Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 29

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 29

In het vorige hoofdstuk lazen wij hoe Saul, die door God verlaten was, al meer en meer verlegen en verward werd in zijn raadslagen, toen hij in benauwdheid verkeerde, in dit hoofdstuk zien wij, hoe David, die zich dicht bij God hield, in verlegenheid zijnde, door Gods voorzienigheid gered werd, zonder zijn eigen bedenkselen of hulpmiddelen. Wij zien hem:

I. Optrekken met de Filistijnen, 1 Samuel 29:1, 1 Samuel 29:2.

II. Er worden bezwaren tegen hem gemaakt door de vorsten van de Filistijnen, 1 Samuel 29:3.

III. Hij wordt gelukkig door Achis weggezonden uit de dienst, die hem zo slecht voegde, maar die hij niet wist te weigeren, 1 Samuel 29:6.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 29

In het vorige hoofdstuk lazen wij hoe Saul, die door God verlaten was, al meer en meer verlegen en verward werd in zijn raadslagen, toen hij in benauwdheid verkeerde, in dit hoofdstuk zien wij, hoe David, die zich dicht bij God hield, in verlegenheid zijnde, door Gods voorzienigheid gered werd, zonder zijn eigen bedenkselen of hulpmiddelen. Wij zien hem:

I. Optrekken met de Filistijnen, 1 Samuel 29:1, 1 Samuel 29:2.

II. Er worden bezwaren tegen hem gemaakt door de vorsten van de Filistijnen, 1 Samuel 29:3.

III. Hij wordt gelukkig door Achis weggezonden uit de dienst, die hem zo slecht voegde, maar die hij niet wist te weigeren, 1 Samuel 29:6.

Verzen 1-5

1 Samuël 29:1-5

I. Hier is: de grote moeilijkheid, waarin David zich bevond, wij kunnen veronderstellen, dat hij zelf er zich wel van bewust was, hoewel wij niet lezen dat hij God om raad heeft gevraagd, noch zelf enig plan heeft gemaakt om er zich uit te redden. De twee legers van de Filistijnen en van de Israëlieten waren gereed om de strijd met elkaar te beginnen, 1 Samuel 29:1. Achis, die vriendelijk was geweest voor David, had hem verplicht om met zijn krijgsmacht in zijn dienst te komen. David kwam en werd bij een wapenschouwing van het leger bij Achis gevonden op de post, die hem in de achterhoede was aangewezen, 1 Samuel 29:2.

1. Indien hij nu, als de legers slaags met elkaar waren, zich terugtrok en zijn post verliet dan zou de onuitwisbare smaad en schande over hem komen, niet slechts van lafhartigheid en verraad, maar ook van lage ondankbaarheid jegens Achis, die zijn beschermer en weldoener is geweest, vertrouwen in hem had gesteld, en hem een eervolle opdracht had gegeven. Tot zo'n beginselloze wijze van handelen heeft hij zich niet kunnen brengen.

2. Indien hij, zoals van hem verwacht werd, voor de Filistijnen zou strijden tegen Israël, hij zou zich het verwijt op de hals halen een vijand te zijn van Gods Israël en een verrader van zijn land, zich door zijn eigen volk hebben doen haten, dat zich eenstemmig verzet zou hebben tegen zijn komst op de troon, als zijnde de naam van Israëliet onwaardig, en nog veel meer de eer en het vertrouwen onwaardig om een koning Israëls te zijn, daar hij tegen hen onder de banier van de onbesnedenen had gestreden.

Indien Saul in deze strijd gedood werd (zoals bleek het geval te zijn) men zou gezegd hebben dat David hem gedood had, zodat aan beide zijden zowel zonde als ergernis scheen te zijn.

Dit was de moeilijkheid, waarin hij zich bevond, en voor een Godvruchtig man was het een grote moeilijkheid, erger om zonde voor zich te zien dan gevaar. In deze moeilijkheid heeft hijzelf zich gebracht door zijn onbedachtzaamheid om het land van Juda te verlaten en zich onder de onbesnedenen te begeven.

Het is wel zeer zeldzaam dat zij, die zich met goddelozen vermengen en vertrouwd met hen worden, er zonder schuld of smart afkomen. Wat hijzelf zich voorstelde te doen, blijkt niet.

