zijt de tempel van de levende God. Ook deze tempel kan in verloop van tijd door ongeloof, werelds leven en streven, door zede- en bandeloosheid bouwvallig en gebrekkig worden. En waar zijn de gemeenten, waaraan niets verkeerds gevonden wordt, waar niets te verbeteren valt? Hoe velen zijn ruïnen, en dreigen in te storten! Wie de tempel van God schendt of laat schenden, die zal God schenden (1 Corinthians 3:17). Deze schade kan men niet met geld herstellen, zij kan slechts daardoor verwijderd worden, dat allen tot de levende Steen komen, die van de mensen verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar is (1 Peter 2:4-1 Peter 2:6)..
Omdat volgens de wet (Leviticus 6:19) bij het zondoffer geen geld mocht worden gegeven, wel bij het schuldoffer (de waarde vermeerderd met een vijfde gedeelte, Numbers 5:19), is de algemene mening, dat later bij het zondoffer voor de Heere, nog voor de priesters een vrijwillige gave in geld is gevoegd voor hun bemoeiingen..
2 Kings 12:17-2 Kings 12:21. Na de dood van Jojada die, volgens het bericht in de Kronieken, in hoge ouderdom stierf, en wiens lijk bij de koninklijke graven op Sion werd bijgezet, is de regering van Joas een zeer ongelukkige. Hoezeer hij zich door afval van de Heere en door de moord op de zoon van zijn weldoener, Jojada, bezondigt, wordt hier niet verder vermeld; maar wel horen wij hier van zijn diepe vernedering, onder de heerschappij van de Syrische koning Hazaël, wiens aftocht van Jeruzalem hij zich met hoge schatting moet kopen, en van zijn onterende dood door de hand van twee van zijn hovelingen (Vergelijk 2 Chronicles 24:15-2 Chronicles 24:27).
Vers 16
16. Maar met betrekking tot de boven 2 Kings 12:4 vermelde gelden hebben wij tenslotte nog op te merken: Het geld van schuldoffer, en het geld van zondoffers 1) (Leviticus 5:16 Numbers 5:5vv.), werd in het huis van de HEERE niet gebracht, want het was voor de priesters, en zij moesten ook van dit deel van hun inkomsten geen afstand doen (2 Kings 12:7vv.).1) Van de zondoffers mochten zij geen geld vorderen; men moet dus aannemen, dat het een gebruik was geworden om hun, behalve het offervlees (Leviticus 6:19) nog een vrijwillige gave in geld te schenken. God woont wel niet in tempels van mensenhanden gebouwd (1 Kings 8:27 Acts 7:48); men kan Hem in een ruïne evengoed aanbidden als in het heerlijkste kerkgebouw. Maar als het huis, waarin een gemeente bijeenkomt, om de Heere te loven en te prijzen, Zijn woord te horen en de Sacramenten te ontvangen, in bouwvallige en gebrekkige toestand wordt gelaten, geeft men de Heere de eer niet, die Hem toekomt. Waar de kerken tot ruïnen worden, daar is het ook met de godsvrucht en de vroomheid gebrekkig gesteld, maar waar liefde tot God en vreugde in Zijn Woord troont, ziet men geen vervallen Godshuizen. Een tijd, waarin men grote sommen tot herstel en opbouw van paleizen, schouwburgen, balzalen en dergelijke besteedt, terwijl de bedehuizen klein, armoedig, bouwvallig en onogelijk blijven, is een tijd van verval in het godsdienstige en lijkt op de tijd, waarin Athalia over Juda regeerde. De apostel zegt van de Christelijke gemeente (2 Corinthians 6:16): Gij zijt de tempel van de levende God. Ook deze tempel kan in verloop van tijd door ongeloof, werelds leven en streven, door zede- en bandeloosheid bouwvallig en gebrekkig worden. En waar zijn de gemeenten, waaraan niets verkeerds gevonden wordt, waar niets te verbeteren valt? Hoe velen zijn ruïnen, en dreigen in te storten! Wie de tempel van God schendt of laat schenden, die zal God schenden (1 Corinthians 3:17). Deze schade kan men niet met geld herstellen, zij kan slechts daardoor verwijderd worden, dat allen tot de levende Steen komen, die van de mensen verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar is (1 Peter 2:4-1 Peter 2:6)..
