Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 9

Samuël had aan Israël van Godswege beloofd, dat zij een koning zouden hebben, het is vreemd dat wij nu niet horen van candidaten, die naar de regering dongen, invloed trachtten te verkrijgen onder het volk of zich aan Samuël, en door hem aan God, hebben bevolen om de aanstelling te verkrijgen.

Waarom stond nu de overste van de stam van Juda-wie hij nu ook moge wezen -niet op, om zich te herinneren dat Jakob het recht op de scepter aan die stam heeft vermaakt?

Is er dan geen stoutmoedig, eerzuchtig man in Israël om vooruit te treden, zeggende: "Ik wil koning zijn, zo God mij verkiest?" Neen niemand komt tevoorschijn, of schuldige lage lafhartigheid hier de oorzaak van is, of prijzenswaardige nederigheid, weet ik niet, maar het is zeker, dat niets dergelijks in de geschiedenis van enigerlei koninkrijk aangetroffen wordt, een kroon, zo'n kroon, in uitzicht gesteld, en niemand die er naar dingt!

De meeste regeringen begonnen in de eerzucht van de vorst om te heersen, maar die van Israël in de eerzucht des volks om geregeerd te worden. Indien een van de oudsten, die om een koning kwamen verzoeken, later met het verzoek gekomen was om koning te zijn, dan zou ik vermoed hebben dat de eerzucht diens mans op de bodem lag van het voorstel, maar nu (laat hen de lof hebben van hetgeen goed in hen was) was het zo niet, daar God in de wet op zich had genomen hun koning te verkiezen, Deuteronomy 17:15, blijven zij allen stil zitten, totdat zij bericht hebben uit de hemel, en dat bericht ontvangen zij in dit hoofdstuk, wat begint met de geschiedenis van Saul, hun eersten koning, die door de bijzondere leiding van Gods voorzienigheid tot Samuël gebracht wordt, om in het geheim door hem gezalfd te worden, en aldus toebereid te worden voor een verkiezing door het lot en voor een openlijke aanbeveling aan het volk, dat wij in het volgende hoofdstuk hebben. Hier is:

I. Een kort bericht van Sauls afkomst en persoon, 1 Samuel 9:1, 1 Samuel 9:2.

II. Een uitvoerig bericht van de wijze, waarop hij tot Samuël wordt gebracht, aan wie hij tevoren volkomen onbekend was.

1. God had aan Samuël door een openbaring gezegd hem te verwachten, 1 Samuel 9:15, 1 Samuel 9:16..

2. Door Zijn voorzienigheid leidt God hem tot Samuël.

a. Uitgezonden om zijns vaders ezelinnen te zoeken, was hij in verlegenheid 1 Samuel 9:3

b. Op raad van zijn dienaar besloot hij Samuël te raadplegen, 1 Samuel 9:6.

c. Op aanwijzing van maagden vond hij hem, 1 Samuel 9:11

d. Samuël, door God omtrent hem ingelicht zijnde, 1 Samuel 9:17 behandelde hem met achting in de poort, 1 Samuel 9:18, in de eetzaal, 1 Samuel 9:22, en eindelijk in het verborgen, toen hij hem voorbereidde om de verrassende tijding te horen, dat hij koning moest zijn, 1 Samuel 9:25. En dit begin zou zeer hoopvol zijn geweest, indien de zonde des volks niet op de bodem dier grote zaak was geweest.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 9

Samuël had aan Israël van Godswege beloofd, dat zij een koning zouden hebben, het is vreemd dat wij nu niet horen van candidaten, die naar de regering dongen, invloed trachtten te verkrijgen onder het volk of zich aan Samuël, en door hem aan God, hebben bevolen om de aanstelling te verkrijgen.

Waarom stond nu de overste van de stam van Juda-wie hij nu ook moge wezen -niet op, om zich te herinneren dat Jakob het recht op de scepter aan die stam heeft vermaakt?

Is er dan geen stoutmoedig, eerzuchtig man in Israël om vooruit te treden, zeggende: "Ik wil koning zijn, zo God mij verkiest?" Neen niemand komt tevoorschijn, of schuldige lage lafhartigheid hier de oorzaak van is, of prijzenswaardige nederigheid, weet ik niet, maar het is zeker, dat niets dergelijks in de geschiedenis van enigerlei koninkrijk aangetroffen wordt, een kroon, zo'n kroon, in uitzicht gesteld, en niemand die er naar dingt!

De meeste regeringen begonnen in de eerzucht van de vorst om te heersen, maar die van Israël in de eerzucht des volks om geregeerd te worden. Indien een van de oudsten, die om een koning kwamen verzoeken, later met het verzoek gekomen was om koning te zijn, dan zou ik vermoed hebben dat de eerzucht diens mans op de bodem lag van het voorstel, maar nu (laat hen de lof hebben van hetgeen goed in hen was) was het zo niet, daar God in de wet op zich had genomen hun koning te verkiezen, Deuteronomy 17:15, blijven zij allen stil zitten, totdat zij bericht hebben uit de hemel, en dat bericht ontvangen zij in dit hoofdstuk, wat begint met de geschiedenis van Saul, hun eersten koning, die door de bijzondere leiding van Gods voorzienigheid tot Samuël gebracht wordt, om in het geheim door hem gezalfd te worden, en aldus toebereid te worden voor een verkiezing door het lot en voor een openlijke aanbeveling aan het volk, dat wij in het volgende hoofdstuk hebben. Hier is:

I. Een kort bericht van Sauls afkomst en persoon, 1 Samuel 9:1, 1 Samuel 9:2.

II. Een uitvoerig bericht van de wijze, waarop hij tot Samuël wordt gebracht, aan wie hij tevoren volkomen onbekend was.

1. God had aan Samuël door een openbaring gezegd hem te verwachten, 1 Samuel 9:15, 1 Samuel 9:16..

2. Door Zijn voorzienigheid leidt God hem tot Samuël.

a. Uitgezonden om zijns vaders ezelinnen te zoeken, was hij in verlegenheid 1 Samuel 9:3

b. Op raad van zijn dienaar besloot hij Samuël te raadplegen, 1 Samuel 9:6.

c. Op aanwijzing van maagden vond hij hem, 1 Samuel 9:11

d. Samuël, door God omtrent hem ingelicht zijnde, 1 Samuel 9:17 behandelde hem met achting in de poort, 1 Samuel 9:18, in de eetzaal, 1 Samuel 9:22, en eindelijk in het verborgen, toen hij hem voorbereidde om de verrassende tijding te horen, dat hij koning moest zijn, 1 Samuel 9:25. En dit begin zou zeer hoopvol zijn geweest, indien de zonde des volks niet op de bodem dier grote zaak was geweest.

Verzen 1-2

1 Samuël 9:1-2

Hier wordt ons gezegd:

1. Van welk een goede familie Saul geweest is, 1 Samuel 9:1. Hij was van de stam van Benjamin, dat was ook de Nieuw-Testamentische Saul, die ook Paulus genaamd werd, en hij maakt hier melding van als van zijn eer, want Benjamin was een gunsteling, een bevoorrechte Romans 11:1, Philippians 3:5.

Die stam was tot op een zeer klein aantal verminderd door de noodlottigen oorlog met Gibea, en er was veel te doen geweest om vrouwen te verkrijgen voor de zes honderd mannen, die de armzalige overblijfselen waren van die verminderden stam, die zeer terecht de kleinste van de stammen Israëls genoemd wordt, 1 Samuel 9:21. Saul ontsproot als een wortel uit een dorre aarde.

Die stam, hoewel de minste in aantal, was de eerste in waardigheid, daar God "overvloediger eer gaf aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft," 1 Corinthiers 12:24. Zijn vader was Kis, een dapper held, of naar de lezing van de kanttekening een man van vermogen, stoutmoedig van aard, sterk van lichaam, rijk in goederen.

Daar het gehele erfdeel van Benjamin er toe kwam om verdeeld te worden onder zes honderd man, kunnen wij onderstellen, dat ieders erfdeel daar veel groter was dan dat van hen, die van andere stammen waren-een voordeel, dat enigszins opwoog tegen het nadeel van hun minderheid in aantal.

2. Welk een goed voorkomen Saul had, 1 Samuel 9:2. Er wordt hier geen melding gemaakt van zijn wijsheid, of deugd, zijn geleerdheid of Godsvrucht, of van enigerlei gave van geest, maar alleen daarvan, dat hij een hoge gestalte had en schoon was van gelaat, zich goed en bevallig voordeed. Er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls, en alsof de natuur hem getekend had voor uitnemendheid en voorrang, was hij een hoofd groter dan enig ander man van het volk, des te geschikter om opgewassen te zijn tegen de reuzen van Gath, de kampioenen van de Filistijnen.

Toen God een koning verkoos naar Zijn hart, viel Zijn keus niet op iemand, die merkwaardig was om de hoogte van zijn statuur, noch om iets anders in zijn gelaat dan het onschuldige en lieflijke, dat er in uitblonk, 1 Samuel 16:7, 1 Samuel 16:12, maar toen Hij een koning verkoos naar het hart des volks, die op niets meer achtgeven dan op statigheid en grootsheid, verkoos Hij deze statiger man van een hoge gestalte, die, al zou hij dan ook geen andere goede hoedanigheden bezitten, toch altijd een groot aanzien zou hebben. Het blijkt niet dat hij evenzeer uitmuntte in kracht als in statuur. Met Simson was dit wel het geval, en hem hebben zij geminacht, gebonden, en overgeleverd in de handen van de Filistijnen, het was dus recht, dat zij er een kregen die, hoewel van ongewone lengte, toch zwak was als andere mensen. Zij wilden een koning hebben, zoals de volken, en de volken verkozen meestal kloek uitziende mannen tot hun koningen.

Verzen 1-2

1 Samuël 9:1-2

Hier wordt ons gezegd:

1. Van welk een goede familie Saul geweest is, 1 Samuel 9:1. Hij was van de stam van Benjamin, dat was ook de Nieuw-Testamentische Saul, die ook Paulus genaamd werd, en hij maakt hier melding van als van zijn eer, want Benjamin was een gunsteling, een bevoorrechte Romans 11:1, Philippians 3:5.

Die stam was tot op een zeer klein aantal verminderd door de noodlottigen oorlog met Gibea, en er was veel te doen geweest om vrouwen te verkrijgen voor de zes honderd mannen, die de armzalige overblijfselen waren van die verminderden stam, die zeer terecht de kleinste van de stammen Israëls genoemd wordt, 1 Samuel 9:21. Saul ontsproot als een wortel uit een dorre aarde.

Die stam, hoewel de minste in aantal, was de eerste in waardigheid, daar God "overvloediger eer gaf aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft," 1 Corinthiers 12:24. Zijn vader was Kis, een dapper held, of naar de lezing van de kanttekening een man van vermogen, stoutmoedig van aard, sterk van lichaam, rijk in goederen.

Daar het gehele erfdeel van Benjamin er toe kwam om verdeeld te worden onder zes honderd man, kunnen wij onderstellen, dat ieders erfdeel daar veel groter was dan dat van hen, die van andere stammen waren-een voordeel, dat enigszins opwoog tegen het nadeel van hun minderheid in aantal.

2. Welk een goed voorkomen Saul had, 1 Samuel 9:2. Er wordt hier geen melding gemaakt van zijn wijsheid, of deugd, zijn geleerdheid of Godsvrucht, of van enigerlei gave van geest, maar alleen daarvan, dat hij een hoge gestalte had en schoon was van gelaat, zich goed en bevallig voordeed. Er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls, en alsof de natuur hem getekend had voor uitnemendheid en voorrang, was hij een hoofd groter dan enig ander man van het volk, des te geschikter om opgewassen te zijn tegen de reuzen van Gath, de kampioenen van de Filistijnen.

Toen God een koning verkoos naar Zijn hart, viel Zijn keus niet op iemand, die merkwaardig was om de hoogte van zijn statuur, noch om iets anders in zijn gelaat dan het onschuldige en lieflijke, dat er in uitblonk, 1 Samuel 16:7, 1 Samuel 16:12, maar toen Hij een koning verkoos naar het hart des volks, die op niets meer achtgeven dan op statigheid en grootsheid, verkoos Hij deze statiger man van een hoge gestalte, die, al zou hij dan ook geen andere goede hoedanigheden bezitten, toch altijd een groot aanzien zou hebben. Het blijkt niet dat hij evenzeer uitmuntte in kracht als in statuur. Met Simson was dit wel het geval, en hem hebben zij geminacht, gebonden, en overgeleverd in de handen van de Filistijnen, het was dus recht, dat zij er een kregen die, hoewel van ongewone lengte, toch zwak was als andere mensen. Zij wilden een koning hebben, zoals de volken, en de volken verkozen meestal kloek uitziende mannen tot hun koningen.

Verzen 3-10

1 Samuël 9:3-10

Hier is:

I. Een groot man, uit een klein begin tot hoog aanzien gekomen. Het blijkt niet dat Saul enigerlei ambt of waardigheid bekleedde v r hij tot koning van Israël was verkoren. De meesten, die tot aanzien komen, klimmen langzamerhand op, maar Saul is, op gelijke voet met zijn naburen, zijnde, opeens ten troon verheven, overeenkomstig het woord van Hanna, Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, 1 Samuel 2:8. Saul scheen, hoewel hij gehuwd was en volwassen kinderen had, in het huis zijns vaders te hebben gewoond en aan hem onderworpen te zijn geweest. De bevordering komt niet bij geval, noch naar menselijke berekening, maar God is Rechter.

II. Een grote gebeurtenis, voortkomende uit nietige voorvallen. Hoe laag begint de geschiedenis! Ga Saul na totdat hij op de troon komt, en wij vinden hem bezig met zo gering een werk als waar wij ooit iemand mee bezig gevonden hebben, die tot groot aanzien stond te komen.

1. Sauls vader zendt hem met een van zijn knechten om enige ezelinnen te gaan zoeken, die hij verloren had. Zij hadden toen wellicht geen middel om openlijk kennis te geven van zulk of zo'n aantal ezelinnen verdwaald, of gestolen van het erf van Kis, de Benjaminiet.

Zij hadden een zeer goede wet, die de mensen verplichtte om een os, of een ezel, die verdwaald was, terug te brengen aan de eigenaar, maar het is te vrezen dat die wet, evenals andere goede wetten, veronachtzaamd werd, of in vergetelheid was geraakt.

Het is gemakkelijk hier op te merken dat zij, die hebben, moeten verwachten te verliezen, dat het verstandig is het verlorene te zoeken, dat niemand het beneden zich moet achten om de staat of toestand van zijn kudde te kennen, dat kinderen ijverig gezind moeten zijn om de belangen hunner ouders te dienen en te bevorderen.

Saul ging bereidwillig heen om de ezelinnen zijns vaders te zoeken, 1 Samuel 9:3, 1 Samuel 9:4.

Zijn zorg voor de ezelinnen wordt toegeschreven, niet zozeer aan de nederigheid van zijn aard, als wel aan de eenvoudigheid van zeden in die tijd. Maar zijn gehoorzaamheid aan zijn vader is zeer prijzenswaardig. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is, gehoorzaam en eerbiedig is Jegens zijn meerderen, bereid om zich neer te buigen en zich moeite te geven?

Hij zal, zoals Saul, op weg zijn naar bevordering. De dienaar van Kis zal getrouw zijn, doch slechts als dienaar, maar Saul als een zoon, in zijn eigen zaak, zijn eigen bedrijf, en daarom heeft Kis hem mee gezonden.

Saul en zijn knecht hebben waarschijnlijk te voet gereisd, en zijn ver gegaan om de ezelinnen te zoeken, maar tevergeefs, zij vonden ze niet. Wat hij zocht, ontging hem, maar hij had geen reden van klagen over de teleurstelling, want hij vond een koninkrijk, waarvan hij nooit gedroomd had. Toen hij ze niet kon vinden, besloot hij om terug te gaan tot zijn vader, 1 Samuel 9:5, uit aanmerking van zijns vaders bezorgdheid over hem, denkende dat zo zij langer uitbleven, zijn vader zou beginnen te vrezen, zoals Jakob betreffende Jozef, dat een wild dier hen had verslonden of dat hun een ander ongeluk overkomen was dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate en voor ons bekommerd zij, hoe bezorgd hij ook om de ezelinnen geweest is. Kinderen moeten zorgdragen, dat zij niets doen om hun ouders te kwellen of te beangstigen, en hun tederheid met gelijke tederheid belonen.

2. Zijn dienaar stelde voor, (want het schijnt dat hij Godsdienstiger gezind was dan zijn meester) dat zij, nu te Rama zijnde, tot Samuël zouden gaan, om zijn raad nopens deze gewichtige zaak in te winnen.

Merk hier op:

A. Dat zij dicht bij de stad waren, waar Samuël woonde, en dat dit het hun in de gedachten bracht om hem te raadplegen, 1 Samuel 9:6. Daar is een man Gods in deze stad. Waar wij ook zijn, overal moeten wij van de gelegenheid gebruik maken, om bekend te worden met hen, die wijs en Godvruchtig zijn. Maar er zijn velen, die wel een man Gods willen raadplegen als hij zich op hun weg bevindt, maar geen stap buiten hun weg zouden gaan om wijsheid te verkrijgen.

B. De dienaar sprak met zeer veel eerbied van Samuël hoewel hij hem persoonlijk niet kende maar slechts van hem gehoord had. Hij is een man Gods, en hij is een geëerd man.

Mannen Gods zijn geëerde, eerbare mannen, en behoren dit te wezen in onze ogen. Bekendheid met de dingen Gods, en het dienstig zijn in het koninkrijk Gods maken de mensen eerwaardig en groot. Dit was de eer van Samuël als man Gods, dat al wat hij spreekt zeker komt. Dit werd opgemerkt omtrent hem, toen hij een profeet was geworden, 1 Samuel 3:19. De HEERE liet niet een van al zijn woorden op de aarde vallen, en zo was het nu nog.

3. Zij komen overeen om hem te raadplegen betreffende de weg, waarop zij gaan zullen misschien zal hij ons onze weg aanwijzen. Al het gebruik dat zij van de man Gods wilden maken, was, zich door hem raad te laten geven, of zij naar huis zouden terugkeren, of, zo er hoop was de ezelinnen te vinden, welke weg zij dan moesten inslaan-een armzalige zaak om er een profeet voor te gebruiken!

Hadden zij gezegd: "Laat ons de ezelinnen nu maar als verloren beschouwen, doch nu wij zo in de nabijheid van de man Gods zijn, laat ons tot hem gaan om van hem de goede kennis Gods te leren, laat ons hem om raad vragen hoe onze weg wl aan te stellen, en de wet uit zijn mond vragen, daar wij misschien nooit meer zo'n gelegenheid hiertoe zullen hebben, en dan zullen wij onze reis niet tevergeefs hebben gedaan."

Zulk een voorstel zou Israëlieten betaamd hebben, maar de profetie, deze heerlijkheid en roem van Israël, tot zo laag en gering een doeleinde te doen dienen, toonde maar al te zeer van wat geest en gezindheid zij waren. De meeste mensen zouden zich liever de toekomst laten voorspellen, dan dat men hun zegt wat hun plicht is, zouden liever willen horen hoe rijk te worden, dan hoe zalig te worden.

Indien het het werk ware van mannen Gods om raad te geven hoe verloren ezelinnen weer te vinden, zij zouden veel meer geraadpleegd worden, dan nu het hun roeping is verloren zielen te zoeken-zo dwaas, zo ongerijmd is de zorg van de meeste mensen!

4. Saul dacht er over na welk geschenk zij de man Gods zouden brengen, welk loon zij hem zouden geven voor zijn raad, 1 Samuel 9:7. Wat zullen wij toch die man brengen? Zij konden hem geen broden en koeken brengen, zoals Jerobeams huisvrouw aan Ahia heeft gebracht, 1 Kings 14:3, want hun brood was op.

Maar de dienaar bedacht, dat hij het vierde van een zilveren sikkel in zijn zak had (omstreeks f 0.375 van ons geld), en dat wilde hij de man Gods geven, om hun de weg te wijzen, 1 Samuel 9:8. "Dat is genoeg", zegt Saul, "laat ons gaan, 1 Samuel 9:10.

Sommigen denken dat toen Saul er sprak om aan Samuël een beloning te geven, hij hem afmat naar zichzelf, of naar zijne, dat is Samuëls zonen, alsof hij ervoor betaald moest worden, om aan een eerzaam Israëliet een dienst te bewijzen, en was gelijk de valse profeten, "die waarzeggen om geld", Micah 3:11. Hij kwam tot hem als tot een waarzegger, veeleer dan als tot een profeet, en daarom dacht hij, dat het vierde deel van een sikkel genoeg was om hem te geven.

Maar het schijnt veeleer in overeenstemming te zijn met het algemeen gebruik van die tijd, evenals met de natuurlijke billijkheid, dat zij die geestelijke dingen zaaiden, niet slechts eeuwige dingen zouden oogsten van Hem, die hen in Zijn dienst gebruikt, maar ook tijdelijke dingen van hen ten wier behoeve zij gebruikt worden.

1 Samuël had hun geld niet nodig, en hij zou hun ook zijn raad niet geweigerd hebben, al hadden zij het hem niet gebracht (waarschijnlijk heeft hij het, toen hij het had aan de armen gegeven), maar zij brachten het hem als een teken van hun eerbied en van de waarde, die zij aan zijn ambt hechtten, en hij heeft ook niet geweigerd het aan te nemen, want zij konden het geven, en hoewel het weinig was, het was als het penningske van de weduwe, alles wat zij hadden.

Maar gelijk Saul er niet aan gedacht zou hebben, om tot de man Gods te gaan als zijn knecht het niet had voorgeslagen, zo schijnt hij het ontbreken van een geschenk als een bezwaar te opperen tegen hun gaan, hij wilde niet erkennen, dat hij geen geld bij zich had, maar toen zijn dienaar edelmoedig aanbood de kosten te dragen, toen zei Saul: uw woord is goed, kom, laat ons gaan. De meeste mensen houden van een goedkoper Godsdienst, en houden er het meest van, als zij de onkosten er van op anderen kunnen schuiven.

5. De geschiedschrijver neemt hier nota van de naam, die toen aan de profeten gegeven werd, zij noemden hen zieners of ziende mannen, 1 Samuel 9:9, de naam profeet werd toen ook wel aan die personen gegeven, maar zieners was meer algemeen in gebruik. Zij, die profeten zijn, moeten eerst zieners wezen, zij, die tot anderer van de dingen Gods spreken, moeten zelf een inzicht hebben in die dingen.

Verzen 3-10

1 Samuël 9:3-10

Hier is:

I. Een groot man, uit een klein begin tot hoog aanzien gekomen. Het blijkt niet dat Saul enigerlei ambt of waardigheid bekleedde v r hij tot koning van Israël was verkoren. De meesten, die tot aanzien komen, klimmen langzamerhand op, maar Saul is, op gelijke voet met zijn naburen, zijnde, opeens ten troon verheven, overeenkomstig het woord van Hanna, Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, 1 Samuel 2:8. Saul scheen, hoewel hij gehuwd was en volwassen kinderen had, in het huis zijns vaders te hebben gewoond en aan hem onderworpen te zijn geweest. De bevordering komt niet bij geval, noch naar menselijke berekening, maar God is Rechter.

II. Een grote gebeurtenis, voortkomende uit nietige voorvallen. Hoe laag begint de geschiedenis! Ga Saul na totdat hij op de troon komt, en wij vinden hem bezig met zo gering een werk als waar wij ooit iemand mee bezig gevonden hebben, die tot groot aanzien stond te komen.

1. Sauls vader zendt hem met een van zijn knechten om enige ezelinnen te gaan zoeken, die hij verloren had. Zij hadden toen wellicht geen middel om openlijk kennis te geven van zulk of zo'n aantal ezelinnen verdwaald, of gestolen van het erf van Kis, de Benjaminiet.

Zij hadden een zeer goede wet, die de mensen verplichtte om een os, of een ezel, die verdwaald was, terug te brengen aan de eigenaar, maar het is te vrezen dat die wet, evenals andere goede wetten, veronachtzaamd werd, of in vergetelheid was geraakt.

Het is gemakkelijk hier op te merken dat zij, die hebben, moeten verwachten te verliezen, dat het verstandig is het verlorene te zoeken, dat niemand het beneden zich moet achten om de staat of toestand van zijn kudde te kennen, dat kinderen ijverig gezind moeten zijn om de belangen hunner ouders te dienen en te bevorderen.

Saul ging bereidwillig heen om de ezelinnen zijns vaders te zoeken, 1 Samuel 9:3, 1 Samuel 9:4.

Zijn zorg voor de ezelinnen wordt toegeschreven, niet zozeer aan de nederigheid van zijn aard, als wel aan de eenvoudigheid van zeden in die tijd. Maar zijn gehoorzaamheid aan zijn vader is zeer prijzenswaardig. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is, gehoorzaam en eerbiedig is Jegens zijn meerderen, bereid om zich neer te buigen en zich moeite te geven?

Hij zal, zoals Saul, op weg zijn naar bevordering. De dienaar van Kis zal getrouw zijn, doch slechts als dienaar, maar Saul als een zoon, in zijn eigen zaak, zijn eigen bedrijf, en daarom heeft Kis hem mee gezonden.

Saul en zijn knecht hebben waarschijnlijk te voet gereisd, en zijn ver gegaan om de ezelinnen te zoeken, maar tevergeefs, zij vonden ze niet. Wat hij zocht, ontging hem, maar hij had geen reden van klagen over de teleurstelling, want hij vond een koninkrijk, waarvan hij nooit gedroomd had. Toen hij ze niet kon vinden, besloot hij om terug te gaan tot zijn vader, 1 Samuel 9:5, uit aanmerking van zijns vaders bezorgdheid over hem, denkende dat zo zij langer uitbleven, zijn vader zou beginnen te vrezen, zoals Jakob betreffende Jozef, dat een wild dier hen had verslonden of dat hun een ander ongeluk overkomen was dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate en voor ons bekommerd zij, hoe bezorgd hij ook om de ezelinnen geweest is. Kinderen moeten zorgdragen, dat zij niets doen om hun ouders te kwellen of te beangstigen, en hun tederheid met gelijke tederheid belonen.

2. Zijn dienaar stelde voor, (want het schijnt dat hij Godsdienstiger gezind was dan zijn meester) dat zij, nu te Rama zijnde, tot Samuël zouden gaan, om zijn raad nopens deze gewichtige zaak in te winnen.

Merk hier op:

A. Dat zij dicht bij de stad waren, waar Samuël woonde, en dat dit het hun in de gedachten bracht om hem te raadplegen, 1 Samuel 9:6. Daar is een man Gods in deze stad. Waar wij ook zijn, overal moeten wij van de gelegenheid gebruik maken, om bekend te worden met hen, die wijs en Godvruchtig zijn. Maar er zijn velen, die wel een man Gods willen raadplegen als hij zich op hun weg bevindt, maar geen stap buiten hun weg zouden gaan om wijsheid te verkrijgen.

B. De dienaar sprak met zeer veel eerbied van Samuël hoewel hij hem persoonlijk niet kende maar slechts van hem gehoord had. Hij is een man Gods, en hij is een geëerd man.

Mannen Gods zijn geëerde, eerbare mannen, en behoren dit te wezen in onze ogen. Bekendheid met de dingen Gods, en het dienstig zijn in het koninkrijk Gods maken de mensen eerwaardig en groot. Dit was de eer van Samuël als man Gods, dat al wat hij spreekt zeker komt. Dit werd opgemerkt omtrent hem, toen hij een profeet was geworden, 1 Samuel 3:19. De HEERE liet niet een van al zijn woorden op de aarde vallen, en zo was het nu nog.

3. Zij komen overeen om hem te raadplegen betreffende de weg, waarop zij gaan zullen misschien zal hij ons onze weg aanwijzen. Al het gebruik dat zij van de man Gods wilden maken, was, zich door hem raad te laten geven, of zij naar huis zouden terugkeren, of, zo er hoop was de ezelinnen te vinden, welke weg zij dan moesten inslaan-een armzalige zaak om er een profeet voor te gebruiken!

Hadden zij gezegd: "Laat ons de ezelinnen nu maar als verloren beschouwen, doch nu wij zo in de nabijheid van de man Gods zijn, laat ons tot hem gaan om van hem de goede kennis Gods te leren, laat ons hem om raad vragen hoe onze weg wl aan te stellen, en de wet uit zijn mond vragen, daar wij misschien nooit meer zo'n gelegenheid hiertoe zullen hebben, en dan zullen wij onze reis niet tevergeefs hebben gedaan."

Zulk een voorstel zou Israëlieten betaamd hebben, maar de profetie, deze heerlijkheid en roem van Israël, tot zo laag en gering een doeleinde te doen dienen, toonde maar al te zeer van wat geest en gezindheid zij waren. De meeste mensen zouden zich liever de toekomst laten voorspellen, dan dat men hun zegt wat hun plicht is, zouden liever willen horen hoe rijk te worden, dan hoe zalig te worden.

Indien het het werk ware van mannen Gods om raad te geven hoe verloren ezelinnen weer te vinden, zij zouden veel meer geraadpleegd worden, dan nu het hun roeping is verloren zielen te zoeken-zo dwaas, zo ongerijmd is de zorg van de meeste mensen!

4. Saul dacht er over na welk geschenk zij de man Gods zouden brengen, welk loon zij hem zouden geven voor zijn raad, 1 Samuel 9:7. Wat zullen wij toch die man brengen? Zij konden hem geen broden en koeken brengen, zoals Jerobeams huisvrouw aan Ahia heeft gebracht, 1 Kings 14:3, want hun brood was op.

Maar de dienaar bedacht, dat hij het vierde van een zilveren sikkel in zijn zak had (omstreeks f 0.375 van ons geld), en dat wilde hij de man Gods geven, om hun de weg te wijzen, 1 Samuel 9:8. "Dat is genoeg", zegt Saul, "laat ons gaan, 1 Samuel 9:10.

Sommigen denken dat toen Saul er sprak om aan Samuël een beloning te geven, hij hem afmat naar zichzelf, of naar zijne, dat is Samuëls zonen, alsof hij ervoor betaald moest worden, om aan een eerzaam Israëliet een dienst te bewijzen, en was gelijk de valse profeten, "die waarzeggen om geld", Micah 3:11. Hij kwam tot hem als tot een waarzegger, veeleer dan als tot een profeet, en daarom dacht hij, dat het vierde deel van een sikkel genoeg was om hem te geven.

Maar het schijnt veeleer in overeenstemming te zijn met het algemeen gebruik van die tijd, evenals met de natuurlijke billijkheid, dat zij die geestelijke dingen zaaiden, niet slechts eeuwige dingen zouden oogsten van Hem, die hen in Zijn dienst gebruikt, maar ook tijdelijke dingen van hen ten wier behoeve zij gebruikt worden.

1 Samuël had hun geld niet nodig, en hij zou hun ook zijn raad niet geweigerd hebben, al hadden zij het hem niet gebracht (waarschijnlijk heeft hij het, toen hij het had aan de armen gegeven), maar zij brachten het hem als een teken van hun eerbied en van de waarde, die zij aan zijn ambt hechtten, en hij heeft ook niet geweigerd het aan te nemen, want zij konden het geven, en hoewel het weinig was, het was als het penningske van de weduwe, alles wat zij hadden.

Maar gelijk Saul er niet aan gedacht zou hebben, om tot de man Gods te gaan als zijn knecht het niet had voorgeslagen, zo schijnt hij het ontbreken van een geschenk als een bezwaar te opperen tegen hun gaan, hij wilde niet erkennen, dat hij geen geld bij zich had, maar toen zijn dienaar edelmoedig aanbood de kosten te dragen, toen zei Saul: uw woord is goed, kom, laat ons gaan. De meeste mensen houden van een goedkoper Godsdienst, en houden er het meest van, als zij de onkosten er van op anderen kunnen schuiven.

5. De geschiedschrijver neemt hier nota van de naam, die toen aan de profeten gegeven werd, zij noemden hen zieners of ziende mannen, 1 Samuel 9:9, de naam profeet werd toen ook wel aan die personen gegeven, maar zieners was meer algemeen in gebruik. Zij, die profeten zijn, moeten eerst zieners wezen, zij, die tot anderer van de dingen Gods spreken, moeten zelf een inzicht hebben in die dingen.

Verzen 11-17

1 Samuël 9:11-17

I. Op een gewone vraag wordt Saul naar Samuël verwezen, 1 Samuel 9:11, 1 Samuel 9:14.. Gibea Sauls lag nog geen zeven uren van Rama, waar Samuël woonde, en dicht bij Mizpa, waar hij dikwijls Israël gericht heeft, en toch schijnt Saul zo in afzondering geleefd te hebben en zo weinig kennis genomen te hebben van de publieke zaken, dat hij Samuël nooit had gezien, want toen hij hem ontmoette, 1 Samuel 9:18, kende hij hem niet, zodat er geen reden was om te vermoeden, dat er een geheime afspraak of overeenkomst tussen hen bestond omtrent deze zaak. "Ik kende Hem niet", zegt Johannes de Doper van Christus, John 1:31.

Maar ik acht niet dat het tot lof is van Saul, dat hij een vreemdeling was voor Samuël. Maar de dienstmaagden van Rama, die zij ontmoetten aan de plaats, waar water geput moest worden, konden hem en zijn dienaar inlichtingen geven omtrent Samuël, en zij waren zeer nauwkeurig in haar aanwijzingen, 1 Samuel 9:12, 1 Samuel 9:13. Wij moeten altijd bereid zijn alle hulp die wij kunnen, te geven aan hen, die naar Gods profeten vragen en hen terechthelpen naar hen.

Zelfs de dienstmaagden konden hun zeggen:

1. Dat er op die dag een offer zou wezen op de hoogte, daar het f een gewone feestdag was, of een buitengewone dag van gebed en dankzegging, waarmee offers gepaard gingen. Daar de tabernakel van de ark beroofd was had het altaar de vroegeren roem niet meer, en zij waren er ook niet aan gebonden, zoals zij er aan gebonden zullen zijn, als God wederom een plaats zal hebben verkoren, om er Zijn naam te doen wonen, daarom was het hun nu vergund aan andere plaatsen te offeren. Samuël had een altaar gebouwd te Rama, 1 Samuel 7:17, en hier zien wij hem gebruikmaken van dit altaar.

2. Dat Samuël die dag in de stad kwam, hetzij terugkomende van zijn rondreis of van zijn landhuis. Hij was zo'n openbaar persoon, dat zijn gaan en komen algemeen bekend waren.

3. Dat dit juist het uur was, waarop zij bijeenkwamen om de offermaaltijd te eten voor het aangezicht des HEEREN, gij zult hem nu op de straat vinden, opgaande naar de hoogte." Zij kenden het uur van de plechtigen offermaaltijd.

4. Dat het volk niet zou eten voordat Samuël kwam, niet alleen omdat hij de waardigste persoon was, en zij daarom beleefdheidshalve op hem moesten wachten en hij, naar sommigen denken, dat feestmaal aangericht had, daar het offer op zijn kosten gebracht was, en om zijnentwil, maar ook, omdat hij als een man Gods het offer moest zegenen, wie ook de aanlegger was van de offermaaltijd, dat is: die delen van het offer, die hun ten feestmaal waren, en beschouwd kunnen worden:

a. Als een gewone maaltijd, en zo is dit dan een voorbeeld van de grote plicht om een zegen te vragen over onze spijze eer wij haar nuttigen. Wij kunnen zonder die zegen geen nuttigheid verwachten van ons voedsel, en wij hebben geen reden om die zegen te verwachten zo wij er niet om bidden. Aldus moeten wij aan God eer geven als onze weldoener, onze afhankelijkheid van Hem erkennen en onze verplichtingen aan Hem. Of: b. Als een Godsdienstige bijeenkomst. Als het offer geofferd was, wat de plechtigheid was, heeft Samuël het gezegend, dat is: er dankzegging voor gedaan, en er geestelijke offeranden mee opgezonden, en dat was de substantie, het wezen en als dan die heilige plichten vervuld waren, dan aten zij. Eerst moet de ziel bediend worden. Daar de offermaaltijd een heilige plechtigheid was, moest hij op bijzondere wijze gezegend worden, zoals het Christelijk heilig Avondmaal.

Zij aten deze offermaaltijd ten teken van hun verzoening met God krachtens het offer, en hun delen in de weldaden er van. En Samuël zegende het, dat is: hij bad God om de plechtigheid te eren met Zijn bijzondere tegenwoordigheid, opdat zij aan het grote doel er van zou beantwoorden.

Bisschop Hall merkt op, welk een bijzonder bericht deze dienstmaagden konden geven van de gebruiken bij deze heilige feestmaaltijden, en leidt er uit af, dat waar praktijk en voorbeeld van Godsvrucht bestaat onder de hogere standen, er een terugkaatsing van zal zijn onder de lagere."

Het is geen gering voorrecht om te wonen in plaatsen waar de Godsdienst in ere is en Godsvrucht wordt beoefend, en wij zullen zeer te laken zijn indien al het goede naast ons nedervalt, zonder dat wij er ons voordeel mee doen.

Saul en zijn dienaar volgden de hun gegeven aanwijzingen en ontmoetten Samuël zeer te rechter tijd toen hij opging naar de hoogte, de synagoge van de stad, 1 Samuel 9:14.

Dit scheen zuiver toevallig, maar Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt ter bevordering van de grote gebeurtenis. De alwijze God brengt grote en gewisse doeleinden tot stand door zeer kleine en schijnbaar toevallige zaken. Geen musje valt ter aarde zonder onze Vader.

II. Door een buitengewone openbaring ontvangt Samuël inlichtingen omtrent Saul. Hij was een ziener, en daarom moest hij in deze zaak zien op een wijze, die hem bijzonder eigen was.

1. God had hem de vorigen dag gezegd: Morgen omtrent deze tijd zal Ik tot u zenden een man, die het volk van Israël tot zo'n koning zal dienen, als zij begeerden te hebben, zoals al de volken, 1 Samuel 9:15, 1 Samuel 9:16.

Hij had het voor Samuëls oor geopenbaard, dat is in het verborgen, door een stille toefluistering in zijn ziel, of misschien in het suizen van een zachte stilte een zacht, lieflijk geluid gebracht tot zijn oor, waarschijnlijk toen hij in het verborgen bad om leiding in deze en andere zaken van het volk.

Samuël had voor de oren des HEEREN gesproken, 1 Samuel 8:21, en nu had God voor Samuëls oor gesproken ten teken van vriendschap en gemeenzaamheid, want "Hij openbaart Zijn verborgenheid aan Zijn knechten de profeten", als geheimen in hun oor, Amos 3:7.

God zei het hem tevoren, opdat het geen verrassing voor hem zijn zou, en misschien was het in de verwachting hiervan, dat hij het offer en de offermaaltijd bereid heeft, teneinde Gods zegen af te smeken over deze grote en belangrijke zaak, hoewel hij de bijzondere aanleiding er toe voor zich kon houden, daar God het slechts voor zijn oor had geopenbaard. De Hebreeuwse uitdrukking luidt: Hij ontdekte het oor van Samuël, dat is deed er het deksel van af, waarop sommigen zinspelen, ter verklaring van de wijze, waarop God zich aan ons openbaart Hij spreekt niet slechts, maar ontdekt ons oor doet ons oor open. Van nature hebben wij een deksel op onze oren, zodat wij niet letten op wat God zegt, het niet bespeuren, Job 33:14 , maar als God zich aan een ziel wil openbaren, dan ontdekt Hij het oor en zegt: Effatha word geopend, Hij neemt het deksel van het hart weg, 2 Corinthiers 3:16.

Hoewel God in misnoegen hun verzoek had toegestaan om een koning, spreekt Hij hier toch met tedere liefde van Israël, want zelfs in toorn gedenkt Hij des ontfermens.

a. Telkens en nogmaals noemt Hij hen Mijn volk, hoewel het een weerstrevend hardnekkig volk is, is het toch nog Mijn volk.

b. Hij zendt hun een man om hun ten voorganger te zijn, opdat zij niet een lichaam zouden wezen zonder hoofd en om hen te verlossen uit der Filistijnen hand wat wellicht meer was dan velen hunner op het oog hadden in hun begeren van een koning.

c. Hij doet het met een genadig achtgeven op hen en op hun geroep: Ik heb Mijn volk aangezien, dewijl zijn geroep tot Mij gekomen is. Hij gaf hun wat waar zij om riepen, zoals de tedere moeder toegeeft aan het ondeugende kind, opdat het zijn hart niet zal breken.

En hoewel Hij hun geroep niet wilde verhoren, zegt bisschop Patrick, om hen te verlossen van de verdrukking hunner koningen, 1 Samuel 8:18, was Hij toch zo genadig, dat Hij die koningen tot werktuigen maakte om hen te verlossen van de verdrukking hunner naburen, wat meer was dan zij reden hadden te verwachten.

2. Toen Saul tot hem kwam op straat, fluisterde God wederom Samuël in het oor, 1 Samuel 9:17. Zie, dit is de man, van welke Ik u gezegd heb: deze zal over Mijn volk heersen. Saul, een man zijnde van ongewone statuur, is het natuurlijk te denken, dat Samuël van verre zijn oog op hem gevestigd had, en misschien zag hij hem te ernstiger aan, omdat het nu de ure was, wanneer God hem de man zou zenden die koning over Israël zou zijn, en dacht hij dat deze het wel kon wezen, maar opdat hij er ten volle van overtuigd zou zijn, zei God hem uitdrukkelijk: Dat is de man, die over Mijn volk heersen zal.

Verzen 11-17

1 Samuël 9:11-17

I. Op een gewone vraag wordt Saul naar Samuël verwezen, 1 Samuel 9:11, 1 Samuel 9:14.. Gibea Sauls lag nog geen zeven uren van Rama, waar Samuël woonde, en dicht bij Mizpa, waar hij dikwijls Israël gericht heeft, en toch schijnt Saul zo in afzondering geleefd te hebben en zo weinig kennis genomen te hebben van de publieke zaken, dat hij Samuël nooit had gezien, want toen hij hem ontmoette, 1 Samuel 9:18, kende hij hem niet, zodat er geen reden was om te vermoeden, dat er een geheime afspraak of overeenkomst tussen hen bestond omtrent deze zaak. "Ik kende Hem niet", zegt Johannes de Doper van Christus, John 1:31.

Maar ik acht niet dat het tot lof is van Saul, dat hij een vreemdeling was voor Samuël. Maar de dienstmaagden van Rama, die zij ontmoetten aan de plaats, waar water geput moest worden, konden hem en zijn dienaar inlichtingen geven omtrent Samuël, en zij waren zeer nauwkeurig in haar aanwijzingen, 1 Samuel 9:12, 1 Samuel 9:13. Wij moeten altijd bereid zijn alle hulp die wij kunnen, te geven aan hen, die naar Gods profeten vragen en hen terechthelpen naar hen.

Zelfs de dienstmaagden konden hun zeggen:

1. Dat er op die dag een offer zou wezen op de hoogte, daar het f een gewone feestdag was, of een buitengewone dag van gebed en dankzegging, waarmee offers gepaard gingen. Daar de tabernakel van de ark beroofd was had het altaar de vroegeren roem niet meer, en zij waren er ook niet aan gebonden, zoals zij er aan gebonden zullen zijn, als God wederom een plaats zal hebben verkoren, om er Zijn naam te doen wonen, daarom was het hun nu vergund aan andere plaatsen te offeren. Samuël had een altaar gebouwd te Rama, 1 Samuel 7:17, en hier zien wij hem gebruikmaken van dit altaar.

2. Dat Samuël die dag in de stad kwam, hetzij terugkomende van zijn rondreis of van zijn landhuis. Hij was zo'n openbaar persoon, dat zijn gaan en komen algemeen bekend waren.

3. Dat dit juist het uur was, waarop zij bijeenkwamen om de offermaaltijd te eten voor het aangezicht des HEEREN, gij zult hem nu op de straat vinden, opgaande naar de hoogte." Zij kenden het uur van de plechtigen offermaaltijd.

4. Dat het volk niet zou eten voordat Samuël kwam, niet alleen omdat hij de waardigste persoon was, en zij daarom beleefdheidshalve op hem moesten wachten en hij, naar sommigen denken, dat feestmaal aangericht had, daar het offer op zijn kosten gebracht was, en om zijnentwil, maar ook, omdat hij als een man Gods het offer moest zegenen, wie ook de aanlegger was van de offermaaltijd, dat is: die delen van het offer, die hun ten feestmaal waren, en beschouwd kunnen worden:

a. Als een gewone maaltijd, en zo is dit dan een voorbeeld van de grote plicht om een zegen te vragen over onze spijze eer wij haar nuttigen. Wij kunnen zonder die zegen geen nuttigheid verwachten van ons voedsel, en wij hebben geen reden om die zegen te verwachten zo wij er niet om bidden. Aldus moeten wij aan God eer geven als onze weldoener, onze afhankelijkheid van Hem erkennen en onze verplichtingen aan Hem. Of: b. Als een Godsdienstige bijeenkomst. Als het offer geofferd was, wat de plechtigheid was, heeft Samuël het gezegend, dat is: er dankzegging voor gedaan, en er geestelijke offeranden mee opgezonden, en dat was de substantie, het wezen en als dan die heilige plichten vervuld waren, dan aten zij. Eerst moet de ziel bediend worden. Daar de offermaaltijd een heilige plechtigheid was, moest hij op bijzondere wijze gezegend worden, zoals het Christelijk heilig Avondmaal.

Zij aten deze offermaaltijd ten teken van hun verzoening met God krachtens het offer, en hun delen in de weldaden er van. En Samuël zegende het, dat is: hij bad God om de plechtigheid te eren met Zijn bijzondere tegenwoordigheid, opdat zij aan het grote doel er van zou beantwoorden.

Bisschop Hall merkt op, welk een bijzonder bericht deze dienstmaagden konden geven van de gebruiken bij deze heilige feestmaaltijden, en leidt er uit af, dat waar praktijk en voorbeeld van Godsvrucht bestaat onder de hogere standen, er een terugkaatsing van zal zijn onder de lagere."

Het is geen gering voorrecht om te wonen in plaatsen waar de Godsdienst in ere is en Godsvrucht wordt beoefend, en wij zullen zeer te laken zijn indien al het goede naast ons nedervalt, zonder dat wij er ons voordeel mee doen.

Saul en zijn dienaar volgden de hun gegeven aanwijzingen en ontmoetten Samuël zeer te rechter tijd toen hij opging naar de hoogte, de synagoge van de stad, 1 Samuel 9:14.

Dit scheen zuiver toevallig, maar Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt ter bevordering van de grote gebeurtenis. De alwijze God brengt grote en gewisse doeleinden tot stand door zeer kleine en schijnbaar toevallige zaken. Geen musje valt ter aarde zonder onze Vader.

II. Door een buitengewone openbaring ontvangt Samuël inlichtingen omtrent Saul. Hij was een ziener, en daarom moest hij in deze zaak zien op een wijze, die hem bijzonder eigen was.

1. God had hem de vorigen dag gezegd: Morgen omtrent deze tijd zal Ik tot u zenden een man, die het volk van Israël tot zo'n koning zal dienen, als zij begeerden te hebben, zoals al de volken, 1 Samuel 9:15, 1 Samuel 9:16.

Hij had het voor Samuëls oor geopenbaard, dat is in het verborgen, door een stille toefluistering in zijn ziel, of misschien in het suizen van een zachte stilte een zacht, lieflijk geluid gebracht tot zijn oor, waarschijnlijk toen hij in het verborgen bad om leiding in deze en andere zaken van het volk.

Samuël had voor de oren des HEEREN gesproken, 1 Samuel 8:21, en nu had God voor Samuëls oor gesproken ten teken van vriendschap en gemeenzaamheid, want "Hij openbaart Zijn verborgenheid aan Zijn knechten de profeten", als geheimen in hun oor, Amos 3:7.

God zei het hem tevoren, opdat het geen verrassing voor hem zijn zou, en misschien was het in de verwachting hiervan, dat hij het offer en de offermaaltijd bereid heeft, teneinde Gods zegen af te smeken over deze grote en belangrijke zaak, hoewel hij de bijzondere aanleiding er toe voor zich kon houden, daar God het slechts voor zijn oor had geopenbaard. De Hebreeuwse uitdrukking luidt: Hij ontdekte het oor van Samuël, dat is deed er het deksel van af, waarop sommigen zinspelen, ter verklaring van de wijze, waarop God zich aan ons openbaart Hij spreekt niet slechts, maar ontdekt ons oor doet ons oor open. Van nature hebben wij een deksel op onze oren, zodat wij niet letten op wat God zegt, het niet bespeuren, Job 33:14 , maar als God zich aan een ziel wil openbaren, dan ontdekt Hij het oor en zegt: Effatha word geopend, Hij neemt het deksel van het hart weg, 2 Corinthiers 3:16.

Hoewel God in misnoegen hun verzoek had toegestaan om een koning, spreekt Hij hier toch met tedere liefde van Israël, want zelfs in toorn gedenkt Hij des ontfermens.

a. Telkens en nogmaals noemt Hij hen Mijn volk, hoewel het een weerstrevend hardnekkig volk is, is het toch nog Mijn volk.

b. Hij zendt hun een man om hun ten voorganger te zijn, opdat zij niet een lichaam zouden wezen zonder hoofd en om hen te verlossen uit der Filistijnen hand wat wellicht meer was dan velen hunner op het oog hadden in hun begeren van een koning.

c. Hij doet het met een genadig achtgeven op hen en op hun geroep: Ik heb Mijn volk aangezien, dewijl zijn geroep tot Mij gekomen is. Hij gaf hun wat waar zij om riepen, zoals de tedere moeder toegeeft aan het ondeugende kind, opdat het zijn hart niet zal breken.

En hoewel Hij hun geroep niet wilde verhoren, zegt bisschop Patrick, om hen te verlossen van de verdrukking hunner koningen, 1 Samuel 8:18, was Hij toch zo genadig, dat Hij die koningen tot werktuigen maakte om hen te verlossen van de verdrukking hunner naburen, wat meer was dan zij reden hadden te verwachten.

2. Toen Saul tot hem kwam op straat, fluisterde God wederom Samuël in het oor, 1 Samuel 9:17. Zie, dit is de man, van welke Ik u gezegd heb: deze zal over Mijn volk heersen. Saul, een man zijnde van ongewone statuur, is het natuurlijk te denken, dat Samuël van verre zijn oog op hem gevestigd had, en misschien zag hij hem te ernstiger aan, omdat het nu de ure was, wanneer God hem de man zou zenden die koning over Israël zou zijn, en dacht hij dat deze het wel kon wezen, maar opdat hij er ten volle van overtuigd zou zijn, zei God hem uitdrukkelijk: Dat is de man, die over Mijn volk heersen zal.

Verzen 18-27

1 Samuël 9:18-27

Gods voorzienigheid Samuël en Saul eindelijk tot elkaar gebracht hebbende, wordt ons nu hier bericht hetgeen er tussen hen voorviel in de poort, bij het feestmaal, en in het verborgene.

I. In de poort van de stad, daar door heengaande, vond Saul hem, 1 Samuel 9:18, en, weinig denkende dat het Samuël zelf was, vroeg hij hem naar de weg naar Samuëls huis. Wijs mij toch, waar is hier het huis des zieners? want daar dacht hij hem te vinden. Zie hoe geringer staat Samuël gevoerd heeft, hoewel hij zo'n groot man was.

Hij had geen dienaren om hem te vergezellen, geen eretekenen, die voor hem uit werden gedragen, geen onderscheidend gewaad, neen, zelfs niet als hij zich ter Godsdienstoefening begaf, maar scheen in alle opzichten zozeer een gewoon persoon, dat Saul, hoewel hem gezegd was dat hij hem zou ontmoeten, niet het flauwste vermoeden had, dat hij het was, en zo vroeg hij hem waar des zieners huis was. Aldus is grote waardigheid dikwijls verborgen onder een gering uiterlijk.

Samuël wist dat het niet het huis was, maar de man, die hij verlangde te zien, en daarom antwoordt hij hem: "Ik ben de ziener, de persoon, die gij zoekt", 1 Samuel 9:19.

Samuël kende hem eer hij Samuël kende, zo is het, dat, hoewel allen, die geroepen zijn tot het koninkrijk van de heerlijkheid, er toe gebracht zijn God te kennen zij toch eerst van God gekend zijn, Galatians 4:9.

1. Samuël verplicht hem nu om tot de volgenden dag bij hem te blijven. Het grootste gedeelte van die dag was doorgebracht met offeren, en het overige er van moest doorgebracht worden met de heilige feestmaaltijd, en daarom: zo zal ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.

Saul hield zich in zijn geest met niets bezig dan met zijn ezelinnen te vinden, maar Samuël wilde hem van die zorg ontheffen, en hem neigen tot beoefening van de Godsvrucht, en daarom zegt hij hem op te gaan naar de hoogte, voor hem heen te gaan, omdat Samuël misschien door de een of andere zaak onder weg nog opgehouden zou worden.

2. Hij stelt hem gerust over zijn ezelinnen, 1 Samuel 9:20. "Zet uw hart daar niet op, wees er niet langer in zorg om, zij zijn gevonden."

Hieraan kon Saul bespeuren dat hij een profeet was, dat hij hem antwoord kon geven op een vraag, die hij nog niet gedaan had, hem kon zeggen wat hij dacht, en daaruit kon hij nu afleiden: indien een man Gods dit doen kon, veel meer nog verstaat God dan van verre onze gedachten.

3. Hij verrast hem met een wenk, dat hem bevordering staat te wachten, Op wie is de gehele begeerte van Israël?

Is het niet naar een koning dat hun begeerte uitgaat? En er is geen man in Israël, die hun zo zal gevallen als gij. Het blijkt niet dat het land reeds het oog op hem had voor de regering, omdat zij het volkomen aan God hadden overgelaten om voor hen te kiezen, maar zij wensten iemand te hebben zoals hij was, en zijn bevordering zal de bevordering wezen van zijn geslacht, zijn bloedverwanten, zoals Abner en anderer.

Op die vreemden, verbazingwekkenden wenk van Samuël, geeft Saul een nederig, bescheiden antwoord, 1 Samuel 9:21.

Samuël schertste slechts met hem, dacht hij, omdat hij een lang man was, maar geen man van wie het waarschijnlijk is dat hij koning zal worden, want hoewel de geschiedschrijver zegt, 1 Samuel 9:1, dat zijn vader een dapper held was, of een man van groot vermogen, spreekt hij toch zelf verkleinend van zijn stam en geslacht.

Toen Benjamin, de jongste zoon van Jakob, al volwassen was, werd hij nog de kleinste genoemd, Genesis 44:20, die stam is door de oorlog van Gibea verminderd, en ik ben een Benjaminiet, en mijn geslacht is het kleinste, "waarschijnlijk een jonger huis, in generlei plaats of post van eer of van vertrouwen, neen, zelfs niet in hun eigen stam. Gideon heeft zich ook in dier voege uitgelaten, Judges 6:15. Een nederige gemoedsgesteldheid is een goed voorteken van bevordering.

II. Bij de openbaren maaltijd, derwaarts heeft Samuël hem en zijn dienaar medegenomen.

Hoewel de verhoging van Saul het aftreden van Samuël tengevolge zal hebben, was die vrome profeet er echter zo ver af hem te benijden, of er kwaadwilligheid om te koesteren jegens hem, dat hij de eerste en de ijverigste was om hem eer te bewijzen in onderworpenheid aan de wil van God.

Indien dit de man is, die God heeft verkoren, hoewel hij geen van Samuëls vrienden of vertrouwelingen is, dan is hij van harte welkom aan zijn tafel, ja aan zijn hart.

Wij kunnen onderstellen dat het geen ontijdige vriendelijkheid was, die aan Saul werd bewezen, in hem aan de maaltijd te nodigen, want uit hetgeen hij gezegd heeft, 1 Samuel 9:7, blijkt dat al hun voorraad spijs en geld op was. Maar dit was niet alles: Samuël behandelt hem niet als een gewoon persoon, maar als een persoon van rang en aanzien, om beide hem en het volk te bereiden op hetgeen volgen zou. Twee tekenen van eer gaf hij hem.

1. Hij zette hem op de beste plaats, als meer geëerd dan de andere gasten, tot wie hij zei: Geeft deze plaats, Luke 14:9.

Hoewel wij kunnen onderstellen dat de magistraten daar waren, die in hun eigen stad wel aanspraak zouden maken op de voorrang, heeft toch de gastheer Saul en ook zijn dienstknecht (die, zo hij koning was, geëerd moet worden als zijn eersten staatsdienaar) een plaats gegeven aan het opperste van de genodigden, 1 Samuel 9:22.

Burgerlijke beleefdheid moest bewezen worden aan hen, aan wie door de Goddelijke voorzienigheid in burgerlijke zaken de voorrang is gegeven. 2. Hij gaf hem de besten schotel, die hij, de dag tevoren van de hemel kennis hebbende gekregen van zijn komst, 1 Samuel 9:16, voor hem bestemd had, en de kok had bevolen voor hem te bewaren, toen hij orders gaf voor de nodiging van de gasten, en toebereidselen voor hen te maken. En waarin zal die kostbare schotel bestaan, die met zoveel zorg voor de verkoren koning bewaard werd?

Men zou zo denken dat het iets zeer keurigs en smakelijks moet zijn, maar neen, het was een eenvoudige schouder van een schaap, 1 Samuel 9:23, 1 Samuel 9:24, de rechterschouder van het dankoffer moest aan de priesters worden gegeven, die Gods ontvangers waren, Leviticus 7:32,, het volgende in eer was de linkerschouder, die waarschijnlijk altijd toegewezen werd aan hen, die aan het boveneinde van de tafel zaten, en gewoonlijk op andere tijden Samuëls schotel was, zodat zijn geven er van aan Saul een stilzwijgend afstaan was van zijn plaats aan hem. Sommigen zien een betekenis in deze schotel: de schouder duldt krachs aan en de borst die, naar sommigen menen, er mee gepaard ging, duidt genegenheid aan, hij die koning was, had de heerschappij op zijn schouder, want hij moest er het gewicht van dragen, en het volk in zijn borst, in zijn hart, want het moest hem dierbaar wezen.

III. Wat er tussen hen voorviel in de afzondering, in het geheim, zowel die avond, als vroeg in de volgenden morgen sprak Samuël met Saul op het platte dak van het huist 1 Samuel 9:25, 1 Samuel 9:26.

Wij kunnen onderstellen dat Samuël hem nu de gehele geschiedenis mededeelde van de begeerte des volks om een koning te hebben de grond of oorzaak van hun begeerte, en Gods bewilliging er in, hetgeen alles voor Saul, die een zeer afgezonderd leven leidde, misschien vreemd was.

Hij verzekerde hem, dat hij de persoon was, door God verkoren voor de regering, en toen Saul hier tegen inbracht, dat Samuël in het bezit was van de regering en hij haar voor niets ter wereld hem uit de hand zou willen nemen, heeft Samuël, naar wij kunnen onderstellen, hem de volle verzekering gegeven, dat hij er zeer gaarne afstand van wilde doen.

De volgende morgen vroeg zond hij hem naar huis, begeleidde hem een eindweegs, zei hem zijn dienaar vooruit te zenden, ten einde tezamen alleen te zijn, 1 Samuel 9:27, en daar heeft hij hem, gelijk wij in het begin van het volgende hoofdstuk zien zullen, gezalfd, en hem daarin het woord Gods getoond of doen horen, dat is: hij gaf hem de volle overtuiging dat hij de persoon was, verkoren om koning te zijn, want met die heilige plechtigheid zou hij niet schertsen.

Het is door de zalving des Heiligen Geestes dat Christus, de grote profeet, ons het woord des Heeren toont " dezelfde zalving leert u van alle dingen", 1 John 2:27.

Verzen 18-27

1 Samuël 9:18-27

Gods voorzienigheid Samuël en Saul eindelijk tot elkaar gebracht hebbende, wordt ons nu hier bericht hetgeen er tussen hen voorviel in de poort, bij het feestmaal, en in het verborgene.

I. In de poort van de stad, daar door heengaande, vond Saul hem, 1 Samuel 9:18, en, weinig denkende dat het Samuël zelf was, vroeg hij hem naar de weg naar Samuëls huis. Wijs mij toch, waar is hier het huis des zieners? want daar dacht hij hem te vinden. Zie hoe geringer staat Samuël gevoerd heeft, hoewel hij zo'n groot man was.

Hij had geen dienaren om hem te vergezellen, geen eretekenen, die voor hem uit werden gedragen, geen onderscheidend gewaad, neen, zelfs niet als hij zich ter Godsdienstoefening begaf, maar scheen in alle opzichten zozeer een gewoon persoon, dat Saul, hoewel hem gezegd was dat hij hem zou ontmoeten, niet het flauwste vermoeden had, dat hij het was, en zo vroeg hij hem waar des zieners huis was. Aldus is grote waardigheid dikwijls verborgen onder een gering uiterlijk.

Samuël wist dat het niet het huis was, maar de man, die hij verlangde te zien, en daarom antwoordt hij hem: "Ik ben de ziener, de persoon, die gij zoekt", 1 Samuel 9:19.

Samuël kende hem eer hij Samuël kende, zo is het, dat, hoewel allen, die geroepen zijn tot het koninkrijk van de heerlijkheid, er toe gebracht zijn God te kennen zij toch eerst van God gekend zijn, Galatians 4:9.

1. Samuël verplicht hem nu om tot de volgenden dag bij hem te blijven. Het grootste gedeelte van die dag was doorgebracht met offeren, en het overige er van moest doorgebracht worden met de heilige feestmaaltijd, en daarom: zo zal ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.

Saul hield zich in zijn geest met niets bezig dan met zijn ezelinnen te vinden, maar Samuël wilde hem van die zorg ontheffen, en hem neigen tot beoefening van de Godsvrucht, en daarom zegt hij hem op te gaan naar de hoogte, voor hem heen te gaan, omdat Samuël misschien door de een of andere zaak onder weg nog opgehouden zou worden.

2. Hij stelt hem gerust over zijn ezelinnen, 1 Samuel 9:20. "Zet uw hart daar niet op, wees er niet langer in zorg om, zij zijn gevonden."

Hieraan kon Saul bespeuren dat hij een profeet was, dat hij hem antwoord kon geven op een vraag, die hij nog niet gedaan had, hem kon zeggen wat hij dacht, en daaruit kon hij nu afleiden: indien een man Gods dit doen kon, veel meer nog verstaat God dan van verre onze gedachten.

3. Hij verrast hem met een wenk, dat hem bevordering staat te wachten, Op wie is de gehele begeerte van Israël?

Is het niet naar een koning dat hun begeerte uitgaat? En er is geen man in Israël, die hun zo zal gevallen als gij. Het blijkt niet dat het land reeds het oog op hem had voor de regering, omdat zij het volkomen aan God hadden overgelaten om voor hen te kiezen, maar zij wensten iemand te hebben zoals hij was, en zijn bevordering zal de bevordering wezen van zijn geslacht, zijn bloedverwanten, zoals Abner en anderer.

Op die vreemden, verbazingwekkenden wenk van Samuël, geeft Saul een nederig, bescheiden antwoord, 1 Samuel 9:21.

Samuël schertste slechts met hem, dacht hij, omdat hij een lang man was, maar geen man van wie het waarschijnlijk is dat hij koning zal worden, want hoewel de geschiedschrijver zegt, 1 Samuel 9:1, dat zijn vader een dapper held was, of een man van groot vermogen, spreekt hij toch zelf verkleinend van zijn stam en geslacht.

Toen Benjamin, de jongste zoon van Jakob, al volwassen was, werd hij nog de kleinste genoemd, Genesis 44:20, die stam is door de oorlog van Gibea verminderd, en ik ben een Benjaminiet, en mijn geslacht is het kleinste, "waarschijnlijk een jonger huis, in generlei plaats of post van eer of van vertrouwen, neen, zelfs niet in hun eigen stam. Gideon heeft zich ook in dier voege uitgelaten, Judges 6:15. Een nederige gemoedsgesteldheid is een goed voorteken van bevordering.

II. Bij de openbaren maaltijd, derwaarts heeft Samuël hem en zijn dienaar medegenomen.

Hoewel de verhoging van Saul het aftreden van Samuël tengevolge zal hebben, was die vrome profeet er echter zo ver af hem te benijden, of er kwaadwilligheid om te koesteren jegens hem, dat hij de eerste en de ijverigste was om hem eer te bewijzen in onderworpenheid aan de wil van God.

Indien dit de man is, die God heeft verkoren, hoewel hij geen van Samuëls vrienden of vertrouwelingen is, dan is hij van harte welkom aan zijn tafel, ja aan zijn hart.

Wij kunnen onderstellen dat het geen ontijdige vriendelijkheid was, die aan Saul werd bewezen, in hem aan de maaltijd te nodigen, want uit hetgeen hij gezegd heeft, 1 Samuel 9:7, blijkt dat al hun voorraad spijs en geld op was. Maar dit was niet alles: Samuël behandelt hem niet als een gewoon persoon, maar als een persoon van rang en aanzien, om beide hem en het volk te bereiden op hetgeen volgen zou. Twee tekenen van eer gaf hij hem.

1. Hij zette hem op de beste plaats, als meer geëerd dan de andere gasten, tot wie hij zei: Geeft deze plaats, Luke 14:9.

Hoewel wij kunnen onderstellen dat de magistraten daar waren, die in hun eigen stad wel aanspraak zouden maken op de voorrang, heeft toch de gastheer Saul en ook zijn dienstknecht (die, zo hij koning was, geëerd moet worden als zijn eersten staatsdienaar) een plaats gegeven aan het opperste van de genodigden, 1 Samuel 9:22.

Burgerlijke beleefdheid moest bewezen worden aan hen, aan wie door de Goddelijke voorzienigheid in burgerlijke zaken de voorrang is gegeven. 2. Hij gaf hem de besten schotel, die hij, de dag tevoren van de hemel kennis hebbende gekregen van zijn komst, 1 Samuel 9:16, voor hem bestemd had, en de kok had bevolen voor hem te bewaren, toen hij orders gaf voor de nodiging van de gasten, en toebereidselen voor hen te maken. En waarin zal die kostbare schotel bestaan, die met zoveel zorg voor de verkoren koning bewaard werd?

Men zou zo denken dat het iets zeer keurigs en smakelijks moet zijn, maar neen, het was een eenvoudige schouder van een schaap, 1 Samuel 9:23, 1 Samuel 9:24, de rechterschouder van het dankoffer moest aan de priesters worden gegeven, die Gods ontvangers waren, Leviticus 7:32,, het volgende in eer was de linkerschouder, die waarschijnlijk altijd toegewezen werd aan hen, die aan het boveneinde van de tafel zaten, en gewoonlijk op andere tijden Samuëls schotel was, zodat zijn geven er van aan Saul een stilzwijgend afstaan was van zijn plaats aan hem. Sommigen zien een betekenis in deze schotel: de schouder duldt krachs aan en de borst die, naar sommigen menen, er mee gepaard ging, duidt genegenheid aan, hij die koning was, had de heerschappij op zijn schouder, want hij moest er het gewicht van dragen, en het volk in zijn borst, in zijn hart, want het moest hem dierbaar wezen.

III. Wat er tussen hen voorviel in de afzondering, in het geheim, zowel die avond, als vroeg in de volgenden morgen sprak Samuël met Saul op het platte dak van het huist 1 Samuel 9:25, 1 Samuel 9:26.

Wij kunnen onderstellen dat Samuël hem nu de gehele geschiedenis mededeelde van de begeerte des volks om een koning te hebben de grond of oorzaak van hun begeerte, en Gods bewilliging er in, hetgeen alles voor Saul, die een zeer afgezonderd leven leidde, misschien vreemd was.

Hij verzekerde hem, dat hij de persoon was, door God verkoren voor de regering, en toen Saul hier tegen inbracht, dat Samuël in het bezit was van de regering en hij haar voor niets ter wereld hem uit de hand zou willen nemen, heeft Samuël, naar wij kunnen onderstellen, hem de volle verzekering gegeven, dat hij er zeer gaarne afstand van wilde doen.

De volgende morgen vroeg zond hij hem naar huis, begeleidde hem een eindweegs, zei hem zijn dienaar vooruit te zenden, ten einde tezamen alleen te zijn, 1 Samuel 9:27, en daar heeft hij hem, gelijk wij in het begin van het volgende hoofdstuk zien zullen, gezalfd, en hem daarin het woord Gods getoond of doen horen, dat is: hij gaf hem de volle overtuiging dat hij de persoon was, verkoren om koning te zijn, want met die heilige plechtigheid zou hij niet schertsen.

Het is door de zalving des Heiligen Geestes dat Christus, de grote profeet, ons het woord des Heeren toont " dezelfde zalving leert u van alle dingen", 1 John 2:27.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-9.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile