Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-1.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 12 KRONIEKEN
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET TWEEDE BOEK DER KRONIEKEN.
Dit boek begint met de regering van Salomo en het bouwen van den tempel, en zet de geschiedenis voort der koningen van Juda, van toen aan tot aan de gevangenschap, en eindigt dus met den val dier doorluchtige monarchie en de verwoesting van den tempel. Gelijk deze monarchie van het huis van David vroeger was in tijd dan de vier vermaarde monarchieën van Nebukadnezars droom, zo overtrof zij ze ook in waardij en waardigheid. De Babylonische monarchie reken ik te beginnen met Nebukadnezar zelf: Gij zijt dat gouden hoofd. Dat heeft slechts ongeveer zeventig jaren geduurd; de Perzische monarchie, in verscheidene geslachten, ongeveer honderd en dertig jaren; de Griekse in haar onderscheiden vertakkingen, ongeveer driehonderd jaren, en nog eens driehonderd jaren gingen ver voor het Romeinse rijk. Maar gelijk ik David een groter held acht dan iemand uit de stichters van deze monarchieën en Salomo een statiger vorst dan zij, die er de roem van waren, zo werd ook de opvolging in rechte lijn voortgezet door geheel de monarchie, die tussen vier en vijfhonderd jaren van groot aanbelang bleef, en na een langdurige verduistering wederom helder blonk in het koninkrijk van den Messias, en der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn. Gelijk deze geschiedenis der Joodse monarchie meer authentiek is, zo is zij ook meer onderhoudend en leerrijk dan de geschiedenissen van deze monarchieën. De geschiedenis van het huis van David hadden wij tevoren in het eerste en tweede boek der koningen, ineengestrengeld met die der koningen van Israël, die daar meer plaats innam dan die van Juda; maar hier hebben wij haar in haar geheel. Veel wordt hier herhaald wat wij tevoren reeds gehad hebben, maar vele bijzonderheden er van worden hier uitvoeriger meegedeeld, en onderscheiden zaken er aan toegevoegd, die wij tevoren niet gehad hebben, inzonderheid met betrekking tot de zaken van den Godsdienst; want het is een kerkgeschiedenis, geschreven ons ter lering, om volken en geslachten te doen weten dat zij alleen dan kunnen verwachten voorspoedig te zijn, als zij zich houden op den weg des plichts jegens God; want aldoor hebben de goede koningen voorspoed gehad en warende slechte koningen door rampen geteisterd. De vreedzame regering van Salomo hebben wij in 2 Chronicles 1:1-9. De bevlekte regering van Rehabeam in 2 Chronicles 10:1-12. De korte, maar bedrijvige regering van Abia in 2 Chronicles 13:1. De lange en gelukkige regering van Asa in 2 Chronicles 14:1-16. De Godvruchtige en voorspoedige regering van Josafat in 2 Chronicles 17:1-20. De goddeloze en roemloze regering van Joram en Ahazia in 2 Chronicles 21:1, 22. De onvaste regeringen van Joas en Amazia in 2 Chronicles 24:1, 25. De langdurige en voorspoedige regering van Uzzia in 2 Chronicles 26:1. De regelmatige regering van Jotham in 2 Chronicles 27:1. De goddeloze en slechte regering van Achaz in 2 Chronicles 28:1. De Godvruchtige, glorierijke regering van Hizkia in 2 Chronicles 29:1-32. De slechte regeringen van Manasse en Amon in 2 Chronicles 33:1. De regering der hervorming van Josia in 2 Chronicles 34:1, 35. De verderflijke regeringen van zijn zonen in 2 Chronicles 36:1. Neem dit alles tezamen, en de waarheid zal blijken van dit woord van God: Die Mij Beten, zal Ik eren, maar die Mij verachten, zullen licht geacht worden. De geleerde Dr. Whiston zegt in zijn chronologie, dat in de historische boeken, die na de ballingschap geschreven zijn, namelijk de twee boeken der kronieken, Ezra en Nehemia, meer fouten voorkomen in namen en getallen, dan in al de andere boeken van het Oude Testament, door de onachtzaamheid der overschrijvers; maar al zou men dit toegeven, dan zijn die dingen toch van zo weinig betekenis, dat wij er toch gerust op kunnen zijn dat, in weerwil hiervan, het vaste fondament Gods staat. Aan het einde van het vorige boek lazen wij hoe God Salomo groot maakte, en dat Israël hem gehoorzaamde. God en Israël werkten samen om hem te eren. Nu hebben wij hier een bericht.