Omdat volgens de wet (Leviticus 6:19) bij het zondoffer geen geld mocht worden gegeven, wel bij het schuldoffer (de waarde vermeerderd met een vijfde gedeelte, Numbers 5:19), is de algemene mening, dat later bij het zondoffer voor de Heere, nog voor de priesters een vrijwillige gave in geld is gevoegd voor hun bemoeiingen..
2 Kings 12:17-2 Kings 12:21. Na de dood van Jojada die, volgens het bericht in de Kronieken, in hoge ouderdom stierf, en wiens lijk bij de koninklijke graven op Sion werd bijgezet, is de regering van Joas een zeer ongelukkige. Hoezeer hij zich door afval van de Heere en door de moord op de zoon van zijn weldoener, Jojada, bezondigt, wordt hier niet verder vermeld; maar wel horen wij hier van zijn diepe vernedering, onder de heerschappij van de Syrische koning Hazaël, wiens aftocht van Jeruzalem hij zich met hoge schatting moet kopen, en van zijn onterende dood door de hand van twee van zijn hovelingen (Vergelijk 2 Chronicles 24:15-2 Chronicles 24:27).
Vers 17
17. Toen Joas nog te Jeruzalem regeerde, maar toch, sinds de dood van de hogepriester Jojada, van de Heere was afgevallen, en daardoor en vooral ook door de moord op Zacharia, de zoon van Jojada, Gods toorn op zich geladen had (vgl. 2 Chronicles 24:14b tot 23a) trok Hazaël, de koning van Syrië, nadat hij omstreeks het jaar 840 v. Chr. koning Joahaz van Israël geheel verslagen had ( 13:3, 7), met een betrekkelijk klein getal troepen langs de kust van de Middellandse Zee, op naar het rijk Juda, en streed tegen Gath, de voormalige stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), die echter door David bij zijn rijk ingelijfd (2 Samuel 8:1), en door Rehabeam later versterkt is (2 Chronicles 11:8), en nam haar in; daarna stelde Hazaël zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken en ook de hoofdstad van het land in zijn macht te krijgen.Vers 17
17. Toen Joas nog te Jeruzalem regeerde, maar toch, sinds de dood van de hogepriester Jojada, van de Heere was afgevallen, en daardoor en vooral ook door de moord op Zacharia, de zoon van Jojada, Gods toorn op zich geladen had (vgl. 2 Chronicles 24:14b tot 23a) trok Hazaël, de koning van Syrië, nadat hij omstreeks het jaar 840 v. Chr. koning Joahaz van Israël geheel verslagen had ( 13:3, 7), met een betrekkelijk klein getal troepen langs de kust van de Middellandse Zee, op naar het rijk Juda, en streed tegen Gath, de voormalige stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), die echter door David bij zijn rijk ingelijfd (2 Samuel 8:1), en door Rehabeam later versterkt is (2 Chronicles 11:8), en nam haar in; daarna stelde Hazaël zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken en ook de hoofdstad van het land in zijn macht te krijgen.Vers 18
18. Maar Joas, de koning van Juda, nam, omdat hij door de vijanden op het zeerste werd benauwd-want deze had hem reeds een zeer zware nederlaag toegebracht (2 Chronicles 24:23vv.) zich niet meer wist te redden, al de geheiligde dingen, die Josafat, en Joram, en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van Juda, de Heere geheiligd hadden, 1) en zijn eigen geheiligde dingen, en al het goud, dat gevonden werd in de schatten van het huis van de HEERE en van het huis van de koning, en zond het tot Hazaël, de koning van Syrië, om deze tot de aftocht te bewegen; toen trok hij ook werkelijk op van Jeruzalem, zonder de stad te belegeren, maar liet Joas met zijn wonden, hem in de strijd toegebracht, in zwaar lijden achter (2 Chronicles 24:25).1) Ofschoon Joram en Ahazia beiden de Bal dienden kunnen zij toch als koningen uit staatkundige inzichten, ja nu en dan zelfs uit een opwelling van uitwendige vroomheid enige geschenken hebben gegeven..
In gevallen van uitsluitend gevaar mag voor geoorloofd gehouden worden, de gewijde dingen tot verdediging van het vaderland te gebruiken; maar behalve dat Joab dit deed uit vleselijke bekommering en uit wantrouwen van de Macht en Goedheid van God, die zich ten voordele van zijn vaderen tegen veel machtiger vijanden zo wonderbaar vertoond had, zo kon het in hem niet gespaard worden, omdat hij door zijn afval van God deze gevaren over zich had gehaald..
Met goud en zilver kan men wel zich loskopen uit de macht van een geldgierig mens, maar niet van het rechtvaardig oordeel van God; hier helpt alleen boete en bekering (Ezekiel 18:26-Ezekiel 18:28)..
Deze geschiedenis moet met die in 2 Chronicles 24:23 vermeld verenigd worden. En oorlog van Hazaël wordt hier meegedeeld, waarin eerst de vorsten van Juda verslagen worden door het Syrische leger, tengevolge waarvan Joas de belegering en plundering van Jeruzalem afkoopt, door Hazaël de geheiligde dingen te zenden..
Vers 18
18. Maar Joas, de koning van Juda, nam, omdat hij door de vijanden op het zeerste werd benauwd-want deze had hem reeds een zeer zware nederlaag toegebracht (2 Chronicles 24:23vv.) zich niet meer wist te redden, al de geheiligde dingen, die Josafat, en Joram, en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van Juda, de Heere geheiligd hadden, 1) en zijn eigen geheiligde dingen, en al het goud, dat gevonden werd in de schatten van het huis van de HEERE en van het huis van de koning, en zond het tot Hazaël, de koning van Syrië, om deze tot de aftocht te bewegen; toen trok hij ook werkelijk op van Jeruzalem, zonder de stad te belegeren, maar liet Joas met zijn wonden, hem in de strijd toegebracht, in zwaar lijden achter (2 Chronicles 24:25).1) Ofschoon Joram en Ahazia beiden de Bal dienden kunnen zij toch als koningen uit staatkundige inzichten, ja nu en dan zelfs uit een opwelling van uitwendige vroomheid enige geschenken hebben gegeven..
In gevallen van uitsluitend gevaar mag voor geoorloofd gehouden worden, de gewijde dingen tot verdediging van het vaderland te gebruiken; maar behalve dat Joab dit deed uit vleselijke bekommering en uit wantrouwen van de Macht en Goedheid van God, die zich ten voordele van zijn vaderen tegen veel machtiger vijanden zo wonderbaar vertoond had, zo kon het in hem niet gespaard worden, omdat hij door zijn afval van God deze gevaren over zich had gehaald..
Met goud en zilver kan men wel zich loskopen uit de macht van een geldgierig mens, maar niet van het rechtvaardig oordeel van God; hier helpt alleen boete en bekering (Ezekiel 18:26-Ezekiel 18:28)..
Deze geschiedenis moet met die in 2 Chronicles 24:23 vermeld verenigd worden. En oorlog van Hazaël wordt hier meegedeeld, waarin eerst de vorsten van Juda verslagen worden door het Syrische leger, tengevolge waarvan Joas de belegering en plundering van Jeruzalem afkoopt, door Hazaël de geheiligde dingen te zenden..
Vers 20
20. En zijn knechten, twee van zijn in zijn onmiddellijke dienst staande hofbeambten, stonden op tegen hem, vanwege zijn aan Zacharias gepleegde misdaad, en maakten een verbintenis met elkaar, en sloegen Joas in het huis Millo, het kasteel van de vroegere Davidsburcht (2 Samuel 5:9), dat aan de weg was gelegen, die afgaat naar Silla, 1) dus overeenkomende met de tegenwoordige Davidsstraat, die van de Jaffapoort dwars door de stad tot aan het Haremsplein loopt.1) Abarbanel is van mening, dat hier een ander Millo, dan het kasteel van de vroegere Davidsburcht is bedoeld en dat het daarom nader is omschreven door "dat afgaat naar Silla", om het van het eerste Millo te onderscheiden. Anderen, zoals Frrer (in Schenk's Bibellex. IV. 222), zijn van oordeel, dat het het bekende Millo is, en voegt er tot opheldering bij: Openbaar stond Millo met de ene voet op de brede straat van het Tyropoiondal, terwijl de andere voet op het buitenste terras van de bovenstad rustte.
Vers 20
20. En zijn knechten, twee van zijn in zijn onmiddellijke dienst staande hofbeambten, stonden op tegen hem, vanwege zijn aan Zacharias gepleegde misdaad, en maakten een verbintenis met elkaar, en sloegen Joas in het huis Millo, het kasteel van de vroegere Davidsburcht (2 Samuel 5:9), dat aan de weg was gelegen, die afgaat naar Silla, 1) dus overeenkomende met de tegenwoordige Davidsstraat, die van de Jaffapoort dwars door de stad tot aan het Haremsplein loopt.1) Abarbanel is van mening, dat hier een ander Millo, dan het kasteel van de vroegere Davidsburcht is bedoeld en dat het daarom nader is omschreven door "dat afgaat naar Silla", om het van het eerste Millo te onderscheiden. Anderen, zoals Frrer (in Schenk's Bibellex. IV. 222), zijn van oordeel, dat het het bekende Millo is, en voegt er tot opheldering bij: Openbaar stond Millo met de ene voet op de brede straat van het Tyropoiondal, terwijl de andere voet op het buitenste terras van de bovenstad rustte.
Vers 21
21. Daar, waarheen hij vermoedelijk tot zijn veiligheid, toen Jeruzalem bedreigd werd, zich had teruggetrokken, en dat hij vanwege zijn wonden niet weer had kunnen verlaten, achterhaalde hem de goddelijke wraak. Want, zoals boven verteld is, Jzacar, of kortaf Zabat, de zoon van de Ammonitische Simeath, en Jozabad, de zoon van de Moabitische Somer, of Simrith, zijn knechten, sloegen hem dat hij stierf; 1) en zij begroeven hem met zijnvaderen in de stad van David 2) maar niet in de graven van de koningen, maar op de aangrenzende akker (1 Kings 2:10); en Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats 3) ( 14:1vv.). 1) Koning Joas was volstrekt niet een door geest en kracht uitstekend regent. Gebrek aan zelfstandigheid en zedelijke zwakheid waren de hoofdtrekken in zijn karakter. In Jojada vond hij de steun, die hij behoefde; na de dood van deze opvoeder en raadsman raakte hij, ofschoon op vergevorderde leeftijd, op erge dwaalwegen. Grote zwakheid was het, dat hij, die het verbond met de HEERE vernieuwd en de tempel hersteld had, aan de beden van de Groten in Juda, die hem door hun onderworpenheid vleiden, gehoor gaf, en hun de verboden, weelderige en ontuchtige Aschera- en Astartedienst toestond (2 Chronicles 24:17vv.). Meer dan zwakheid was het, dat hij, toen de zoon van zijn vaderlijke raadgever Jojada, de profeet Zacharia, tegen deze wanorde getuigde en ongeluk profeteerde, deze stenigen liet (2 Chronicles 24:20vv.). Niet minder zwak bewees hij zich ook tegenover de heidense Hazaël; in plaats van deze met een slechts klein leger naderende vijand, zoals een Hizkia ( 19), in vertrouwen op de Heere dappere tegenstand te bieden, geeft hij hem, om hem tot de aftocht te bewegen, zowel de schatten, die zijn voorvaderen hadden verzameld, als alles, wat hij zelf sinds jaren aan het heiligdom had geschonken, onvoorwaardelijk over (2 Kings 12:18vv.; 2 Chronicles 24:24). Dit alles kan oorzaak hebben gegeven tot grote verbittering onder het volk, en aanleiding tot de samenzwering, die zijn dood ten gevolge had. De zevenjarige koning werd, toen hij de troon besteeg, door het volk toegeroepen: De koning leve! en het jubelen en het trompetten wist van geen ophouden. Samenzwering van zijn eigen dienaren, opstand en moord zijn het besluit van zijn veertigjarige regering. Sic transit gloria mundi..2) Hij was de eerste koning in Juda, die een geweldige dood door de hand van zijn onderdanen vond, en zo groot was de verbittering, dat hij niet eens in de koninklijke graven ter aarde besteld werd. Zo smadelijk liep het af met dit wonderkind..