Misschien was hij voornemens slechts als bewaarder van des konings hoofd -de post, die hem was opgedragen-Hoofdst. 28:2, op te treden, maar niet aanvallenderwijs tegen Israël te handelen.

Doch het zou zeer moeilijk zijn geweest, z nabij de rand van de zonde te komen en er niet in te vallen, daarom zou God hem rechtvaardiglijk in deze moeilijkheid hebben kunnen laten, om hem te kastijden voor zijn dwaasheid, maar omdat zijn hart oprecht voor Hem was, wilde Hij hem niet laten verzacht worden boven hetgeen hij vermocht, maar heeft Hij hem met de verzoeking ook de uitkomst gegeven, 1 Corinthiers 10:13.

II. Er wordt hem een deur geopend om uit deze moeilijkheid te geraken. God neigde het hart van de oversten van de Filistijnen om er zich tegen te verzetten dat hij gebruikt werd inden krijg, en er op aan te dringen dat hij weggezonden werd. Aldus heeft hun vijandschap hem hulp verleend, toen geen vriend nabij was om hem te helpen.

1. Het was een gepaste vraag, die zij deden bij de monstering van hun krijgsmacht: Wat zullen deze Hebreeën? 1 Samuel 29:3.

Welk vertrouwen kunnen wij in hen stellen? Welken dienst kunnen wij van hen verwachten? Een Hebreeër is buiten zijn plaats, en zo hij de geest heeft van een Hebreeër, dan is hij buiten zijn element, als hij in het leger van de Filistijnen is, en hij verdient er geslagen te worden. David placht de vergadering van de boosdoeners te haten, Psalms 26:5, nu was hij echter onder hen gekomen.

2. Het was een eervol getuigenis, dat Achis toen van David heeft afgelegd. Hij beschouwde hem als een man, die voor een onrechtvaardige vervolging uit zijn land was gevlucht, en zich onder zijn bescherming had gesteld, voor wie hij dus naar recht en billijkheid had te zorgen, en die hij dacht in wijsheid te kunnen gebruiken, want, zegt hij, hij is deze dagen of deze jaren, dat is: geruime tijd, bij mij geweest, vele dagen aan het hof, en een jaar of twee in het land, en ik heb in hem niets gevonden, dat mij reden gaf om zijn trouw te verdenken of om er aan te twijfelen, dat hij van harte tot mij is overgekomen.

Hieruit blijkt dat David met grote voorzichtigheid heeft gehandeld, en wijs zijn genegenheid, die hij nog voor zijn volk had, verborgen heeft gehouden. Het is ons nodig met wijsheid te wandelen bij degenen, die buiten zijn, onze mond te bewaren terwijl de goddeloze nog tegenover ons is.

3. Maar de oversten bleven er bij dat hij weggezonden moest worden, en zij geven er goede redenen voor op,

a. Omdat hij een oud vijand was van de Filistijnen, getuige wat tot zijn eer in de rei werd gezongen: Saul heeft zijn duizenden verslagen en David zijn tienduizenden 1 Samuel 29:5. "Het zou ons ten verwijt wezen, als wij zo bekend een verderver van ons volk onder ons duldden en hem vertrouwden, en het is ook niet te denken dat hij thans van harte tegen Saul zal optreden, die toen zo krachtig met hem en voor hem is opgetreden".

Wie zou gesteld zijn op volkstoejuiching, als een andermaal datgene tegen iemand wordt aangevoerd, wat toen tot zijn lof gezegd werd?

b. Omdat hij een zeer gevaarlijk vijand voor hen worden kan, en hen meer kwaad zou kunnen berokkenen dan Sauls gehele leger, 1 Samuel 29:4. opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde in den strijd, ons verrassen en overrompelen door een aanval in de achterhoede, terwijl hun leger tegen ons strijdt in de voorhoede, en wij hebben redenen te denken dat hij dit doen zal opdat hij door ons te verraden, zich met zijn heer zou kunnen verzoenen. Wie kan vertrouwen stellen in een man, die behalve nog zijn liefde voor zijn land, het zijn belang kan achten ons ontrouw te wezen?" Het is gevaarlijk om in een verzoend vijand vertrouwen te stellen.