I. Hoe hij God eerde door offeranden, 2 Chronicles 1:1, en door gebed 2 Chronicles 1:7.
II. Hoe hij Israël eerde door hun sterkte rijkdom en koophandel te vermeerderen, 2 Chronicles 1:13.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 12 KRONIEKEN
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET TWEEDE BOEK DER KRONIEKEN.
Dit boek begint met de regering van Salomo en het bouwen van den tempel, en zet de geschiedenis voort der koningen van Juda, van toen aan tot aan de gevangenschap, en eindigt dus met den val dier doorluchtige monarchie en de verwoesting van den tempel. Gelijk deze monarchie van het huis van David vroeger was in tijd dan de vier vermaarde monarchieën van Nebukadnezars droom, zo overtrof zij ze ook in waardij en waardigheid. De Babylonische monarchie reken ik te beginnen met Nebukadnezar zelf: Gij zijt dat gouden hoofd. Dat heeft slechts ongeveer zeventig jaren geduurd; de Perzische monarchie, in verscheidene geslachten, ongeveer honderd en dertig jaren; de Griekse in haar onderscheiden vertakkingen, ongeveer driehonderd jaren, en nog eens driehonderd jaren gingen ver voor het Romeinse rijk. Maar gelijk ik David een groter held acht dan iemand uit de stichters van deze monarchieën en Salomo een statiger vorst dan zij, die er de roem van waren, zo werd ook de opvolging in rechte lijn voortgezet door geheel de monarchie, die tussen vier en vijfhonderd jaren van groot aanbelang bleef, en na een langdurige verduistering wederom helder blonk in het koninkrijk van den Messias, en der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn. Gelijk deze geschiedenis der Joodse monarchie meer authentiek is, zo is zij ook meer onderhoudend en leerrijk dan de geschiedenissen van deze monarchieën. De geschiedenis van het huis van David hadden wij tevoren in het eerste en tweede boek der koningen, ineengestrengeld met die der koningen van Israël, die daar meer plaats innam dan die van Juda; maar hier hebben wij haar in haar geheel. Veel wordt hier herhaald wat wij tevoren reeds gehad hebben, maar vele bijzonderheden er van worden hier uitvoeriger meegedeeld, en onderscheiden zaken er aan toegevoegd, die wij tevoren niet gehad hebben, inzonderheid met betrekking tot de zaken van den Godsdienst; want het is een kerkgeschiedenis, geschreven ons ter lering, om volken en geslachten te doen weten dat zij alleen dan kunnen verwachten voorspoedig te zijn, als zij zich houden op den weg des plichts jegens God; want aldoor hebben de goede koningen voorspoed gehad en warende slechte koningen door rampen geteisterd. De vreedzame regering van Salomo hebben wij in 2 Chronicles 1:1-9. De bevlekte regering van Rehabeam in 2 Chronicles 10:1-12. De korte, maar bedrijvige regering van Abia in 2 Chronicles 13:1. De lange en gelukkige regering van Asa in 2 Chronicles 14:1-16. De Godvruchtige en voorspoedige regering van Josafat in 2 Chronicles 17:1-20. De goddeloze en roemloze regering van Joram en Ahazia in 2 Chronicles 21:1, 22. De onvaste regeringen van Joas en Amazia in 2 Chronicles 24:1, 25. De langdurige en voorspoedige regering van Uzzia in 2 Chronicles 26:1. De regelmatige regering van Jotham in 2 Chronicles 27:1. De goddeloze en slechte regering van Achaz in 2 Chronicles 28:1. De Godvruchtige, glorierijke regering van Hizkia in 2 Chronicles 29:1-32. De slechte regeringen van Manasse en Amon in 2 Chronicles 33:1. De regering der hervorming van Josia in 2 Chronicles 34:1, 35. De verderflijke regeringen van zijn zonen in 2 Chronicles 36:1. Neem dit alles tezamen, en de waarheid zal blijken van dit woord van God: Die Mij Beten, zal Ik eren, maar die Mij verachten, zullen licht geacht worden. De geleerde Dr. Whiston zegt in zijn chronologie, dat in de historische boeken, die na de ballingschap geschreven zijn, namelijk de twee boeken der kronieken, Ezra en Nehemia, meer fouten voorkomen in namen en getallen, dan in al de andere boeken van het Oude Testament, door de onachtzaamheid der overschrijvers; maar al zou men dit toegeven, dan zijn die dingen toch van zo weinig betekenis, dat wij er toch gerust op kunnen zijn dat, in weerwil hiervan, het vaste fondament Gods staat. Aan het einde van het vorige boek lazen wij hoe God Salomo groot maakte, en dat Israël hem gehoorzaamde. God en Israël werkten samen om hem te eren. Nu hebben wij hier een bericht.
I. Hoe hij God eerde door offeranden, 2 Chronicles 1:1, en door gebed 2 Chronicles 1:7.
II. Hoe hij Israël eerde door hun sterkte rijkdom en koophandel te vermeerderen, 2 Chronicles 1:13.
Verzen 1-12
2 Kronieken 1:1-12I. Hier is Salomo's grote voorspoed, 2 Chronicles 1:1. Hoewel hem zijn recht betwist was, werd hij toch, daar God met hem was, "versterkt in zijn koninkrijk", zijn hart en zijn handen werden gesterkt, en zijn invloed op het volk. Gods tegenwoordigheid zal onze sterkte wezen.
II. Zijn grote vroomheid en Godsvrucht. Zijn vader was een profeet en een psalmist, hij hield zich het meest bij de ark, maar Salomo, veel in zijn Bijbel gelezen hebbende van de tabernakel, die Mozes had gebouwd, en de altaren aldaar, bewees er meer eerbied aan dan David scheen gedaan te hebben. Beiden deden wl en geen van beide moet gelaakt worden. Laat hem, wiens ijver voornamelijk naar de ene Godsdienstige richting uitgaat, hem niet verachten, wiens ijver het meest aangewend wordt in een andere richting. Laat hen elkaar noch oordelen, noch verachten.
1. Al zijn grote mannen moesten in zover Godvruchtige mannen zijn, dat zij zich met hem moesten verenigen in de aanbidding Gods. Hij sprak tot de oversten en richteren, de vorsten en hoofden van de vaderen, om met hem naar Gibeon te gaan, 2 Chronicles 1:3.
Gezag en invloed zijn goed besteed aan hen, die ze aldus gebruiken willen voor de eer en heerlijkheid Gods en ter bevordering van de Godsdienst. Het is onze plicht om hen, op wie wij invloed hebben, te doen delen in de plechtigheid van de Godsdienst, en het is zeer wenselijk dat velen zich met ons verenigen in die plechtigheden, hoe meer hoe beter en hoe meer het op de hemel gelijkt.
Salomo begon zijn regering met dit openbare, Godvruchtige bezoek aan Gods altaar, en dat was een zeer goed teken. Magistraten zullen dan waarschijnlijk wl handelen voor zichzelf en voor hun volk, als zij aldus bij het begin van hun loopbaan en hun werk God medenemen.
2. Hij offerde aldaar zeer vele offers aan God, 2 Chronicles 1:6, duizend brandoffers, en misschien nog een groter aantal dankoffers, waarvan hij en zijn gezelschap maaltijd hielden voor het aangezicht des Heeren. Waar God overvloedig zaait, verwacht Hij dienovereenkomstig te oogsten.
Zijn vader David had hem overvloed van runderen en schapen nagelaten, 1 Chronicles 27:29, 1 Chronicles 27:31, en zo gaf Hij Gode wat Hem er uit toekwam.
De ark was te Jeruzalem, 2 Chronicles 1:4 maar het altaar was te Gibeon, 2 Chronicles 1:5, en daar bracht hij zijn offeranden, want het altaar heiligt de gave.
3. Hij zond een goed gebed op tot God, dat gebed met de verhoring ervan hadden wij tevoren in 1 Kings 3:5 en verder.
A. God zei hem te vragen wat hij wilde niet alleen om hem op de rechte weg te stellen om de gunsten te verkrijgen, die voor hem waren weggelegd (bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij) maar ook om hem te beproeven en te zien wat in zijn hart was.
Het karakter van de mensen komt uit in hun keuze en hun begeerte. Wat zoudt gij willen hebben? stelt een mens evenzeer op de proef als: Wat zoudt gij doen? Aldus heeft God Salomo op de proef gesteld om te zien of hij een van de kinderen was van deze wereld, die zeggen: Wie zal ons het goede doen zien, of van de kinderen des lichts, die zeggen: Heere, verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns. Naar onze keus is zullen wij ontvangen, en datgene, waaraan wij de voorkeur geven, zal waarschijnlijk ons deel zijn, hetzij rijkdom of genot van deze wereld of geestelijke schatten en genietingen.
B. Als een echte zoon van David gaf hij aan geestelijke zegeningen de voorkeur boven tijdelijke zegeningen. Zijn bede is: Geef mij wijsheid en wetenschap. Hij erkent dat dit begeerlijke gaven zijn, en dat God de gever ervan is, Proverbs 2:6. Op twee dingen wordt hier gepleit, die wij niet in 1 Koningen hebben gehad.
a. "Gij hebt mij koning gemaakt in mijns vaders plaats", 2 Chronicles 1:8.
"Heere, Gij hebt mij op de plaats mijns vaders gesteld, en daarom kan ik in het geloof U om genade vragen om mij bekwaam te maken voor de plicht ervan." Als wij reden hebben om te geloven dat God ons roept tot een dienst, dan hebben wij ook reden om te hopen dat Hij er ons bekwaam toe zal maken. Maar dat is nog niet alles.
"Heere, Gij hebt mij in deze plaats van David gesteld, van die groten en Godvruchtigen man, die haar zo uitnemend vervuld heeft, geef mij dan nu wijsheid, opdat Israël geen schade lijde door die verandering. Moet ik regeren in de plaats van mijn vader? Heere, geef mij dan de geest mijns vaders."
De uitnemendheid van hen, die ons zijn voorgegaan, en de verplichting, die op ons rust om het goede werk, dat zij begonnen hebben, voort te zetten, moeten ons aansporen tot een Godvruchtigen wedijver en ons gebed tot God verlevendigen om wijsheid en genade dat wij in onze dag het werk Gods even goed en getrouw doen, als zij het in hun tijd gedaan hebben.
b. "Laat Uw woord waar worden, gedaan aan mijn vader David", 2 Chronicles 1:9.
Hij bedoelt de belofte nopens zijn opvolger: "Heere geef mij, ter vervulling van dat woord wijsheid". Wij bevinden niet dat wijsheid onder de dingen was, die beloofd waren, maar ter vervulling van wat beloofd was, was zij nodig, 2 Samuel 7:13.
De belofte was: Hij zal Mijn naam een huis bouwen, Ik zal de stoel van zijn koninkrijk bevestigen, hij zal Mij zijn tot een zoon en Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken.
"Welnu Heere, tenzij Gij mij wijsheid geeft, zal Uw huls niet gebouwd worden en zal de stoel mijns koninkrijks niet worden bevestigd, ik zal mij gedragen op een wijze, die niet betaamt aan mijn betrekking tot U als Vader, Uwe genade verbeuren, en daarom, Heere, geef mij wijsheid."
Gods beloften zijn onze beste pleitgronden in het gebed: "Gedenk des woords tot Uwen knecht gesproken". Kinderen kunnen troost smaken door de beloften van het verbond, waarop hun ouders aanspraak voor hen maakten in hun doop. Het beste middel om de weldaad van de beloften te ontvangen en de voorrechten van het verbond, is: vurig te zijn in het gebed tot God om wijsheid en genade om er de plichten van te vervullen.
4. Zijn gebed werd genadiglijk verhoord, 2 Chronicles 1:11, 2 Chronicles 1:12.
a. God gaf hem de wijsheid, om welke hij gevraagd had, omdat hij er om gevraagd had.
Wijsheid is een gave, die God even vrijelijk en mildelijk geeft als ieder andere gave, aan hen die haar waarderen en er om worstelen en besloten zijn er gebruik van te maken, en Hij verwijt de armen bidders hun dwaasheid niet, James 1:5. Gods genade zal hun nooit ontbreken, die in oprechtheid begeren hun plicht te kennen en te doen.
b. God gaf hem de rijkdom en de eer, waar hij niet om had gevraagd. Zij, die de tegenwoordige dingen het ijverigst najagen, zullen ze zeer waarschijnlijk niet verkrijgen, terwijl zij, die zich aan Gods voorzienigheid toevertrouwen, indien zij de meesten van die dingen al niet verkrijgen, er toch de meeste lieflijkheid van hebben.
Zij, wier doeleinde deze wereld is, zullen de andere wereld niet bereiken en in deze wereld nog teleurgesteld worden, maar zij, wier doeleinde de andere wereld is, zullen haar niet alleen verkrijgen en er volle voldoening in smaken, maar nog van deze wereld zoveel als gerieflijk en goed voor hen is ontvangen.
Verzen 1-12
2 Kronieken 1:1-12I. Hier is Salomo's grote voorspoed, 2 Chronicles 1:1. Hoewel hem zijn recht betwist was, werd hij toch, daar God met hem was, "versterkt in zijn koninkrijk", zijn hart en zijn handen werden gesterkt, en zijn invloed op het volk. Gods tegenwoordigheid zal onze sterkte wezen.
II. Zijn grote vroomheid en Godsvrucht. Zijn vader was een profeet en een psalmist, hij hield zich het meest bij de ark, maar Salomo, veel in zijn Bijbel gelezen hebbende van de tabernakel, die Mozes had gebouwd, en de altaren aldaar, bewees er meer eerbied aan dan David scheen gedaan te hebben. Beiden deden wl en geen van beide moet gelaakt worden. Laat hem, wiens ijver voornamelijk naar de ene Godsdienstige richting uitgaat, hem niet verachten, wiens ijver het meest aangewend wordt in een andere richting. Laat hen elkaar noch oordelen, noch verachten.
1. Al zijn grote mannen moesten in zover Godvruchtige mannen zijn, dat zij zich met hem moesten verenigen in de aanbidding Gods. Hij sprak tot de oversten en richteren, de vorsten en hoofden van de vaderen, om met hem naar Gibeon te gaan, 2 Chronicles 1:3.
Gezag en invloed zijn goed besteed aan hen, die ze aldus gebruiken willen voor de eer en heerlijkheid Gods en ter bevordering van de Godsdienst. Het is onze plicht om hen, op wie wij invloed hebben, te doen delen in de plechtigheid van de Godsdienst, en het is zeer wenselijk dat velen zich met ons verenigen in die plechtigheden, hoe meer hoe beter en hoe meer het op de hemel gelijkt.
Salomo begon zijn regering met dit openbare, Godvruchtige bezoek aan Gods altaar, en dat was een zeer goed teken. Magistraten zullen dan waarschijnlijk wl handelen voor zichzelf en voor hun volk, als zij aldus bij het begin van hun loopbaan en hun werk God medenemen.
2. Hij offerde aldaar zeer vele offers aan God, 2 Chronicles 1:6, duizend brandoffers, en misschien nog een groter aantal dankoffers, waarvan hij en zijn gezelschap maaltijd hielden voor het aangezicht des Heeren. Waar God overvloedig zaait, verwacht Hij dienovereenkomstig te oogsten.
Zijn vader David had hem overvloed van runderen en schapen nagelaten, 1 Chronicles 27:29, 1 Chronicles 27:31, en zo gaf Hij Gode wat Hem er uit toekwam.
De ark was te Jeruzalem, 2 Chronicles 1:4 maar het altaar was te Gibeon, 2 Chronicles 1:5, en daar bracht hij zijn offeranden, want het altaar heiligt de gave.
3. Hij zond een goed gebed op tot God, dat gebed met de verhoring ervan hadden wij tevoren in 1 Kings 3:5 en verder.
A. God zei hem te vragen wat hij wilde niet alleen om hem op de rechte weg te stellen om de gunsten te verkrijgen, die voor hem waren weggelegd (bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij) maar ook om hem te beproeven en te zien wat in zijn hart was.
Het karakter van de mensen komt uit in hun keuze en hun begeerte. Wat zoudt gij willen hebben? stelt een mens evenzeer op de proef als: Wat zoudt gij doen? Aldus heeft God Salomo op de proef gesteld om te zien of hij een van de kinderen was van deze wereld, die zeggen: Wie zal ons het goede doen zien, of van de kinderen des lichts, die zeggen: Heere, verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns. Naar onze keus is zullen wij ontvangen, en datgene, waaraan wij de voorkeur geven, zal waarschijnlijk ons deel zijn, hetzij rijkdom of genot van deze wereld of geestelijke schatten en genietingen.
B. Als een echte zoon van David gaf hij aan geestelijke zegeningen de voorkeur boven tijdelijke zegeningen. Zijn bede is: Geef mij wijsheid en wetenschap. Hij erkent dat dit begeerlijke gaven zijn, en dat God de gever ervan is, Proverbs 2:6. Op twee dingen wordt hier gepleit, die wij niet in 1 Koningen hebben gehad.
a. "Gij hebt mij koning gemaakt in mijns vaders plaats", 2 Chronicles 1:8.
"Heere, Gij hebt mij op de plaats mijns vaders gesteld, en daarom kan ik in het geloof U om genade vragen om mij bekwaam te maken voor de plicht ervan." Als wij reden hebben om te geloven dat God ons roept tot een dienst, dan hebben wij ook reden om te hopen dat Hij er ons bekwaam toe zal maken. Maar dat is nog niet alles.
"Heere, Gij hebt mij in deze plaats van David gesteld, van die groten en Godvruchtigen man, die haar zo uitnemend vervuld heeft, geef mij dan nu wijsheid, opdat Israël geen schade lijde door die verandering. Moet ik regeren in de plaats van mijn vader? Heere, geef mij dan de geest mijns vaders."
De uitnemendheid van hen, die ons zijn voorgegaan, en de verplichting, die op ons rust om het goede werk, dat zij begonnen hebben, voort te zetten, moeten ons aansporen tot een Godvruchtigen wedijver en ons gebed tot God verlevendigen om wijsheid en genade dat wij in onze dag het werk Gods even goed en getrouw doen, als zij het in hun tijd gedaan hebben.
b. "Laat Uw woord waar worden, gedaan aan mijn vader David", 2 Chronicles 1:9.
Hij bedoelt de belofte nopens zijn opvolger: "Heere geef mij, ter vervulling van dat woord wijsheid". Wij bevinden niet dat wijsheid onder de dingen was, die beloofd waren, maar ter vervulling van wat beloofd was, was zij nodig, 2 Samuel 7:13.
De belofte was: Hij zal Mijn naam een huis bouwen, Ik zal de stoel van zijn koninkrijk bevestigen, hij zal Mij zijn tot een zoon en Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken.
"Welnu Heere, tenzij Gij mij wijsheid geeft, zal Uw huls niet gebouwd worden en zal de stoel mijns koninkrijks niet worden bevestigd, ik zal mij gedragen op een wijze, die niet betaamt aan mijn betrekking tot U als Vader, Uwe genade verbeuren, en daarom, Heere, geef mij wijsheid."
Gods beloften zijn onze beste pleitgronden in het gebed: "Gedenk des woords tot Uwen knecht gesproken". Kinderen kunnen troost smaken door de beloften van het verbond, waarop hun ouders aanspraak voor hen maakten in hun doop. Het beste middel om de weldaad van de beloften te ontvangen en de voorrechten van het verbond, is: vurig te zijn in het gebed tot God om wijsheid en genade om er de plichten van te vervullen.
4. Zijn gebed werd genadiglijk verhoord, 2 Chronicles 1:11, 2 Chronicles 1:12.
a. God gaf hem de wijsheid, om welke hij gevraagd had, omdat hij er om gevraagd had.
Wijsheid is een gave, die God even vrijelijk en mildelijk geeft als ieder andere gave, aan hen die haar waarderen en er om worstelen en besloten zijn er gebruik van te maken, en Hij verwijt de armen bidders hun dwaasheid niet, James 1:5. Gods genade zal hun nooit ontbreken, die in oprechtheid begeren hun plicht te kennen en te doen.
b. God gaf hem de rijkdom en de eer, waar hij niet om had gevraagd. Zij, die de tegenwoordige dingen het ijverigst najagen, zullen ze zeer waarschijnlijk niet verkrijgen, terwijl zij, die zich aan Gods voorzienigheid toevertrouwen, indien zij de meesten van die dingen al niet verkrijgen, er toch de meeste lieflijkheid van hebben.
Zij, wier doeleinde deze wereld is, zullen de andere wereld niet bereiken en in deze wereld nog teleurgesteld worden, maar zij, wier doeleinde de andere wereld is, zullen haar niet alleen verkrijgen en er volle voldoening in smaken, maar nog van deze wereld zoveel als gerieflijk en goed voor hen is ontvangen.
Verzen 13-17
2 Kronieken 1:13-171. Hier is: Salomo's ingaan tot de regering, vers. 13. Hij kwam van voor de tent van de samenkomst, en hij regeerde over Israël. Hij wilde geen regeringsdaden doen, voor hij die daad van Godsverering gedaan had, wilde geen eer nemen voor zichzelf, voor hij eer had gegeven aan God, eerst de tabernakel en dan de troon. Maar toen hij wijsheid van God had verkregen, heeft hij zijn talent niet begraven, maar de gave ontvangen hebbende, bediende hij dezelve, hij gaf zich niet over aan gemak en genot, maar legde zich toe op de zaken, hij regeerde over Israël.
2. De pracht en luister van zijn hof, 2 Chronicles 1:14. Hij vergaderde wagens en ruiters. Zullen wij hem hiervoor prijzen? Wij prijzen hem niet, want het was de koning verboden de paarden voor zich te vermenigvuldigen, Deuteronomy 17:16.
Ik herinner mij niet dat wij ooit zijn Godvruchtige vader in een wagen gevonden hebben of te paard, op zijn hoogst reed hij op een muilezel. Wij moeten er naar streven om hen, die ons voorgegaan zijn, te overtreffen in Godsvrucht veeleer dan in grootheid.
3. De rijkdom en de koophandel van zijn rijk. Goud en zilver maakte hij zeer goedkoop, voor ieder verkrijgbaar, 2 Chronicles 1:15.
De toeneming van goud vermindert de waarde ervan, maar de toeneming van genade verhoogt haar waarde, hoe meer de mensen daarvan hebben, hoe meer zij haar waarderen, hoeveel beter is het dus om wijsheid te verkrijgen dan goud!
Hij begon ook een handel met Egypte, vanwaar hij paarden en linnen garen invoerde en weer uitvoerde naar de koningen van Syrië met grote winst ongetwijfeld, 2 Chronicles 1:16, 2 Chronicles 1:17. dit hadden wij tevoren, 1 Kings 10:28. 29.
Het is de wijsheid van vorsten, de industrie te bevorderen en de handel aan te moedigen in hun gebied. Misschien heeft Salomo de wenk begrepen om linnenfabrieken op te richten en het linnen dan uit te voeren naar andere landen, uit wat zijn eigen vlijtige moeder hem leerde toen zij onder de bezigheden van de deugdelijke huisvrouw ook dit noemde: zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het, en zij levert de koopman gordels, Proverbs 31:24. In alle arbeid is voordeel.
Verzen 13-17
2 Kronieken 1:13-171. Hier is: Salomo's ingaan tot de regering, vers. 13. Hij kwam van voor de tent van de samenkomst, en hij regeerde over Israël. Hij wilde geen regeringsdaden doen, voor hij die daad van Godsverering gedaan had, wilde geen eer nemen voor zichzelf, voor hij eer had gegeven aan God, eerst de tabernakel en dan de troon. Maar toen hij wijsheid van God had verkregen, heeft hij zijn talent niet begraven, maar de gave ontvangen hebbende, bediende hij dezelve, hij gaf zich niet over aan gemak en genot, maar legde zich toe op de zaken, hij regeerde over Israël.
2. De pracht en luister van zijn hof, 2 Chronicles 1:14. Hij vergaderde wagens en ruiters. Zullen wij hem hiervoor prijzen? Wij prijzen hem niet, want het was de koning verboden de paarden voor zich te vermenigvuldigen, Deuteronomy 17:16.
Ik herinner mij niet dat wij ooit zijn Godvruchtige vader in een wagen gevonden hebben of te paard, op zijn hoogst reed hij op een muilezel. Wij moeten er naar streven om hen, die ons voorgegaan zijn, te overtreffen in Godsvrucht veeleer dan in grootheid.
3. De rijkdom en de koophandel van zijn rijk. Goud en zilver maakte hij zeer goedkoop, voor ieder verkrijgbaar, 2 Chronicles 1:15.
De toeneming van goud vermindert de waarde ervan, maar de toeneming van genade verhoogt haar waarde, hoe meer de mensen daarvan hebben, hoe meer zij haar waarderen, hoeveel beter is het dus om wijsheid te verkrijgen dan goud!
Hij begon ook een handel met Egypte, vanwaar hij paarden en linnen garen invoerde en weer uitvoerde naar de koningen van Syrië met grote winst ongetwijfeld, 2 Chronicles 1:16, 2 Chronicles 1:17. dit hadden wij tevoren, 1 Kings 10:28. 29.
Het is de wijsheid van vorsten, de industrie te bevorderen en de handel aan te moedigen in hun gebied. Misschien heeft Salomo de wenk begrepen om linnenfabrieken op te richten en het linnen dan uit te voeren naar andere landen, uit wat zijn eigen vlijtige moeder hem leerde toen zij onder de bezigheden van de deugdelijke huisvrouw ook dit noemde: zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het, en zij levert de koopman gordels, Proverbs 31:24. In alle arbeid is voordeel.