3) Hieruit blijkt wel, dat het een bijzondere wraakneming was en volstrekt geen poging, om zich van de troon van Juda meester te maken, zoals vroeger Baësa en Zimri in het rijk van Israël hadden gedaan. Josefus zegt, dat zij bijzondere vrienden waren van Zacharia, de zoon van Jojada, die Joas had laten stenigen. De schrijver van de Kronieken deelt ook opzettelijk mede, dat het was, om de moord aan die profeet begaan. Hierdoor trof Joas het oordeel van God, al kwam aan deze mannen de wraak niet toe..
Vers 21
21. Daar, waarheen hij vermoedelijk tot zijn veiligheid, toen Jeruzalem bedreigd werd, zich had teruggetrokken, en dat hij vanwege zijn wonden niet weer had kunnen verlaten, achterhaalde hem de goddelijke wraak. Want, zoals boven verteld is, Jzacar, of kortaf Zabat, de zoon van de Ammonitische Simeath, en Jozabad, de zoon van de Moabitische Somer, of Simrith, zijn knechten, sloegen hem dat hij stierf; 1) en zij begroeven hem met zijnvaderen in de stad van David 2) maar niet in de graven van de koningen, maar op de aangrenzende akker (1 Kings 2:10); en Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats 3) ( 14:1vv.). 1) Koning Joas was volstrekt niet een door geest en kracht uitstekend regent. Gebrek aan zelfstandigheid en zedelijke zwakheid waren de hoofdtrekken in zijn karakter. In Jojada vond hij de steun, die hij behoefde; na de dood van deze opvoeder en raadsman raakte hij, ofschoon op vergevorderde leeftijd, op erge dwaalwegen. Grote zwakheid was het, dat hij, die het verbond met de HEERE vernieuwd en de tempel hersteld had, aan de beden van de Groten in Juda, die hem door hun onderworpenheid vleiden, gehoor gaf, en hun de verboden, weelderige en ontuchtige Aschera- en Astartedienst toestond (2 Chronicles 24:17vv.). Meer dan zwakheid was het, dat hij, toen de zoon van zijn vaderlijke raadgever Jojada, de profeet Zacharia, tegen deze wanorde getuigde en ongeluk profeteerde, deze stenigen liet (2 Chronicles 24:20vv.). Niet minder zwak bewees hij zich ook tegenover de heidense Hazaël; in plaats van deze met een slechts klein leger naderende vijand, zoals een Hizkia ( 19), in vertrouwen op de Heere dappere tegenstand te bieden, geeft hij hem, om hem tot de aftocht te bewegen, zowel de schatten, die zijn voorvaderen hadden verzameld, als alles, wat hij zelf sinds jaren aan het heiligdom had geschonken, onvoorwaardelijk over (2 Kings 12:18vv.; 2 Chronicles 24:24). Dit alles kan oorzaak hebben gegeven tot grote verbittering onder het volk, en aanleiding tot de samenzwering, die zijn dood ten gevolge had. De zevenjarige koning werd, toen hij de troon besteeg, door het volk toegeroepen: De koning leve! en het jubelen en het trompetten wist van geen ophouden. Samenzwering van zijn eigen dienaren, opstand en moord zijn het besluit van zijn veertigjarige regering. Sic transit gloria mundi..2) Hij was de eerste koning in Juda, die een geweldige dood door de hand van zijn onderdanen vond, en zo groot was de verbittering, dat hij niet eens in de koninklijke graven ter aarde besteld werd. Zo smadelijk liep het af met dit wonderkind..
3) Hieruit blijkt wel, dat het een bijzondere wraakneming was en volstrekt geen poging, om zich van de troon van Juda meester te maken, zoals vroeger Baësa en Zimri in het rijk van Israël hadden gedaan. Josefus zegt, dat zij bijzondere vrienden waren van Zacharia, de zoon van Jojada, die Joas had laten stenigen. De schrijver van de Kronieken deelt ook opzettelijk mede, dat het was, om de moord aan die profeet begaan. Hierdoor trof Joas het oordeel van God, al kwam aan deze mannen de wraak niet toe..