Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Thessalonians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-thessalonians-1.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Thessalonians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 THESSALONICENZEN 1DE EERSTE BRIEF AAN DE THESSALONICENZEN
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN EERSTEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE THESSALONICENZEN.
Thessalonica was eertijds de hoofdstad van Macedonië. Het heet nu Saloniki, en is de meest- bevolkte stad en een van de voornaamste handelssteden in den Levant. De apostel, verhinderd zijnde in zijn voornemen om in het zogenaamde Klein-Azië te gaan, en op buitengewone wijze geroepen om het Evangelie in Macedonië te verkondigen, Acts 16:9,Acts 16:10, begaf zich in gehoorzaamheid aan Gods bevel van Troas naar Samotrace, vandaar naar Nepolis, en zo naar Filippi, waar zijne bediening zeer gezegend werd. Hij ondervond daar echter harde behandeling, werd met zijn deelgenoot in arbeid en gevaren, Silas, in de gevangenis geworpen, maar wonderlijk daaruit verlost. Daarna vertroostten zij de broederen en reisden verder. Zij gingen door Amphipolis en Apollonia en kwamen te Thessalonica, waar de apostel ene gemeente stichtte, die bestond uit enige gelovige Joden en vele bekeerde heidenen, Acts 17:1. Maar de ongelovige Joden en het lagere en leeglopende deel van de bevolking verwekten een oploop, zodat Paulus en Silas, veiligheidshalve, bij nacht naar Berea gebracht werden. Daarna werd Paulus naar Athene begeleid, maar liet Silas en Timotheus achter, met aanwijzing dat die zo spoedig mogelijk zich daar bij hem voegen moesten. Toen zij aangekomen waren, werd Timotheus naar Thessalonica gezonden, om naar hun welstand te vernemen en hen te versterken in het geloof, 1 Thessalonians 3:2. Toen hij tot Paulus, die hem te Athene wachtte, terugkwam, werd hij opnieuw, nu met Silas, uitgezonden om de gemeenten van Macedonië te bezoeken. Paulus, alleen te Athene achtergebleven, 1 Thessalonians 3:1, begaf zich vandaar naar Corinthe, waar hij anderhalf jaar bleef. In dien tijd keerden Silas en Timotheus uit Macedonië tot hem weer, Acts 18:5 en toen schreef hij dezen brief aan de gemeente van Christus te Thessalonica. Deze brief is in den canon gerangschikt achter de andere brieven van Paulus, maar wordt ondersteld het eerst van alle geschreven te zijn en wel omstreeks het jaar 51. Het voorname doel is de dankbaarheid van den apostel uit te drukken voor den zegen op zijn prediking onder hen; de gemeente te versterken in het geloof en haar op te wekken tot heiligen wandel. Na de inleiding, 1 Thessalonians 1:1, begint de apostel met dank zegging aan God voor de zegeningen van zaligmaking hun geschonken, 1 Thessalonians 1:2. Daarop vermeldt hij zijn verzekerdheid van den goeden loop des Evangelie onder hen, die in verscheidene andere plaatsen alge meen bekend en beroemd was, 1 Thessalonians 1:6.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 THESSALONICENZEN 1DE EERSTE BRIEF AAN DE THESSALONICENZEN
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN EERSTEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE THESSALONICENZEN.
Thessalonica was eertijds de hoofdstad van Macedonië. Het heet nu Saloniki, en is de meest- bevolkte stad en een van de voornaamste handelssteden in den Levant. De apostel, verhinderd zijnde in zijn voornemen om in het zogenaamde Klein-Azië te gaan, en op buitengewone wijze geroepen om het Evangelie in Macedonië te verkondigen, Acts 16:9,Acts 16:10, begaf zich in gehoorzaamheid aan Gods bevel van Troas naar Samotrace, vandaar naar Nepolis, en zo naar Filippi, waar zijne bediening zeer gezegend werd. Hij ondervond daar echter harde behandeling, werd met zijn deelgenoot in arbeid en gevaren, Silas, in de gevangenis geworpen, maar wonderlijk daaruit verlost. Daarna vertroostten zij de broederen en reisden verder. Zij gingen door Amphipolis en Apollonia en kwamen te Thessalonica, waar de apostel ene gemeente stichtte, die bestond uit enige gelovige Joden en vele bekeerde heidenen, Acts 17:1. Maar de ongelovige Joden en het lagere en leeglopende deel van de bevolking verwekten een oploop, zodat Paulus en Silas, veiligheidshalve, bij nacht naar Berea gebracht werden. Daarna werd Paulus naar Athene begeleid, maar liet Silas en Timotheus achter, met aanwijzing dat die zo spoedig mogelijk zich daar bij hem voegen moesten. Toen zij aangekomen waren, werd Timotheus naar Thessalonica gezonden, om naar hun welstand te vernemen en hen te versterken in het geloof, 1 Thessalonians 3:2. Toen hij tot Paulus, die hem te Athene wachtte, terugkwam, werd hij opnieuw, nu met Silas, uitgezonden om de gemeenten van Macedonië te bezoeken. Paulus, alleen te Athene achtergebleven, 1 Thessalonians 3:1, begaf zich vandaar naar Corinthe, waar hij anderhalf jaar bleef. In dien tijd keerden Silas en Timotheus uit Macedonië tot hem weer, Acts 18:5 en toen schreef hij dezen brief aan de gemeente van Christus te Thessalonica. Deze brief is in den canon gerangschikt achter de andere brieven van Paulus, maar wordt ondersteld het eerst van alle geschreven te zijn en wel omstreeks het jaar 51. Het voorname doel is de dankbaarheid van den apostel uit te drukken voor den zegen op zijn prediking onder hen; de gemeente te versterken in het geloof en haar op te wekken tot heiligen wandel. Na de inleiding, 1 Thessalonians 1:1, begint de apostel met dank zegging aan God voor de zegeningen van zaligmaking hun geschonken, 1 Thessalonians 1:2. Daarop vermeldt hij zijn verzekerdheid van den goeden loop des Evangelie onder hen, die in verscheidene andere plaatsen alge meen bekend en beroemd was, 1 Thessalonians 1:6.
Vers 1
1 Thessalonicenzen 1:1In deze inleiding hebben wij:
I. Het opschrift, en daarin
1. De personen, van wie de brief kwam, of door wie hij geschreven was. Paulus was de geïnspireerde apostel en schrijver van dezen brief, ofschoon hij geen melding maakt van zijn apostelschap, hetgeen door de Thessalonicenzen niet betwijfeld werd of onder hen door valse leraren bestreden. Hij voegt Silvanus (of Silas) en Timotheus bij zich (die nu tot hem gekomen waren met een verslag van den voorspoed der gemeenten van Macedonië), en toont daardoor zijn nederigheid en hoe begerig hij was om ook die dienaren van Christus te eren, die van lager rang waren dan hij. Dat is een goed voorbeeld voor de dienaren, die van groter invloed en bekendheid zijn dan de anderen.
2. De personen, aan wie deze brief gericht is, namelijk: de gemeente van Thessalonica, de bekeerde Joden en heidenen in Thessalonica, en het is opmerkenswaard dat deze gemeente gezegd wordt te zijn in God den Vader en den Heere Jezus Christus, dat zij gemeenschap had met den Vader en met Zijnen Zoon Jezus Christus, 1 John 3:1. Zij waren een Christelijke gemeente omdat zij geloofden in God den Vader en in den Heere Jezus Christus. Zij geloofden de beginselen beide van den natuurlijken en van den geopenbaarden godsdienst. De heidenen onder hen waren van de afgoden tot God gekeerd, en de Joden onder hen geloofden in Jezus als den beloofden Messias. Zij allen waren gewijd en opgedragen aan God den Vader en den Heere Jezus Christus, aan God als hun hoogste goed en doel, aan Jezus Christus als hun Heere en Middelaar Gods en der mensen. God de Vader is de oorsprong en het middelpunt van allen natuurlijken godsdienst, Jezus Christus de bewerker en het middelpunt van allen geopenbaarden godsdienst.
Gij gelooft in God, zegt onze Zaligmaker, gelooft ook in Mij, John 14:1.
II. De begroeting of apostolische zegen: Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus, 1 Thessalonians 1:1. Deze is van inhoud dezelfde als die der overige brieven. Genade en vrede behoren bij elkaar, want de vrije genade of gunst van God is de bron of fontein van allen vrede en voorspoed, die wij kunnen genieten. En wanneer deze genadige gaven de onze zijn, mogen wij hopen op vredevolle gedachten in onze harten. Beide, genade en vrede, evenals alle geestelijke zegeningen, komen tot ons van God den Vader en den Heere Jezus Christus, van God als de oorsprong alles goeds en van den Heere Jezus, die het voor ons verworven heeft, van God in Christus, en daardoor onze Vader in het verbond, want Hij is de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Gelijk alle goed van God komt, zo kan geen zondaar op enig goed hopen dan van God in Christus. En het beste mogen wij van God als van onzen Vader verwachten om Christus' wil.
Vers 1
1 Thessalonicenzen 1:1In deze inleiding hebben wij:
I. Het opschrift, en daarin
1. De personen, van wie de brief kwam, of door wie hij geschreven was. Paulus was de geïnspireerde apostel en schrijver van dezen brief, ofschoon hij geen melding maakt van zijn apostelschap, hetgeen door de Thessalonicenzen niet betwijfeld werd of onder hen door valse leraren bestreden. Hij voegt Silvanus (of Silas) en Timotheus bij zich (die nu tot hem gekomen waren met een verslag van den voorspoed der gemeenten van Macedonië), en toont daardoor zijn nederigheid en hoe begerig hij was om ook die dienaren van Christus te eren, die van lager rang waren dan hij. Dat is een goed voorbeeld voor de dienaren, die van groter invloed en bekendheid zijn dan de anderen.
2. De personen, aan wie deze brief gericht is, namelijk: de gemeente van Thessalonica, de bekeerde Joden en heidenen in Thessalonica, en het is opmerkenswaard dat deze gemeente gezegd wordt te zijn in God den Vader en den Heere Jezus Christus, dat zij gemeenschap had met den Vader en met Zijnen Zoon Jezus Christus, 1 John 3:1. Zij waren een Christelijke gemeente omdat zij geloofden in God den Vader en in den Heere Jezus Christus. Zij geloofden de beginselen beide van den natuurlijken en van den geopenbaarden godsdienst. De heidenen onder hen waren van de afgoden tot God gekeerd, en de Joden onder hen geloofden in Jezus als den beloofden Messias. Zij allen waren gewijd en opgedragen aan God den Vader en den Heere Jezus Christus, aan God als hun hoogste goed en doel, aan Jezus Christus als hun Heere en Middelaar Gods en der mensen. God de Vader is de oorsprong en het middelpunt van allen natuurlijken godsdienst, Jezus Christus de bewerker en het middelpunt van allen geopenbaarden godsdienst.
Gij gelooft in God, zegt onze Zaligmaker, gelooft ook in Mij, John 14:1.
II. De begroeting of apostolische zegen: Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus, 1 Thessalonians 1:1. Deze is van inhoud dezelfde als die der overige brieven. Genade en vrede behoren bij elkaar, want de vrije genade of gunst van God is de bron of fontein van allen vrede en voorspoed, die wij kunnen genieten. En wanneer deze genadige gaven de onze zijn, mogen wij hopen op vredevolle gedachten in onze harten. Beide, genade en vrede, evenals alle geestelijke zegeningen, komen tot ons van God den Vader en den Heere Jezus Christus, van God als de oorsprong alles goeds en van den Heere Jezus, die het voor ons verworven heeft, van God in Christus, en daardoor onze Vader in het verbond, want Hij is de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Gelijk alle goed van God komt, zo kan geen zondaar op enig goed hopen dan van God in Christus. En het beste mogen wij van God als van onzen Vader verwachten om Christus' wil.
Verzen 2-5
1 Thessalonicenzen 1:2-5I. De apostel begint met dankzegging aan God. Daar hij vermelden wil de dingen, die voor hem een reden van blijdschap waren, en zeer prijzenswaardig in hen en grotelijks in hun voordeel, kiest hij daarvoor den weg van dankzegging aan God, die de bewerker is van alle goed, dat tot ons komt of te eniger tijd door ons verricht wordt. God is het voorwerp van alle godsdienstige verering, aanbidding of dankzegging. En dankzegging aan God is een grote plicht, die altijd en voortdurend vervuld moet worden. Ook wanneer wij God niet letterlijk met woorden dankzeggen, moeten wij een dankbaar gevoel voor Gods goedheid in onze harten hebben. Dankzegging moet dikwijls herhaald worden, en niet alleen moeten wij dankbaar zijn voor de gunsten, die wij zelven ontvangen, maar ook voor de zegeningen aan anderen geschonken, aan onze medemensen en mede-Christenen. De apostel zegt dank niet alleen voor hen, die zijn bijzondere vrienden of die bijzonder door God gezegend waren, maar voor allen.
II. Hij voegt gebed bij zijn dankzegging. Wanneer wij in enige zaak door gebeden en smekingen onze begeerten aan God kenbaar maken, moeten wij daar dankzegging bijvoegen, Philippians 4:6. En wanneer wij voor enige zegening dankzeggen, moeten wij er gebed bijvoegen. Wij moeten altijd en zonder ophouden bidden, niet alleen voor ons zelven maar ook voor anderen, voor onze vrienden, en hen noemen in onze gebeden. Soms kunnen wij hun namen noemen en wij moeten melding maken van hun lot en toestand, tenminste hun weg en toestand moeten ons voor de aandacht staan en wij moeten die zonder ophouden gedenken. En gelijk er veel is waarvoor wij, voor ons zelven of voor onze vrienden, hebben te danken, zo is er veel gelegenheid voor aanhoudend gebed om nieuwe gaven.
III. Hij vermeldt in bijzonderheden waarom hij zo dankbaar is. En wel:
1. De zaligmakende zegeningen hun geschonken. Deze waren de grond en reden van zijn dankzegging.
A. Hun geloof en het werk huns geloofs. Hij zegt hun dat hun geloof luidbaar was in alle plaatsen, 1 Thessalonians 1:8. Dat is de oorspronkelijke genade, en hun geloof was waar en levend, want het was een werkend geloof. Waar een waarachtig geloof is, daar zal het werkzaam zijn en invloed hebben op hart en leven, het zal ons aandrijven om te werken voor God en voor onze eigen zaligheid. Wij hebben vertroosting van ons eigen geloof en van dat van anderen, wanneer wij het werk des geloofs bewerken.
Toon mij uw geloof uit uwe werken, James 2:18.
B. Hun liefde en den arbeid der liefde. Liefde is een van de voornaamste genaden, zij is ons in dit leven van groot nut en zal in het volgende leven blijven en volkomen worden. Geloof werkt door liefde, het openbaart zich in de uitoefening van liefde tot God en tot onze naasten, gelijk liefde zich tonen zal in arbeid, zij zal de moeiten en bezwaren aan onze belijdenis verbonden, gaarne dragen.
C. Hun hoop en de verdraagzaamheid van die hoop. Wij zijn in hope zalig. De hoop wordt vergeleken bij den helm van den krijgsman en het anker van den zeevaarder, en is ons van groot nut in tijden van gevaar. Waar een wlgegronde hoop op het eeuwige leven is, daar zal ze zich openbaren in verdraagzaamheid, in het geduldig dragen van de bezwaren van den tegenwoordigen tijd en een lijdzaam wachten op de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. Want indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid, Romans 8:25.
2. De apostel vermeldt niet alleen deze drie grote gaven, geloof, hoop en liefde, maar evenzo spreekt over:
A. Het voorwerp en den oorsprong van deze genaden, namelijk onzen Heere Jezus Christus.
B. Van hun oprechtheid: voor God onzen Vader. De grote beweegreden voor oprechtheid is de wetenschap, dat Gods oog altijd op ons rust, en het is een teken van onze oprechtheid, wanneer wij tonen dat wij in alles Gode welbehaaglijk wensen te zijn, en dat ons recht is wat in Gods ogen recht is. Dan zijn het werk des geloofs, de arbeid der liefde en de verdraagzaamheid der hoop oprecht, wanneer ze geschieden als onder Gods oog.
C. Hij noemt de bron, waaruit deze genaden vloeien, namelijk Gods verkiezende liefde.
Wetende, geliefde broeders, uwe verkiezing van God, 1 Thessalonians 1:4. Hij gaat terug tot den oorsprong van den stroom, en die is Gods eeuwige verkiezing. Sommigen verstaan onder deze verkiezing enkel hun tijdelijke afzondering van de ongelovige Joden en heidenen, door hun bekering, maar die geschiedde toch naar het voornemen desgenen, die alle dingen werkt naar den raad van Zijnen wil, Efeziërs 1:11. Sprekende van hun verkiezing noemt hij hen: geliefde broeders, want de oorsprong van de broederschap der Christenen en van de betrekking, die zij op elkaar hebben, is hun verkiezing. En er is een goede reden, waarom wij elkaar moeten liefhebben, in gelegen, want wij zijn allen geliefden Gods, en werden door Hem in Zijnen raad geliefd alvorens in ons nog iets was om lief te hebben. De verkiezing van de Thessalonicenzen was aan den apostel bekend, en daarom mocht zij hun zelven bekend zijn, en dat wel door haar vruchten en uitwerkselen, hun oprecht geloof en hoop en liefde, door de gezegende verkondiging van het Evangelie onder hen. Merk op:
a. Allen, die in de volheid des tijds werkelijk geroepen en geheiligd worden, waren van eeuwigheid verkoren tot zaligheid.
b. De verkiezing Gods is naar Zijn welbehagen en genade, en niet om enige verdiensten onzerzijds werden wij verkozen.
c. De verkiezing Gods wordt aan de vruchten kenbaar.
d. Wanneer wij God dankzeggen voor Zijne genade, ons en anderen bewezen, moeten wij opgaan tot de bron, en God danken voor Zijn verkiezende liefde, die ons onderscheiden heeft.
3. Een andere reden voor des apostels dankzegging is gelegen in den zegen op zijne bediening onder hen. Hij was dankbaar zowel om hunnentwil, als om zijnentwil, dat hij niet vergeefs onder hen gewerkt had. Hij had daarin het zegel en bewijs van zijn apostelschap, en grote aanmoediging in zijn werk en lijden. Hun gewillige aanneming en naleving van het door hem verkondigde Evangelie was een bewijs, dat zij door God verkoren waren. Daardoor wist hij hun verkiezing. Het is waar, dat hij in den derden hemel geweest was, maar daar had hij niet de dingen der eeuwigheid doorzocht of hun verkiezing gevonden, die kende hij aan de vruchten van het Evangelie onder hen, 1 Thessalonians 1:5, en hij nam dat met dankbaarheid aan.
A. Het Evangelie was dus tot hen gekomen niet alleen in woorden, maar in kracht, zij hadden niet alleen de klank er van aangehoord, maar zich ook aan zijn invloed onderworpen. Het streelde niet alleen hun oor en prikkelde hun verbeelding, het vulde niet voor een poos hun hoofden met stellingen en hun zielen met aangename aandoeningen, maar het bewerkte hun harten, een goddelijke macht ging er van uit, die hun gewetens overtuigde en hun leven veranderde. Hieraan kunnen wij onze verkiezing van God weten, dat wij niet enkel over de goddelijke dingen spreken als papegaaien, maar den invloed van die dingen in onze harten gevoelen, waardoor onze lusten gedood en wij der wereld gespeend en voor hemelse dingen opgewekt worden.
B. Het kwam in den Heiligen Geest, dat is: met de machtige werking van den goddelijken Geest. Waar ook het Evangelie met kracht komt, daar geschiedt dat door de werking des Heiligen Geestes, en indien de Geest Gods niet het Woord Gods vergezelt om het door zijne macht werkzaam te maken, dan zal het laatste voor ons een dode letter blijven. En de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
C. Het Evangelie kwam tot hen in vele verzekerdheid. Zij onderhielden het dus door de macht des Heiligen Geestes. Zij waren volkomen overtuigd van de waarheid ervan, en werden dus niet gemakkelijk geschokt door tegenwerpingen en twijfelingen, zij waren gewillig om alles voor Christus te verlaten en hun zielen en eeuwige zaligheid alleen toe te vertrouwen aan de waarachtigheid der openbaring van het Evangelie. Het Woord was hun niet, gelijk de gevoelens van sommige wijsgeren, een zaak van twijfelachtige bespiegeling, maar het voorwerp van hun geloof en de grond van hun verzekerdheid. Hun geloof was een bewijs der dingen, die zij niet zagen. De Thessalonicenzen wisten dus welke mensen de apostel en zijne medearbeiders waren, wat zij om hunnentwille gedaan hadden en met welk gevolg.
Verzen 2-5
1 Thessalonicenzen 1:2-5I. De apostel begint met dankzegging aan God. Daar hij vermelden wil de dingen, die voor hem een reden van blijdschap waren, en zeer prijzenswaardig in hen en grotelijks in hun voordeel, kiest hij daarvoor den weg van dankzegging aan God, die de bewerker is van alle goed, dat tot ons komt of te eniger tijd door ons verricht wordt. God is het voorwerp van alle godsdienstige verering, aanbidding of dankzegging. En dankzegging aan God is een grote plicht, die altijd en voortdurend vervuld moet worden. Ook wanneer wij God niet letterlijk met woorden dankzeggen, moeten wij een dankbaar gevoel voor Gods goedheid in onze harten hebben. Dankzegging moet dikwijls herhaald worden, en niet alleen moeten wij dankbaar zijn voor de gunsten, die wij zelven ontvangen, maar ook voor de zegeningen aan anderen geschonken, aan onze medemensen en mede-Christenen. De apostel zegt dank niet alleen voor hen, die zijn bijzondere vrienden of die bijzonder door God gezegend waren, maar voor allen.
II. Hij voegt gebed bij zijn dankzegging. Wanneer wij in enige zaak door gebeden en smekingen onze begeerten aan God kenbaar maken, moeten wij daar dankzegging bijvoegen, Philippians 4:6. En wanneer wij voor enige zegening dankzeggen, moeten wij er gebed bijvoegen. Wij moeten altijd en zonder ophouden bidden, niet alleen voor ons zelven maar ook voor anderen, voor onze vrienden, en hen noemen in onze gebeden. Soms kunnen wij hun namen noemen en wij moeten melding maken van hun lot en toestand, tenminste hun weg en toestand moeten ons voor de aandacht staan en wij moeten die zonder ophouden gedenken. En gelijk er veel is waarvoor wij, voor ons zelven of voor onze vrienden, hebben te danken, zo is er veel gelegenheid voor aanhoudend gebed om nieuwe gaven.
III. Hij vermeldt in bijzonderheden waarom hij zo dankbaar is. En wel:
1. De zaligmakende zegeningen hun geschonken. Deze waren de grond en reden van zijn dankzegging.
A. Hun geloof en het werk huns geloofs. Hij zegt hun dat hun geloof luidbaar was in alle plaatsen, 1 Thessalonians 1:8. Dat is de oorspronkelijke genade, en hun geloof was waar en levend, want het was een werkend geloof. Waar een waarachtig geloof is, daar zal het werkzaam zijn en invloed hebben op hart en leven, het zal ons aandrijven om te werken voor God en voor onze eigen zaligheid. Wij hebben vertroosting van ons eigen geloof en van dat van anderen, wanneer wij het werk des geloofs bewerken.
Toon mij uw geloof uit uwe werken, James 2:18.
B. Hun liefde en den arbeid der liefde. Liefde is een van de voornaamste genaden, zij is ons in dit leven van groot nut en zal in het volgende leven blijven en volkomen worden. Geloof werkt door liefde, het openbaart zich in de uitoefening van liefde tot God en tot onze naasten, gelijk liefde zich tonen zal in arbeid, zij zal de moeiten en bezwaren aan onze belijdenis verbonden, gaarne dragen.
C. Hun hoop en de verdraagzaamheid van die hoop. Wij zijn in hope zalig. De hoop wordt vergeleken bij den helm van den krijgsman en het anker van den zeevaarder, en is ons van groot nut in tijden van gevaar. Waar een wlgegronde hoop op het eeuwige leven is, daar zal ze zich openbaren in verdraagzaamheid, in het geduldig dragen van de bezwaren van den tegenwoordigen tijd en een lijdzaam wachten op de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. Want indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid, Romans 8:25.
2. De apostel vermeldt niet alleen deze drie grote gaven, geloof, hoop en liefde, maar evenzo spreekt over:
A. Het voorwerp en den oorsprong van deze genaden, namelijk onzen Heere Jezus Christus.
B. Van hun oprechtheid: voor God onzen Vader. De grote beweegreden voor oprechtheid is de wetenschap, dat Gods oog altijd op ons rust, en het is een teken van onze oprechtheid, wanneer wij tonen dat wij in alles Gode welbehaaglijk wensen te zijn, en dat ons recht is wat in Gods ogen recht is. Dan zijn het werk des geloofs, de arbeid der liefde en de verdraagzaamheid der hoop oprecht, wanneer ze geschieden als onder Gods oog.
C. Hij noemt de bron, waaruit deze genaden vloeien, namelijk Gods verkiezende liefde.
Wetende, geliefde broeders, uwe verkiezing van God, 1 Thessalonians 1:4. Hij gaat terug tot den oorsprong van den stroom, en die is Gods eeuwige verkiezing. Sommigen verstaan onder deze verkiezing enkel hun tijdelijke afzondering van de ongelovige Joden en heidenen, door hun bekering, maar die geschiedde toch naar het voornemen desgenen, die alle dingen werkt naar den raad van Zijnen wil, Efeziërs 1:11. Sprekende van hun verkiezing noemt hij hen: geliefde broeders, want de oorsprong van de broederschap der Christenen en van de betrekking, die zij op elkaar hebben, is hun verkiezing. En er is een goede reden, waarom wij elkaar moeten liefhebben, in gelegen, want wij zijn allen geliefden Gods, en werden door Hem in Zijnen raad geliefd alvorens in ons nog iets was om lief te hebben. De verkiezing van de Thessalonicenzen was aan den apostel bekend, en daarom mocht zij hun zelven bekend zijn, en dat wel door haar vruchten en uitwerkselen, hun oprecht geloof en hoop en liefde, door de gezegende verkondiging van het Evangelie onder hen. Merk op:
a. Allen, die in de volheid des tijds werkelijk geroepen en geheiligd worden, waren van eeuwigheid verkoren tot zaligheid.
b. De verkiezing Gods is naar Zijn welbehagen en genade, en niet om enige verdiensten onzerzijds werden wij verkozen.
c. De verkiezing Gods wordt aan de vruchten kenbaar.
d. Wanneer wij God dankzeggen voor Zijne genade, ons en anderen bewezen, moeten wij opgaan tot de bron, en God danken voor Zijn verkiezende liefde, die ons onderscheiden heeft.
3. Een andere reden voor des apostels dankzegging is gelegen in den zegen op zijne bediening onder hen. Hij was dankbaar zowel om hunnentwil, als om zijnentwil, dat hij niet vergeefs onder hen gewerkt had. Hij had daarin het zegel en bewijs van zijn apostelschap, en grote aanmoediging in zijn werk en lijden. Hun gewillige aanneming en naleving van het door hem verkondigde Evangelie was een bewijs, dat zij door God verkoren waren. Daardoor wist hij hun verkiezing. Het is waar, dat hij in den derden hemel geweest was, maar daar had hij niet de dingen der eeuwigheid doorzocht of hun verkiezing gevonden, die kende hij aan de vruchten van het Evangelie onder hen, 1 Thessalonians 1:5, en hij nam dat met dankbaarheid aan.
A. Het Evangelie was dus tot hen gekomen niet alleen in woorden, maar in kracht, zij hadden niet alleen de klank er van aangehoord, maar zich ook aan zijn invloed onderworpen. Het streelde niet alleen hun oor en prikkelde hun verbeelding, het vulde niet voor een poos hun hoofden met stellingen en hun zielen met aangename aandoeningen, maar het bewerkte hun harten, een goddelijke macht ging er van uit, die hun gewetens overtuigde en hun leven veranderde. Hieraan kunnen wij onze verkiezing van God weten, dat wij niet enkel over de goddelijke dingen spreken als papegaaien, maar den invloed van die dingen in onze harten gevoelen, waardoor onze lusten gedood en wij der wereld gespeend en voor hemelse dingen opgewekt worden.
B. Het kwam in den Heiligen Geest, dat is: met de machtige werking van den goddelijken Geest. Waar ook het Evangelie met kracht komt, daar geschiedt dat door de werking des Heiligen Geestes, en indien de Geest Gods niet het Woord Gods vergezelt om het door zijne macht werkzaam te maken, dan zal het laatste voor ons een dode letter blijven. En de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
C. Het Evangelie kwam tot hen in vele verzekerdheid. Zij onderhielden het dus door de macht des Heiligen Geestes. Zij waren volkomen overtuigd van de waarheid ervan, en werden dus niet gemakkelijk geschokt door tegenwerpingen en twijfelingen, zij waren gewillig om alles voor Christus te verlaten en hun zielen en eeuwige zaligheid alleen toe te vertrouwen aan de waarachtigheid der openbaring van het Evangelie. Het Woord was hun niet, gelijk de gevoelens van sommige wijsgeren, een zaak van twijfelachtige bespiegeling, maar het voorwerp van hun geloof en de grond van hun verzekerdheid. Hun geloof was een bewijs der dingen, die zij niet zagen. De Thessalonicenzen wisten dus welke mensen de apostel en zijne medearbeiders waren, wat zij om hunnentwille gedaan hadden en met welk gevolg.
Verzen 6-10
1 Thessalonicenzen 1:6-10In deze woorden hebben wij het bewijs van den zegen op des apostels werk onder de Thessalonicenzen, die bekend en beroemd was in verscheidene plaatsen. Want:
I. Zij waren zorgvuldig in hun heiligen wandel om het voorbeeld van de apostelen en van de goede dienaren van Christus na te volgen, 1 Thessalonians 1:6. De apostel droeg zorg dat hij zich wel gedroeg, niet alleen voor zijn eigen goeden naam, maar ook ten zegen van anderen, en dat zijn wandel met zijn leer overeenkwam, opdat hij niet met de andere hand zou afbreken wat hij met de ene gebouwd had. En de Thessalonicenzen, die bemerkten welke mannen onder hen verkeerden, hoe hun leven sloot op hun prediking, toonden grote zorg om hun navolgers te zijn en hun goede voorbeeld na te leven. Hierdoor werden zij ook navolgers des Heeren, die het volmaakte voorbeeld is, hetwelk wij allen moeten trachten te volgen, en wij mogen geen navolgers van anderen zijn dan voorzover dezen den Heere volgen, 1 Corinthians 11:1. De Thessalonicenzen handelden alzo, niettegenstaande hun verdrukking, de vele verdrukkingen, waaraan de apostelen en zij zelven blootgesteld waren. Zij waren gewillig om in de beproevingen te delen, die de aanneming en belijdenis van het Christendom vergezellen. Zij onderhielden het Evangelie, ongeacht de moeiten en kwellingen, die zijn verkondigers en belijders wachten. Wellicht maakten die hun het Woord des te dierbaarder, duur- gekocht, en het voorbeeld der apostelen straalde heerlijk onder hun verdrukkingen, zodat de Thessalonicenzen hun woord gaarne aannamen, en met blijdschap het voorbeeld van de lijdende apostelen volgden, met blijdschap des Heiligen Geestes, die deugdelijke, geestelijke, blijvende blijdschap, waarvan de Heilige Geest de bewerker is, en die, wanneer onze droefenissen overvloedig zijn, onze vertroostingen nog meer overvloedig maakt.
II. Hun ijver groeide zo aan, dat zij zelven voorbeelden geworden waren voor allen rondom hen, 1 Thessalonians 1:7, 1 Thessalonians 1:8. Merk hier op:
1. Hun voorbeeld was zeer nuttig om goeden indruk op anderen te maken. Zij waren tupoi, stempels of werktuigen om indrukken mede te maken. Zij hadden zelf een goeden indruk ontvangen van de prediking en den wandel der apostelen, en nu maakten zij een goeden indruk en hun voorbeeld had invloed op anderen. Christenen behoren zo goed te zijn, dat hun voorbeeld invloed op anderen heeft.
2. Dat was zeer uitgebreid en reikte buiten de grenzen van Thessalonica, zelfs tot de gelovigen van geheel Macedonië, ja verder, in Achaje. De Filippensen en anderen, die het Evangelie vroeger ontvangen hadden dan de Thessalonicenzen, werden door hun voorbeeld gesticht. Sommigen, die het laatst in den wijngaard gehuurd zijn, munten uit boven hen, die er voor hen waren en worden de voorbeelden van die vroegere.
3. Het was zeer luidbaar. Het Woord des Heeren en zijn merkwaardige uitwerking op de Thessalonicenzen was luidbaar, klonk ver, was wl bekend, in alle omstreken van die stad, en in alle plaatsen, niet stipt genomen alle plaatsen, maar hier en daar, over `t algemeen door `t gehele land, zodat door den goeden loop des Evangelies onder hen velen aangemoedigd werden om het aan te nemen en, indien zij daartoe geroepen werden, gewillig gemaakt om er voor te lijden. Hun geloof was rondom bekend. A. De bereidheid van hun geloof was allerwegen beroemd. Deze Thessalonicenzen namen het Evangelie aan zodra het hun verkondigd werd, zodat het de aandacht trok van allen welke ruime deur den apostel daar geopend was, bijvoorbeeld geheel anders dan te Filippi, waar het geruimen tijd duurde alvorens veel vrucht gezien werd.
B. De uitwerking van hun geloof was beroemd.
a. Zij verlieten de afgoderij, zij keerden hun afgoden den rug toe en verlieten allen valsen godsdienst, waarin zij opgevoed waren.
b. Zij gaven zich zelven aan God, aan den levenden God en wijdden zich aan Zijn dienst.
C. Zij verwachtten den Zoon van God uit den hemel, 1 Thessalonians 1:10. Dit is een van de bijzonderheden van onzen heiligen godsdienst, de wederkomst van Christus te verwachten, als mensen die geloven dat hij komen zal en tot hun vreugde komen zal. De gelovigen onder het Oude Testament wachtten op de komst van den Messias, en de gelovigen van deze bedeling wachten op Zijn wederkomst, Hij is wederkomende. En er is goede reden om te geloven dat Hij wederkomen zal, want God heeft Hem van de doden opgewekt en daardoor verzekering gegeven aan alle mensen dat Hij ten gerichte komen zal, Acts 17:31. En wij hebben goede reden om te hopen en te wachten op die wederkomst, omdat Hij ons van den toekomenden toorn verlost heeft. Hij kwam om verlossing te verwerven, en zal bij Zijne wederkomst verlossing medebrengen, gehele en volkomen bevrijding van zonden en dood, en hel, en van den toorn, die is op de ongelovigen en die eens gekomen op hen blijft, want het is een eeuwig vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid is, Matthew 25:41.
Verzen 6-10
1 Thessalonicenzen 1:6-10In deze woorden hebben wij het bewijs van den zegen op des apostels werk onder de Thessalonicenzen, die bekend en beroemd was in verscheidene plaatsen. Want:
I. Zij waren zorgvuldig in hun heiligen wandel om het voorbeeld van de apostelen en van de goede dienaren van Christus na te volgen, 1 Thessalonians 1:6. De apostel droeg zorg dat hij zich wel gedroeg, niet alleen voor zijn eigen goeden naam, maar ook ten zegen van anderen, en dat zijn wandel met zijn leer overeenkwam, opdat hij niet met de andere hand zou afbreken wat hij met de ene gebouwd had. En de Thessalonicenzen, die bemerkten welke mannen onder hen verkeerden, hoe hun leven sloot op hun prediking, toonden grote zorg om hun navolgers te zijn en hun goede voorbeeld na te leven. Hierdoor werden zij ook navolgers des Heeren, die het volmaakte voorbeeld is, hetwelk wij allen moeten trachten te volgen, en wij mogen geen navolgers van anderen zijn dan voorzover dezen den Heere volgen, 1 Corinthians 11:1. De Thessalonicenzen handelden alzo, niettegenstaande hun verdrukking, de vele verdrukkingen, waaraan de apostelen en zij zelven blootgesteld waren. Zij waren gewillig om in de beproevingen te delen, die de aanneming en belijdenis van het Christendom vergezellen. Zij onderhielden het Evangelie, ongeacht de moeiten en kwellingen, die zijn verkondigers en belijders wachten. Wellicht maakten die hun het Woord des te dierbaarder, duur- gekocht, en het voorbeeld der apostelen straalde heerlijk onder hun verdrukkingen, zodat de Thessalonicenzen hun woord gaarne aannamen, en met blijdschap het voorbeeld van de lijdende apostelen volgden, met blijdschap des Heiligen Geestes, die deugdelijke, geestelijke, blijvende blijdschap, waarvan de Heilige Geest de bewerker is, en die, wanneer onze droefenissen overvloedig zijn, onze vertroostingen nog meer overvloedig maakt.
II. Hun ijver groeide zo aan, dat zij zelven voorbeelden geworden waren voor allen rondom hen, 1 Thessalonians 1:7, 1 Thessalonians 1:8. Merk hier op:
1. Hun voorbeeld was zeer nuttig om goeden indruk op anderen te maken. Zij waren tupoi, stempels of werktuigen om indrukken mede te maken. Zij hadden zelf een goeden indruk ontvangen van de prediking en den wandel der apostelen, en nu maakten zij een goeden indruk en hun voorbeeld had invloed op anderen. Christenen behoren zo goed te zijn, dat hun voorbeeld invloed op anderen heeft.
2. Dat was zeer uitgebreid en reikte buiten de grenzen van Thessalonica, zelfs tot de gelovigen van geheel Macedonië, ja verder, in Achaje. De Filippensen en anderen, die het Evangelie vroeger ontvangen hadden dan de Thessalonicenzen, werden door hun voorbeeld gesticht. Sommigen, die het laatst in den wijngaard gehuurd zijn, munten uit boven hen, die er voor hen waren en worden de voorbeelden van die vroegere.
3. Het was zeer luidbaar. Het Woord des Heeren en zijn merkwaardige uitwerking op de Thessalonicenzen was luidbaar, klonk ver, was wl bekend, in alle omstreken van die stad, en in alle plaatsen, niet stipt genomen alle plaatsen, maar hier en daar, over `t algemeen door `t gehele land, zodat door den goeden loop des Evangelies onder hen velen aangemoedigd werden om het aan te nemen en, indien zij daartoe geroepen werden, gewillig gemaakt om er voor te lijden. Hun geloof was rondom bekend. A. De bereidheid van hun geloof was allerwegen beroemd. Deze Thessalonicenzen namen het Evangelie aan zodra het hun verkondigd werd, zodat het de aandacht trok van allen welke ruime deur den apostel daar geopend was, bijvoorbeeld geheel anders dan te Filippi, waar het geruimen tijd duurde alvorens veel vrucht gezien werd.
B. De uitwerking van hun geloof was beroemd.
a. Zij verlieten de afgoderij, zij keerden hun afgoden den rug toe en verlieten allen valsen godsdienst, waarin zij opgevoed waren.
b. Zij gaven zich zelven aan God, aan den levenden God en wijdden zich aan Zijn dienst.
C. Zij verwachtten den Zoon van God uit den hemel, 1 Thessalonians 1:10. Dit is een van de bijzonderheden van onzen heiligen godsdienst, de wederkomst van Christus te verwachten, als mensen die geloven dat hij komen zal en tot hun vreugde komen zal. De gelovigen onder het Oude Testament wachtten op de komst van den Messias, en de gelovigen van deze bedeling wachten op Zijn wederkomst, Hij is wederkomende. En er is goede reden om te geloven dat Hij wederkomen zal, want God heeft Hem van de doden opgewekt en daardoor verzekering gegeven aan alle mensen dat Hij ten gerichte komen zal, Acts 17:31. En wij hebben goede reden om te hopen en te wachten op die wederkomst, omdat Hij ons van den toekomenden toorn verlost heeft. Hij kwam om verlossing te verwerven, en zal bij Zijne wederkomst verlossing medebrengen, gehele en volkomen bevrijding van zonden en dood, en hel, en van den toorn, die is op de ongelovigen en die eens gekomen op hen blijft, want het is een eeuwig vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid is, Matthew 25:41.