Verzen 1-5

1 Samuël 29:1-5

I. Hier is: de grote moeilijkheid, waarin David zich bevond, wij kunnen veronderstellen, dat hij zelf er zich wel van bewust was, hoewel wij niet lezen dat hij God om raad heeft gevraagd, noch zelf enig plan heeft gemaakt om er zich uit te redden. De twee legers van de Filistijnen en van de Israëlieten waren gereed om de strijd met elkaar te beginnen, 1 Samuel 29:1. Achis, die vriendelijk was geweest voor David, had hem verplicht om met zijn krijgsmacht in zijn dienst te komen. David kwam en werd bij een wapenschouwing van het leger bij Achis gevonden op de post, die hem in de achterhoede was aangewezen, 1 Samuel 29:2.

1. Indien hij nu, als de legers slaags met elkaar waren, zich terugtrok en zijn post verliet dan zou de onuitwisbare smaad en schande over hem komen, niet slechts van lafhartigheid en verraad, maar ook van lage ondankbaarheid jegens Achis, die zijn beschermer en weldoener is geweest, vertrouwen in hem had gesteld, en hem een eervolle opdracht had gegeven. Tot zo'n beginselloze wijze van handelen heeft hij zich niet kunnen brengen.

2. Indien hij, zoals van hem verwacht werd, voor de Filistijnen zou strijden tegen Israël, hij zou zich het verwijt op de hals halen een vijand te zijn van Gods Israël en een verrader van zijn land, zich door zijn eigen volk hebben doen haten, dat zich eenstemmig verzet zou hebben tegen zijn komst op de troon, als zijnde de naam van Israëliet onwaardig, en nog veel meer de eer en het vertrouwen onwaardig om een koning Israëls te zijn, daar hij tegen hen onder de banier van de onbesnedenen had gestreden.

Indien Saul in deze strijd gedood werd (zoals bleek het geval te zijn) men zou gezegd hebben dat David hem gedood had, zodat aan beide zijden zowel zonde als ergernis scheen te zijn.

Dit was de moeilijkheid, waarin hij zich bevond, en voor een Godvruchtig man was het een grote moeilijkheid, erger om zonde voor zich te zien dan gevaar. In deze moeilijkheid heeft hijzelf zich gebracht door zijn onbedachtzaamheid om het land van Juda te verlaten en zich onder de onbesnedenen te begeven.

Het is wel zeer zeldzaam dat zij, die zich met goddelozen vermengen en vertrouwd met hen worden, er zonder schuld of smart afkomen. Wat hijzelf zich voorstelde te doen, blijkt niet.

Misschien was hij voornemens slechts als bewaarder van des konings hoofd -de post, die hem was opgedragen-Hoofdst. 28:2, op te treden, maar niet aanvallenderwijs tegen Israël te handelen.

Doch het zou zeer moeilijk zijn geweest, z nabij de rand van de zonde te komen en er niet in te vallen, daarom zou God hem rechtvaardiglijk in deze moeilijkheid hebben kunnen laten, om hem te kastijden voor zijn dwaasheid, maar omdat zijn hart oprecht voor Hem was, wilde Hij hem niet laten verzacht worden boven hetgeen hij vermocht, maar heeft Hij hem met de verzoeking ook de uitkomst gegeven, 1 Corinthiers 10:13.

II. Er wordt hem een deur geopend om uit deze moeilijkheid te geraken. God neigde het hart van de oversten van de Filistijnen om er zich tegen te verzetten dat hij gebruikt werd inden krijg, en er op aan te dringen dat hij weggezonden werd. Aldus heeft hun vijandschap hem hulp verleend, toen geen vriend nabij was om hem te helpen.

1. Het was een gepaste vraag, die zij deden bij de monstering van hun krijgsmacht: Wat zullen deze Hebreeën? 1 Samuel 29:3.

Welk vertrouwen kunnen wij in hen stellen? Welken dienst kunnen wij van hen verwachten? Een Hebreeër is buiten zijn plaats, en zo hij de geest heeft van een Hebreeër, dan is hij buiten zijn element, als hij in het leger van de Filistijnen is, en hij verdient er geslagen te worden. David placht de vergadering van de boosdoeners te haten, Psalms 26:5, nu was hij echter onder hen gekomen.

2. Het was een eervol getuigenis, dat Achis toen van David heeft afgelegd. Hij beschouwde hem als een man, die voor een onrechtvaardige vervolging uit zijn land was gevlucht, en zich onder zijn bescherming had gesteld, voor wie hij dus naar recht en billijkheid had te zorgen, en die hij dacht in wijsheid te kunnen gebruiken, want, zegt hij, hij is deze dagen of deze jaren, dat is: geruime tijd, bij mij geweest, vele dagen aan het hof, en een jaar of twee in het land, en ik heb in hem niets gevonden, dat mij reden gaf om zijn trouw te verdenken of om er aan te twijfelen, dat hij van harte tot mij is overgekomen.

Hieruit blijkt dat David met grote voorzichtigheid heeft gehandeld, en wijs zijn genegenheid, die hij nog voor zijn volk had, verborgen heeft gehouden. Het is ons nodig met wijsheid te wandelen bij degenen, die buiten zijn, onze mond te bewaren terwijl de goddeloze nog tegenover ons is.

3. Maar de oversten bleven er bij dat hij weggezonden moest worden, en zij geven er goede redenen voor op,

a. Omdat hij een oud vijand was van de Filistijnen, getuige wat tot zijn eer in de rei werd gezongen: Saul heeft zijn duizenden verslagen en David zijn tienduizenden 1 Samuel 29:5. "Het zou ons ten verwijt wezen, als wij zo bekend een verderver van ons volk onder ons duldden en hem vertrouwden, en het is ook niet te denken dat hij thans van harte tegen Saul zal optreden, die toen zo krachtig met hem en voor hem is opgetreden".

Wie zou gesteld zijn op volkstoejuiching, als een andermaal datgene tegen iemand wordt aangevoerd, wat toen tot zijn lof gezegd werd?

b. Omdat hij een zeer gevaarlijk vijand voor hen worden kan, en hen meer kwaad zou kunnen berokkenen dan Sauls gehele leger, 1 Samuel 29:4. opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde in den strijd, ons verrassen en overrompelen door een aanval in de achterhoede, terwijl hun leger tegen ons strijdt in de voorhoede, en wij hebben redenen te denken dat hij dit doen zal opdat hij door ons te verraden, zich met zijn heer zou kunnen verzoenen. Wie kan vertrouwen stellen in een man, die behalve nog zijn liefde voor zijn land, het zijn belang kan achten ons ontrouw te wezen?" Het is gevaarlijk om in een verzoend vijand vertrouwen te stellen.

Verzen 6-11

1 Samuël 29:6-11

Indien de redenen, die Achis had om vertrouwen te hebben in David, sterker waren dan die van de oversten om hem te wantrouwen (maar in staatkundigen zin zie ik niet dat zij sterker waren, want de oversten hadden ongetwijfeld gelijk) dan was Achis toch slechts een tegen vijf, al was hij dan ook de voornaamste en de enige, die de titel had van koning.

Dientengevolge werd hij dan ook in een krijgsraad, die toen belegd werd, overstemd, en was hij verplicht David weg te zenden, ofschoon hij hem zeer beminde. Koningen kunnen niet altijd doen wat zij willen, noch hen om zich heen hebben, die zij gaarne zien.

1. Het ontslag, dat Achis hem geeft, is zeer eervol, het is ook geen ontslag voor altijd, maar slechts uit de tegenwoordigen dienst.

a. Hij geeft hem te kennen dat hij groot genoegen en voldoening heeft gevonden in zijn omgang: gij zijt aangenaam in mijn ogen als een engel Gods, 1 Samuel 29:9.

Wijze en Godvruchtige mensen zullen eerbied en achting verkrijgen, waar zij ook heengaan, van allen, die personen en zaken naar de rechte waarde weten te schatten, al zijn zij ook van een verschillende Godsdienstige belijdenis. Wat Achis zei van David, heeft God door de profeet gezegd van het huis Davids, dat het zal zijn als de engel des Heeren, Zacheria 12:8. Maar het eerste is een hoofse plichtpleging, het laatste is een Goddelijke belofte.

b. Hij geeft hem getuigenis van zijn goed gedrag, 1 Samuel 29:6. Het is zeer volledig en in zeer vriendelijke bewoordingen vervat: "Gij zijt oprecht, geheel uw wandel was goed in mijn ogen, want ik heb geen kwaad bij u gevonden".

Saul zou hem zo'n getuigenis niet hebben gegeven, hoewel hij hem veel meer dienst bewezen heeft dan aan Achis.

Gods volk moet zich altijd zo onberispelijk gedragen, dat zij, zo het mogelijk is, het goede woord verkrijgen van allen met wie zij omgaan, en aan hen, die zich goed tegenover ons hebben gedragen, zijn wij het verschuldigd, dat wij er hun de lof voor geven.

c. Hij legt geheel de schuld van zijn ontslag op de oversten, die volstrekt niet willen dulden, dat hij in het leger zal blijven. "De koning bemint u en zou zijn leven in uw hand willen stellen maar gij zijt niet aangenaam in de ogen van de vorsten, wij moeten hen niet ontstemmen, en wij kunnen hen niet tegenstaan, zo keer nu om en ga in vrede".

Hij moet liever scheiden van zijn gunsteling, dan ontevredenheid verwekken onder zijn generaals en een muiterij in zijn leger. Hij geeft een reden op voor hun achterdocht. Zij gold niet zozeer hemzelf, als wel de krijgslieden, die hem vergezelden die tij de knechten zijns heren (namelijk van Saul) noemt, 1 Samuel 29:10, hem konden zij vertrouwen, maar niet hen.

Hij beveelt hem vroeg heen te gaan, zodra het licht geworden is 1 Samuel 29:10, om hun verderen toorn te voorkomen, en de achterdocht, die zij zouden kunnen opvatten, indien hij toefde. 2. David nam die rede zeer hoffelijk op, maar niet geheel zonder veinzen, vrees ik. "Hoe!" zegt hij, "moet ik mijn heer de koning verlaten, die ik door mijn ambt verplicht ben te beschermen, juist op het ogenblik, nu hij zich op het oorlogsveld in gevaar gaat begeven?

Waarom mag ik niet meegaan en strijden tegen de vijanden mijns heren des konings? 1 Samuel 29:8.

Hij scheen verlangend om hem te dienen, op een tijdstip toen hij in werkelijkheid zeer begerig was hem te verlaten maar hij wilde niet dat Achis dit zou weten.

Niemand weet hoe sterk de verzoeking is om vleiende plichtplegingen te maken en te veinzen, waarin diegenen zich bevinden, die in dienst zijn van de groten van de aarde, en hoe moeilijk het is om dit te vermijden.

3. Gods voorzienigheid heeft het genadiglijk en wijselijk voor hem beschikt, want behalve dat de strik gebroken en hij uit het dilemma was, waarin hij zich had bevonden, bleek het een gelukkig haasten voor hem om zijn eigen stad te hulp te komen, die hem zeer nodig had, hoewel hij het niet wist. Zo is de ongenade, waarin hij bij de vorsten van de Filistijnen was, op meer dan een wijze voordelig voor hem geweest.

De gangen des Godvruchtigen worden door de Heere bestuurd, en Hij heeft lust aan zijn weg. Wat Hij met ons doet weten wij nu niet, maar wij zullen het daarna verstaan en weten, dat het ons geheel ten goede was.

Verzen 6-11

1 Samuël 29:6-11

Indien de redenen, die Achis had om vertrouwen te hebben in David, sterker waren dan die van de oversten om hem te wantrouwen (maar in staatkundigen zin zie ik niet dat zij sterker waren, want de oversten hadden ongetwijfeld gelijk) dan was Achis toch slechts een tegen vijf, al was hij dan ook de voornaamste en de enige, die de titel had van koning.

Dientengevolge werd hij dan ook in een krijgsraad, die toen belegd werd, overstemd, en was hij verplicht David weg te zenden, ofschoon hij hem zeer beminde. Koningen kunnen niet altijd doen wat zij willen, noch hen om zich heen hebben, die zij gaarne zien.

1. Het ontslag, dat Achis hem geeft, is zeer eervol, het is ook geen ontslag voor altijd, maar slechts uit de tegenwoordigen dienst.

a. Hij geeft hem te kennen dat hij groot genoegen en voldoening heeft gevonden in zijn omgang: gij zijt aangenaam in mijn ogen als een engel Gods, 1 Samuel 29:9.

Wijze en Godvruchtige mensen zullen eerbied en achting verkrijgen, waar zij ook heengaan, van allen, die personen en zaken naar de rechte waarde weten te schatten, al zijn zij ook van een verschillende Godsdienstige belijdenis. Wat Achis zei van David, heeft God door de profeet gezegd van het huis Davids, dat het zal zijn als de engel des Heeren, Zacheria 12:8. Maar het eerste is een hoofse plichtpleging, het laatste is een Goddelijke belofte.

b. Hij geeft hem getuigenis van zijn goed gedrag, 1 Samuel 29:6. Het is zeer volledig en in zeer vriendelijke bewoordingen vervat: "Gij zijt oprecht, geheel uw wandel was goed in mijn ogen, want ik heb geen kwaad bij u gevonden".

Saul zou hem zo'n getuigenis niet hebben gegeven, hoewel hij hem veel meer dienst bewezen heeft dan aan Achis.

Gods volk moet zich altijd zo onberispelijk gedragen, dat zij, zo het mogelijk is, het goede woord verkrijgen van allen met wie zij omgaan, en aan hen, die zich goed tegenover ons hebben gedragen, zijn wij het verschuldigd, dat wij er hun de lof voor geven.

c. Hij legt geheel de schuld van zijn ontslag op de oversten, die volstrekt niet willen dulden, dat hij in het leger zal blijven. "De koning bemint u en zou zijn leven in uw hand willen stellen maar gij zijt niet aangenaam in de ogen van de vorsten, wij moeten hen niet ontstemmen, en wij kunnen hen niet tegenstaan, zo keer nu om en ga in vrede".

Hij moet liever scheiden van zijn gunsteling, dan ontevredenheid verwekken onder zijn generaals en een muiterij in zijn leger. Hij geeft een reden op voor hun achterdocht. Zij gold niet zozeer hemzelf, als wel de krijgslieden, die hem vergezelden die tij de knechten zijns heren (namelijk van Saul) noemt, 1 Samuel 29:10, hem konden zij vertrouwen, maar niet hen.

Hij beveelt hem vroeg heen te gaan, zodra het licht geworden is 1 Samuel 29:10, om hun verderen toorn te voorkomen, en de achterdocht, die zij zouden kunnen opvatten, indien hij toefde. 2. David nam die rede zeer hoffelijk op, maar niet geheel zonder veinzen, vrees ik. "Hoe!" zegt hij, "moet ik mijn heer de koning verlaten, die ik door mijn ambt verplicht ben te beschermen, juist op het ogenblik, nu hij zich op het oorlogsveld in gevaar gaat begeven?

Waarom mag ik niet meegaan en strijden tegen de vijanden mijns heren des konings? 1 Samuel 29:8.

Hij scheen verlangend om hem te dienen, op een tijdstip toen hij in werkelijkheid zeer begerig was hem te verlaten maar hij wilde niet dat Achis dit zou weten.

Niemand weet hoe sterk de verzoeking is om vleiende plichtplegingen te maken en te veinzen, waarin diegenen zich bevinden, die in dienst zijn van de groten van de aarde, en hoe moeilijk het is om dit te vermijden.

3. Gods voorzienigheid heeft het genadiglijk en wijselijk voor hem beschikt, want behalve dat de strik gebroken en hij uit het dilemma was, waarin hij zich had bevonden, bleek het een gelukkig haasten voor hem om zijn eigen stad te hulp te komen, die hem zeer nodig had, hoewel hij het niet wist. Zo is de ongenade, waarin hij bij de vorsten van de Filistijnen was, op meer dan een wijze voordelig voor hem geweest.

De gangen des Godvruchtigen worden door de Heere bestuurd, en Hij heeft lust aan zijn weg. Wat Hij met ons doet weten wij nu niet, maar wij zullen het daarna verstaan en weten, dat het ons geheel ten goede was.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 29". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-29.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile