Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Kolossenzen 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KOLOSSENZEN 4

I. Hij gaat voort met de beschrijving van de plichten der meesters, in aansluiting aan het vorige hoofdstuk, Colossians 4:1.

II. Hij wekt op tot gebed, Colossians 4:2, en een voorzichtig en bescheiden gedrag jegens hen, met welken wij omgaan, Colossians 4:5, Colossians 4:6.

III. Hij besluit den brief met de vermelding van verscheidene zijner vrienden, wie hij eervol getuigenis geeft, Colossians 4:7.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KOLOSSENZEN 4

I. Hij gaat voort met de beschrijving van de plichten der meesters, in aansluiting aan het vorige hoofdstuk, Colossians 4:1.

II. Hij wekt op tot gebed, Colossians 4:2, en een voorzichtig en bescheiden gedrag jegens hen, met welken wij omgaan, Colossians 4:5, Colossians 4:6.

III. Hij besluit den brief met de vermelding van verscheidene zijner vrienden, wie hij eervol getuigenis geeft, Colossians 4:7.

Vers 1

Colossenzen 4:1

De apostel komt tot de verplichting van de heren jegens hun dienstknechten, hetgeen als vervolg van het vorige hoofdstuk daarbij behoort. Merk hier op:

1. Dat rechtvaardigheid van hen geëist wordt. Doet uwen dienstknechten recht en gelijk, niet alleen gestrenge rechtvaardigheid, maar gelijkheid en vriendelijkheid. Houdt uw beloften aan hen, leeft uw overeenkomsten na, verkort hen niet in hetgeen hun billijk toekomt, verkort den loon uwer arbeiders niet, Job 5:4. Eist niet meer dan zij instaat zijn te verrichten, legt hun geen onevenredige lasten op, die boven hun krachten gaan. Voorziet hen van hetgeen zij aan voedsel en vrijheid nodig hebben, en staat hun zulke vrijheden toe als hen te geschikter en bekwamer voor den dienst zullen maken. En doet dat ook tegenover hen die van den laagsten rang, van een ander volk of van een anderen godsdienst zijn.

2. Een goede reden daarvoor is: Wetende dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. Gij, die meesters van anderen zijt, hebt zelf een Meester en zijt dienaren van een anderen Heere. Gij zijt niet uw eigen heer, maar aan een ander rekenschap schuldig. Behandelt uw dienstknechten zoals gij door God behandeld wenst te worden en als dezulken, die geloven dat zij zich eens zullen moeten verantwoorden. Gij zijt beiden dienstknechten van dezelfden Heere in de verschillende betrekkingen, waarin gij staat, en gelijkelijk ten slotte aan Hem rekenschap schuldig. Wetende dat ook uw eigen Heere in de hemelen is, en dat gene aanneming des persoons bij Hem is, Ephesians 6:9.

Vers 1

Colossenzen 4:1

De apostel komt tot de verplichting van de heren jegens hun dienstknechten, hetgeen als vervolg van het vorige hoofdstuk daarbij behoort. Merk hier op:

1. Dat rechtvaardigheid van hen geëist wordt. Doet uwen dienstknechten recht en gelijk, niet alleen gestrenge rechtvaardigheid, maar gelijkheid en vriendelijkheid. Houdt uw beloften aan hen, leeft uw overeenkomsten na, verkort hen niet in hetgeen hun billijk toekomt, verkort den loon uwer arbeiders niet, Job 5:4. Eist niet meer dan zij instaat zijn te verrichten, legt hun geen onevenredige lasten op, die boven hun krachten gaan. Voorziet hen van hetgeen zij aan voedsel en vrijheid nodig hebben, en staat hun zulke vrijheden toe als hen te geschikter en bekwamer voor den dienst zullen maken. En doet dat ook tegenover hen die van den laagsten rang, van een ander volk of van een anderen godsdienst zijn.

2. Een goede reden daarvoor is: Wetende dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. Gij, die meesters van anderen zijt, hebt zelf een Meester en zijt dienaren van een anderen Heere. Gij zijt niet uw eigen heer, maar aan een ander rekenschap schuldig. Behandelt uw dienstknechten zoals gij door God behandeld wenst te worden en als dezulken, die geloven dat zij zich eens zullen moeten verantwoorden. Gij zijt beiden dienstknechten van dezelfden Heere in de verschillende betrekkingen, waarin gij staat, en gelijkelijk ten slotte aan Hem rekenschap schuldig. Wetende dat ook uw eigen Heere in de hemelen is, en dat gene aanneming des persoons bij Hem is, Ephesians 6:9.

Verzen 2-4

Colossenzen 4:2-4

Indien dit moet beschouwd worden als behorende bij het vorige vers, dan valt hier op te merken, dat het een deel der verplichting van de meesters tegenover hun dienstknechten is, met hen te bidden, dagelijks met hen te bidden, aan te houden in het gebed. Zij moeten niet alleen rechtvaardig en vriendelijk jegens hen zijn, maar ook Christelijk en godsdienstig met hen handelen, bezorgd zijn voor het welzijn hunner zielen zowel als hunner lichamen. Een deel van uw roeping en binnen het bereik van uw macht is het, belang te stellen in Gods zegeningen over hen, evengoed als in het nut dat gij van hen trekt. En het is ons aller plicht: sterk aan te houden in het gebed. Neemt uw geregelde tijden van gebed, zonder door iets anders daarvan afgeleid te worden, houdt uw harten dicht bij dezen plicht, zonder verslapping of dodigheid, en wel tot het einde. Waakt in hetzelve. De Christenen moeten alle gelegenheden tot gebed aangrijpen, en de beste tijden er voor kiezen, die het minste gevaar lopen van door andere dingen gestoord te worden, en hun ziel gereed en in de rechte stemming voor dezen plicht houden. Met dankzegging, met plechtige erkenning van de ontvangen weldaden. Dankzegging moet deel uitmaken van elk gebed. Biddende ook meteen voor ons, Colossians 4:8. De mensen moeten in het bijzonder voor de dienaren bidden, en hen altijd voor den troon der genade op het hart dragen. Hij zegt als `t ware: Vergeet ons nooit als gij voor uzelf bidt, Efeziërs 6:10, 1 Thessalonians 5:25, Hebrews 13:18. Dat God ons de deur des woords opene. Dat Hij mij gelegenheid geve om het Evangelie te verkondigen (zoals hij 1 Corinthians 16:9 zegt: Want mij is een grote en krachtige deur geopend). Of: dat Hij mij bekwaamheid en moed geve en vervulle met vrijmoedigheid en getrouwheid (zoals Ephesians 6:19): Opdat mij het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. Of hij bedoelt de prediking des Evangelies in de heidenwereld, welke hij noemt de verborgenheid van eeuwen, Colossians 1:26, en de verborgenheid van Christus, Ephesians 3:4. Daarvoor was hij nu in banden. Hij was een gevangene te Rome door den heftigen tegenstand van de kwaadaardige Joden. Hij wenste dat zij voor hem zouden bidden, opdat hij niet ontmoedigd mocht worden in zijn werk, of daarvan afgekeerd door zijn lijden.

Opdat ik dezelve moge openbaren gelijk ik moet spreken, Colossians 4:4. Dat ik deze verborgenheid moge bekendmaken aan hen, die haar nog niet gehoord hebben en haar duidelijk voor hen maken zoals ik behoor te doen. Hij had hun in bijzonderheden meegedeeld wat hij voor hen bad. Thans vraagt hij bepaaldelijk wat hij begeert, dat zij voor hem bidden zullen. Paulus kon zo goed spreken als ieder ander, maar toch verzocht hij hun voorbede, opdat hem mocht gegeven worden te spreken. De beste en uitnemendste Christenen hebben behoefte aan de gebeden der mindere Christenen en zijn er niet boven verheven daar om te vragen. De beste sprekers behoeven gebed, dat God het woord hen geven moge, opdat zij spreken mogen gelijk het behoort.

Verzen 2-4

Colossenzen 4:2-4

Indien dit moet beschouwd worden als behorende bij het vorige vers, dan valt hier op te merken, dat het een deel der verplichting van de meesters tegenover hun dienstknechten is, met hen te bidden, dagelijks met hen te bidden, aan te houden in het gebed. Zij moeten niet alleen rechtvaardig en vriendelijk jegens hen zijn, maar ook Christelijk en godsdienstig met hen handelen, bezorgd zijn voor het welzijn hunner zielen zowel als hunner lichamen. Een deel van uw roeping en binnen het bereik van uw macht is het, belang te stellen in Gods zegeningen over hen, evengoed als in het nut dat gij van hen trekt. En het is ons aller plicht: sterk aan te houden in het gebed. Neemt uw geregelde tijden van gebed, zonder door iets anders daarvan afgeleid te worden, houdt uw harten dicht bij dezen plicht, zonder verslapping of dodigheid, en wel tot het einde. Waakt in hetzelve. De Christenen moeten alle gelegenheden tot gebed aangrijpen, en de beste tijden er voor kiezen, die het minste gevaar lopen van door andere dingen gestoord te worden, en hun ziel gereed en in de rechte stemming voor dezen plicht houden. Met dankzegging, met plechtige erkenning van de ontvangen weldaden. Dankzegging moet deel uitmaken van elk gebed. Biddende ook meteen voor ons, Colossians 4:8. De mensen moeten in het bijzonder voor de dienaren bidden, en hen altijd voor den troon der genade op het hart dragen. Hij zegt als `t ware: Vergeet ons nooit als gij voor uzelf bidt, Efeziërs 6:10, 1 Thessalonians 5:25, Hebrews 13:18. Dat God ons de deur des woords opene. Dat Hij mij gelegenheid geve om het Evangelie te verkondigen (zoals hij 1 Corinthians 16:9 zegt: Want mij is een grote en krachtige deur geopend). Of: dat Hij mij bekwaamheid en moed geve en vervulle met vrijmoedigheid en getrouwheid (zoals Ephesians 6:19): Opdat mij het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. Of hij bedoelt de prediking des Evangelies in de heidenwereld, welke hij noemt de verborgenheid van eeuwen, Colossians 1:26, en de verborgenheid van Christus, Ephesians 3:4. Daarvoor was hij nu in banden. Hij was een gevangene te Rome door den heftigen tegenstand van de kwaadaardige Joden. Hij wenste dat zij voor hem zouden bidden, opdat hij niet ontmoedigd mocht worden in zijn werk, of daarvan afgekeerd door zijn lijden.

Opdat ik dezelve moge openbaren gelijk ik moet spreken, Colossians 4:4. Dat ik deze verborgenheid moge bekendmaken aan hen, die haar nog niet gehoord hebben en haar duidelijk voor hen maken zoals ik behoor te doen. Hij had hun in bijzonderheden meegedeeld wat hij voor hen bad. Thans vraagt hij bepaaldelijk wat hij begeert, dat zij voor hem bidden zullen. Paulus kon zo goed spreken als ieder ander, maar toch verzocht hij hun voorbede, opdat hem mocht gegeven worden te spreken. De beste en uitnemendste Christenen hebben behoefte aan de gebeden der mindere Christenen en zijn er niet boven verheven daar om te vragen. De beste sprekers behoeven gebed, dat God het woord hen geven moge, opdat zij spreken mogen gelijk het behoort.

Verzen 5-6

Colossenzen 4:5-6

De apostel vermaant hen verder tot een voorzichtig en betamelijk gedrag jegens allen, met welke zij omgingen, jegens de heidenen en jegens de niet-leden van de Christelijke gemeente. Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, Colossians 4:5. Weest voorzichtig in al uw omgang met hen, dat zij u geen schade doen en gij een hunner gewoonten navolgt, want kwade samensprekingen bederven goede zeden, en dat gij hun geen schade doet, of hun gelegenheid geeft om hun tegenzin tegen uw godsdienst te doen blijken en te versterken. Doet hun zoveel goeds als gij kunt, en beveelt hun uw godsdienst aan door de geschiktste middelen en op de beste tijden. Den tijd uitkopende, dat is: elke goede gelegenheid aangrijpende om hun goed te doen en het beste gebruik van den tijd makende in dezen plicht, aangezien naarstigheid in het uitkopen van den tijd anderen een goeden dunk van onzen godsdienst geeft. Of: wandelende voorzichtig en zonder aanstoot, om hun geen voordeel op u te geven en u niet bloot te stellen aan hun kwaadaardigheid en onwil, Ephesians 5:15, 16: Wandelt voorzichtiglijk, den tijd uitkopende, omdat de dagen boos zijn, dat is, gevaarlijk, of vol moeite en lijden, En jegens anderen, hen die binnen zowel als hen die buiten zijn: Zij uw woord te allen tijde in aangenaamheid, Colossians 4:6. Laat al uw gesprekken zijn zoals Christenen betaamt, in overeenstemming met uw belijdenis, kalm, bescheiden, gepast. Ofschoon uw woord niet altijd aangenaam zal zijn, het moet in aangenaamheid wezen, en ofschoon het onderwerp van uw gesprek zeer alledaags kan zijn, het moet het stempel van godsvrucht dragen en altijd Christelijk zijn, met zout besprengd. Genade is het zout, dat onze gesprekken geschikt en smakelijk maakt, en ze voor verderf bewaart.

Opdat gij moogt weten hoe gij een iegelijk moet antwoorden. Voor ieder is slechts een bepaald antwoord geschikt, Proverbs 26:1 : 4, 5.. Er is een grote mate van wijsheid en genade nodig om ieder het voor hem geschikte antwoord te geven, vooral wanneer het gaat over antwoorden op de vragen en tegenwerpingen van de bestrijders van onzen godsdienst, in het rekenschap geven van ons geloof en aantonen van de onredelijkheid van hun bestrijdingen, tot het meeste voordeel van onze belijdenis en het minste gevaar voor ons zelven. Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die rekenschap van u afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze, 1 Peter 3:15.

Verzen 5-6

Colossenzen 4:5-6

De apostel vermaant hen verder tot een voorzichtig en betamelijk gedrag jegens allen, met welke zij omgingen, jegens de heidenen en jegens de niet-leden van de Christelijke gemeente. Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, Colossians 4:5. Weest voorzichtig in al uw omgang met hen, dat zij u geen schade doen en gij een hunner gewoonten navolgt, want kwade samensprekingen bederven goede zeden, en dat gij hun geen schade doet, of hun gelegenheid geeft om hun tegenzin tegen uw godsdienst te doen blijken en te versterken. Doet hun zoveel goeds als gij kunt, en beveelt hun uw godsdienst aan door de geschiktste middelen en op de beste tijden. Den tijd uitkopende, dat is: elke goede gelegenheid aangrijpende om hun goed te doen en het beste gebruik van den tijd makende in dezen plicht, aangezien naarstigheid in het uitkopen van den tijd anderen een goeden dunk van onzen godsdienst geeft. Of: wandelende voorzichtig en zonder aanstoot, om hun geen voordeel op u te geven en u niet bloot te stellen aan hun kwaadaardigheid en onwil, Ephesians 5:15, 16: Wandelt voorzichtiglijk, den tijd uitkopende, omdat de dagen boos zijn, dat is, gevaarlijk, of vol moeite en lijden, En jegens anderen, hen die binnen zowel als hen die buiten zijn: Zij uw woord te allen tijde in aangenaamheid, Colossians 4:6. Laat al uw gesprekken zijn zoals Christenen betaamt, in overeenstemming met uw belijdenis, kalm, bescheiden, gepast. Ofschoon uw woord niet altijd aangenaam zal zijn, het moet in aangenaamheid wezen, en ofschoon het onderwerp van uw gesprek zeer alledaags kan zijn, het moet het stempel van godsvrucht dragen en altijd Christelijk zijn, met zout besprengd. Genade is het zout, dat onze gesprekken geschikt en smakelijk maakt, en ze voor verderf bewaart.

Opdat gij moogt weten hoe gij een iegelijk moet antwoorden. Voor ieder is slechts een bepaald antwoord geschikt, Proverbs 26:1 : 4, 5.. Er is een grote mate van wijsheid en genade nodig om ieder het voor hem geschikte antwoord te geven, vooral wanneer het gaat over antwoorden op de vragen en tegenwerpingen van de bestrijders van onzen godsdienst, in het rekenschap geven van ons geloof en aantonen van de onredelijkheid van hun bestrijdingen, tot het meeste voordeel van onze belijdenis en het minste gevaar voor ons zelven. Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die rekenschap van u afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze, 1 Peter 3:15.

Verzen 7-18

Colossenzen 4:7-18

In het slot van dezen brief bewijst de apostel aan verscheidenen van zijne vrienden de eer van hun namen op den voorgrond te plaatsen, met betuiging van zijne achting, die besproken zal worden overal, waar het Evangelie komt tot aan het einde der wereld.

I. Betreffende Tychicus, Colossians 4:7. Door dezen werd de brief gezonden, en de apostel geeft hun geen verslag van zijn toenmaligen toestand, omdat Tychicus dat mondeling veel beter en uitvoeriger doen zou. Hij wist dat zij verheugd zouden zijn te vernemen hoe het hem ging. De gemeenten kunnen niet anders dan verlangen te vernemen hoe de toestand van goede dienaren is. Hij geeft hem deze getuigenis: de geliefde broeder en getrouwe dienaar. Paulus, ofschoon een groot apostel, erkent een goed dienaar als broeder en als geliefden broeder. Getrouwheid maakt iemand waarlijk beminnelijk en onze liefde en achting waardig. En mededienstknecht in den Heere. Dienaren zijn dienstknechten van den Heere en mededienstknechten van elkaar. Zij hebben een Heere, ofschoon ze verschillende werkkring en bekwaamheid tot den dienst hebben. Het draagt veel bij tot de schoonheid en kracht van de Evangeliebediening, wanneer dienaren elkaar op deze wijze liefhebben en aanbevelen, en op alle gepaste wijzen elkanders goeden naam ondersteunen en bevorderen. Paulus zendt hem niet enkel opdat hij hun van zijn zaken mededeling zou doen, maar om ook door hem van de hun te vernemen. Dewelke ik tot hetzelfde einde tot u gezonden heb, opdat hij uwe zaken wete en uwe harten vertrooste, Colossians 4:8. Hij was even verlangend om van hen te horen als zij het omtrent hem konden zijn, en hield zich verplicht evenveel met hen mede te gevoelen als hij het van hen voor zich verlangde. Het is een grote troost, in het lijden en de moeilijkheden van dit leven de wederkerige belangstelling van mede-Christenen te kunnen genieten.

II. Betreffende Onesimus, Colossians 4:9. Met Onesimus, den geliefden en getrouwen broeder, dewelke uit de uwen is. Hij werd met Tychicus van Rome teruggezonden. Dezen had Paulus in zijne banden geteeld, Philemon 1:10. Hij was slaaf van Filemon, een lid, misschien dienaar van hun gemeente. Hij was bekeerd te Rome, werwaarts hij uit zijns meesters dienst gevlucht was, en werd nu teruggezonden, waarschijnlijk met den brief aan Filemon, om hem opnieuw bij zijn meester aan te bevelen. Ofschoon hij een arme slaaf was en een slecht man geweest was, noemt Paulus hem nu na zijn bekering een geliefden en getrouwen broeder. De laagste levensstand en de grootste ondeugden van vroeger leven maken geen verschil in de geestelijke betrekkingen tussen ware Christenen, zij hebben deel aan dezelfde voorrechten en aanspraak op dezelfde achting. De rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus is over allen, die geloven, want er is geen onderscheid, Romans 3:22. Daarin is geen Jood of Griek, dienstknecht of vrije, want gij zijt allen een in Christus Jezus, Galatians 3:28. Wellicht was het enigen tijd na zijne bekering, nu hij teruggezonden was, en was hij nu in dienst der gemeente getreden, omdat Paulus hem broeder noemt.

III. Aristarchus, mijn medegevangene. Zij, die samengaan in dienst en lijden, moeten daardoor met elkaar in heilige liefde verbonden worden. Paulus had bijzondere genegenheid voor mededienaren en medegevangenen.

IV. Markus, de neef van Barnabas. Men onderstelt dat deze dezelfde is, die het Evangelie schreef, dat zijn naam draagt. Zo hij tot u komt, ontvangt hem. Paulus had een twist gehad met Barnabas over dezen Markus, wiens neef hij was, en achtte billijk dat men dien niet zou medenemen, die van Pamfylië af van hen was afgeweken en met hen niet gegaan was tot het werk, Acts 15:38. Hij wilde Markus niet met zich nemen, maar verkoos Silas, omdat Markus hen verlaten had. Doch nu is Paulus niet alleen met hem verzoend, maar beveelt hem aan in de achting der gemeenten, en geeft daardoor een groot voorbeeld van ware Christelijke vergevensgezindheid. Indien iemand een fout begaan heeft, moet hem dat niet eindeloos herinnerd worden. Wij moeten vergeten, zo goed als vergeven. Indien iemand door enige misdaad overvallen is, gij, die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht in den geest der zachtmoedigheid, Galatians 6:1.

V. Hier is iemand, die genoemd wordt Jezus, dat de Griekse naam is voor het Hebreeuwse Jozua. (Indien Jezus hen in de rust gebracht heeft, zo had hij daarna niet gesproken van een anderen dag Hebrews 4:8). Gezegd Justus. Wellicht had hij, uit eerbied voor den Zaligmaker, zijn naam veranderd in "Justus". Of anders was Jezus zijn Joodse naam, want hij was uit de besnijdenis, en Justus zijn Romeinse of Latijnse naam. Deze alleen zijn mijne medearbeiders in het koninkrijk Gods, die mij ene vertroosting geweest zijn, Colossians 4:11. Merk op hoeveel troost Paulus putte uit de gemeenschap met heiligen en dienaren. De ene is zijn mededienaar, de ander zijn medegevangene, en allen zijn zijne medearbeiders, die hun eigen zaligheid uitwerkten en trachtten de zaligheid van anderen te bevorderen. Goede dienaren hebben rijken troost van hen, die hun medearbeiders zijn in het koninkrijk Gods. Hun vriendschap en omgang zijn hun een grote verkwikking onder het lijden en de moeilijkheden van hun weg.

VI. Epafras, Colossians 4:12, dezelfde die ook Epafroditus genoemd wordt. Hij is uit de uwen, lid van uw gemeente, hij groet u, zendt u zijn beste wensen en zegenbeden. Te allen tijde strijdende voor u in de gebeden. Epafras had van Paulus geleerd veel voor zijn vrienden te bidden. Merk op:

1. Op welke wijze hij voor hen bad. Hij streed in het gebed, hij streed ernstig en te allen tijde. Zij, die hun gebeden verhoord willen zien, moeten er in strijden, het moet hun ernst zijn met het gebed, niet alleen voor zich zelven, maar ook voor anderen. Het is het waarlijk vurig gebed, dat verhoord wordt en veel vermag, James 5:16. Elia bad ernstig en krachtig en het regende niet, Colossians 4:17.

2. Het onderwerp van dat gebed: Opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God. Volmaakt en volkomen te staan in al den wil van God, dat is het wat wij ernstig in het gebed moeten begeren voor ons zelven en voor anderen. Wij moeten volmaakt staan in den wil van God, in den wil van Zijne voorschriften door een algemene gehoorzaamheid, en in den wil van Zijne voorzienigheid door gewillige onderwerping daaraan. En wij staan daarin volmaakt en volkomen, zo wij er in blijven volharden. De apostel legde van Epafras getuigenis af, dat hij groten ijver voor hen had. Ik geef hem getuigenis, ik kan verzekeren dat hij grote genegenheid voor u ge- voelt, en dat hij voor uw welzijn alles doet, wat hem mogelijk is. En die ijver strekte zich uit voor allen in hun kring: en degenen die in Laodicea zijn en degenen die in Hierpolis zijn. Hij had grote belangstelling voor de Christelijke belangen van de naburige gemeenten evenals voor de hun.

VII. Lukas wordt genoemd, de medicijnmeester, de geliefde. Deze is de schrijver van het Evangelie van Lukas en de Handelingen der apostelen en Paulus' metgezel. Merk op: Hij was medicijnmeester en evangelist beide. Christus zelf leerde en genas, en was de grote heelmeester en profeet van Zijne gemeente. Hij was de geliefde medicijnmeester, en die boven vele anderen de liefde zijner vrienden genieten mocht. Kennis van de geneeskunde is een nuttige bekwaamheid voor een dienaar en kan dienen om hem van groter nut voor en groter achting bij de Christenen te doen zijn. VIII. Demas. Of dit geschreven is voor of na den tweeden brief aan Timotheus, kan niet met zekerheid gezegd worden. Daarin lezen wij, 2 Timothy 4:10, Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen. Sommigen menen dat deze brief later geschreven is, en dan zou hier bewezen worden, dat Demas, ofschoon hij Paulus verliet, toch Christus niet verlaten had, of hij verzaakte hem slechts voor een tijd en keerde terug, terwijl Paulus hem vergaf en hem erkende als een broeder. Maar anderen achten het meer waarschijnlijk, dat deze brief vroeger geschreven is, deze in 62, en die aan Timotheus in 66, en dan is het een bewijs hoe aanzienlijk een man Demas was, ofschoon hij later afviel. Velen hebben een grootse figuur in belijdenis gemaakt, een groten naam onder de Christenen gewonnen, die later schandelijk afgevallen zijn. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet, 1 John 2:9.

IX. De broederen in Laodicea worden hier vermeld, als wonende in de buurt van Colosse, en Paulus zendt hun zijn groeten, en verzoekt dat deze brief ook door de gemeente van Laodicea zal gelezen worden, Colossians 4:16, dat een afschrift daarheen zal gezonden worden om openbaar in de samenkomst voorgelezen te worden. En sommigen denken, dat Paulus terzelfder tijd een brief naar Laodicea zond en zorgde dat zij dien in afschrift kregen om in hun gemeente voor te lezen. En dat ook gij dien leest, die uit Laodicea is. Zo dat juist is, dan is de laatste verloren geraakt en behoorde niet tot den canon, want niet al de brieven, die de apostelen schreven, zijn bewaard gebleven, evenmin als al de woorden en daden van onzen gezegenden Heere. Er zijn nog veel andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke zo zij elk bijzonder geschreven werden, ik acht dat ook de wereld zelf de geschreven boeken niet zou bevatten, John 21:25. Maar sommigen denken dat dit de brief aan de Efeziërs is, die tot ons kwam.

X. Nymphas wordt genoemd, Colossians 4:15, als een der inwoners van Colosse, die een gemeente in zijn huis had, dat is, of een godsdienstig gezin, dat zich dagelijks tot gemeenschappelijke godsdienstoefening verenigde, of een zeker gedeelte van de gemeente had daar zijn plaats van samenkomst, toen het hun nog niet vergund was openlijke bedehuizen te hebben en zij dus, uit vrees voor de vijanden, genoodzaakt waren in particuliere woningen te vergaderen.

De discipelen waren vergaderd met gesloten deuren uit vreze voor de Joden, John 20:19, en de apostel predikte in zijn eigen gehuurde woning, Acts 28:23, Acts 28:30. In het eerstbedoelde vers komt zijn godsvrucht uit, in het laatstgenoemde zijn ijver.

XI. Betreffende Archippus, die een van de dienaren te Colosse was. Hun wordt opgedragen hem aan te moedigen in zijn dienstwerk.

Ziet op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult, wees daarin in alle opzichten ijverig en zorgvuldig en volhard er in tot het einde. Zij moesten het voorname doel van hun bediening voor ogen houden, zonder zich zelven of de gemeente te ontroeren met dingen, die daaraan vreemd of ondergeschikt waren. Merk op:

A. De bediening, die wij ontvangen hebben, is een grote eer, want hij is ontvangen van den Heere, en door Zijne aanstelling en Zijn bevel. B. Zij, die haar ontvangen hebben, moeten haar vervullen en de volle verplichting, welke zij meebracht, nakomen. Zij verwaarlozen hun roeping en zullen ten laatste een zware verantwoording hebben, die het werk des Heeren nalatig verrichten.

C. De gemeente mag haar dienaren tot hun plicht aanmanen en hen er toe opwekken. Zeg tot Archippus: Zie op de bediening, ofschoon zonder twijfel met eerbied en toegenegenheid, en niet met hoogmoed en spijtigheid.

XII. Betreffende hem zelven. De groetenis met mijne hand, van Paulus. Gedenkt mijner banden. Hij had een schrijver om de rest van den brief te schrijven, maar deze woorden schreef hij met eigen hand. Gedenkt mijner banden. Hij zegt niet: Gedenkt dat ik een gevangene ben en zendt mij onderstand, maar: Gedenkt dat ik gebonden ben als een apostel der heidenen, en laat dit u versterken in het geloof aan het Evangelie van Christus. Het geeft gewicht aan zijne vermaningen: Zo bid ik u dan, ik de gevangene in den Heere, wandelt waardiglijk uwe roeping, Ephesians 4:1.

"De genade zij met u. Amen!" De gunst van God, en alle goed, de gezegende vruchten daarvan, zij met u en zij uw deel."

Verzen 7-18

Colossenzen 4:7-18

In het slot van dezen brief bewijst de apostel aan verscheidenen van zijne vrienden de eer van hun namen op den voorgrond te plaatsen, met betuiging van zijne achting, die besproken zal worden overal, waar het Evangelie komt tot aan het einde der wereld.

I. Betreffende Tychicus, Colossians 4:7. Door dezen werd de brief gezonden, en de apostel geeft hun geen verslag van zijn toenmaligen toestand, omdat Tychicus dat mondeling veel beter en uitvoeriger doen zou. Hij wist dat zij verheugd zouden zijn te vernemen hoe het hem ging. De gemeenten kunnen niet anders dan verlangen te vernemen hoe de toestand van goede dienaren is. Hij geeft hem deze getuigenis: de geliefde broeder en getrouwe dienaar. Paulus, ofschoon een groot apostel, erkent een goed dienaar als broeder en als geliefden broeder. Getrouwheid maakt iemand waarlijk beminnelijk en onze liefde en achting waardig. En mededienstknecht in den Heere. Dienaren zijn dienstknechten van den Heere en mededienstknechten van elkaar. Zij hebben een Heere, ofschoon ze verschillende werkkring en bekwaamheid tot den dienst hebben. Het draagt veel bij tot de schoonheid en kracht van de Evangeliebediening, wanneer dienaren elkaar op deze wijze liefhebben en aanbevelen, en op alle gepaste wijzen elkanders goeden naam ondersteunen en bevorderen. Paulus zendt hem niet enkel opdat hij hun van zijn zaken mededeling zou doen, maar om ook door hem van de hun te vernemen. Dewelke ik tot hetzelfde einde tot u gezonden heb, opdat hij uwe zaken wete en uwe harten vertrooste, Colossians 4:8. Hij was even verlangend om van hen te horen als zij het omtrent hem konden zijn, en hield zich verplicht evenveel met hen mede te gevoelen als hij het van hen voor zich verlangde. Het is een grote troost, in het lijden en de moeilijkheden van dit leven de wederkerige belangstelling van mede-Christenen te kunnen genieten.

II. Betreffende Onesimus, Colossians 4:9. Met Onesimus, den geliefden en getrouwen broeder, dewelke uit de uwen is. Hij werd met Tychicus van Rome teruggezonden. Dezen had Paulus in zijne banden geteeld, Philemon 1:10. Hij was slaaf van Filemon, een lid, misschien dienaar van hun gemeente. Hij was bekeerd te Rome, werwaarts hij uit zijns meesters dienst gevlucht was, en werd nu teruggezonden, waarschijnlijk met den brief aan Filemon, om hem opnieuw bij zijn meester aan te bevelen. Ofschoon hij een arme slaaf was en een slecht man geweest was, noemt Paulus hem nu na zijn bekering een geliefden en getrouwen broeder. De laagste levensstand en de grootste ondeugden van vroeger leven maken geen verschil in de geestelijke betrekkingen tussen ware Christenen, zij hebben deel aan dezelfde voorrechten en aanspraak op dezelfde achting. De rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus is over allen, die geloven, want er is geen onderscheid, Romans 3:22. Daarin is geen Jood of Griek, dienstknecht of vrije, want gij zijt allen een in Christus Jezus, Galatians 3:28. Wellicht was het enigen tijd na zijne bekering, nu hij teruggezonden was, en was hij nu in dienst der gemeente getreden, omdat Paulus hem broeder noemt.

III. Aristarchus, mijn medegevangene. Zij, die samengaan in dienst en lijden, moeten daardoor met elkaar in heilige liefde verbonden worden. Paulus had bijzondere genegenheid voor mededienaren en medegevangenen.

IV. Markus, de neef van Barnabas. Men onderstelt dat deze dezelfde is, die het Evangelie schreef, dat zijn naam draagt. Zo hij tot u komt, ontvangt hem. Paulus had een twist gehad met Barnabas over dezen Markus, wiens neef hij was, en achtte billijk dat men dien niet zou medenemen, die van Pamfylië af van hen was afgeweken en met hen niet gegaan was tot het werk, Acts 15:38. Hij wilde Markus niet met zich nemen, maar verkoos Silas, omdat Markus hen verlaten had. Doch nu is Paulus niet alleen met hem verzoend, maar beveelt hem aan in de achting der gemeenten, en geeft daardoor een groot voorbeeld van ware Christelijke vergevensgezindheid. Indien iemand een fout begaan heeft, moet hem dat niet eindeloos herinnerd worden. Wij moeten vergeten, zo goed als vergeven. Indien iemand door enige misdaad overvallen is, gij, die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht in den geest der zachtmoedigheid, Galatians 6:1.

V. Hier is iemand, die genoemd wordt Jezus, dat de Griekse naam is voor het Hebreeuwse Jozua. (Indien Jezus hen in de rust gebracht heeft, zo had hij daarna niet gesproken van een anderen dag Hebrews 4:8). Gezegd Justus. Wellicht had hij, uit eerbied voor den Zaligmaker, zijn naam veranderd in "Justus". Of anders was Jezus zijn Joodse naam, want hij was uit de besnijdenis, en Justus zijn Romeinse of Latijnse naam. Deze alleen zijn mijne medearbeiders in het koninkrijk Gods, die mij ene vertroosting geweest zijn, Colossians 4:11. Merk op hoeveel troost Paulus putte uit de gemeenschap met heiligen en dienaren. De ene is zijn mededienaar, de ander zijn medegevangene, en allen zijn zijne medearbeiders, die hun eigen zaligheid uitwerkten en trachtten de zaligheid van anderen te bevorderen. Goede dienaren hebben rijken troost van hen, die hun medearbeiders zijn in het koninkrijk Gods. Hun vriendschap en omgang zijn hun een grote verkwikking onder het lijden en de moeilijkheden van hun weg.

VI. Epafras, Colossians 4:12, dezelfde die ook Epafroditus genoemd wordt. Hij is uit de uwen, lid van uw gemeente, hij groet u, zendt u zijn beste wensen en zegenbeden. Te allen tijde strijdende voor u in de gebeden. Epafras had van Paulus geleerd veel voor zijn vrienden te bidden. Merk op:

1. Op welke wijze hij voor hen bad. Hij streed in het gebed, hij streed ernstig en te allen tijde. Zij, die hun gebeden verhoord willen zien, moeten er in strijden, het moet hun ernst zijn met het gebed, niet alleen voor zich zelven, maar ook voor anderen. Het is het waarlijk vurig gebed, dat verhoord wordt en veel vermag, James 5:16. Elia bad ernstig en krachtig en het regende niet, Colossians 4:17.

2. Het onderwerp van dat gebed: Opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God. Volmaakt en volkomen te staan in al den wil van God, dat is het wat wij ernstig in het gebed moeten begeren voor ons zelven en voor anderen. Wij moeten volmaakt staan in den wil van God, in den wil van Zijne voorschriften door een algemene gehoorzaamheid, en in den wil van Zijne voorzienigheid door gewillige onderwerping daaraan. En wij staan daarin volmaakt en volkomen, zo wij er in blijven volharden. De apostel legde van Epafras getuigenis af, dat hij groten ijver voor hen had. Ik geef hem getuigenis, ik kan verzekeren dat hij grote genegenheid voor u ge- voelt, en dat hij voor uw welzijn alles doet, wat hem mogelijk is. En die ijver strekte zich uit voor allen in hun kring: en degenen die in Laodicea zijn en degenen die in Hierpolis zijn. Hij had grote belangstelling voor de Christelijke belangen van de naburige gemeenten evenals voor de hun.

VII. Lukas wordt genoemd, de medicijnmeester, de geliefde. Deze is de schrijver van het Evangelie van Lukas en de Handelingen der apostelen en Paulus' metgezel. Merk op: Hij was medicijnmeester en evangelist beide. Christus zelf leerde en genas, en was de grote heelmeester en profeet van Zijne gemeente. Hij was de geliefde medicijnmeester, en die boven vele anderen de liefde zijner vrienden genieten mocht. Kennis van de geneeskunde is een nuttige bekwaamheid voor een dienaar en kan dienen om hem van groter nut voor en groter achting bij de Christenen te doen zijn. VIII. Demas. Of dit geschreven is voor of na den tweeden brief aan Timotheus, kan niet met zekerheid gezegd worden. Daarin lezen wij, 2 Timothy 4:10, Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen. Sommigen menen dat deze brief later geschreven is, en dan zou hier bewezen worden, dat Demas, ofschoon hij Paulus verliet, toch Christus niet verlaten had, of hij verzaakte hem slechts voor een tijd en keerde terug, terwijl Paulus hem vergaf en hem erkende als een broeder. Maar anderen achten het meer waarschijnlijk, dat deze brief vroeger geschreven is, deze in 62, en die aan Timotheus in 66, en dan is het een bewijs hoe aanzienlijk een man Demas was, ofschoon hij later afviel. Velen hebben een grootse figuur in belijdenis gemaakt, een groten naam onder de Christenen gewonnen, die later schandelijk afgevallen zijn. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet, 1 John 2:9.

IX. De broederen in Laodicea worden hier vermeld, als wonende in de buurt van Colosse, en Paulus zendt hun zijn groeten, en verzoekt dat deze brief ook door de gemeente van Laodicea zal gelezen worden, Colossians 4:16, dat een afschrift daarheen zal gezonden worden om openbaar in de samenkomst voorgelezen te worden. En sommigen denken, dat Paulus terzelfder tijd een brief naar Laodicea zond en zorgde dat zij dien in afschrift kregen om in hun gemeente voor te lezen. En dat ook gij dien leest, die uit Laodicea is. Zo dat juist is, dan is de laatste verloren geraakt en behoorde niet tot den canon, want niet al de brieven, die de apostelen schreven, zijn bewaard gebleven, evenmin als al de woorden en daden van onzen gezegenden Heere. Er zijn nog veel andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke zo zij elk bijzonder geschreven werden, ik acht dat ook de wereld zelf de geschreven boeken niet zou bevatten, John 21:25. Maar sommigen denken dat dit de brief aan de Efeziërs is, die tot ons kwam.

X. Nymphas wordt genoemd, Colossians 4:15, als een der inwoners van Colosse, die een gemeente in zijn huis had, dat is, of een godsdienstig gezin, dat zich dagelijks tot gemeenschappelijke godsdienstoefening verenigde, of een zeker gedeelte van de gemeente had daar zijn plaats van samenkomst, toen het hun nog niet vergund was openlijke bedehuizen te hebben en zij dus, uit vrees voor de vijanden, genoodzaakt waren in particuliere woningen te vergaderen.

De discipelen waren vergaderd met gesloten deuren uit vreze voor de Joden, John 20:19, en de apostel predikte in zijn eigen gehuurde woning, Acts 28:23, Acts 28:30. In het eerstbedoelde vers komt zijn godsvrucht uit, in het laatstgenoemde zijn ijver.

XI. Betreffende Archippus, die een van de dienaren te Colosse was. Hun wordt opgedragen hem aan te moedigen in zijn dienstwerk.

Ziet op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult, wees daarin in alle opzichten ijverig en zorgvuldig en volhard er in tot het einde. Zij moesten het voorname doel van hun bediening voor ogen houden, zonder zich zelven of de gemeente te ontroeren met dingen, die daaraan vreemd of ondergeschikt waren. Merk op:

A. De bediening, die wij ontvangen hebben, is een grote eer, want hij is ontvangen van den Heere, en door Zijne aanstelling en Zijn bevel. B. Zij, die haar ontvangen hebben, moeten haar vervullen en de volle verplichting, welke zij meebracht, nakomen. Zij verwaarlozen hun roeping en zullen ten laatste een zware verantwoording hebben, die het werk des Heeren nalatig verrichten.

C. De gemeente mag haar dienaren tot hun plicht aanmanen en hen er toe opwekken. Zeg tot Archippus: Zie op de bediening, ofschoon zonder twijfel met eerbied en toegenegenheid, en niet met hoogmoed en spijtigheid.

XII. Betreffende hem zelven. De groetenis met mijne hand, van Paulus. Gedenkt mijner banden. Hij had een schrijver om de rest van den brief te schrijven, maar deze woorden schreef hij met eigen hand. Gedenkt mijner banden. Hij zegt niet: Gedenkt dat ik een gevangene ben en zendt mij onderstand, maar: Gedenkt dat ik gebonden ben als een apostel der heidenen, en laat dit u versterken in het geloof aan het Evangelie van Christus. Het geeft gewicht aan zijne vermaningen: Zo bid ik u dan, ik de gevangene in den Heere, wandelt waardiglijk uwe roeping, Ephesians 4:1.

"De genade zij met u. Amen!" De gunst van God, en alle goed, de gezegende vruchten daarvan, zij met u en zij uw deel."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Colossians 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/colossians-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile